Toen waren we zo arm
dat 't nergens op leek"
RN
EEN WITTE KERST OP DE VADERLANDSE BUIS
tuin
MET KERSTMIS EEN SNEE KRENTENMIK EN EEN
WORSTEBROODJE EN VROEG NAAR BED
01153-971
L^rdkartonno"^ UUr' in het
Meesterwerk van Dickens voor vijftig mille
naar de zaak
■tering
*1*1
KERSTMIS 1968
■■■■■■■■■■•■•■■■■■■■■■■■•■•••ai
DE STEM
KERSTMIS 1968
DAMES- EN HERENKLEDING
Sas;"yaf)/Sent Gentsestraaf 5
Ie goeie ouwe tijd,
zeggen ze. Maar
jongen, toen wa
ren we zo arm dat het ner
gens op leek! Nou hebben
we de AOW en allerlei so
ciale uitkeringen. Als je heel
goed oppaste en een keer
extra naar de kerk ging,
kreeg je een broodje of een
bonnetje van de armen-
meesters. Volgens mij heb
ben we het nou goed, en ik
geloof ook dat de meeste
mensen tevreden zijn. Er
wordt veel voor ze gedaan
op de dag van vandaag.
Met Kerstmis moesten we
twee keer naar de kerk en ver
der thuis blijven. Zo'n mis duur
de een uur of anderhalf, want
toen werd het uit de doeken ge
daan, hoor, op de preekstoel..
En drukJe moest er een half
uur van tevoren zijn, want an
ders kon je niet meer binnen.
Kalkoen? Op vastenavond waren
er oliebollen, en met Kerstmis een
snee krentenmik en een worste
broodje. En vroeg naar bed, want
je werd het gauw beu, naar de kerk
Saan en de hele dag binnemitten.
Een borreltje of een pilsje werd
"iet geschonken. Thuis nooit.
Wat nog wel eens gebruikt werd,
was een drankje van braambessen.
Brembiezemen zeggen we hier. Die
plukten we in de zomer en die wer
den dan gekookt en in een jampot
gedaan. En dan kregen we een
beetje in een kappeiitje, zo'n bier-
Slas op een voetje, en dan ging er
water bij, want anders was het te
gauw op. Dat was een feest
Kerstmis 1968? We zijn maar met
Jjja tweeën, hè, mijn vrouw en ik.
we maken het een beetje gezellig,
geen kalkoen, dat is veel te
veel voor ons. Gewoon een haantje.
En we gaan naar de kerk. Ais het
elf uur geworden is, houden ze mij
niet binnen, maar op eerste kerst
dag zijn de cafés gesloten. Dan pak
ken we thuis een borreltje en we
kijken naar de televisie en zo
„Ik ben in Dongen geboren, ja,
hier in de Langstraat, het schoen-
makersland. Mijn vader was ook
schoenmaker, net als ik. Toen ik elf
was en van school kwam, moest ik
met ons vader naar de fabriek. Dat
moesten we allemaal, want verder
leren was er bij ons soort mensen
niet bij. Daar had je zo'n hakken-
bouwersmachine en als jongen
moest je dan pinnekes zetten in die
gaatjes. Van lieverlee kreeg je an
der werk en zo leerde je het vak.
In de fabriek, ja.
Ais je een hele goeie was, kreeg
je anderhalve cent per uur. We
moesten tweeënzestig uur werken
en op het einde van de week kwa
men we met drieënnegentig centen
thuis. Daar kregen we dan van ons
moeder een kwartje van als trakte
ment, en daar moest dan weer een
dubbeltje van in de spaarpot. Voor
iets extra's met de Kerstmis en zo.
Met de vijftien cent die overble
ven deed je geen wonderen na
tuurlijk. Nou, dat hoefde dan ook
niet, want we zaten de halve zon
dag in de kerk. 's Morgens naar
twee missen of naar één mis en
's middags naar het lof. En ons va
der en moeder gingen mee hoor,
smokkelen was er niet bij! Als je
wat ouder was, mocht je kaartspelen
met de kameraden. Dat ging dan
om een halve cent per kaart. Als
je achttien was, mocht je wel eens
alleen weg, maar in een café kwa
men we pas, als we twintig of een
entwintig waren.
Een pilsje kostte vijftien cent,
zeven voor een gulden. Dat is lang
zo geweest, hoor. Roken, dat kon
bijna niet van dat zakgeld. Een pak
je sigaretten zat er niet aan. Maar
je kon twee sigaretten krijgen voor
één cent
Wij werkten op de fabriek, maar
er waren ook nogal veel thuiswer
kers. Die werkten hele nachten
door om een klein loontje te ver
dienen, een gulden of vijf, zes. Maar
's maandags, hè, dan smeerden ze
door, de héle maandag 1 Elke drie
of vier weken lapten ze hem dat
wel. Dan werkten ze geen steek!
Maar daar moesten ze dan ook hele
nachten voor doorwerken, twee of
drie nachten wel
„Met vier kinderen waren we
bij ons thuis. Ik was de oudste,
twee zijn jong gestorven. Onze Nico
was zes of zeven, toen ie doodging.
Gelukkig maar, want hij had her
senvliesontsteking en aan een kant
was ie al wat lam. Geen redden
meer aan. Ziekenhuizen waren er
niet, dat geloof ik niet tenminste.
Je werd altijd thuis behandeld. Ai-
leen voor een operatie werd je naar
het oud ziekenhuis in Tilburg ge
bracht.
Ik was bijna zevenentwintig toen
ik met mijn eerste vrouw trouwde.
We hebben drie jaar verkering ge
had. Ze vrijen nou al met d'r zeven
tien aan huis, maar dat was er toen
niet bij! We zijn in 1919 getrouwd
en hebben van mei tot Kerstmis op
een kamer gewoond. Toen ben ik
hier komen wonen en daar zit ik nu
nog. Wil je nog thee of liever een
pilsje? En hier staan de sigaren
Soldaat ben ik nooit geweest. We
moesten met zevenenvijftig naar de
keuring, weet je wel, en daar wer
den er zesentwintig van goedge
keurd. Van die zesentwintig moes
ten er eenentwintig loten en
laat mij nummer zesentwintig trek
ken! Haha, ik lootte eruit. Ik ben
van de lichting 1913. Toen brak de
oorlog uit, die van '14-'18, en toen
moesten we weer naar de keuring.
En toen werd ik afgekeurd. Ik ben
hier in Dongen nog wel bij de vrij
willige burgerwacht geweest".
„Ja, ik ben goed gezond. Goddank
wel! Deze maand word ik vijfen
zeventig. Het wordt al wat?! O ja,
ik moet ook nog vertellen dat ik
niet altijd schoenmaker geweest
ben. Van 1930 tot '39 heb ik in de
verzekeringen gezeten, maar ik kon
niet opschieten met de inspecteur.
Van '39 tot '47, in de oorlog dus,
zat ik in de textiel. Goed geld ver
diend, ik zou er verhalen over kun
nen doen, jongenOmdat ik er
een heel tijdje uit geweest ben,
trek ik maar weinig van het pen
sioenfonds.
Ik werk nog. Iedere morgen van
negen tot twaalf bij Kees Hessels
in de Kerkstraat. Daar stans ik het
boventuig en de dokter vindt het
fijn hoor. De AOW, als je je zelf
thuis opsluit kun je er wel van ko
men, denk ik Maar met een
uur of drie werken per dag, kun je
een borreltje extra kopen, hè? Ik
heb het zo druk als een pruiken
maker met éne klant, en dan moet
ie nog een kale kop hebben ook!
Ik ben altijd graag van de partij
geweest. Ik heb overal in gezeten,
da's waar. Vroeger was ik bij de to
neelvereniging op 't Eind, bij Oerle-
mans zal ik maar zeggen. We gaven
uitvoeringen, allicht, en dan was er
altijd een kermis bij. Eindse ker
mis met volksspelen. Mastklimmen
bijvoorbeeld, en zaklopen en kik
vors-rijden. Op een kruiwagen zon
der borden werd een levende kik
vors gezet, ja, en die sprong er na
tuurlijk af. Maar de Teks (zo noem
den we de schoenmaker) had het
bekeken. Hij had zijn mond vol teks-
kes (van die kleine spijkertjes weet
je wel) en die stootte hij in de vlim-
mekes van de kikvors vast, en het
beest bleef zitten!
Gouden bruiloften! Nou, ik geloof
niet dat er in onze buurt, de Polder,
één geweest is zonder dat ik in het
feestcomité gezeten heb. Vergade
ringen, rozen maken, toog zetten.—
Dat was gezellig, toch wel! En we
waren altijd met hetzelfde stel. De
witte Vermeulen was er altijd bij
en An toon Boesschoten Tja
Verleden jaar hebben we er hier
nog een gehad, bij Jantje Smans.
Dat was ouderwets mooi, hoor. Dat
blijft bestaan, natuurlijk! Waar een
buurtvereniging is, blijft dat stand
houden, allicht!
Jarenlang ben ik ober geweest
zaterdags en zondangs. Hier vlak
bij, bij Klaartje Boesschoten, heb
ik negentien jaar gewerkt. Bij Rie-
nuske van Wanrooy, in de speel
tuin, heb ik zes jaar gewerkt, en
toen wou ik ermee ophouden. Maar
toen opende Dré Jansen zijn café,
Aurora, en hij mauwde zó lang, dat
ik zei dat ik dan wel bij de opening
zou komen. Maar zodoende ben ik
daar ook weer zes jaar blijven han
gen Ik heb eenendertig jaar be
diend, ik heb altijd onder de jeugd
gezeten".
„De jeugd van tegenwoordig,
daar kan ik mezelf goed mee ver
enigen. Ze hebben volop geld (veel
meer dan wij vroeger!) en dan ligt
het voor de hand dat ze doorjube-
Embrecht („Emmeke") Hooijmaeijers, (75 jaar.
len. Sommige mensen liggen daar
altijd op te hakken. Maar ik kan
dat goed velen van de jeugd, ikke
wel! De jeugd is tegenwoordig he
lemaal niet slechter. Er zullen wel
beroerlingen zijn, maar die had je
vroeger ook. Seks? Ach kom, toen
wij zeventien of achttien waren
kletste de heg ook wel eens in, dat
vertel ik je!
Die demonstraties en die rellen,
tja Welke mensen zijn dat nou
gewoonlijk? Altijd die studenten!
Ik denk dat die jongens het eigen
lijk te goed hebben, hè, en dat ze
nog meer willen. Wat we in Am
sterdam gezien hebben, dat vind ik
verschrikkelijk. En de politie mocht
er niet eens op jassen! Er moet flink
opgetreden worden, dat vind ik wel,
hoor. De weelde steekt ze van de
stoel. Ik vind het niks
„Met de politiek bemoei ik me
niet. Als er gestemd moet worden,
doe ik mijn plicht en verder niet.
We weten toch niet wanneer we
goed doen. Het is allemaal één pot
nat, of niet soms?
Vroeger, tja .De verhouding
tussen patroons en arbeiders was
toch niet slecht, behalve wat de ge
dwongen winkelnering betreft dan.
Dat was wat, hoor. De fabrikanten
hadden gewoonlijk ook nog een win
keltje. Daar moest je je winkel
waar halen en dat werd van je loon
afgehouden.
Er werd natuurlijk niet tegen de
laagste prijzen verkocht. Je moest
ook nog vertellen welke bakker je
had, en de bakker moest jouw
brood dan in de fabrikantenwinkel
brengen en daar legden ze er dan
een half centje op. Je moest het wel
kopen, want anders werd je eruit
geschopt.
Toch heeft het nog wel eens ge
spannen. We hebben eens een dag
of acht gestaakt, wij allemaal. Dat
was georganiseerd door de vakbond,
de KAB, en daar was ik lid van. Met
de hele troep gingen we 's avonds
langs de winkels. Gewoon op en
neer lopen, geen pamfletten of zo.
De burgemeester en de politie kon
den er niks aan doen, want we haal
den geen beroerdigheid uit.
Drikske Akkermans, dat was on
ze grote voorman. Ze hebben nou
een straat naar hem genoemd, maar
toen konden ze zijn bloed wel drin
ken. Zijn tegenspeler was mijnheer
Bressers, den Bresser, de grote
bram van de bazen. Na die staking
is het langzamerhand met de win
kelnering gedaan geraakt, en dat is
maar goed ook".
„Wat moet ik daar nou van zeg
gen, van de televisie? Ik kijk graag
naar een mooie film, een mooi to
neelspel, een mooie operette. Dan
zeggen we ook geen woord voordat
het afgelopen is. Pierre Janssen
met zijn Kunstgrepen, nou, dat vind
ik geweldig. En Simon Carmiggelt
met zijn vertelsels. Dan luister en
kijk ik met hart en ziel, dan ont
gaat mij niets. Die kan er wat van!
Frits v. d. Poel, daar heb ik he
lemaal niets op tegen, werkelijk
niet. Die hoorde ik graag en hij kon
het nog eens mooi zeggen ook. Ik
snap niet, eerlijk niet, dat ze die
man zo aan de dijk gezet hebben.
Daar kan ik met mijn pet niet bij.
Daar kan ik dan ook geen genoe
gen mee nemen, absoluut niet.
Ik lees alleen DE STEM, al jaren.
Ik zit er 's morgens om half negen
op te wachten en dan lees ik het
voornaamste nieuws, de koppen.
Maar 's middags na het eten spel ik
hem uit, tot de advertenties toe en
alles- Bladzij voor bladzij. Wat ik
altijd nogal rap lees, is Deze Tijd,
Merijn. Vandaag stonden er ook
weer mooie bij! Ik heb wel eens
een maand of drie een andere krant
geprobeerd, maar dat ging toch
niet....".
„Ik neem aan dat veel mensen
het moeilijk hebben met de kerk,
dat neem ik wel aan. Zélf heb ik er
geen problemen mee, helemaal niet.
Ik doe mijn plicht en daar is de
kous mee af, hè? Je hoeft niet meer
elke zondag naar de kerk zeggen ze.
Mij best.
Wat een ander doet moet le zelf
maar weten. Maar voor ons is het
geen zondag, als we niet naar de
kerk zijn geweest. Als we niet naar
de kerk gaan, gaan we nergens an
ders heen ook, néé hoor.
Voor de geestelijken is het alle
maal moeilijk, maar wat wil je?
't Is net zoals het spreekwoord zegt:
je moet de kat niet op het spek
binden. Nou, en dat doen ze. De
kapelaans zitten overal in. Ze zitten
altijd bij die jonge dingen, en je
weet zelf hoe ze op de dag van van
daag gekleed gaan, met d'r mooie
rokskes aan. Ze zijn ook niet van
steen, de kapelaans, dat bestaat
niet!"
„Doodgaan. Daar denk ik ei
genlijk niet over. Doodgaan
Wat moet ik daar nou van zeg
gen Wat we hier hebben en
zijn, dat wéét ik en ze kunnen
het allemaal wel mooi voorspie
gelen, maar ik blijf toch nog lie
ver een eindje hier.
Ik ben er altijd graag bij ge
weest, en dat ben ik nog. Ik laat
m'n eigen zomaar niet van de
bak bijten Ik kan nog uit de
voeten en over doodgaan zullen
we nog maar niet denken
KEES BASTIANEN
ge' de onster-
16 anno i843 Londense straat-
[:6^vis.ecamera'sgm00g
De sneeuwstorm, die met
windkracht negen door televi
siestudio Twee in Hilversum
raast, liegt er niet om. Dikke
king-size vlokken van een goede
kwaliteit plastic dansen langs
de huizen en dalen gestadig neer
op de camera's, die als koele
voyeurs het noodweer gulzig
indrinken. Het Nederlandse kij
kersvolk kan gerust zijn: de
witte kerst is voor 1968 weer
veilig gesteld.
Tegenover het huis van Ebenezer
Scrooge, de oude vrek, die in de
cember 1843 door Charles Dickens
met romantische wellust de on
sterfelijkheid werd ingeschreven,
blaast een vliegtuigpropeller met
gierende omwentelingen de voor
bijgangers in volgorde van opkomst
van het wegdek. In de verte luiden
klokken. Terecht, want het is re
gisseur Willy van Hemert niet ont
gaan, dat Kerstmis al eeuwen in de
bronstijd is.
Het wegdek in de smalle Londen
se straat is gisteren vast wit ge
schilderd om de post „plastic vlok
ken" te drukken. Mooie, vaste pak-
sneeuw, die het eeuwige leven lijkt
te hebben, maar de inspiciënt be
zweert, dat hij die smeerboel er met
een fles lodaline in een kwartier af
heeft. De vlokken veegt hij na elke
repetitie in een bruine doos, waarop
„POST RESTANTE HILVERSUM"
staat. De KRO vindt een budget van
50 mille voor een stemmig kerst
avondje welletjes en wenst verder
geen sneeuw over de balk te gooien.
In juli trok Van Hemert zich te
rug in zijn Zwitserse chalet, waar
hij drie maanden koortsachtig heeft
gewerkt aan de benauwde droom
van Scrooge. De moeilijkheid daar
bij was met zozeer het verhaal van
Dickens, alswel de temperatuur, die
op sommige dagen waardenbe-
reikte van 45 graden in de schaduw.
„Het is wat vreemd", geeft Van
Hemert ruiterlijk toe, „om ja in
zwembroek te verdiepen in de sfeer
van een ouderwetse Engelse Kerst
mis.
Tussen de sneeuwstormen door
wil hij ook wel uitleggen, waarom
de KRO geen eigen regisseur op
Dickens heeft losgelaten, maar die
missionerende taak heeft overge
dragen aan zuilenverslinder Van
Hemert. „Zulke zaken", zegt hij,
„moeten de omroepen onderwerp
voor onderwerp bekijken, zij bepa
len het gamma van hun produkties,
de vakman voert het daarna uit.
Aan een acteur vraag je ook niet,
of hij practiserend katholiek is of
de socialistische beginselen is toege
daan.
Ik zie niet in, waarom voor regis
seurs opeens andere normen moe
ten gelden.
Dat ze mij hebben gekozen voor
dit verhaal van Dickens komt, om
dat ik toevallig zit in de hoek, waar
de romantische slagen vallen.
Aan de andere kant van de brosse
bordkartonnen muur scharrelt Ebe
nezer Scrooge ondertussen zenuw
achtig tussen de snuiters, olielam
pen en koperen kannen, waarmee
Van Hemert zijn schemerige werk
kamer heeft volgestort. Waarach
tig, er brandt ook een kaars. Achter
het beslagen raam glimlacht fijntjes
de cameraman.
„Ach Joris", zegt Van Hemert
vriendelijk, „als je effe bukt, zou ik
dat toch prettiger vinden. Het gaat
om het plaatje, begrijp je?". Joris
knikt, Joris begint opnieuw, Joris
begrijpt alles.
„Ach Joris" zegt Van Hemert,
„kun je nog vorder door je knieën
buigen. Fijn, ja zo is het prima. Zo
krijg ik de olielamp er ook hele
maal op". De cameraman achter
hem knikt en zegt: „Van je klets,
klats klandere, van de ene shot
op de andere. Mag ik de regisseur
wel opmerkzaam maken op het
maar ik kan me alleen maar met
huid en haar aan jouw regie over
leveren. Ik ben het instrument, dat
jij moet bespelen. Voor de rest
hebben we geen tijd".
Ik ben nu gelukkig op een leef
tijd gekomen, dat ik kan zeggen:
„iaat mij nou maar doen, waar ik
zin in heb". In Scrooge had ik zin,
omdat het een dankbare rol is, je
kunt er weer eens ouderwets in
uitpakken. Ik vind het trouwens
fijn om naast mijn werk als regis
seur weer eens gewoon acteur te
zijn. Ik ben niet speelziek, maar ik
zou toch iets missen, als ik niet
van tijd tot tijd op de planken stond.
Als ik tijd heb zal ik zeker op
Kerstmis naar mijn eigen Scrooge
kijken. Het is een vaag feest, waar
de sfeer van Dickens wonderwel
bij aansluit. Ik vind het trouwens
fijn, dat er nog coiets als een kerst
traditie bestaat. Overal om je heen
zie je de levensvormen vervlak-
Opmerkelijk vitaal d ribbelt hij
tussen de décorstukken en geeft
hij zijn aanwijzingen aan de negen
tiende eeuwse meute van toneel
spelers. Geen moment wijkt daarbij
de voorgebakken glimlach van zijn
mild kabouterhoofd. „Als een regis
seur in de studio komt", heeft hij
tevoren gezegd, „dan behoort hij
zijn zaken minutieus te kennen.
Een cameraman richt zijn appara
tuur op het straatje en zegt: „Moet
je voor de lol eens komen knken.
Als je er nou nog „groeten uit win
ters Hummelo" onder zet, dan heb
je een authentieke prentbriefkaart
van Anton Fieck. Het is verrukke
lijk werken met Van Hemert. Al
leen die sneeuw breekt je op. Hij
kan geen sfeerstuk regisseren of er
zit sneeuw in de lucht en als ik dan
s avonds thuis kom, lijkt het net,
of ik onder de roos zit".
feit, dat de CAO ons nu een koffie
pauze van 10 minuten voorschrijft"
Even later, in de kale kantine-
zegt Joris Diels schouderophalend:
„Dat is het paradoxale bij de te
levisie. Als ik bij de Haagse Co-
medie een rol speel dan heb ik ne
gen, tien weken de tijd en dan is
er bij de première altijd nog een
souffleur, op wie ik terug kan val
len. Hier werk je zonder souffleurs
hok en stamp je de hele boel er
in vier weken uit. Je krijgt de tijd
niet om zo'n roj op je af te laten
komen, om er over te praten, van
gedachten te wisseelen. Het is ge
lijk: boem op de buis.
Willy heeft in het begin nog te
gen me gezegd: „als je nou vindt
Joris, dat er hier en daar een an
dere nuance moet komen", maar
ik heb hem niet eens laten uitspre
ken. Ik heb gezegd „Het is geen
loos compliment, geen vleierij.
ken en zachtjes sterven. Ik heb
een tijd bij katholieke mensen in
Limburg gewoond en daar werd
in de vastentijd nooit gesnoept. Je
had er als kind geweldig de pest
in, maar als dan op paaszaterdag
die vastentrommel openging, dan
barstte je uit elkaar van vreugde.
Dan werden de klokken geluid en
kwam het gebak op tafel.
Kerstmis heeft weliswaar nog
niet hetzelfde lot ondergaan als de
vasten, maar het comfort knaagt
er wel aan. Er is bijna geen ver
schil meer tussen winter en zomer,
je sterft niet meer van de kou, je
hoeft niet bij de kachel te kruipen.
Alleen daarom al ben ik blij met
dat stuk van Dickens. Het is alsof
je door een toverbril het kerstfeest
van een eeuw geleden weer naar
je toehaalt. Het sneeuwt, er is
armoe, het spookt en de slechten
bekeren zich.
Frans van der Lingan, die hem
straks als de geest, van compagnon
Jacob Marley de stuipen op het
lijf zal jagen heeft ook al wat moei
te met Kerstmis. Hij heeft een klei
ne doch intens dankbare rol en kan
dus in de kantine langdurig naden
ken over de dingen des levens.
Over Marley zegt hij: „er is geen
mens, die in hem gelooft en dat ont
slaat mij dus van de plicht hem
geloofwaardig te maken.
Marley fungeert als het geweten
van Scrooge en moet zijn oude
vriend duidelijk maken, dat het
bepaald geen pretje is om na je
dood nog eens zeven jaar te moe
ten ronddolen. Ik vind het zonder
meer een fijn stuk, omdai de za
ken zo overduidelijk liggen.
Over Kerstmis zegt hij: „Ik zie
geen verschil tussen 25 december
en de rest van het jaar. Kerstmis
zegt me niks, maar toch doe ik
er op mijn manier wat aan. We
maken er in elk geval geen vreet
partij van". Vijf minuten later
staat hij gapend tussen twee dé
corstukken aan zijn kettingen te
rammelen.
„Kan het wat harder Frans?",
vraagt Van Hemert welwillend,
„het is niet voor mij, maar voor
Joris. Joris hoort geen barst".
Marley strompelt naar een micro
foon en rammelt opnieuw: het is
net, alsof hij een nieuw geluid pro
duceert voor Kees Schilperoorts
„Raden Maar". „Oké jongens" roept
Van Hemert, „we doen het nog één
keer. Joris ben je klaar".
Joris staat al tien minuten met
zijn brandende kaars achter de deur
Over drie dagen moet het stuk
op de ampexbandan staan onder
aftrek van acht koffie, acht thee,
en drie lunchpauzes. „In Duits
land", droomt Van Hemert hardop
„in Duitsland krijg ik 17 studioda-
gen voor een spel van 40 minuten.
Daar neem je per dag nooit meer
dan 3 minuten op.
Ik heb groot bezwaar tegen die
griezelig perfectionistische wijze
van werken, omdat televisie nu
eenmaal geen film is, maar het
God zegen de groep, waarmee je
hier door een stuk rent is voor een
man van mijn leeftijd ook onge
zond".
Hij glimlacht. Weer. Of nog steeds.
Hij jaagt niet op en legt de zweep
geen moment over het puik van
gesubsidieerde kelen. „Het lijkt
alsof het voor die man altijd Kerst
mis is, zegt een cameraman hoofd
schuddend. „Een fijn stuk", her
haalt Van Hemert stralend, „hele
maal Dickens. Goed, ik heb het na
tuurlijk aangepast, maar picturaal
doe ik hem geen geweld aan.
Neem alleen die verschijning van
Marley. dat is bijna spiritistisch.
Het is een hallucinatie, die Scroo
ge zelf opwekt.
Scrooge krijgt opeens een patho
logische geldingsdrang, als hij zijn
hele leven terugziet. Op dat mo
ment is de romantische sfeer ver
dwenen en werpt de zon lange scha
duwen over de trappen, waarop de
schatten van Scrooge liggen uitge
stald. Het is een zwart-wit situa
tie. Juist, het laatste oordeel. Neen
u heeft gelijk, dat is niet van Di
ckens. Een eigen vondst zullen we
maar zeggen.
Het gaat er immers alleen om, of
het prentenboek gaaf overkomt".
Nou, laat dat maar aan Willy
van Hemert over. De sneeuw spat
tegen de gevels, de kaarsen bran
den en de kinderen huiveren in hun
dunne duffels. Zo trekt men eens
gezind op naar het slot.
Dan verschijnt Scrooge in de deur
opening en zegt:
„Vrolijke Kerstmis, alle mensen,
vrolijke Kerstmis. Vrolijke Kerst
mis Jacob Marley. Vrolijke Kerst
mis, jullie allemaal. De kunst zal
zijn dat goede voornemen een heel
jaar vol te houden, tot het weer
Kerstmis is. Volhouden Scrooge,
Dickens heeft je verhaal niet voor
niets geschreven". Ook die laatste
regels zijn niet van Charles Dickens.
LEO THURING