Toen waren we zo arm dat 't nergens op leek" RN EEN WITTE KERST OP DE VADERLANDSE BUIS tuin MET KERSTMIS EEN SNEE KRENTENMIK EN EEN WORSTEBROODJE EN VROEG NAAR BED 01153-971 L^rdkartonno"^ UUr' in het Meesterwerk van Dickens voor vijftig mille naar de zaak ■tering *1*1 KERSTMIS 1968 ■■■■■■■■■■•■•■■■■■■■■■■■•■•••ai DE STEM KERSTMIS 1968 DAMES- EN HERENKLEDING Sas;"yaf)/Sent Gentsestraaf 5 Ie goeie ouwe tijd, zeggen ze. Maar jongen, toen wa ren we zo arm dat het ner gens op leek! Nou hebben we de AOW en allerlei so ciale uitkeringen. Als je heel goed oppaste en een keer extra naar de kerk ging, kreeg je een broodje of een bonnetje van de armen- meesters. Volgens mij heb ben we het nou goed, en ik geloof ook dat de meeste mensen tevreden zijn. Er wordt veel voor ze gedaan op de dag van vandaag. Met Kerstmis moesten we twee keer naar de kerk en ver der thuis blijven. Zo'n mis duur de een uur of anderhalf, want toen werd het uit de doeken ge daan, hoor, op de preekstoel.. En drukJe moest er een half uur van tevoren zijn, want an ders kon je niet meer binnen. Kalkoen? Op vastenavond waren er oliebollen, en met Kerstmis een snee krentenmik en een worste broodje. En vroeg naar bed, want je werd het gauw beu, naar de kerk Saan en de hele dag binnemitten. Een borreltje of een pilsje werd "iet geschonken. Thuis nooit. Wat nog wel eens gebruikt werd, was een drankje van braambessen. Brembiezemen zeggen we hier. Die plukten we in de zomer en die wer den dan gekookt en in een jampot gedaan. En dan kregen we een beetje in een kappeiitje, zo'n bier- Slas op een voetje, en dan ging er water bij, want anders was het te gauw op. Dat was een feest Kerstmis 1968? We zijn maar met Jjja tweeën, hè, mijn vrouw en ik. we maken het een beetje gezellig, geen kalkoen, dat is veel te veel voor ons. Gewoon een haantje. En we gaan naar de kerk. Ais het elf uur geworden is, houden ze mij niet binnen, maar op eerste kerst dag zijn de cafés gesloten. Dan pak ken we thuis een borreltje en we kijken naar de televisie en zo „Ik ben in Dongen geboren, ja, hier in de Langstraat, het schoen- makersland. Mijn vader was ook schoenmaker, net als ik. Toen ik elf was en van school kwam, moest ik met ons vader naar de fabriek. Dat moesten we allemaal, want verder leren was er bij ons soort mensen niet bij. Daar had je zo'n hakken- bouwersmachine en als jongen moest je dan pinnekes zetten in die gaatjes. Van lieverlee kreeg je an der werk en zo leerde je het vak. In de fabriek, ja. Ais je een hele goeie was, kreeg je anderhalve cent per uur. We moesten tweeënzestig uur werken en op het einde van de week kwa men we met drieënnegentig centen thuis. Daar kregen we dan van ons moeder een kwartje van als trakte ment, en daar moest dan weer een dubbeltje van in de spaarpot. Voor iets extra's met de Kerstmis en zo. Met de vijftien cent die overble ven deed je geen wonderen na tuurlijk. Nou, dat hoefde dan ook niet, want we zaten de halve zon dag in de kerk. 's Morgens naar twee missen of naar één mis en 's middags naar het lof. En ons va der en moeder gingen mee hoor, smokkelen was er niet bij! Als je wat ouder was, mocht je kaartspelen met de kameraden. Dat ging dan om een halve cent per kaart. Als je achttien was, mocht je wel eens alleen weg, maar in een café kwa men we pas, als we twintig of een entwintig waren. Een pilsje kostte vijftien cent, zeven voor een gulden. Dat is lang zo geweest, hoor. Roken, dat kon bijna niet van dat zakgeld. Een pak je sigaretten zat er niet aan. Maar je kon twee sigaretten krijgen voor één cent Wij werkten op de fabriek, maar er waren ook nogal veel thuiswer kers. Die werkten hele nachten door om een klein loontje te ver dienen, een gulden of vijf, zes. Maar 's maandags, hè, dan smeerden ze door, de héle maandag 1 Elke drie of vier weken lapten ze hem dat wel. Dan werkten ze geen steek! Maar daar moesten ze dan ook hele nachten voor doorwerken, twee of drie nachten wel „Met vier kinderen waren we bij ons thuis. Ik was de oudste, twee zijn jong gestorven. Onze Nico was zes of zeven, toen ie doodging. Gelukkig maar, want hij had her senvliesontsteking en aan een kant was ie al wat lam. Geen redden meer aan. Ziekenhuizen waren er niet, dat geloof ik niet tenminste. Je werd altijd thuis behandeld. Ai- leen voor een operatie werd je naar het oud ziekenhuis in Tilburg ge bracht. Ik was bijna zevenentwintig toen ik met mijn eerste vrouw trouwde. We hebben drie jaar verkering ge had. Ze vrijen nou al met d'r zeven tien aan huis, maar dat was er toen niet bij! We zijn in 1919 getrouwd en hebben van mei tot Kerstmis op een kamer gewoond. Toen ben ik hier komen wonen en daar zit ik nu nog. Wil je nog thee of liever een pilsje? En hier staan de sigaren Soldaat ben ik nooit geweest. We moesten met zevenenvijftig naar de keuring, weet je wel, en daar wer den er zesentwintig van goedge keurd. Van die zesentwintig moes ten er eenentwintig loten en laat mij nummer zesentwintig trek ken! Haha, ik lootte eruit. Ik ben van de lichting 1913. Toen brak de oorlog uit, die van '14-'18, en toen moesten we weer naar de keuring. En toen werd ik afgekeurd. Ik ben hier in Dongen nog wel bij de vrij willige burgerwacht geweest". „Ja, ik ben goed gezond. Goddank wel! Deze maand word ik vijfen zeventig. Het wordt al wat?! O ja, ik moet ook nog vertellen dat ik niet altijd schoenmaker geweest ben. Van 1930 tot '39 heb ik in de verzekeringen gezeten, maar ik kon niet opschieten met de inspecteur. Van '39 tot '47, in de oorlog dus, zat ik in de textiel. Goed geld ver diend, ik zou er verhalen over kun nen doen, jongenOmdat ik er een heel tijdje uit geweest ben, trek ik maar weinig van het pen sioenfonds. Ik werk nog. Iedere morgen van negen tot twaalf bij Kees Hessels in de Kerkstraat. Daar stans ik het boventuig en de dokter vindt het fijn hoor. De AOW, als je je zelf thuis opsluit kun je er wel van ko men, denk ik Maar met een uur of drie werken per dag, kun je een borreltje extra kopen, hè? Ik heb het zo druk als een pruiken maker met éne klant, en dan moet ie nog een kale kop hebben ook! Ik ben altijd graag van de partij geweest. Ik heb overal in gezeten, da's waar. Vroeger was ik bij de to neelvereniging op 't Eind, bij Oerle- mans zal ik maar zeggen. We gaven uitvoeringen, allicht, en dan was er altijd een kermis bij. Eindse ker mis met volksspelen. Mastklimmen bijvoorbeeld, en zaklopen en kik vors-rijden. Op een kruiwagen zon der borden werd een levende kik vors gezet, ja, en die sprong er na tuurlijk af. Maar de Teks (zo noem den we de schoenmaker) had het bekeken. Hij had zijn mond vol teks- kes (van die kleine spijkertjes weet je wel) en die stootte hij in de vlim- mekes van de kikvors vast, en het beest bleef zitten! Gouden bruiloften! Nou, ik geloof niet dat er in onze buurt, de Polder, één geweest is zonder dat ik in het feestcomité gezeten heb. Vergade ringen, rozen maken, toog zetten.— Dat was gezellig, toch wel! En we waren altijd met hetzelfde stel. De witte Vermeulen was er altijd bij en An toon Boesschoten Tja Verleden jaar hebben we er hier nog een gehad, bij Jantje Smans. Dat was ouderwets mooi, hoor. Dat blijft bestaan, natuurlijk! Waar een buurtvereniging is, blijft dat stand houden, allicht! Jarenlang ben ik ober geweest zaterdags en zondangs. Hier vlak bij, bij Klaartje Boesschoten, heb ik negentien jaar gewerkt. Bij Rie- nuske van Wanrooy, in de speel tuin, heb ik zes jaar gewerkt, en toen wou ik ermee ophouden. Maar toen opende Dré Jansen zijn café, Aurora, en hij mauwde zó lang, dat ik zei dat ik dan wel bij de opening zou komen. Maar zodoende ben ik daar ook weer zes jaar blijven han gen Ik heb eenendertig jaar be diend, ik heb altijd onder de jeugd gezeten". „De jeugd van tegenwoordig, daar kan ik mezelf goed mee ver enigen. Ze hebben volop geld (veel meer dan wij vroeger!) en dan ligt het voor de hand dat ze doorjube- Embrecht („Emmeke") Hooijmaeijers, (75 jaar. len. Sommige mensen liggen daar altijd op te hakken. Maar ik kan dat goed velen van de jeugd, ikke wel! De jeugd is tegenwoordig he lemaal niet slechter. Er zullen wel beroerlingen zijn, maar die had je vroeger ook. Seks? Ach kom, toen wij zeventien of achttien waren kletste de heg ook wel eens in, dat vertel ik je! Die demonstraties en die rellen, tja Welke mensen zijn dat nou gewoonlijk? Altijd die studenten! Ik denk dat die jongens het eigen lijk te goed hebben, hè, en dat ze nog meer willen. Wat we in Am sterdam gezien hebben, dat vind ik verschrikkelijk. En de politie mocht er niet eens op jassen! Er moet flink opgetreden worden, dat vind ik wel, hoor. De weelde steekt ze van de stoel. Ik vind het niks „Met de politiek bemoei ik me niet. Als er gestemd moet worden, doe ik mijn plicht en verder niet. We weten toch niet wanneer we goed doen. Het is allemaal één pot nat, of niet soms? Vroeger, tja .De verhouding tussen patroons en arbeiders was toch niet slecht, behalve wat de ge dwongen winkelnering betreft dan. Dat was wat, hoor. De fabrikanten hadden gewoonlijk ook nog een win keltje. Daar moest je je winkel waar halen en dat werd van je loon afgehouden. Er werd natuurlijk niet tegen de laagste prijzen verkocht. Je moest ook nog vertellen welke bakker je had, en de bakker moest jouw brood dan in de fabrikantenwinkel brengen en daar legden ze er dan een half centje op. Je moest het wel kopen, want anders werd je eruit geschopt. Toch heeft het nog wel eens ge spannen. We hebben eens een dag of acht gestaakt, wij allemaal. Dat was georganiseerd door de vakbond, de KAB, en daar was ik lid van. Met de hele troep gingen we 's avonds langs de winkels. Gewoon op en neer lopen, geen pamfletten of zo. De burgemeester en de politie kon den er niks aan doen, want we haal den geen beroerdigheid uit. Drikske Akkermans, dat was on ze grote voorman. Ze hebben nou een straat naar hem genoemd, maar toen konden ze zijn bloed wel drin ken. Zijn tegenspeler was mijnheer Bressers, den Bresser, de grote bram van de bazen. Na die staking is het langzamerhand met de win kelnering gedaan geraakt, en dat is maar goed ook". „Wat moet ik daar nou van zeg gen, van de televisie? Ik kijk graag naar een mooie film, een mooi to neelspel, een mooie operette. Dan zeggen we ook geen woord voordat het afgelopen is. Pierre Janssen met zijn Kunstgrepen, nou, dat vind ik geweldig. En Simon Carmiggelt met zijn vertelsels. Dan luister en kijk ik met hart en ziel, dan ont gaat mij niets. Die kan er wat van! Frits v. d. Poel, daar heb ik he lemaal niets op tegen, werkelijk niet. Die hoorde ik graag en hij kon het nog eens mooi zeggen ook. Ik snap niet, eerlijk niet, dat ze die man zo aan de dijk gezet hebben. Daar kan ik met mijn pet niet bij. Daar kan ik dan ook geen genoe gen mee nemen, absoluut niet. Ik lees alleen DE STEM, al jaren. Ik zit er 's morgens om half negen op te wachten en dan lees ik het voornaamste nieuws, de koppen. Maar 's middags na het eten spel ik hem uit, tot de advertenties toe en alles- Bladzij voor bladzij. Wat ik altijd nogal rap lees, is Deze Tijd, Merijn. Vandaag stonden er ook weer mooie bij! Ik heb wel eens een maand of drie een andere krant geprobeerd, maar dat ging toch niet....". „Ik neem aan dat veel mensen het moeilijk hebben met de kerk, dat neem ik wel aan. Zélf heb ik er geen problemen mee, helemaal niet. Ik doe mijn plicht en daar is de kous mee af, hè? Je hoeft niet meer elke zondag naar de kerk zeggen ze. Mij best. Wat een ander doet moet le zelf maar weten. Maar voor ons is het geen zondag, als we niet naar de kerk zijn geweest. Als we niet naar de kerk gaan, gaan we nergens an ders heen ook, néé hoor. Voor de geestelijken is het alle maal moeilijk, maar wat wil je? 't Is net zoals het spreekwoord zegt: je moet de kat niet op het spek binden. Nou, en dat doen ze. De kapelaans zitten overal in. Ze zitten altijd bij die jonge dingen, en je weet zelf hoe ze op de dag van van daag gekleed gaan, met d'r mooie rokskes aan. Ze zijn ook niet van steen, de kapelaans, dat bestaat niet!" „Doodgaan. Daar denk ik ei genlijk niet over. Doodgaan Wat moet ik daar nou van zeg gen Wat we hier hebben en zijn, dat wéét ik en ze kunnen het allemaal wel mooi voorspie gelen, maar ik blijf toch nog lie ver een eindje hier. Ik ben er altijd graag bij ge weest, en dat ben ik nog. Ik laat m'n eigen zomaar niet van de bak bijten Ik kan nog uit de voeten en over doodgaan zullen we nog maar niet denken KEES BASTIANEN ge' de onster- 16 anno i843 Londense straat- [:6^vis.ecamera'sgm00g De sneeuwstorm, die met windkracht negen door televi siestudio Twee in Hilversum raast, liegt er niet om. Dikke king-size vlokken van een goede kwaliteit plastic dansen langs de huizen en dalen gestadig neer op de camera's, die als koele voyeurs het noodweer gulzig indrinken. Het Nederlandse kij kersvolk kan gerust zijn: de witte kerst is voor 1968 weer veilig gesteld. Tegenover het huis van Ebenezer Scrooge, de oude vrek, die in de cember 1843 door Charles Dickens met romantische wellust de on sterfelijkheid werd ingeschreven, blaast een vliegtuigpropeller met gierende omwentelingen de voor bijgangers in volgorde van opkomst van het wegdek. In de verte luiden klokken. Terecht, want het is re gisseur Willy van Hemert niet ont gaan, dat Kerstmis al eeuwen in de bronstijd is. Het wegdek in de smalle Londen se straat is gisteren vast wit ge schilderd om de post „plastic vlok ken" te drukken. Mooie, vaste pak- sneeuw, die het eeuwige leven lijkt te hebben, maar de inspiciënt be zweert, dat hij die smeerboel er met een fles lodaline in een kwartier af heeft. De vlokken veegt hij na elke repetitie in een bruine doos, waarop „POST RESTANTE HILVERSUM" staat. De KRO vindt een budget van 50 mille voor een stemmig kerst avondje welletjes en wenst verder geen sneeuw over de balk te gooien. In juli trok Van Hemert zich te rug in zijn Zwitserse chalet, waar hij drie maanden koortsachtig heeft gewerkt aan de benauwde droom van Scrooge. De moeilijkheid daar bij was met zozeer het verhaal van Dickens, alswel de temperatuur, die op sommige dagen waardenbe- reikte van 45 graden in de schaduw. „Het is wat vreemd", geeft Van Hemert ruiterlijk toe, „om ja in zwembroek te verdiepen in de sfeer van een ouderwetse Engelse Kerst mis. Tussen de sneeuwstormen door wil hij ook wel uitleggen, waarom de KRO geen eigen regisseur op Dickens heeft losgelaten, maar die missionerende taak heeft overge dragen aan zuilenverslinder Van Hemert. „Zulke zaken", zegt hij, „moeten de omroepen onderwerp voor onderwerp bekijken, zij bepa len het gamma van hun produkties, de vakman voert het daarna uit. Aan een acteur vraag je ook niet, of hij practiserend katholiek is of de socialistische beginselen is toege daan. Ik zie niet in, waarom voor regis seurs opeens andere normen moe ten gelden. Dat ze mij hebben gekozen voor dit verhaal van Dickens komt, om dat ik toevallig zit in de hoek, waar de romantische slagen vallen. Aan de andere kant van de brosse bordkartonnen muur scharrelt Ebe nezer Scrooge ondertussen zenuw achtig tussen de snuiters, olielam pen en koperen kannen, waarmee Van Hemert zijn schemerige werk kamer heeft volgestort. Waarach tig, er brandt ook een kaars. Achter het beslagen raam glimlacht fijntjes de cameraman. „Ach Joris", zegt Van Hemert vriendelijk, „als je effe bukt, zou ik dat toch prettiger vinden. Het gaat om het plaatje, begrijp je?". Joris knikt, Joris begint opnieuw, Joris begrijpt alles. „Ach Joris" zegt Van Hemert, „kun je nog vorder door je knieën buigen. Fijn, ja zo is het prima. Zo krijg ik de olielamp er ook hele maal op". De cameraman achter hem knikt en zegt: „Van je klets, klats klandere, van de ene shot op de andere. Mag ik de regisseur wel opmerkzaam maken op het maar ik kan me alleen maar met huid en haar aan jouw regie over leveren. Ik ben het instrument, dat jij moet bespelen. Voor de rest hebben we geen tijd". Ik ben nu gelukkig op een leef tijd gekomen, dat ik kan zeggen: „iaat mij nou maar doen, waar ik zin in heb". In Scrooge had ik zin, omdat het een dankbare rol is, je kunt er weer eens ouderwets in uitpakken. Ik vind het trouwens fijn om naast mijn werk als regis seur weer eens gewoon acteur te zijn. Ik ben niet speelziek, maar ik zou toch iets missen, als ik niet van tijd tot tijd op de planken stond. Als ik tijd heb zal ik zeker op Kerstmis naar mijn eigen Scrooge kijken. Het is een vaag feest, waar de sfeer van Dickens wonderwel bij aansluit. Ik vind het trouwens fijn, dat er nog coiets als een kerst traditie bestaat. Overal om je heen zie je de levensvormen vervlak- Opmerkelijk vitaal d ribbelt hij tussen de décorstukken en geeft hij zijn aanwijzingen aan de negen tiende eeuwse meute van toneel spelers. Geen moment wijkt daarbij de voorgebakken glimlach van zijn mild kabouterhoofd. „Als een regis seur in de studio komt", heeft hij tevoren gezegd, „dan behoort hij zijn zaken minutieus te kennen. Een cameraman richt zijn appara tuur op het straatje en zegt: „Moet je voor de lol eens komen knken. Als je er nou nog „groeten uit win ters Hummelo" onder zet, dan heb je een authentieke prentbriefkaart van Anton Fieck. Het is verrukke lijk werken met Van Hemert. Al leen die sneeuw breekt je op. Hij kan geen sfeerstuk regisseren of er zit sneeuw in de lucht en als ik dan s avonds thuis kom, lijkt het net, of ik onder de roos zit". feit, dat de CAO ons nu een koffie pauze van 10 minuten voorschrijft" Even later, in de kale kantine- zegt Joris Diels schouderophalend: „Dat is het paradoxale bij de te levisie. Als ik bij de Haagse Co- medie een rol speel dan heb ik ne gen, tien weken de tijd en dan is er bij de première altijd nog een souffleur, op wie ik terug kan val len. Hier werk je zonder souffleurs hok en stamp je de hele boel er in vier weken uit. Je krijgt de tijd niet om zo'n roj op je af te laten komen, om er over te praten, van gedachten te wisseelen. Het is ge lijk: boem op de buis. Willy heeft in het begin nog te gen me gezegd: „als je nou vindt Joris, dat er hier en daar een an dere nuance moet komen", maar ik heb hem niet eens laten uitspre ken. Ik heb gezegd „Het is geen loos compliment, geen vleierij. ken en zachtjes sterven. Ik heb een tijd bij katholieke mensen in Limburg gewoond en daar werd in de vastentijd nooit gesnoept. Je had er als kind geweldig de pest in, maar als dan op paaszaterdag die vastentrommel openging, dan barstte je uit elkaar van vreugde. Dan werden de klokken geluid en kwam het gebak op tafel. Kerstmis heeft weliswaar nog niet hetzelfde lot ondergaan als de vasten, maar het comfort knaagt er wel aan. Er is bijna geen ver schil meer tussen winter en zomer, je sterft niet meer van de kou, je hoeft niet bij de kachel te kruipen. Alleen daarom al ben ik blij met dat stuk van Dickens. Het is alsof je door een toverbril het kerstfeest van een eeuw geleden weer naar je toehaalt. Het sneeuwt, er is armoe, het spookt en de slechten bekeren zich. Frans van der Lingan, die hem straks als de geest, van compagnon Jacob Marley de stuipen op het lijf zal jagen heeft ook al wat moei te met Kerstmis. Hij heeft een klei ne doch intens dankbare rol en kan dus in de kantine langdurig naden ken over de dingen des levens. Over Marley zegt hij: „er is geen mens, die in hem gelooft en dat ont slaat mij dus van de plicht hem geloofwaardig te maken. Marley fungeert als het geweten van Scrooge en moet zijn oude vriend duidelijk maken, dat het bepaald geen pretje is om na je dood nog eens zeven jaar te moe ten ronddolen. Ik vind het zonder meer een fijn stuk, omdai de za ken zo overduidelijk liggen. Over Kerstmis zegt hij: „Ik zie geen verschil tussen 25 december en de rest van het jaar. Kerstmis zegt me niks, maar toch doe ik er op mijn manier wat aan. We maken er in elk geval geen vreet partij van". Vijf minuten later staat hij gapend tussen twee dé corstukken aan zijn kettingen te rammelen. „Kan het wat harder Frans?", vraagt Van Hemert welwillend, „het is niet voor mij, maar voor Joris. Joris hoort geen barst". Marley strompelt naar een micro foon en rammelt opnieuw: het is net, alsof hij een nieuw geluid pro duceert voor Kees Schilperoorts „Raden Maar". „Oké jongens" roept Van Hemert, „we doen het nog één keer. Joris ben je klaar". Joris staat al tien minuten met zijn brandende kaars achter de deur Over drie dagen moet het stuk op de ampexbandan staan onder aftrek van acht koffie, acht thee, en drie lunchpauzes. „In Duits land", droomt Van Hemert hardop „in Duitsland krijg ik 17 studioda- gen voor een spel van 40 minuten. Daar neem je per dag nooit meer dan 3 minuten op. Ik heb groot bezwaar tegen die griezelig perfectionistische wijze van werken, omdat televisie nu eenmaal geen film is, maar het God zegen de groep, waarmee je hier door een stuk rent is voor een man van mijn leeftijd ook onge zond". Hij glimlacht. Weer. Of nog steeds. Hij jaagt niet op en legt de zweep geen moment over het puik van gesubsidieerde kelen. „Het lijkt alsof het voor die man altijd Kerst mis is, zegt een cameraman hoofd schuddend. „Een fijn stuk", her haalt Van Hemert stralend, „hele maal Dickens. Goed, ik heb het na tuurlijk aangepast, maar picturaal doe ik hem geen geweld aan. Neem alleen die verschijning van Marley. dat is bijna spiritistisch. Het is een hallucinatie, die Scroo ge zelf opwekt. Scrooge krijgt opeens een patho logische geldingsdrang, als hij zijn hele leven terugziet. Op dat mo ment is de romantische sfeer ver dwenen en werpt de zon lange scha duwen over de trappen, waarop de schatten van Scrooge liggen uitge stald. Het is een zwart-wit situa tie. Juist, het laatste oordeel. Neen u heeft gelijk, dat is niet van Di ckens. Een eigen vondst zullen we maar zeggen. Het gaat er immers alleen om, of het prentenboek gaaf overkomt". Nou, laat dat maar aan Willy van Hemert over. De sneeuw spat tegen de gevels, de kaarsen bran den en de kinderen huiveren in hun dunne duffels. Zo trekt men eens gezind op naar het slot. Dan verschijnt Scrooge in de deur opening en zegt: „Vrolijke Kerstmis, alle mensen, vrolijke Kerstmis. Vrolijke Kerst mis Jacob Marley. Vrolijke Kerst mis, jullie allemaal. De kunst zal zijn dat goede voornemen een heel jaar vol te houden, tot het weer Kerstmis is. Volhouden Scrooge, Dickens heeft je verhaal niet voor niets geschreven". Ook die laatste regels zijn niet van Charles Dickens. LEO THURING

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1968 | | pagina 31