een halve eeuw geleden beleefde
nederland zijn „rode
Troelstra's „greep naar
de macht" was een
poging tot verklaring...
Door Johan Winkler, journalist,
oud-secretaris van Troelstra
11180
Tel. 01620-3434
&85-400
UNI MKII
Aan het Neder fait dschè Volk
nttor d»iii al^eorsd te brengen.
i De economische toestand hemd te verbet eren 1
burgerts rijg en bo»igersn«ocl*
DE STEM VAN ZATERDAG 16 NOVEMBER 1968
Maar er waren er ook, die als het
ware naar die november-wending
hadden toegeleefd en voor wie zij
zoiets was als het aanbreken van
een lang verwachte dageraad. Tot
hen behoorde de schrijver in het
dagblad der Nederlandse S.D.A.P., die
een maand tevoren in „Het Volk"
van 14 oktober 1918, boven een hoofd
artikel een jubelend „Het daagt!"
schreef. Duitsland immers scheen be
reid op Wilsons „veertien punten" in
te gaan. En nu, aldus de schrijver,
„nu wenden zich de ogen van hon
derden miljoenen in vochtige glans
naar het dagende licht, nog weifelend
klimmend aan de horizon".
En dan:
„Onze harten hebben moeite hun al
te voorbarig kloppen, de milde Vrede
tegemoet, te bedwingen; in het diepe
wee onzer zielen daalt reeds het voor
gevoel van komend geluk weldadig
neer; spanning van haat en wrok
wil al wijken voor langzame overga
ve aan de menselijke behoefte aan
broederschap en samenwerking; de
zwarte duivelen van de oorlog begin
nen te deinzen voor de goede geesten
die de mensheid op haar lijdenstocht
naar een hoger en beter levensplan
vergezellen, nu deze zich weer wa
gen in het dagende licht".
De man die zo schreef was mr. P.
1. Troelstra, en zijn stijl wij zou
den die thans allicht al te pathetisch
en al te rhetorisch noemen verried
de man in wiens leven het gevoel
steeds een grote rol had gespeeld.
De man die in zijn Friese jeugd ver
zen had geschreven, die door zijn
volk tot de eer van het gezongen
volkslied zijn verheven, zou eens, in
die eigen taal, de tweeëenheid van
zijn wezen bekennen: „De politicus
si de dichter: twa woartels fan 'e
sede beam", twee wortels van de
zelfde boom.
Aan zijn nooit helemaal verloo
chende dichterschap dankte zijn poli
tieke agitatie dat element van ver
voering, waarvan de profetisch-pro-
Wgandistisehe werking moeilijk on
derschat kon worden. Maar anderzijds
miste hij die zich van zün impulsie
ve opwellingen maar al te zeer be-
'ust was, door die gevoelsmatige
fot®jS0ms Pragmatische nuch-
ernenj, welke men in onze tijd in de
-.Merrie politicus zozeer waardeert.
Voeg daarbij dat een beweging in
l?j° ?oals de door Troelstra ge-
ïae sociaal-democratie, van haar
artf u*"?ers ^et onmenselijke aan
S't vergde, dat zij op hen let-
1 roofbouw pleegde en hen in
voortdurende spanning hield, en men
ziet zo langzamerhand de psychologi
sche omtrekken voor zich van iemand
die door zijn zoon Jelle zeer juist is
gekenschetst als „van nature uiterst
gevoelig en nerveus en daardoor
soms, in tijden van geestelijke hoog
spanning en vermoeidheid, kwets
baar". En zo heeft de tegenover zich
zelf altijd eerlijke Troelstra het zelf
ook gezien: „Ik heb eigenlijk altijd
boven mijn krachten geleefd, ik heb
nooit een sterk zenuwgestel ge
had
Het was deze Troelstra, die door
de novembergebeurtenissen van 1918,
waarnaar hij gespannen had uitge
zien, toch ook weer overrompeld
werd en die hij tegelijk persoonlijk
moest verwerken en in politiek ver
antwoorde besluitvaardigheid moest
omzetten.
blikkelijke, maar ook naar hun ver
der strekkende betekenis (of gebrek
aan betekenis!) te overzien.
Maar hij stond daarin niet al
leen! Ieder, die de novemberdagen
van 1918 bewust heeft meegemaakt,
herinnert zich allicht dingen, daden
en reacties, die achteraf bekeken de
zelfde kwalificatie verdienen, die aan
Troelstra's „revolutiepoging" aan
Troelstra's „greep naar de macht" is
toegekend: die ene vergissing.
Heb ikzelf, toen ik als jong repor-
ter-in-spé de terugtocht der Duitse
legers door België meemaakte, mij
daar niet overtuigend laten verzeke
ren, dat ook in Parijs de revolutie
een feit was en dat ik maar gauw
naar Nederland moest terugkeren,
omdat ook daar, met Troeistra als
president, de republiek was uitge
roepen.
Hij was, in 1860 geboren, nog geen
zestig, toen hij met dat beslissende
ogenblik in zijn persoonlijke en poli
tieke leven werd geconfronteerd.
Maar hij miste de jeugdige span
kracht, waardoor minder emotionele
zestigers zich meestal nog wel on
derscheiden.
In augustus 1914 was door de dood
van Jaurès en het onvermogen der
socialistische internationale om. de
oorlog te verhinderen zijn „incasse
ringsvermogen" deerlijk verminderd,
ook lichamelijk; hij miste de nuch
terheid om de hem letterlijk benau
wende oorlogsellende te nemen voor
wat zij „nu eenmaal was"; hij was
onder de plicht tot betrekkelijke bin
nenlands-politieke godsvrede gebukt
gegaan; hij was na een geëmotio
neerde politieke betoging tegen mi
nister van oorlog Bosboom in 1915
door een eerste zenuwberoerte ge
troffen; hij had de desillusie van de
socialistische vredesconferentie in
Stockholm (1917) moeilijk kunnen
verwerken en hij was dus, toen
het erop aan kwam, in die „rode"
novemberweek van 1918 eigenlijk
niet de méést aangewezene om de
onoverzichtelijke gebeurtenissen dier
dagen niet slechts naar hun ogen-
En stond daar niet „ergens in Ne
derland" een kapitein voor zijn troep,
die zijn mannen lafheid verweet, om
dat zij nog altijd maar gedwee zijn
commando's opvolgden?
Vertelt auteur Wilkeshuis niet in
zijn jongste boek, hoe op de zondag
van de „rode week" de Zutfense do
minee Van den Bergh van Eysinga
aan het eind van zijn preek het
waardige orgel van de waardige
Walburgskerk de Internationale liet
spelen.
En was daar niet Rotterdams bur
gemeester Zimmerman die om his
toricus Rogier te citeren nog voor
er iets aan de hand was aan de vak
bondleiders Brautigam en Heykoop
„het civiele gezag op een presenteer
blaadje overhandigde" al of niet
om erger te voorkomen?
Met dat gesprek is het toen alle
maal begonnen: de Rotterdammers
stellen Troelstra in diens woning aan
de Leuvensestraat in Scheveningen
ervan op de hoogte; zij gewagen van
de mogelijkheid van de vorming van
een Rotterdamse arbeiders- en sol-
datenraad en dan is er terwijl de
verantwoordelijke leiders van partij
en vakbeweging van meet af aan
wettiger wegen prefereren de op
stelling door diezelfde leiders van
Een afschrikwekkende kijk
op de november-gebeurtenissen
van 1918: een tekening, door een
Haarlems actiecomité verspreid,
laat de communist Wijnkoop
Troelstra onder het oog brengen
„dat het wroeten der S.D.A.P.
om tot revolutie te komen uit
loopt op de zegepraal van het
bolsjewisme."
Nogmaals: hier ligt het kernpunt;
het kernpunt trouwens waarbij men
telkens terechtkomt, wanneer men
Troelstra's politieke optreden bestu
deert. Bij dat optreden stiet Troel
stra steeds weer op een geweldig
remmende handicap, op een
schijnbaar onoverbrugbare kloof,
op een muur, die maar niet om
ver kon worden geworpen: de links-
rechts-verdeling van ons politieke le
ven, waarbij de confessionele gren
zen een volgens hem onwezenlijke en
niet ter zake doende rol speelden.
Politieke organisatie, niet op de
grondslag van een gemeenschappe-
lijk-sociaal belang, doch op een kwa-
si-fundament der geloofsovertuiging:
ziedaar de grote hinderpaal op de
weg naar een definitieve overwin
ning der maatschappelijke socialisti
sche gedachte.
De „antithese", die toen heel ons
politieke leven beheerste (en die,
veertig jaar na Troelstra's dood, ein
delijk haar doodstrijd begint te over
wegen) heeft hij vooral daarom zo
fel bestreden. Hij achtte haar onna
tuurlijk. Zij hield binnen de confessio
nele partijen en organisaties al die
genen gevangen, die in feite óók tot
Marx' „meerderheid" behoorden.
Zij verhoogde bovendien, als rem
op een recht door zee gaande sociale
wetgeving, de machteloosheid van
wat Troelstra het „hinkende" parle
ment heeft genoemd.
Troelstra, in het gewoel van de da
gelijkse politieke strijd nogal eens
onopgemerkt gebleven staatsrechte
lijke beschouwingen, zijn binnen de
partij te weinig ernstig genomen
denkbeelden over een eigen „politiek
systeem der sociaal-democratie",
waarin het beslissend accent van het
politieke naar het economische par
lement en van de individualistische
naar de functionele democratie zou
worden verlegd het zijn allemaal
pogingen om Nederland in plaats van
„onnatuurlijke" meerderheden en
coalities aan een „natuurlijke" socia
listische meerderheid te helpen.
Welnu, hij meende in dat Rotter
damse Verkooplokaal en in de fa
meuze Kamerzitting van 12 novem
ber reeds namens die nieuwe
meerderheid te spreken, die op dat
revolutionair geachte moment als bij
toverslag stond geboren te worden.
De reactie op Troelstra's „greep
naar de macht" is bekend. Binnen
de eigen partij en de daaraan ver
wante vakbeweging bleef niet het ge
voelsmatige, wel echter het daad
werkelijke antwoord uit. Mannen als
Vliegen, Schaper, Bonger hebben
van alles wat naar „directe actie"
zweemde niet willen weten. Schaper
heeft Troelstra's woorden in een roe
rige Kamer moeten corrigeren. En
in plaats dat met name de katholieke
arbeiders de socialistische minder
heid van de ene dag op de andere
tot een meerderheid hielpen maken,
zijn vooral ook zij tot burgerwachten
toegetreden, waar binnen nog jaren
lang Troelstra's emotionele woorden
als een reële, letterlijk gewelddadige
en bloeddorstige en bovendien nog
steeds voortdurende bedreiging wer
den geïnterpreteerd.
opgeleid
ipcursus),
nverv.j,
v. met vrachtauto's,
ir VAM, Voorl. Diploma
bloma Lasser SMECOMA,
ïiV Bedrijfselectronica-
)ma Magazijnmeester EVO,
liploma Boekhouden,
Postbus 900, Den Haag.
Een halve eeuw geleden beleefde Nederland zijn „rode week".
Met Troelstra's „greep naar de macht", met Tvoelstra's „ver
gissing".
November 1918Wie toen nog jong was zou heel zijn ver
dere leven de sfeer dier dagen niet gemakkelijk vergeten. Aan
de druk van vier oorlogsjaren was een revolutionair einde ge
komen. Met de Russische revolutie, reeds een jaar eerder,
had zich een nieuw tijdperk gepresenteerd; daarmee verwant,
en toch weer anders, was de rebellie onder arbeiders en sol
daten, die in Midden-Europa steeds stelliger naar de grote
debacle heenstuwde. Toen kapituleerden de „Centralen",
vluchtte keizer Wilhelm eerloos naar Nederland, namen solda-
tenraden het commando over de verslagen Duitse legers over,
wankelden de tronen, rolden kronen over de straatkeien en
werden in Berlijn, Munchen, Wenen, Boedapest de rode vlag
gen gehesen, als zovele tekenen van nieuwe hoop (en van
angst bij wie zich daardoor bedreigd voelden).
Nederland, vier oorlogsjaren lang moeizaam neutraal ge
bleven, bleef door dit alles niet onberoerd. Er waren er die
door de novembergebeurtenissen ginds, buiten onze grenzen,
volkomen verrast waren; zo die befaamde Berlijnse corres
pondent van een niet minder befaamd dagblad, die de ene
avond nog seinde dat zoiets als revolutie in de Duitse hoofd
stad uitgesloten was, om de volgende avond te telefoneren,
dat diezelfde revolutie, gelijk door hem voorspeld, een feit
was geworden
paring in Nederland.'
En win.
jMK II vanaff4.995.-
II vanaf f 5.395.-.
J. J. MOLENAAR's
[Irijf N.V., Amersfoort,
4341.
een program van eisen, dat een dag
later, op de befaamde 11e novem
ber 1918, zowaar bij de liberale Nieu
we Rotterdamse Courant instemming
schijnt te vinden („angst-psychose
van ouderwetse liberalen", om Rogier
nog eens te citeren).
Onmiddellijke demobilisatie, alge
meen vrouwenkiesrecht, afschaffing
van de Eerste Kamer, staatspensioen,
socialisatie. Dat zijn slechts een paar
van de eisen. „Wat nodig is", schrijft
de NRC, „is in de eerste plaats, dat
ieder voor zich de oude denkbeelden
die zich gevestigd hebben herziet en
tracht de evolutie mee te maken".
Troelstra neemt het door hem uit
de krant gescheurde hoofdartikel,
deze en soortgelijke passages fel on
derstreept, diezelfde dag mee naar
de meeting in het Rotterdamse Ver
kooplokaal, waar hij, zoals steeds,
niet slechts tot, maar ook namens
zijn arbeidersgehoor spreekt: hij
voelt zich immers hun „stem", hun
„politieke woordvoerder".
En hier dan, die 11e november, valt
het fatale woord:
..Gij, bourgeoisie, gevoelt dat de
arbeidersklasse is geworden de macht
die niet meer kan vragen, eisen, maar
die zichzelf als opperste macht moet
constitueren met een program
zijn wij er niet wij hebben de
vraag overwogen welke daad wij zul
len doen de arbeidersklasse in
Nederland grijpt thans de macht".
En de volgende dag, in de Tweede
Kamer, in andere bewoordingen:
„Gij, regering, mist de zedelijke
macht en het politieke staatkundige
recht om daar te blijven zitten als
de regering van het Nederlandse
volk".
Is het alleen maar de onberede
neerde vervoering, die hier spreekt?
En is hier de vergissing („in de
machtsverhoudingen") niet van meet
af aan duidelijk? Weet de politicus
dan niet, dat hij spreekt namens een
partij (a 1 s hij al namens haar
spreekt!) die bij de jongste verkie
zingen slechts 22 procent der stem
men behaalde?
Het tegendeel is volgens mij waar:
Troelstra, hoe aanvechtbaar zijn
woorden, vooral achteraf bezien, ook
mogen zijn, en hoe weinig zijn bewe
ging erop voorbereid was ze waar te
maken (er ontbrak elke schaduw
van een schaduwkabinet dat de rege-
ring-Ruys de Beerenbrouck zou kun
nen aflossen) Troelstra had de over
tuiging namens een méérderheid te
spreken.
Hij kende zijn Marx en hij zou la
ter in de polemieken over zijn hou
ding in de „rode week" de bekende
passage uit Marx' „Communistisch
Manifest" citeren: „Alle bewegingen
waren tot heden bewegingen van
minderheden of in het belang van
minderheden. De proletarische bewe
ging is de zelfstandige beweging der
kolossale meerderheid in het belang
der kolossale meerderheid".
Hier ligt, afgezien van de verkeer
de interpretatie van de buitenlandse
en vooral van de Duitse politieke ge
beurtenissen en behalve de psycho
logische benadering die ten aanzien
van Troelstra's optreden vóór alles
geboden is, een kernpunt, dat bij
onze beoordeling van Troelstra's ver
gissing niet over het hoofd mag wor
den gezien!
De na 1918 aangevochten en zich
geleidelijk aan ook om gezondheids
redenen terugtrekkende leider der
Nederlandse sociaal-democratie be
schouwde zich daarnaast tevens als
de leider van een veel bredere mas
sa: als de „politieke woordvoerder",
namelijk van óók die arbeiders, die
nog alli.jd aan de andere zijde der
volgens hem „valse" scheidingslijn
stonden!
Zo zag het r.-k. spotblad „De
Roskam", pendant van de socia
listische „Notenkraker", in de
novemberdagen Troelstra, die
volgens „De Roskam" kennelijk
een nieuwe Domela Nleuwenhuis
begeerde te worden en die zij
laat zeggen: „Nou wil ik het wel
eens proberen om een groot man
te worden."
Onnodige opwinding, zou Troelstra
ervan zeggen in de redevoeringen
die hjj, van de schok dier dagen
enigszins hersteld, in de winter van
1920 - 1921 voor „zijn" mensen, aan
wier aanhankelijkheid en verering
zijn vergissing nooit iets heeft afge
daan, heeft gehouden: in Leiden,
Leeuwarden, Den Haag, Groningen,
Enschede, Hoorn en Assen („de bur
gerwacht staat klaar", schreef mij,
toen ik Troelstra daarheen zou ver
gezellen, een brave oom uit laatstge
noemde stad, half schertsend, maar
toch ook voor een nóg grotere helft
in ernst.
Uit die redevoeringen, waarin
Troeistra onversaagd op zijn staat
kundig toekomstperspectief bleef ha
meren, moge een enkele, misschien
niet al te bekende passage volgen.
Een apologie? Ja, maar dan van
iemand die tegelijkertijd toch weer
in de aanval ging
„Wat het gebruiken van geweld tot
verovering van de macht betreft, dat
vindt men in mijn Kamerrede op 11
november uitdrukkelijk afgewezen.
Ik heb in die rede de revolutionaire
situatie, waarin zich ons land be
vond, na de muiterijen in het leger
en de Duitse revolutie, scherp gete
kend en daarbij van de machtsposi
tie onzer partij een sterkere indruk
gegeven dan met de werkelijke toe
stand overeenkwam. Dat laatste ge
schiedde onder de invloed van de
overname der regering in Duitsland
door de gezamenlijke socialistische
partijen. Dat was mijn „vergissing",
enkele dagen daarna op het congres
in Rotterdam erkend. Maar indien de
regering nog steeds te goeder trouw
in dit alles het bewijs ziet van een
poging mijnerzijds tot gewelddadige
omverwerping van de bestaande
staatsorde en daarop haar burger
wacht-tactiek bouwt, dan is diit een
voortgezette vergissing, waaraan het
Nederlandse volk in zijn eigen be
lang zo spoedig mogelijk een einde
dient te maken". Tot zover Troelstra.
Vergissing hier, vergissing daar?
Zou het nu, vijftig jaar later, maar
niet het beste zijn het daar inder
daad bij te laten?
„Aan het Neöerlandsche
volk!" Een oproep in de novem
berdagen van 1918 door de ge
zamenlijke confessionele par
tijen. In zijn Gedenkschriften
zegt Troelstra daarover: „Er Is
herhaalde malen beweerd, dat
de heer Colijn, die op dat ogen
blik als Nederlands onderhande
laar te Londen vertoefde, dit
dreigement zou hebben uitge
lokt; voordat over deze zaak
meer bekend zal zijn geworden,
gevoel ik mij niet gerechtigd aan
deze ernstige beschuldiging ge
loof te hechten".
a
Gevaar drèigt.
Een SocmllMlselie minderftgld
In sirijtl met alle dcmoCMischirtjisclten words ntat ilifOTki'-j
1 beid ükrt gevraagd. ïroelsira en tie zijnen prediken PCVO-,
I tutte en dreigen mei geweld*
Een socialistische republiek Is Inin doei. I.ainl en Vórston*!
Itüis zijn«h gevaar. Zoo dreigt een revolutie Nederland
Immers iip(l spaarde ons Volk vooi' doe krijg; thans guaid
§Me Rotlatisjeii <n& den burgeroorlog brengen, In tm> land vielen!
niet df duizenden tïupr moordenden krijgwiaar het JLaa» dreigtj
|J dat nu dit leenden liet shefitolfei' zuilen worucn van revolutie etiü
jjf Wlliseiiiiïndsehen .strijd,
i
r
IPL «Siiigoifieii wordifii groeierbelangrijke invoer van voeding, 1
Hiïddpleji kan verwacht worden,
Maar dit alles stellen 4e suUaiisien thans in de weegschaal, i
Anti een Nederland waar revolutie heersehi zal bet Bulteniaiiti flits
zoo begeerde levensmiddelen nalmtriijk niet afstaan, 'lm voeren#
cie socialisten naar
Daarom in (jrxis kracht op tegen «ie revolutie*
Socio Ie Hervormt ragen zijn dringend elsrlü
Maar waak! legen een revolutionaire minderheid, die aan hei
Nederland?,eins Vuils haar tyrannieki: macht opleggen wil.
ANTt-RUVOUri'lüNATKK i'AK'i'fj
et IKis'i 1 :t -ijK-i tl* 1 tidso ii-, unie f
CbRlSThN |>1 MOC14A'! Ii.flll; IVUi'tlj J
CHRIS! iU.ljió Si R IA) r jy,R'nj
s