commentaar A Demonstreren voor eigen mening is juist, moor er zijn spelregels ONDER EN BOVEN Opsp J DR. W. DREES Allemaal werkzoekenden NAVO probeert de middenweg door DR. CORN. VERHOEVEN: 1/ Mexico oud-Minister-President Minister van Staat Ervaring Studieduur 18 DE STEM VAN ZATERDAG 16 NOVEMBER 1968 r. PILINGENNGPPII iwrci"S'GEü.. .*£EJt'.NGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN 'EN PEILINGÉNNGPFII PI'LINGEN PEILINGEN PEILIIGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILNGEN PEILINGEN PEILINGEN „PEILINGEN PEILINGEN PEIU PEILINGFN^ PciiiM^Lv.NGly...K.^MNGfN ...PEJk'NGEN ,_PEJL!NGE_N .PfLLINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGENPEJUNGEN ^.PEJÜNGE^ ikiPEJLjUGj.N lie tekenen wijzen er op, dat er als gevolg van toenemende econo mische activiteit weer krapte op de arbeidsmarkt gaat ontstaan. Desondanks is er verschillend naar regio toch nog een tamelijk hoog werkloosheidpercentage. Deze tegenstelling werkt het vermoeden in de hand dat niet alle werk lozen tot de werkelijke werkzoekenden gerekend kunnen worden. Daarom zijn, zoals minister Roolvinx (Soc. Zaken) deze week in de Tweede Kamer meedeelde, verschillende arbeidsbureaus er toe overgegaan de geregi streerde werklozen regelmatig „door te lichten". Wie duidelijk aanwijsbaar misbruik maakt van de werkloosheidsuitkeringen, wordt daarvan uit gesloten. Minister Roolvink heeft zich bereid verklaard er bij alle arbeidsbureaus op aan te dringen dezelfde procedure te gaan volgen. Dit lijkt ons een verstandig idee. De huidige situatie geeft onvoldoende inzicht in de werkelijke ver houdingen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Dit is een handicap voor het bedrijfsleven. Wat de werknemers betreft: het is voor hen een onprettige gedachte, dat er geknoeid zou kunnen worden met de sociale wetgeving. Wie premie betaalt voor de W.W. doet dat niet om anderen van zijn geld mooi weer te laten spelen. Een verscherpte controle op de rechtmatigheid van werkloosheidsuit keringen maar dan overal is daarom gewenst. Tegelijkertijd zal echter gezorgd moeten worden voor een betere uitrusting c.q. benaming van de arbeidsbureaus en een maximaal samenspel tussen al degenen (ook vakbe weging en industrie) die bij de arbeidsbemiddeling betrokken zijn. Blijft dan nog de vraag-, Hoe staat het met de beroepsmogelijkheid van een werkloze, die van arbeidsbemiddeling wordt uitgesloten? Toen in augustus de legers van het Warschau-Pakt Tsjechoslowakije binnenvielen was men in het westen vrijwel eenstemmig in zijn oor deel: een „onmogelijke", brute en een in elk opzicht onaanvaardbare, dus te veroordelen daad. Na de schok echter splitste zich de reactie in twee hoofdstromingen: de militante en de verzoenende. De eerste partij signaleerde een voor het westen desastreuze verstoring van het machtsevenwicht, de andere attendeerde er op dat er niets was dat er op wees dat de Sovjets met hun optreden in Tsjechoslowakije iets méér in de zin hadden dan het tot de orde roepen van opstandige communistische vazal-staten, in dit bijzondere geval dus Tsjechoslowakije. Ontspanning en oost-west-samenwerking zou den er wel onder lijden, maar het mocht eigenlijk niet, vond deze stro ming en een NAVO-reacfie zou helemaal uit den boze zijn want dat zou de spanning slechts verhogen. Tussen beide uitersten vond men een rijk scala aan nuances en natuurlijk moet de waarheid ergens in het midden liggen. Enkele feiten waarmee de ministerraad die deze week in Brussel vergader de had te rekenen zijn: De Tsjechische crisis (en trouwens ook de concentratie van Sovjet schepen in de oostelijke Middellandse Zee) betekent hoe dan ook een verstoring van de status quo, zoals die voor augustus gold en noodzaakt de NAVO tot een vorm van „aanpassing". De crisis heeft voorts een sfeer van onzekerheid gebracht in de Europese politiek en de „onberekenbaarheid" van de Russische poli tiek aangetoond. In een dergelijke sfeer kunnen op zich kleine inciden ten uitgroeien tot gevaarlijke conflicten. De NAVO-regeringen willen echter van hun kant alles doen om de dialoog met de communistische wereld gaande te houden en zeker willen zij voorkomen dat zij opnieuw terecht zouden komen in eert uitzichtloze wapenwedloop en in een herleefde koude oorlog. De NAVO-ministers in Brussel hebben dus gezocht naar de „gulden middenweg". Geen uitbreiding van de troepensterkte maar een opvoeren van de mobiliteit van de bestaande strijdkrachten en een inhalen van een deel van de achterstand die verreweg de meeste NAVO-landen hebben met betrekking tot hun NAVO-verplichtingen. Zij hopen hiermee tegenover de „havikken" in het Kremlin tegelijkertijd vastberadenheid en gematigd heid te demonstreren. Vastberadenheid ten aanzien van eventuele verder gaande Sovjet-avonturen; gematigdheid in die zin dat de NAVO zegt geen behoefte te hebben aan het opvoeren van de spanning maar juist in tegenstelling daartoe verder te willen praten over de Europese veiligheid. Of deze opzet slaagt, is niet te zeggen. Een van de grootste moeilijk heden bij het voorspellen van de Sovjet-reactie en -intenties voor de nabije toekomst is de labiele situatie waarin de communisiische wereld verkeert. De vraag dus wat Moskou allemaal zal willen riskeren om het „socialistische gemenebest" onder de duim te houden. Zeker is alleen dat de zaak van de toenadering zeer veel schade is ge daan, dat de reactie tegen de ontspanningspolitiek van de laatste jaren, die in het westen al vóór Tsjechoslowakije de kop had opgestoken, nu sterkere stellingen bezet dan ooit en dat misschien wel voor jaren wantrouwen de oost-west-verhouding zal beheersen in plaats van wel willendheid. Het is een van de taken van de NAVO om de politieke schade van deze door de Russen geforceerde ontwikkeling zo beperkt mogelijk te houden. In het belang van de vrede, waarvoor de NAVO zegt te staan. Daar om zal de NAVO haar eigen generaals evenzeer in het oog moeten houden als die van het Kremlin. De vorige week heb ik in een vergadering van het Genoot schap van burgemeesters enkele opmerkingen gemaakt over acties van studenten, die nogal de aandacht hebben getrokken. De redactie heeft daarin aanleiding gevonden mij uit te nodigen in De Stem nader in te gaan op wat ik heb gezegd en het te plaatsen in een algemeen kader. Daar aan geef ik gaarne gevolg, zowel om eventueel gerezen misverstand weg te nemen, als om de betekenis van het probleem dat ik niet heb behandeld, maar waarmee mijn woorden wel in verband konden worden gebracht. Zij waren op zichzelf' van beperkte strekking. Ik sprak niet- over het studentenprobleem in het algemeen, laat staan over de hele hedendaag se jeugd. In een rede van ongeveer vijf kwartier, behandelde ik „Het burgemeestersambt in de bran ding". Daarbij besteedde ik enkele minuten aan de taak van de burge meester ten aanzien van handhaving der orde, die moeilijker is gewor den, nu zich de laatste jaren, al thans in sommige steden, in toene mende mate moeilijkheden voordoen bij acties, in de eerste plaats van bepaalde groepen studenten. Ik wenste de burgemeester toe wijs heid bij overleg om te trachten moeilijkheden te voorkomen, en als ze zich toch voordoen gematigdheid, maar ook vastberadenheid. Ik noemde twee voorbeelden van ontoelaatbaar optreden van studen ten in Amsterdam, namelijk het be zetten van het consulaat van Mexi co en het willen organiseren van een demonstratie op de Dam, een van de drukste punten der stad, aan het begin van het spitsuur in het verkeer. In beide gevallen ging het om eep protestactie tegen het regime in Mexico, dat verantwoordelijk werd gesteld voor het optreden der poli tie bij een betoging, waarbij slacht offers waren gevallen. De vraag of de studenten gerechtvaardigde klachten en wensen hebben ten aan zien van hun positie in de universi teit, viel hier geheel buiten. Het ging om de vraag wat ten aanzien van de openbare orde, enerzijds studenten (en andere burgers) zich mogen veroorloven, anderzijds hoe een burgemeester tegen verstoring der orde heeft op te treden. Over het begrip „orde" heerst nogal eens spraakverwarring. Men stelt het wel eens voor alsof het wa ken tegen het verstoren daarvan be tekent het beschermen van de heer sende maatschappelijke orde in die zin dat men tracht veranderingen daarin die acht ook ik dringend noodzakelijk te verhinderen. Dat is echter niet de taak van een bur gemeester. Iedereen heeft in een demooratie ook het recht voor in grijpende veranderingen op te ko men, niet alleen door zijn stem bij verkiezingen, maar ook door buiten parlementaire, desnoods felle agita tie. Ook door de actie van de socia le organisaties, die indirect grote invloed op de wetgeving kunnen uit oefenen, maar veel ook rechtstreeks kunnen bereiken. Ook studentenor ganisaties hebben daartoe volle vrij heid. Voor dergelijke vrijheden ben ik mijn leven lang opgekomen. Er zijn echter grenzen, die men niet behoort te overschrijden en ik heb mij de opmerking veroorloofd dat, terwijl vroeger studenten uit de bevoorrechte klasse wel eens vrij wel ongestraft dingen uithaalden, die men van jonge arbeiders niet zou hebben getolereerd, nu studen ten van andere herkomst ook wel Demonstreren, akkoord maar dan volgens de spelregels. eens schijnen te menen dat zij zich meer mogen veroorloven dan ande ren. Ik keer terug naar de twee voor beelden, die ik op de vergadering heb genoemd. Het ergste acht ik principieel gesproken de bezetting van het consulaat van Mexico, al heeft die geen ernstige gevolgen gehad. Di plomatieke en consulaire vertegen woordigingen moeten veilige onaan tastbare oorden zfjn. Zij zijn con tactpunten met andere landen, die blijven bestaan en gerespecteerd moeten worden, hoe men ook denkt over het regime van het land, dat zij vertegenwoordigen. Tegen allerlei staatsvormen en re geringshandelingen bestaan bij zeer velen in ons land, ook bij mij, ge voelens niet enkel van afkeuring, maar zelfs van afkeer. Waar echter zou de wereld heengaan als in al dergelijke gevallen de verbindingen verbroken werden of als men zich gerechtigd acht ambassades en con sulaten het moeilijk te maken? Dat gebeurt in allerlei landen. De com munisten zijn er indertijd mee be gonnen, maar ondervinden nu zelf ook de gevolgen. In Indonesië wer,j de Chinese am bassade aangevallen, in China werd de Russische vrijwel belegerd. In ons land maakten Zuid-Molukkers de Indonesische ambassade onveilig. De ambassades van de vijf landen van 't Warschaupact, die Tsjechoslowakije overvielen, moesten extra worden bewaakt. In deze geldt: weersta het begin; zorg dat op dit gebied de be ginselen van het volkenrecht worden geëerbiedigd. Veel minder principieel, al heeft het meer opschudding veroorzaakt, is geweest het betogen op een druk punt, of zelfs op drukke punten meer in het algemeen, op de spits uren. De burgemeester en de po litie onder zijn verantwoordelijkheid beschermen in dit geval de ge rechtvaardigde belangen van de be volking in het verkeer. Nog eens van begrijpen gesproken, degenen die zulk een actie organiseren, zouden moe ten begrijpen, dat zjj dan niet zo zeer de belangstelling wekken voor de slachtoffers in Mexico als wel voor de vraag hoe het zal lopen met hun betogingen en met de politie. En als zij dan ook nog een demonstratie organiseren, waarbij zij tegelijk pro testeren tegen het regime in Mexico en tegen het kabinet De Jong, dan maken zij er, zoals Laurens ten Cate schreef in „Opinie" van de P.v.d.A. er een hutspot van, terwijl zij, door b.v. op straat te gaan zitten mensen beletten hun weg te vervolgen. Laurens ten Cate stelt nog een tref fende vraag, waarin ik ook mijn gedachten terugvindt: „De heersende orde is niet goed. Kan zij door wanorde worden ver beterd?" De ervaring maar daarvan wil len jongeren nu eenmaal niet altijd weten leert dat dit in de regel niet het geval is, omdat een ver doorgevoerde en lang volgehouden, wanorde stichtende actie, dreigt uit te lopen op het tegendeel van wat men beoogt. De Parijse studenten die, nadat toezegging tot overleg omtrent herziening van het hoger onderwijs waren gedaan, doorgingen met buitensporige acties onder de leuze „weg met De Gaulle", hebben de gaullisten aan een daverende overwinning geholpen. In Frankrijk hebben, tegelijk met de studenten, arbeiders in groten getale acties gevoerd, die een sfeer van wanorde opriepen. In het algemeen echter zijn stu denten al is het ook bij hen veelal een minderheid vaker en feller in actie dan arbeiders, ook dan jónge arbeiders. Dat heelt natuurlijk die pere gronden dan het feit, dat in de studentenwereld enkele agitatoren zich sterk doen gelden. Wat intellec tuele verhoudingen betreft, dus ten aanzien van heel het wereldgebeu ren, zijn jonge intellectuelen in den regel wijder geïnformeerd en sterker geïnteresseerd dan jonge arbeiders. Wat de eigen positie in de maat schappij betreft, is er om een in zwang zijnde uitdrukking te gebrui ken stellig meer onbehagen on der de studenten dan onder de jonge arbeiders. Voor de laatsten kan liet in de grote steden een ergerlijke zaak zijn als zij willen trouwen en geen eigen woning kunnen krijgen. Zij ergeren zich ook aan hoge sociale premies, aan de loonbelasting, aan hogere belasting op hun sigaretten en op benzine voor hun bromfiets, maar op jonge leeftijd is toch hun sociale positie veel beter dan vroeger en kunnen zij tamelijk zelfstandig zijn en een betrekkelijk onbezorgd leven leiden. Daarbij steekt de positie van de studenten ongunstig af. Wel hebben zij voor de toekomst betere vooruit zichten, maar op een leeftijd, waar op een sterke behoefte aan zelfstan digheid pleegt te bestaan, waarin anderen reeds een actieve maat- schapelijke functie vervullen, waarop men reeds een gezin kan wensen te vormen, zitten zij nog op de collegebanken. Zij moeten tenta mens en examens afleggen, voelen zich gekleineerd, wellicht onjuist be oordeeld als zij worden afgewezen, denken critisch over hoogleraren die over hen beslissen. Voor Nederland weegt daarbij zwaar de studieduur, die veelei lan ger is dan vroeger en ook langer dan in de meeste andere landen. In mijn boekje „De vorming van het regeringsbeleid" critiseerde ik de Nederlandse zucht naar perfectio nisme ook op dit gebied. Tk schreef o.a.: Een minister van onderwijs heeft eens gezegd, dat de opleiding van leraren die een academische studie volgen, hier enige jaren langer duurt dan in België. De Leidse faculteit voor wis- en natuurkunde heeft indertijd geadres seerd om er de aandacht op te ves tigen, dat in Amerika en Rusland verhoudingsgewijze veel meer stu denten voor fysica studeerden. Daarbij vermeldde de faculteit als het ware terloops, dat de studie daar 2 a 3 jaar korter duurde. Ik wees verder nog op de medede lingen over de geringere kans van Nederlandse geologen om in het bui tenland werk te vinden, omdat zij, wegens de lange studieduur en we gens de lange militaire diensttijd re latief te oud zijn voor beginners. De Mammoetwet heeft aan de voorop leiding nu nog een jaar toegevoegd door de 5-jarige H.B.S. om te zetten in een 6-jarige Atheneum. Terwijl studenten over de gehele we reld, naast de drang naar andere maatschappelijke verhoudingen, ook grieven doen kennen ten opzichte van hun eigen positie, zijn daarvoor bij de Nederlandse studenten nog extra motieven. De herzien,ing van het maatschap pelijk onderwijs, niet- uitsluitend, maar wel mede met het oog op de werkelijkheid van kortere studieduur is in volle gang. Ik acht het vanzelfsprekend, dat de studenten zich daarbij doen horen en ook blijvend, inspraak willen hebben bij het voor hen zo beslissende on derwijs. Het is normaal dat er een organisatie voor de behartiging van hun belangen is gevormd, al is de naam „Studenten Vakbeweging" m.i. niet gelukkig. Dat studenten en dan speciaal studenten, die al erva ring met het hoger onderwijs heb ben, doordat zij reeds een paar jaar studeren vertegenwoordigd zijn in colleges, die iets over de uni versiteiten en hogescholen te zeggen hebben, akkoord. Ik meen dat die overtuiging reeds vrij algemeen is. Ook de minister van onderwijs en wetenschappen doet van zijn goede wil blijken. Dat de studenten intussen niet af wachten, maar blijven ageren, is weer hun volle recht. Maar ook hier doet zich weer de kwestie voor waar de grens ligt van wat toelaatbaar is. Zij kunnen aandringen op zo groot mogelijke openheid, maar niet in een gebouw van de academische raad trachten binnen te dringen om zich daar van papieren meester te maken. Zij kunnen in vergaderingen zeggen wat zij op hun hart hebben, ook in gepeperde taal, maar zaken die voor colleges bestemd zijn, kunnen zij maar niet naar willekeur in beslag nemen. Als een oudere zoals ik, er op wijst dat zulke methodes onaan vaardbaar zijn en verhoudingen be derven, die juist beter en opener 7,oüden kunnen worden, dan kan hij er zeker van zijn, dat zulke opmer kingen beantwoord worden, minder met argumenten dan met een ver wijzing naar zijn leeftijd. Ik zou het echter een lafheid vinden als ik er daarom maar het zwijgen toe deed. Er zijn ook gevallen waarin stu denten een houding aannemen, waar toe zij tenvolle het recht hebben, maar waarbij men toch aan de re delijkheid kan twijfelen. Prins Claus bracht onlangs een be zoek aan Tilburg om zich van de gang van zaken, o.a. aan de Til- burgse Hogeschool, op de hoogte te stellen. Hij wenste ook contact' met studenten. Zij waren tot een gesprek echter alleen bereid als de pers er bij was. Daarop sprong het af. Waarom mag een dergelijk onder houd niet plaats hebben zonder pu bliciteit? Het kan dan juist open hartiger zijn. juist met een lid van het Koninklijk Huis, dat in het pu bliek niet licht zelf een oordeel zal uitspreken, dat mogelijk van dat van de minister zou kunnen afwij ken. Veel moet openbaar worden be handelt,' maar daarom is nog niet elk vertrouwelijk onderhoud uit den boze. Sta ik dus kritisch tegen sommige gedragingen van kritische studenten dan wil dat niet zeggen dat ik geen sympathie zou hebben voor het ge voel van onbehagen van studenten en in het algemeen van jongeren tegenover bestaande maatschappelij ke verhoudingen, omdat ik agressief optreden tegen misstanden hier en in de wereld niet zou waarderen. Ik ben zelf toen ik 18 werd, toegj. treden tot de sociale beweging heb heel wat felle agitatie meege. maakt, om te beginnen zelfs al toa ik nog maar 16 was, het „woeügi kwartaal" in begin 1903. Toen werd na geslaagde spontane stakingen, gepoogd eon wet, die staking ei van spoorwegpersoneel verbood, keren door een algemene staking, die echter een volkomen misluk! king bleek. Vergelijkt men echter nu meer speciaal wat de arbei- ders betreft de toestand van toen met die vam nu, dan moet men er zich van bewust zijn, dat toen de vakbeweging niet werd erkend er. dat nu een vruchtbaar overleg is ii de Personeelsraad bij de Spoorweget. dat er toen slechts een zeer beperkt kiesrecht bestond, nu mannen en vrouwen kiesrecht. ÏB bij al wat te wensen overblijft het duidelijk dat ook de sociale positie van de massa der bevolking sterk verbeterd is. Dat heeft de ar. beiders terecht nog niet tevreden gesteld, maar hen wel ik er reeds op wat betreft de jonge arbeiders minder agressief ge. maakt. Bij de studenten wordt sterker het woord van Henriëtte Roland Holst bewaarheid, dat ik meermalen heb geciteerd'. „De vlam der geesl- drift brandt helst in jeugd". Moge de vlam blijven niet verwoestend maar warmte en licht verspreidend. Twee gegevens waarover de laatste tijd veel gepubliceerd wordt, vormen samen op raadsel achtige manier een aanwijzing dat het probleem van de macht in de samenleving acuter en onop losbaarder is dan ooit. Het eerste gegeven is de uitspraak van de zelf nogal machtige werknemers leider Mertens, dat de werkelijke macht in ons land in handen is van ongeveer tweehonderd men sen. En dat zijn dan niet minis ters en volksvertegenwoordigers, maar industriëlen, commissarissen en vakbondsleiders die achter de schermen de touwtjes in handen houden. De onthulling was waar schijnlijk zo schokkend, omdat die macht, als zij bestaat, zich aan de controle onttrekt en dus clan destien is. Dat geeft ons dan het gevoel op grote schaal gemanipu leerd en bedrogen te worden. En we staan daar machteloos tegen over, want die werkelijke macht valt niet samen met de officiële macht, waarover we wel min of meer een democratische controle hebben. In dat onderscheid tussen werkelijke en officiële macht ligt het probleem; er zou geen niet- officiële en oncontroleerbare macht moeten zijn. Maar werke lijke macht lijkt nu juist hierin te bestaan zich aan controle te kunnen onttrekken. De tweehon derd. zo wordt het voorgesteld, hebben de macht zonder daar of ficieel rekenschap van af te leg gen: zij hebben ook de macht over de officiële macht en zijn dan de listen van de machtheb- bers te onthullen. Ik vind het altijd een beetje naïef dan van een linkse tirannie te spreken. De vraag is namelijk, wie op deze manier met de winst gaat strijken, de macht of de op positie. En mij dunkt dat vraag belangrijker is dan die ran de eerlijkheid van de methode, Waarschijnlijk is het eerlijke; openlijk een doel na te stieva dan er achter de schermen aai Ie werken, maar op de eerste pi® I veronderstelt dit, dat het M buitengewoon duidelijk voor ojtn staat, zo duidelijk dat het niet gaandeweg andere en meer vage contouren gaat tonen. En dat laat ste gebeurt praktisch altijd: de beschikbaarheid van de middelen beïnvloedt de doelstelling. Maar op de tweede plaats: als publici teit de tegenpartij de wind in de zeilen bezorgt en op grond daar van door die partij bevorderd en gekocht wordt, dan moet ervan afgezien worden. Eerlijkheid is niet alleen geboden tegenover het publiek, maar ook tegenover de zaak waarvoor wij staan. Ik geloof dus dat de rebellen zich vergissen door de publiciteit te zoeken. Zij vinden dan alleen de publicitait, maar hun „gevaar lijke" invloed wordt uitgeschakeld of ten zeerste beperkt. In dit op zicht kunnen revolutionairen veel leren van de machthebbers. Als het hun om invloed en werkelpe macht te doen is, moeten zij van publiciteit afzien. Als zij niet van dus oppermachtig. Deze voorstel ling van zaken sluit ook in dat de tweehonderd het onderling he lemaal eens zijn en op een in tense manier samenwerken. Maar dat klinkt bijna ongeloofwaardig. Toch zal hij die gelooft dat ze macht hebben, ook het geloof in hun onderlinge eendrachtige sa menwerking moeten opbrengen, en wie het eerste bewijzen wil, moet ook het tweede bewijzen, dus de populaire overtuiging dat grote honden elkaar niet bijten, waar te maken. Dit wordt gewel dig bemoeilijkt door de grote ge heimzinnigheid waarmee deze macht wordt uitgeoefend. De tweehonderd lijken het al op zijn minst hierin met elkaar eens te zijn, dat zij een afkeer hebben van publiciteit. Misschien vinden ze die ordinair, maar waarschijnlijk is, dat ze die gevaarlijk vinden voor hun macht. Het goud zwijgt vanouds. Evengoed zoekt het zil ver vanouds achter dat zwijgen ontzettend diepe bedoelingen ot bijbedoelingen, en dat bepaalt de zwakheid van de hier weergege ven redenering. Waar gezwegen wordt, hoeft om die reden nog geen macht te zijn. Er kan ook grote onbenulligheid zijn. Het tweede gegeven is dat in hetzelfde land precies bekend is wie de rebellen en revolutionai ren zijn en wat die zoal in het schild voeren. Zij treden dan ook veel openlijker op dan de macht hebbers. Zij schuwen de publici teit niet, maar lijken die eerder te zoeken. En de publiciteitsmedia op hun beurt schijnen er meer op uit te zijn het revolutionaire en protesterende geluid te signaleren publiciteit afzien, is het hun oro de publiciteit te doen en werkt óe publiciteit onherroepelijk als e®n list van de macht die de rebel gelegenheid geeft zijn onmachtig® kreet te ventileren om hem daar na nog steviger in te spinnen. Revolutie is ondergronds tot op het moment dat zij werkelijk slaagt. Praten en schreeuwen over de revolutie houdt de revolutie tegen en versterkt de contra-reve- lutionaire macht. Wie zijn plannen luid aankondigt, lijkt nauwehj»s te streven naar de realisatie daar van. Het moet voor de machtheb bers komisch zijn om te zien hc® een ondergrondse beweging moei te doet om publiciteit te krijgen en zich om te zetten in een duide lijk herkenbare ondergrondse-stri- Gezien de structuur van de wer kelijke macht even aangeno men dat de opmerkingen over tweehonderd juist waren is geen meer efficiënte manier om zijn onmacht tot in alle eenv"r' heid te continueren. Rebellie wordt zo, wat de padvinderij vroe ger was: een snuifje ruigheid u1 een burgerlijk en consumptief be staan. Wanneer de verhoudingen liggen, moet de volmaakte rebel zich als een volmaakte conform» gedragen en hoort de ideale op positie in de regeringspartij thuis- Dat is meer dan een list of een cynische poging de macht m® haar eigen wapens te verslaan. Het is een geweldloze slimhei die haar kansen zoekt waar ni het meest reëel zijn, en r methode die het meeste effect n - looft, al is het misschien n* minst spectaculair. BREDA - Alle politiekorpsen bedolven onder telexbericht terugbrenging van minderjar er jongens en meisjes wegge waren er bij elkaar vele Hon 21 jaar. Het daggemiddelde b Bij de appèls op de politieburea wordl elke vermissing aan straatagenten, rechercheurs, led van de kinderpolitie en de politiefunctionarissen die zich bezighouden met de controle i: alle mogelijke horecabedrijven doorgegeven met een signalemi „In de zomermaanden wordt hi voor de politiemensen ondoenli zo niet onmogelijk die honderde signalementen te onthouden. D( politieman za] voor zich zelf een schifting maken. Hij zal hel ernstiger vinden wanneer er iemand van twaalf jaar is weggelopen dan iemand van lt of twintig jaar". 1 Dit zegt de Bredase commissaris van politie, de heer H. W. E. M| van Goethem. Zijn niet geringe ervaring heeft hem aan het denken gezet. De commissaris vraagt zich af of het langzamer hand geen tijd wordt dat de 1 The Golden Earrings De oude Outsiders bestaan ruet meer. Na een lange platen- uite zijn de vier jongens, die onder die naam speelden, met «en nieuwe elpee uitgekomen, oie sterk afwijkt van wat we van nen gewend waren. Onder de mysterieuze titel brengt The Outsiders een v, nieuw pop-repertoire. Voor de echte fans zal de ver rassing met zo groot zijn omdat m de life-optredens op deze omzwaai ypo-«"<eid zijn. Voor ons kwalificeert The Outsiders rm,, e nieuwe muzikale opvattingen opnieuw bij de Ne derlandse topgroepen. Hoe We echter ook zijn SmLk6 kwaliteit. we kunnen er toch nog moeiiijk een eigen geluid m ontdekken. zieh°nS ïnziens heeft de groep zich n°g te veel [aten leiden d<jor Pop- en undergruund-voor-

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1968 | | pagina 18