E S EGSTER LONGKANKER-SPOOK BEDREIGT OOK DE NIET-ROKER dat is mijn broertje" REDA" DE STEM VAN ZATERDAG 2 NOVEMBER 1968 pgeleid ■cursus), rerv.), Iraet vrachtauto's, IVAM, Voorl. Diploma lma Lasser SMECOMA, J Bedrijtselectronica- la Magazijnmeester EVO, ploma Boekhouden, Postbus 900, Den Haag. ^e montage-afdeling nontage-werkzaam- wordt doorbetaald. C.A.O. in de -20.15 uur; CAFé Ir; HOTEL CAFé N RUEB '3 Breda irsopleidinq. Q RnriFUpwpa 48 fe Vucjhl DE GROEP Administratie een: rorden belast met ipleiding M.U.L.O., en accuratesse ver- nelding van num- en aan het Hoofd an bovengenoemde te Breda. ZIEKENHUIS VUGHT jgelesd worden lof: werk inhoudt; tl jsfers óók tijdens de op- salaris hebben? isen U moet voldoen om gelaten en waar U precies en? ifsfekende opleiding voor rpleging-B (psychiatrische Doderer: „Dat hebben re zeker. Terwijl ik zoveel leuke brieven heb gekregen. „Aan de keizer van de lach", stond er bijvoorbeeld op de adreszijde van zo'n brief. Dat doet je iets. Misschien gebeurt het later weer eens. De televisie is nou eenmaal bestemd voor amu sement en dat zullen die tv.-ma kers toch ook wel eens beseffen?" Speelt n nou helemaal geen kluch ten? Doderer: „Jawel hoor- Ik heb een gezelschap. De „Badiostadkome- die". Daar ben lk acteur en regis seur en wij spelen met zo'n man of twaalf vaak erg fijne stukken". Hoeveel vrije tijd hebt n nog om televisie te kijken en kranten te le zen en zo? Doderer: „Nee, veel vrije tijd heb ik niet Naar de televisie kijk ik zelden, want 's avonds heb ik te veel werk. Kranten lees ik wel. Om bij te blijven, hè?" En wat leest n dan? Doderer: „De eerste bladzijden. De politiek, waar ik me erg voor interesser en de Kamerverslagen. Die vind ik vervelend, maar ik lees ze toch, omdat ik wil weten wat er over mij is besloten...." En de recensies? Doderer: „Die lees lk niet. De meeste recensenten zijn zo ondes kundig. Wat weten ze nou? Ze schrijven over alles en nog wat. Over een show, over een voet balwedstrijd en over toneeL Dat kan niet. Zoais dat nu gaat heb ik totaal geen interesse in hun mening. Ik geloof overigens, dat er voor de oorlog toch conscien- cieuzer werd gewerkt. Sportverslagen lees ik niet of schoon ik toch veel van sport hou. Maar ik ben niet zo'n fana tieke enthousiasteling. Ik deed vroe ger veel aan hockey, tennis en aan paardrijden- Voetbal interesseert me niet zoveeL Alleen zo'n Euro- pacupwedstrijd waarin Ajax mee doet, dat mag lk graag zien. Om da spanning en de sfeer vooral". U houdt van spanning? Doderer: „Ja, dat doe lk inder daad. Mijn optreden is b.v. altijd spannend. Ik ben nog steeds vre selijk zenuwachtig als ik moet wer ken". Na zoveel jaren nog.....? Doderer: „Na zoveel jaren nog. steeds. Misschien is die zenuw achtigheid en die spanning wel onmisbaar. Als ik mijn program ma doe, maak ik altijd nog fou» ten. Die zie ik achteraf dan en dan weet ik dat het anders had gemoe ten. Maar, iedereen maakt fouten en vooral op de televisie. Daar zie je het meteen- Kijk maar naar Frits van der Poel Ik vind het jammer dat-ie ontslagen is. Wa missen nu een markante figuur voor de televisie en dat is dood zonde. Natuurlijk kan hij buiten zijn boekje zijn gegaan, maar in onderling overleg moet zo'n zaak best uit te praten zijn. Je gaat toch niet iemand zo maar ont slaan zonder dat hij er wat van afweet?" Heeft het broertje van Swlebertja nog grote onvervulde verlangens? Doderer: „Nee hoor", U bent dus een erg tevreden man? Doderer: „Inderdaad". Hg vist nog een pinda uit het bakje Welja, nou nog schelden ook (Van een onzer verslaggevers) AMSTERDAM Al tien televisie-seizoenen lang pest Swiebertje veldwachter Bromsnor ten gerieve van duizenden kinderen. Hij is voor hen een indrukwekkend idool ge worden. Nu heeft hij ook al zijn eigen televisie-show, maandelijks op een tijdstip, dat zijn zwaar minderjarige aanbidders al van hem dromen. Hij heet dan gewoon Joop Doderer, draagt een net kostuum en heeft nu al de vermaardheid de vrouwelijke gasten in zijn programma <?rg warmbloedig te benaderen. Als Swiebertje sjokt hij struikelend over Neerlands veldwegen. Als Joop Doderer beent hij met brede passen over de glanzende, kleurige vloer van de televisie-studio. fjk vind het een kwes tie van burgerlijk fat soen, dat een roker eerst vraagt of iemand be zwaar heeft, voordat hij opsteekt. Op die manier krijgt de niet-roker ook een stem in het kapit tel'. (Van een speciale verslaggever) AMSTERDAM - Ophou den met roken hoeft niet te betekenen, dat men daarmee het longkanker-spook heeft uitgebannen. Ook niet-rokers die vérblijven in ruimten, waar wordt gerookt, lopen risico. Dat is tenminste de mening van prof. dr. H. Oeftel (instituut voor bedrijfshygiëne en pharmacologie van de BASF te Ludwigshafen). Als norm hanteert hij de maximaal toe laatbare nicotine-ooncentratie, die zowel In Duitsland als in Amerika Is vastgesteld op 0,5 miligram per kubieke meter lucht. Die hoeveelheid wordt al bereikt bij het roken van een enkele sigaret in een ruimte van 20 kubieke meter. Aangezien de mens per uur gemid deld een kubieke meter lucht in ademt, krijgt hij, zelfs als in de ruim te de toegestane norm niet is over schreden, in die tijd ongeveer even veel nicotine, tabaksteer en stof naar binnen als wanneer hij een halve si garet zou hebben geïnhaleerd. Het roken in niet geventileerde ruimten kan de nicotine, en stofcon- centratie in korte tijd dermate om hoog jagen, dat de niet-roker per uur evenveel schadelijke stoffen moet inademen als wanneer hij vier of vijf sigaretten zou hebben geïnha leerd. Aldus nog steeds prof. dr- Oettel. Hoe zit dat? De vraag is uiteraard gericht tot sigarettenvijand no. 1 dr. L. Meinsma. In zijn met veel teak ingerichte werkkamer staat ostenta tief geen asbak. Wel krijgt de bezoe ker een kopje thee. Gek genoeg, of liever: tegen de verwachting in, is hij niet kapot van het verhaal, het geen hij letterlijk en bij herhaling zo zegt. Bovendien acht hij het geen onderwerp, dat rijp is voor publieke discussK Kent hü de naam van prof. Als hg achter de glazen deu ren van het Amsterdamse Hilton hotel op mij afkomt, sta ik even verbaasd. Ik denk: dit kan hem nauwelijks wezen. Akkoord, hg 1 ij k t op Swiebertje en Joop Do derer, maar zijn lichaamslengte overtreft de lensopening van iede re televisiecamera en zijn schou derbreedte geeft je een panieke rig gevoel van weg-wezen. Hij draagt een gloednieuw donker blauw pak, een hagelwit overhemd met een butterfly. Joop Doderer lijkt zo op het prototype van de ge slaagde zakenman. Hij is een ern stig man. Hij lijkt geen acteur. Al leen als we praten en hij onophou delijk handjesvol zoute pinda's neemt uit een bakje dat op tafel staat, alleen dan verraden zijn beweeglijk heid en zijn meepratende gezichts uitdrukkingen zijn geoefendheid als acteur. We praten over die Joop Doderer, de man die al bijna der tig jaar in het vak zit, de man die al jarenlang Swiebertje speelt. „Fout", zegt hij. „Als we over Swiebertje praten, praten We niet over die televisiefiguur die ik uit beeld. We praten dan over mij, of over mijn broertje, als j® wilt. Swiebertje, dat is een soort broer tje van me geworden". Neemt die zo'n belangrijke plaats in uw leven in? Doderer: „Hij is een levende figuur voor me geworden. Ja, een soort broertje. Het is ook een man geworden met een heel ei gen karakter, iemand met een ei gen willetje. fis geloof dat lk zelf ongeveer een mam ben als Swiebertje. Een vrij leven en ook een eerlijk leven, ten minste, dat hoop ik". U bent blij met het succes? Doderer: „Ja, heel erg. Ik vind het heerlijk om voor kinde ren te spelen en hun reacties te merken. En dan heb je van die mensen, die zeggen, dat het geen kunst is om voor kinderen te spe len Niets is minder waar. Het is juist verschrikkelijk moeilijk. Omdat vaak kritischer zijn dan oudierenen omdat ze alles wat hen niet bevalt, meteen laten mer ken. Als het goed is merk je het echter ook meteen. Da's erg fijn". U bent de hoofdpersoon In de avon turen van Swiebertje. Geeft dat geen problemen, met Saartje, met Bromsnor of zo? Doderer: „Tja, die hoofdpersoon dat is nou eenmaal zo gegroeid... Maar ik kan niet anders zeggen dan dat mijn collega's daar fan tastisch op reageren. We vormen een leuk team en iedereen weet nou eenmaal, dat on3 optreden „Swiebertje" heet. We spelen geen toneelstuk dat „Saartje" heet, of „Bromsnor". Het heet „Swieber tje". Maar ach, dat is gewoon bekend het is ons vak. We spelen veel in kindervoorstellingen en we verdienen er allemaal goed aan, dus waarom zouden we klagen?" En uw collega's buiten de groep? Doderer: „Ja, er zijn er wel die kritiek hebben op Swiebertje, maar dat interesseert me niet, dat laat me koud. Ik heb plezier in mijn werk, ik doe het graag. En waarom zou men dan op mij moe ten vitten? Ik vit toch ook niet op de andere acteurs?" Joop Doderens carrière begon al „SWIEBERTJE lang voordat onze kinderen de zwer ver in de gaten kregen. In 1939, bij de n.v. Nederlands Toneel van Cor van der Lugt Melsert. Het duurde niet lang, de oorlog onderbrak de aanloop naar een carrière als acteur. Joop Doderer volgde het voorbeeld van zoveel collega's en dook onder. Na de oorlog kwam hij bij het ge zelschap van Johan Kaart, daarna volgde „Comedia" van Cor Hermus en later deed hij cabaret met Wim Sonneveld. Doderer: „Ik heb geen heimwee naar die oabarettijd. Ach, in het begin vond ik het wel fijn, maar ik merkte toch op den duur dat ik altijd op het tweede plan zou blijven. Ik had daar niet zoveel zin in. Een leerzame tijd is het wel voor me geweest, dat moet ik zeg gen, maar ik ontdekte bij mezelf een ambitie. Ik wilde verder. Dat deed hij. Hij stichtte een eigen revuegezelschap voor perso- neelsavonden en militaire avonden. Hij zegt: „Dat heb ik een paar jaar gedaan, totdat, in 1958, Swiebertje werd geschapen. Toen veranderde er veel in mijn leven". Hebt u geen heimwee naar het ech te toneel? Doderer: „Nee hoor, ik weet dat ik dat niet kaïn. Ik zie me al in de Gijsbrecht staan, zeg. Nee, ik ben geen type voor die serieuze stukken. Ik kijk er graag naar, maar er in spelen, nee, dat kan ik niet. Ik ben een komiek en ik moet in kluchten spelen, ciat is mijn vak. Het is alleen zo vrese lijk jammer, dat kluchten in Ne derland nauwelijks een kans krij gen. Daar wordt op neer gekeken. En dat begrijp ik dan niet, hè. Er is niets minderwaardigs aan en bovendien is het ook nog heel erg moeilijk om te doen, kluchten spelen. Ik weet nog goed hoeveel reac ties ik heb gehad toen ik „Drie is teveel" heb gespeeld voor de tele visie. Dat is nu alweer een paar jaar geleden. Toch volgden er geen andere kluchten voor de te levisie' Jammer genoeg. De K.R.O. had er mij zes beloofd, voordat we „Drie is teveel" deden. Maar ze schrokken van de recensies, die zo slecht waren. Er kwamen vijf tig bedankjes binnen van K.R.O.- leden, die vonden een klucht bene den peil. Voor die brieven, daar was de K.R.O. toen erg bang voor. Dat er duizenden mensen waren, die die klucht wèl fijn vonden, daar zeiden ze niets over". Ze hebben n dus aan de dijk gezet, voelt n het zo aan? Ha-ha, die gekke Swiep ten brengen. Daarmee zitten we dan midden in de hele problematiek van de luchtverontreiniging. In Rotter dam hebben ze proeven genomen om de schadelijkheid vast te stellen, maar u weet, hoe ontzettend moei lijk dat is". Voor dr. Meinsma lijkt de kous af, wanneer er, als preventieve maat regel tegen longkanker door nie mand meer gerookt zou worden. Welke stof er precies in de rook kankerverwekkend is, weten we niet en zullen we misschein nooit te we ten komen", zegt hij, „maar het verband tussen roken en longkanker is onweerlegbaar aangetoond. Het hoeft niet meer bewezen te worden, het is bewezen. Ik vind dat altijd heel gek. Niemand heeft ooit ge vraagd: bewijs de relatie tussen Plan- ta en biaasjesziekte maar eens. De mensen kochten gewoon andere mar garine. Maar als het over sigaret ten gaat zeggen ze: bewijs het eerst maar eens. Begrijpt u het?" De kwestie is, dat veel mensen het roken gewoon niet op willen geven. De Amerikaanse kanker-specialist prof. Wijnder had het daar onlangs over toen hij op een artsen-congres een foto toonde van een konijntje met een kankergezwel op zijn kop, dat daar gegroeid was, nadat de plek regelmatig met de neerslag van tabaksrook was ingewreven. Hij maakte er een half schertsende, half ernstige opmerking bij, die de gro teske situatie, waarin de verslaafde roker verkeert, in een grauw dag licht stelde. „Als ik u nu vertelde, dat het gezwel op de kop van dit dier was veroorzaakt door een dieet van bloemkool", zei hij, „zou u van uw levensdagen geen bloemkool meer aanraken. Maar nu het gezwel toevallig veroorzaakt is door tabaks- teer zullen de meesten van u door blijven roken als waren zij ervan overtuigd, onsterfelijk te zijn. En zolang er gerookt wordt, zul len niet-rokers tenzij ze een abonnement voor het leven nemen bij de NS en zich afzonderen in een niet-roken coupé gedwongen blij ven tegen wij en .dank stoffen in te ademen, waarop zacht gezegd de verdenking rust dat zij kankerver wekkend of karikerstimulerend zijn. De deskundigen in Amerika en Duits land (prof. Oettel is geen eenzame roepende in de woestijn) vinden dit een zotte situatie. Wat de mensen elkaar thuis believen aan te doen is hun zaak redeneren zij maar althans in fabrieken, werkplaatsen, kantoren openbare gebouwen en dergelijke zou een absoluut rookverbod moeten gel den. Het ketst in de meeste gevallen af op het protest van de rokers, die een dergelijk verbod zien ais een inbreuk op hun vermeende persoon lijke vrijheid. Slechts zelden gaan zij door de knieën voor het toch ijzer- sterke argument, dat zij met hun roken evengoed inbreuk maken op Oettel? Nee. „Ik ken niet eens da namen van alle deskundigen in Ne derland". Komt het onderzoek naar het risico, dat niet-rokers in rokeri ge ruimten lopen, hem nieuw voor? Ja. „Op zich is het een interessan te zaak. Maar hierbij houdt de me dedeling op. Let wel: dat is mijn per soonlijke visie. Ik wil graag gecorri geerd worden"- Hoe staat hij tegenover de proble matiek, die Oettel opwerpt. Hij zegt er alleen maar wazig over te kun nen praten. „We zitten natuurlijk wel op mijn stokpaardje. Ik beweer altijd, dat de niet-roker niet geëman cipeerd is. Hij moet alles, wat de roker hem belieft aan te doen, maar slikken hoofdpijn, tranende ogen, geprikkeld slijmvlies". Ik vind het een kwestie van bur gerlijk fatsoen, dat een roker eerst vraagt, of iemand bezwaar heeft, voordat hij opsteekt. Op die manier krijgt de niet-roker ook een stem in het kapittel". Een vraagstuk van beleefdheid dus zeg maar: een sociaal vraagstuk. Niet een medisch? Dr. Meinsma ant woordt mismoedig: „Echt, ik kan er geen verstandig woord over zeg gen. De vraag is: in hoeverre is de uitgeademde rook nou schadelijk voor de niet-roker, waarbij het uiter aard nog verschil maakt, of de rook geïnhaleerd is geweest of niet. Naar mijn oordeel is het onmogelijk een proef op te zetten, die het antwoord geeft. De schade-bepaling is mijns in ziens onmogelijk. Geen enkele groep niet-rokers is homogeen genoeg om hen lang te kunnen volgen. Je zou mensen constant in een rokerige ka mer moeten zetten hun leven lang. Dat kan toch niet? Bovendien: het is veel te ingewikkeld om vast te stellen, welke stoffen de roker alle maal uitademt. Het gaat niet om de nicotine. Zelf ben ik er niet ze ker van, maar in het algemeen wordt aangenomen, dat nicotine niet kan kerverwekkend is. In sigarettenrook zitten wel allerlei andere stoffen, die bekend staan als kankerverwekkend en allerlei andere, die bekend staan als kanker-stimulerend- De zwaarte kracht zal ervoor zorgen, dat een deel in het lichaam van de roker blijft, maar de kracht van de uitade- ming zal een ander deel naar bui- Ue niet-roker heelt met alleen last van andermans rook activiteiten, maar moet ook nog de „kwade dampen verwerken. de persoonlijke vrijheid van de niet- roker. De keuze in deze kan, alweer vol gens de deskundigen, eigenlijk toch niet moeilijk zijn. Het kleine onge rief van de roker, die zijn sigaretje moet missen, staat in geen enkele verhouding tot de dwang, waaraan de niet-roker bloot staat om stoffen te moeten inademen, die mogelijk het risico van een ernstige ziekte in zich dragen. Maar erg optimistisch zijn de ij veraars voor het rookverbod niet. Wat willen wij, vragen zij zich mismoedig af, in een tijd, waarin de jeugd het al klaarspeelt da inrichting van een rookkamer voor de schoolpauze er door ta drijven en waarin ouders noch leraren de moed kunnen opbren gen, aan die onzin een eind te maken Joop Doderer? Da's een giller

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1968 | | pagina 19