■Sg=1
pp5*1
ANSKO DOKKUM
CHEF DE MISSION
Ik weet er nu
wel veel van"
Twijfelgevallen moeten
NOC-belcid waar maken
VOLLEYBALLERS BIJ
DE STERKSTE TIEN
I
niet altijd
duidelijk
L
N.O.C.
even
Chef de mission Ansko Dokkum had in Mexico al meteen een moeilijke laa., «j. ds icwtsu"
Westphal. Op advies van chef d' équipe van de atletiekploeg Moerman (foto boven) werd Jacob
Dikken gestuurd.
In de namiddag van de 21ste september was een uit
gebreid en nogal rumoerig gezelschap bijeen in het
restaurant „Nautica" op de pier van Scheveningen. In
ie ronde zaal waren de tafeltjes bedolven door de erom
zittende jongens en meisjes, dames en heren die tezamen
de Nederlandse afvaardiging naar de Olympische Spelen
vormden. Achter de microfoon stond jhr. H. A. van
Karnebeek, gevangen in het felle licht van schijnwer
pers. De televisie had zich meester gemaakt van het
historische moment waarop de voorzitter van het Ne
derlands Olympische Comité met enige woorden een
gehele afvaardiging in de schoot wierp van een Amster
damse keel- neus en oorarts, A. J. H. Dokkum. Op dat
zelfde moment kreeg Ansko Dokkum, wie men zijn vier
enzestig jaren levendige blik, atletische gestalte,
bruingebrand, gemakkelijk pratent niet aanziet, een
beklemmend gevoel. Je weet al lang dat je als chef de
mission naar Mexico gaat maar op het moment dat
de ploeg officieel aan je wordt toevertrouwd, besef je
eigenlijk pas goed wat dat betekent. Dat beklemmende
woet dan ook niet worden gezien als een soort angst,
lis een „had ik dat nou maar nooit gedaan" maar als
een realiseren van de werkelijkheid. Je vraagt je meteen
ef'. gaat dat allemaal wel goed. Je wordt er natuurlijk
met door verlamd van schrik, dat zou overdreven zijn,
f* lp tent je opeens er is geen terug mogelijk
duidelijk bewust van hetgeen je op je hebt genomen
iv a tednemerslijst van de Olympische Spelen 1928
P Amsterdam kwam onder het hoofd roeien de naam
j Dokkum voor, die ook reserve was hij het zei-
ar u a aar later> Olympische Spelen 1936 in Berlijn
I.-, A. J. H. Dokkum deel uit van de vaderlandse
en vee^ ^ater, in 1964, was hij chef d'equipe
1W» Nederlandse roeiploeg op de Spelen in Tokio.
brf* ,Jaar Beleden polste het N.O.C. de Amsterdamse
i voor de taak van chef de mission in Mexico. Hij
en iW'st op hetzelfde moment dat hij een gi-
Be« ui merk op zijn toch al zwaarbelaste schou-
MattBenomen. Zijn praktijk vergde tijd en daar
in nlre» h'J.vete uren, dagen, weken soms vrij moeten
tie dn] °n zlcb Beheel en al in te werken. Het fabel-
alleen een c>lef de. m*ssion een „mak baantje" heeft en
kar Hlaar v.eertien dagen hoeft te zorgen dat alles
beholpen oopt' is hiermee poor goed uit de wereld
flet rr!i]0^Urn zeg* daarover: „Toen ze me vroegen voor
lionZ„~7Ji-' 20 noemt hii het van chef de mis
ten re direct begonnen de nodige kennis te verga-
dio n mjn ei9en sportloopbaan had ik wel inzicht
lnis<!iLaPjarte wereld maar ik vind dat je als chef de
Is mnZ 3e mensen, voorzover aat een haalbare kaart
m°et kennen.
WeZ%fe Per}oeming heb ik dan ook alle belangrijke
zicht tl t ■■n bmnen- en buitenland bezocht om een in-
'btstellinn nj9en ,van het beschikbare materiaal, van de
ook do V.aUj at'eten> van hun prestaties. Ik heb
dis bimttoJgi ,enngVaP het. N°r meegemaakt, eerst
later ook als adviseur Ik ben geen lid van
Jhr. H. A. van Karnebeek, de voorzitter van
het Nederlands Olympisch Comité.
het Nederlands Olympisch Comité maar ik had wel een
adviserende stem, wat dus tevens inhoudt dat ik mede
zeggenschap had bij het samenstellen van de ploeg.
Vooral de afgelopen winter en het voorjaar heb ik alle
wedstrijden van importantie afgereden.
Ook die van de kanovaarders in het buitenland, om
maar een groepering te noemen. Anders zou men de in
druk kunnen krijgen dat ik het bij atleten, zwemmers
en roeiers had gelaten.
Ik mag dan ook zeggen dat ik er behoorlijk wat van
weet".
Arts Ansko Dokkum zegt dit alles zonder enige terug
houdendheid. Hij kan van zichzelf zeggen dat hij al het
mogelijke heeft gedaan en dus goed beslagen ten ijs
komt. De man, die het centrale zenuwcentrum van een
grote afvaardiging is, bekijkt alles nuchter en zonder
franje.
„Jawel, het is inderdaad een grote groep. Je gaat op
stap met een gezelschap dat totaal verschillende ele
menten bevat. En dan heb je maar te zorgen dat alles
goed loopt. Gebeurt dat, dan heb je weinig last.
Fout lopen, is daar enige kans op? „Zulk een ploeg
barst van de spanningen. De zwemequipe komt pas in
het tweede gedeelte van de Spelen aan bod. Daarvoor
dus een zenuwentoestand. Wellicht moeten er dan al
teleurstellingen worden verwerkt want bijvoorbeeld de
atleten zijn al volop in touw. Er kunnen ook moeilijk
heden ontstaan door verveling. Behalve de trainingen
zal er weinig te beleven zijn voor hen die nog in actie
moeten komen. En je kunt niet de hele dag schaken of
dammen of puzzels oplossen. Misschien zijn er die daar
helemaal niet van houden".
Dat alles hoort tot de realiteit die dr. Dokkum terdege
onderkent. Hij weet dat zijn ploeg in „gebouw 22" is
ondergebracht met atleten uit Ivoorkust, Niger, Gabon.
Togo, Mali, Cuba, IJsland en nog een paar landen.
Dr. Dokkum is er niet een die zich tevoren muize
nissen in het hoofd haalt. Hij behoort tot het „nuchtere
zeevarende volk" dat niet piekert oner wat eventueel
misschien zou kunnen gaan gebeuren. Maar hij zal krach
tig ingrijpen als dat noodzakelijk mocht blijken. Een le
gertje van top tot teen met zenuwen, spanning en acti
viteit geladen mensen in het gareel houden, is een „ver
schrikkelijke" opgave. Honderdvijfenzestig mannen en
vrouwen, Amsterdam 1928 (bijna 300) na de grootste af
vaardiging die Nederland heeft opgebracht. En die leu
nen in „halskwesties" allemaal aan tegen keel-, neus-
en oororts Ansko Dokkum, van kwartiermaker tot cen
traal zenuwcentrum.
De kleermaker, die Olympische kostuums vervaardigde
voor de deelnemers, moest nog ijlings aan het werk.
Op de negende september, de dag die het Neder
lands Olympisch Comité had vastgesteld om tot een defini
tieve samenstelling van de afvaardiging te geraken, werd
alsnog tienkamper Ed de Noorlander aan de reeds impo
sante groep toegevoegd.
Op dat moment werd ook het definitieve neen bekend gemaakt aan de at
leten Rijn van de Heuvel en Fred van Herpen, welke laatste overigens zelf
al te kennen had gegeven niet langer pogingen in het werk te zullen stellen,
en de atletes Ciska Jansen en Anneke de Bruin. Ciska Jansen vooral had
tot dat laatste moment hoop gehad omdat zij de week tevoren een kans had
gekregen en niet was geslaagd, de dag voor de afwijzing evenmin de li
miet had gehaald en toen zowaar nog een kans toegeschoven had gekre
gen, op 11 september in Götenburg. Dat ging niet door. Het NOC achtte het
voldoende. Ciska Jansen viel dus meedogenloos af. Zoals er ook anderen
het NOC doet dat bepaald niet met plezier waren afgevallen. Er vielen
omtrent honderd en twintig dames en heren door de zeef die door de zeven
„scherprechters" va--, het NOC de heren van Karnebeek, Kerdel, Van der
Ploeg, Van Dijk, Van Nass, Storm en De Wit gedurende lange tijd was
opgehouden. Er bleven er ook in achter, teleurgesteld ontgoocheld, woedend
soms. Het was geen kwestie van afgunst, daarvoor waren de gevallen at
leten te zeer sportman. Het was een kwestie van zich onmachtig voelen.
En een zaak van teleurstelling omdat men de normen niet juist achtte: omdat
men het verschil in wie wel en wie niet niet kon bevatten: omdat men de
wijze waarop de een zich kon voorbereiden niet kon verenigen met de ma
nier waarop de ander dit moest doen. Kortom: men vond de gevolgde pro
cedure niet juist. Het NOC zou niet in alle gevallen de straffe norm gehan
teerd hebben, er zouden bonden zijn die de zelf gestelde eisen opzij hadden
geschoven. Met de definitieve ploeg ais maatstaf kan dit niet geheel en al
ontkend worden.
Met enige ontzetting vernam de Nederlandse Volleybal Bond dat er geen
team naar Mexico zou worden afgevaardigd. Er werd gesteld, door het NOC,
dat de ploeg niet van Olympisch niveau was, wat dat dan ook mag
betekenen. Indien het NOC de zelf gestelde norm had gehanteerd die
spreekt van een redelijke kans een finaleplaats te bereiken, respectievelijk
dat men tot de tien besten ter wereld behoort, zou de volleybalpioeg wel
in aanmerking zijn gekomen. Van de tien landen viel Hongarije af en kwam
Nederland als land nummer elf in aanmerking.
Aldus behoorde Nederland op volleybalgebied tot de tien besten. Boven
dien was men er in bestuurskringen van de NeVoBo Nederland is al
jaren Westeuropees kampioen van overtuigd dat van enige van deze tien
landen gewonnen zou worden, zodat een zesde, zevende plaats binnen bereik
lag. Niettemin een ontkennend bericht van het NOC, dat het vanzelfspre
kend uiterst moeilijk heeft omdat het wel kan steunen op adviezen van
de betreffende bonden maar ten slotte toch moet beslissen, onafhankelijk
en naar beste weten. Daaraan mag niet worden getwijfeld. Het college bestaat
uit integere lieden die hun naam op sportgebied al lang hebben gevestigd.
Maar het is ook vrij logisch dat er bedenginkocavmgaelkc.en en
Maar het is ook vrij logisch dat er bedenkingen ontstaan indien ten
aanzien van een waterpoloploeg tegen de uitdrukkelijk gestelde eis wordt
gehandeld. Die eis luidde voor het bepaald niet sterk bezette toernooi in
Italië een eerste plaats. Nederland werd tweede.
Indien de straffe hand oqk in dit geval zou zijn gehandhaafd, zou toen al
een afwijzing gevolgd moeten zijn. Dat gebeurde niet. Het waterpoloteam
werd afgevaardigd. Men kan zich voorstellen dat juist de afgewezenen der
gelijke manipulaties te baat nemen om het verschil in normen ten aanzien
van de uitzending te onderstrepen.
De NeVoBo had ook nog kunen wijzen op de hockeyploeg, die door de In-
ternatinale Hockey Federatie, aldus het jaarverslag 1967 van het NOC, „zon
der bedenken onder de voor het Olympisch hockeytoernooi gekwalificeerde
De Nereus-acht, een van de kanshebbers in Mexico met stuurman A. R. Koning, M. D. Kloosterman (slag) P Bon G van Fnst T
Reesink, J. Steunhauser, E. Niehe, I. C. Wesdorp en J. van Laarhoven (boeg).
oruit!
aal Fiat. 'n Wagen om
n Wagen om vrij mee te
akte stuuroverbrenging,
4 cil. 1089 cc, 53 pk,
ken bekl.) f 5745,-y
iE „NOORD"
0-7991-7792.
IERS
33.
zestien ploegen werd geschaard". Natuurlijk behoort Nederland tot de sterkste
zestien landen ter wereld. Maar de volleybalpioeg tot de sterkste tien.
Nogmaals er op wijzend dat er van afgunst geen sprake mag zijn, moet
het schermer Kasper Kardolus toch wel droevig te moede zijn als hij be
merkt dat hij, voldoend aan de eisen, wordt afgewezen en tienkamper Ed
de Noorlander, niet voldoend aan de door de KNAU zelf verzwaarde voor.
waarden, wordt afgevaardigd. Voor Kasper Kardolus anderhalf jaar inge
spannen training, alles opzij gezet, conditie tot het maximum opgevoerd
vormden vier zwaar bezette toernooien de test. Hij behaalde goede, tot zeer
goede resulitaten. Niettemin, Kardolus kwam niet in aanmerking.
Door de Internationale Atletiek Federatie was als eis voor de tienkamp
gesteld 7300 punten. De KNAU verhoogde die eis tot 7500. Chef d'equipe van
de atletiekafvaardiging Jo Moerman zei hierover: „De Noorlander zat er
tegenaan en zijn prestaties bevinden zich in stijgende lijn, vandaar". Maar
het blijft een onomstreden feit, dat hij niet het door de KNAU gestelde aantal
heeft gehaald terwijl de KNAU daarenboven nog eens eiste, dat die limiet
niet eens maar meermalen moest worden overschreden. Indien een bond
zelf de hand liqijt met de bepalingen de KNAU was niet verplicht de
IAAF-eisen te verzwaren maar deed dat om meer zekerheid op redelijke
prestaties te hebben, wat een lofwaardig streven is dient men ervan door
drongen te zijn dat het geheel daardoor scheef wordt getrokken.
Ook het „verstrekken" van kansen heeft wrevel opgewekt. Neem Kardolus:
vier wedstrijden en daarna was het schermseizoen voorbij. Hij kon zich dus
niet nogmaals „waar maken". De atleten hebben tot het allerlaatste moment
de deur open gevonden. Voor hen bestond geen grens omdat het seizoen volop
aan de gang was. Maar men kan op de vingers van een hand nagaan dat een
atlete (Ciska Jansen) die er het gehele seizoen niet in is geslaagd de limiet
te halen, barstens vol spanning en zenuwen daarin hoogst waarschijnlijk
nimmer zal slagen. Het is zo uitgekomen.
De manier waarop de training zich van evenement naar evenement moet
begeven, de omstandigheden waaronder de training moet geschieden, vergen
vee! meer dan die van bijvoorbeeld de hockeyers die al lang zeker waren
van Mexico en zich in alle rust konden voorbereiden. Wellicht zal het
streven naar „die limiet" het opboksen tegen het „waar maken" waarmee
gepaard moest gaan het bereiken van een top, straks een weerslag geven.
Het moet betreurd worden dat voor de ene atleet veel meer faciliteiten
zijn los te branden dan voor de andere. Dat zal mede afhankelijk zijn van de
instelling van de werkgever en van de huiselijke (vooral financiële) om
standigheden, men kan ervan overtuigd zijn dat iedere atleet en atlete onder
gunstige of minder ongunstige omstandigheden alles heeft gegeven om
Mexico te halen. Dat is een logisch gevolg van het feit dat deelneming aan
Olympische Spelen, de top in een sportcarrière betekent. Daarom dient alles
voorkomen te worden wat ook maar een aanduiding kan zijn dat niet met
dezelfde maten wordt gemeten. Nogmaals, men mag niet aan enige opzet den
ken, maar dat er „onduidelijkheden" zijn gebeurd, valt niet te loochenen.
Het NOC, dat ruim tevoren een chef de mission aanstelt, dat zich driemaal
ruim tevoren op de hoogte stelt van wat Mexico is en betekent voor de
atleet, zou wellicht kunnen overwegen ook ruim tevoren een „raamploeg"
samen te stellen, die niet wordt gekweld door het moeten voldoen aan
eisen maar die zich daaron kan voorbereiden en er naar toe kan leven. Wordt
dan niet voldaan zoal. in Amerika grote zwemmers en atleten vlak voor
de spelen onherroepelijk ,fvallen tijdens kampioenschappen aan de norm,
dan is het ook definitie voorbij.
irfektioneerd.
toper,
s verkocht,
maakt
DE STEM
Siska Jansen: Toch niet naar Mexico..
EN ZN.
an 25.
Tel. 01150-4564