Jan van Heels een hekel aan staatspensioen NIJMEE WILLEN EN GEEN Ik ben de meest bekroonde kunststier in West-Europa" „Kritisc Twee miljoen Soldaatjes Meningsversch Halfslachtighe PE STEM (Van een onzer verslaggevers) Na een hemelvaart over vijf trappen, waarbij de meester zelf veerkrachtig en zonder merkbare ademnood als wegbe reider op treedt, kan zijn atelier in Den Haag alleen nog als verdrietige anti-climax fungeren. De gast verwacht een koele, hoge zaal met transparant noorderlicht, maar als hij na de laatste kromming uit het trapgat opduikt, ziet hij een lage, schemerige zolderkamer. Witte, kale wanden, een doorge zakte driezitsbank, waarvan de trijpen kussens de geur van rottende herfstbladeren blijvend hebben ingedronken. In de hoeken de oogst van de laatste maanden: twintig schilderijen, zwaar leunend tegen elkaar als kegels, die op het punt staan om te vallen. Bij de deur de ezel met het laatste werk: twee vierkante meter linnen vol verontrustende huiduitslag, waar in donkere strepen als geronnen bloed hun bedding hebben gezocht. De meester pakt een plamuurmes, doet een stap achterwaarts en neemt een bedriegelijk creatieve houding aan. „Is dat aardig voor een kiek?", roept hij, „Jan van Heel aan de ar beid. Bij wijze van spreken dan, want ik verander er geen bliksem aan. Man dit is puntgaaf. Ik wil alleen in de krant, ik ben gek op foto's. Ik ben ij del en koopziek. En sme rig, heb ik dat al gezegd? Ik ben een smerige schilder. Weet je, dat ik mijn messen en penselen al van af 1946 aan deze gordijntjes afveeg? iMan, het is net Place du Tètre. Ik heb trouwens nog wat leuks. Een palet met vijfentwintig kilo verf d'r op. Dat palet heb ik vijftien jaar geleden van een paar collega's ge kregen. Goed bedoeld, maar ik kon er niet mee overweg. Ik heb het ge probeerd, maar die scherpe kant sneed irn mijn hand. Daarom heb ik het neergezet en er mijn messen aan afgeveegd. Kun je nagaan, hoe veel verf ik verknoeid heb. Weet je, wat Wijsenbeek zed? Wijsenbeek van het Gemeentemuseum. Jaren terug al, toen er nog lang geen vijfen twintig kilo opzat. Hij zei: „Al ko pen we nooit een schilderij van je, Jan, dat palet wil ik in elk geval hebben". Weet je, wat je non doet? Sjouw die klomp maar effe naar bin nen en maak er een fotootje van. Jan van Heel met zijn palet. Heb je nog een exclusiviteit je ook. Wat zeg je? Moet ik met mijn kop maar de deur gaan staan. Waar is dat dan goed voor? Voor het licht. Ik vind het best; jij bent de fotograaf. Jij mag zeggen, hoe je het hebben wilt. Maar die hoed hou ik op. Van Heel zonder hoed kan niet. Die droeg ik ook, als ik les gaf. Ik kom in Eind hoven op een tentoonstelling, waar de één of andere mooie dwaas al leen wat pakjes boter aan de wand heeft gehangen. Moderne kunst. Ik kijk dat aan en ik zeg: „Dat is niks nieuws. Mijn hoed was vijftien jaar geleden al vetter dan wat hier hangt." Dat is een goede hè". Die kinderen hier op het lyceum, jongen, die weten niet eens, dat ik een kale knar heb. Ik zweer je. Die kennen me ook alleen met die hoed. Immitsje bouwen. Ik deed ook altijd het licin aan, als ik de tekemzaal binnenkwam Dat was mijn eerste handeling. Win ter of zomer, dat donderde niet. Ik vond het gezelliger. Ik liet ze ook nooit de geijkte prenten makein. Een doorkijkje op het Gairdameer of een kermistafereel. Je hebt tekenleraren, die niks anders kunnen verzinnen dan wat poppetjes op het Scheveningse strand en dat moeten die stumpers dan mamaken. Ik ging voor de klas staan en zei: „Als mensen eensklaps bloemen waren, zouden het grote bloemen zijn met lange snorren, dode torren zou den blijven haken aan hun haren. En op de bergen zouden gipsen zui len staan, die gipsen druiven hui len". Daar liet ik ze dan een teke ning over maken. Of ik gaf ze een gedicht van Prévert. Moet je zien, wat er dan voor dingen uit de bus kwa men. Pakken met kunstwerken. Natuurlijk mis je dat sfeertje. Die school, daar ligt de helft van je le ven, daar heb je je atelier. Ik ben waarschijnlijk de enige schilder op deze wereld, die zijn atelier in een school heeft. Akkoord, het is een on mogelijk hok en er is waarschijnlijk geen collega, die met me zou wil len ruilen. Een béétje vent stoot ge garandeerd zijn hoofd en maar het „Ik was blij, dat ze mij er niet uitschopten op mijn 65e, maar me nog voor vijf jaar lieten bij tekenen. Zodoende kon ik wen nen aan het idee. Geen school meer, geen kinderen om me heen". noorderlicht kun je ook fluiten. Voor mij hoeft het ook niet. Je hebt van die figuren, die in hun fluwelen jasje zwaar aan de ezel staan te filosoferen. Wachten op die inspira tie noemen ze dat. Ze kummen voor mij de pot op. Ik schilder als een ar beider en ik kan me de luxe niet per mitteren om op' die goddelijke vonk te wachten. Die komt vanzelf wel en ais-ie wegblijft, dan is er nog geen man over boord. Dan gooi je zo'n schilderij gewoon weg. Ik heb het ook noodt als een be zwaar gevoeld, dat ik tekenles gaf. Ik vond het eigenlijk wel een vastig- heidje. Ik draag graag een goed pak, ik rijd graag in een auto, houd van reizen. Kom daar eens om, als je alleen met je doekjes leurt. Ik kan mijn eigen werk trouwens niet verkopen, dat moet een ander maar doen. Ik heb het wel eens gepro beerd, maar dan moesten ze wel bij mij komen. Achter de klanten aan rennen is er niet bij. Ik krijg op een zondagmorgen een man hier, die wat wilde kopen. Hij had werk van me gezien op 'n tentoonstelling en dat had hem getroffen zed ie. Ik dacht: „Als het jou treft, moet je het zeker kopen, wamt diat is goed voor mijn moreel". Hij komt met mag twee an deren en die beginnen ook in mijn voorraad te grasduinen. Op een ge geven moment hebben ze alle drie een doekje, diat ze wel willen heb ben. Zeg ik tegen die man: „Ik wil het met u op een akkoordje gooien. Als ik die doekjes straks aan de be lastingen moet opgeven, krijg ik een navordering van honderden guldens. Ik zou u daarom willen vragen er met niemand over te praten." Die man knikt en zegt: „Komt dik in or de. Ik ben toevallig inspecteur van de belastingen". Man, ik weeit nu nog, waar die vrijer woonde. In de Graaf Floriszstraat in Rotterdam. Denk je even plezierig een schilde rijtje te verkopen. Spanje en ik drink me suf aan dat hevige landschap. Als ik dlan terug kom hier op zolder kan ik rustig de eerste twee, drie schilderijen weg gooien, want daar klopt niks van. Al die indrukken moeten eerst verdam pen. De eerste keer ben ik er heeinige- stuurd door het ministerie. Ze bel den me op en vroegen, wat ik met de paasdagen deed. Ik zed: „Wat denkt u, zou het geen schilderen wor den?" „Akkoord", zeggen ze, „diat kunt u ook in Spainje doen". Een paar dagen later hing ik al in de lucht. Ik trof het ook nog: de ste wardess was een van m'n oud-leer lingen. Dat krijg je, ais je vanaf 1946 in het onderwijs meeloopt. Je komt ze tegen bij de benzinepomp, maar ook achter een groot lefbureau op het Binnenhof. Die stewardess zegt halverwege de reis: „Meneer Van Heel, komt u eens bij het raampje, dan kunt u Spanje zien liggen." Ik kijk naar beneden en krijg een ge weldige opduvel. Dat terracotta, die barbaarse structuur van dat land schap. Ik wist niet, wat me over kwam. Je vindt het terug in mijn schilderijen, die typisch mannelijke kracht van de Spaanse natuur. Het is een stomp tegen je borst, die je naar adem doet snakken. Neen, ik boedoel niet Malaga of Torremolinos. Dat is aardig voor een toerist, maar ik zoek wat anders. Ik schilder nou zo'n vijfenveertig jaar. Zeg, dat ik er vijftig per jaar maak. Dat maakt dan zo'n dikke tweeduizend doekjes. God bewaar me, waar zijn die dingen dan in vre desnaam gebleven? Weet je, dat ik wel eens bang ben geweest van mijn eigen tempo. Dan vliegen die dingen eruit en vanzelf begin je te twijfelen. Ik heb daar mijn eigen filosofie over. Nadenken over mijn kunst doe ik niet, diaar zijn de critici voor. Jos Panhuysien beeft geschreven, dat er in het werk van Van Heel een ver borgen poëzie zit. Ik had het zelf nog niet ontdekt, maar zo'n man zal er niet om liegen. Ik dacht alleen: waar haalt-ie het vandaan? Maar als het heel erg vlot gaat dlenk ik: „dat is geen schilderen meer, dat is stuntwerk. Jan, je bent geen kunstenaar, je bent een fabri kant. Ik houd zelf meer van de zwa re bevallingen. Het moet een over- winninkje op jezelf blijven. Je mag het niet cadeau krijgen, vind ik Ik heb ook nooit echt mijn best ge daan om er als een kunstenaar uit te zien. Ik koop al jaren mijn bloe metje in dezelfde zaak en een paar weken geleden zegt die eigenaar: „Meneer, mag ik nu eens wat vra gen. Ik zeg al jaren tegen mijn vrouw: „Wat zou die man doen voor de kost?" Je kon zien, dat hij er onder leed. Ik zeg: „Wat denk je?" Hij zegt: „Nou, ik dacht aannemer van wat grotere werken. Zit ik goed". Van Heel stoot een formidabele lach tegen de zoldering en zegt: „Man, ik lach wat af in mijn leven. Ik vind het een verrukking. Ik ga naar Ik heb trouwens ook nog altijd mijn duim. Ik krijg de Duoe de Bae- na op een tentoonstelling, die man was jaren de Spaanse ambassadeur in Den Haag en die kent zijn land als zijn eigen broekzak. Hij loopt langs mijn schilderijen en zegt: „Dat is het precies. Ik herben alles". Ik vond het best. Hij noemde allemaal landstreken, waar ik nog nooit ge weest was." Even later op weg naar het „Kunstcentrum" in de Haagse Mo lenstraat („Die heeft het beheer over al mijn schildierijen. Dat is gewoon een safe gevoel. Straks staan er na mijn dood misschien zevenhonderd doeken in mijn atelier. Ik wil niet, dat er een wildvreemde in gaat gras duinen"). zegt-ie: „Weet je, wat ik ook zalig vind? Prijzen, Die kunnen ze me niet genoeg geven. Ik ben de meest prijsgekroonde kunststier van West-Europa. En dan zit ik ook nog in God weet wat voor commissies. Ik koop alleen al voor de middelba re scholen voor anderhalve ton aan kunst per jaar. Rijksinkoper Van Heel, daar kijk je wan op, hè? Ik heb Nanninga's op de kop getikt voor vierhonderd gulden. Daar geven ze nu vier mille voor. Ik kocht ook Corneilles voor acht- negenhon derd gulden. In Schiedam vroegen de ambtenaren of ik soms gek was ge worden. Die dingen zijn nu zes mille waard. Als ik het allemaal bij elkaar optel, heb ik al voor zo'n twee mil joen gekocht. Misschien begrijp je het al. Neen, ik ben inderdaad niet zo gelukkig met die contraprestatie. Het is alle maal goed bedoeld, maar het ont aardt te gauw in een verkapt soort staatspensioen. Ik heb een schilder gekend, die oprecht kwaad was, om dat het ministerie geen feestelijk tin tje had gegeven aan het feit, dat-ie vijfentwintig jaar onafgebroken in de contraprestatie zat. Dam ga je je toch afvragen, of zo'n man niet beter glazenwasser had kunnen worden. Zelf heb ik noodt tijd voor die flau wekul gehad. Ik haid mijn baan, ik schilderde als een gek, in verga derde als een bezetene. Als ik dat lijstje zie met al die commissies, waar ik met mijn onwijze kop in heb gezeten, dan lach ik me wild. Thuis hangt niks van mezelf. Dat vind ik misplaatste ijdelheid. Ik zou er ook geen dlag tegenaan kunnen kijken. Ik heb wat Afrikaanse plas tieken, ik heb wat werk van Co Wes- terik. Ik kan niet best met hem overweg, maar voor mij is hij wel één van de grote jongens. Een nieu we realist met een surrealistische in slag een zwarte paraplu en een zwar- dan ben ik een tijd geleden ook be gonnen met tinnen soldaatjes. Ik ben gek op speeltjes. Gewoon dat kinderlijke gedoe. Een paardje, een blokkendoos. Die schilder ik ook Heerlijk. En voor de rest kuier i maar wat door dat leven heen. ft kunst ligt immers op straat. Ik koj Pulohri uit en ik zie in één oogop slag een zwarte paraplu en een zwï te kat. Dat krijg je, als je visueel bent getraind. Hup, daar heb je wet een schilderij. Je rent naar je att lier en je pakt een 'nieuw stuk lin nen. En dan begint het gedund» weer van voren af aam, Wat zei Jan ook weer? Kunst ligt op straat. Den Haag heeft, voor hem hetzelfde parfum als Parijs, het volmaak „e geluk ligt] voor hem toevallig in het mor sige straatje naar de Paleistuin! (Van| NIJMEGEN - standbeelden en zo enkel probleem me absoluut gerechtvaa op dit moment is dl; het wekt weerstane' schappij en plaatst ment, terwijl wij juis Aan het woord is de N| uiteenzetting over de zg op de studentenbeweging Nijmegen, waar enkele di van de katholieke univers pen jaar had gesignaleen studenten voor het wel e. aanstaande plaats die Niji Ongeveer een jaar geledt de idee van de kritische J teit voor het 06151 in N'l door Nijmegen van het bu overgenomen. Sindsdien 1 studentenbeweging een vee lijkere inhoud gekregen, delijk kwam een meer c strategiebepaling rond het le thema: een permanente heid van universiteit en wet op de maatschappij. „Engai werd het toverwoord. Inf< avonden volgden elkaar i snelheid op,. Over de Grié tatuur, over de NAVO, oi wikkelingshulp, een Chi werd georganiseerd en de ten Vakbeweging (SVB) voor te zorgen, dat de pla grondraad, de unie van te Nijmegen, snel zich tot de hare maakte. De toe grootste partij, het Ne se Studenten Akkoord stemde hiermee in. Het zich er althans niet tegen. De verkiezingsstrijd om tels in de plaatselijke gri in het begin van dit jaar de partijen weer fel tegenc| kaar. Het NSA wilde dat een tenorganisatie zich op geenl wijze met politiek, maar met feitelijke studenten!* behartiging zou gaan bezig terwijl SVB van mening zij alles moet doen wat i enigerle' wijze in het bel: studenten kan zijn, dus In val ook zeker het stimule een eigen meningsvorming daadwerkelijke stellingnair NSA vond bovendien, dat langen van alle betrokkei de universiteit in grote lij menvallen, dus dat men te veel van moet uitgaan gevochten moet worden top boze macht, zodat de belan taak van de studentenorg komt te liggen in het same werken met curatoren en raren aan de toekomst van versiteit „Het NSA maakt te veel tot heilige koe", al landelijke SVB-voorzitter bij kiezingsdebat, „inspraak k van bovenaf worden get maar moet ingesteld worde de druk van de studenten ze kan overleg zeer nuttig zijr er kunnen omstandighedel waarin een goedgerichte ad dig is" De verkiezingsuitslag bra- grote overwinning voor de met deze overwinning de meerderheid in de ledenr de Nijmeegse Unie van i ten. „De tijd van de halfs, heid is voorbij", zei frac' zitter van de SVB, Arnoud en een viertal bestuurslede de USN ging er vandoor, nat in diens brief was aangefze ze nu dus niet meer als re tatief konden worden besc Arnoud Willems werd vo en sindsdien werd er hard e gericht gewerkt. Er werd ee te secretaris aangesteld voo dinatie en planning inzake wijs herstructurering (dezej in de afscheidsrede van de magnificus uitdrukkelijk werd voor zijn belangrijke e gerichte activiteiten), een mentatiecentrum voor de ten kwam in opbouw en debatavonden en forumdi over de problematiek van versiteit werden georganise Niet alleen slaagde men een groot aantal studenten te betrekken, ook was stee groot aantal leden van de schappelijke staf, hooglera: docenten aanwezig. Telken:

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1968 | | pagina 6