MAN IN HET (COMEDIE)HOKJETHEO SCHIKS
GUST VERMEILLE ALS EEN DICHTERLIJKE NAVELKIJKER
porseleinkast
8 uur.
De belangrijkste ontdekking, die
ons te wachten staat, is, dat kunst
en cultuur de vrijheid begaanbaar
maken.
kopen,
cnoet
ond
vraagt.
DE Vlaamse auteur Ward Ruys-
linck heeft eens geschreven:
„De dichter is een navelkijker".
Aan deze constatering heeft Gust
Vermeille de titel voor zijn bundel
en tevens die voor zijn openings
vers ontleend. „De Navelkijker"
verscheen bij Desclée dt Brouwer
te BruggeUtrecht en bevat ge
dichten uit de jaren 1965, 1966 en
1967.
DE STEM VAN ZATERDAG U SEPTEMBER 1968
Dichter-souffleur Theo Schiks gelooft aan intuïtie wanneer
al door de minste beweging in het lichaam van een acteur
of door een trilling in diens geest bij de souffleur een
lichtje gaat branden. Daardoor krijgt die acteur nog vóór
het catastrofale moment van de kortsluiting heel rustig en
stil een reddend souffleurswoord. De acteur mag zich
daarvan in feite niets realiseren. Komt hij na de voorstel
ling tóch Theo bedanken, dan weet deze „Poëet van de
Haagse Comedie" dat hij fout was: de paniek was er al,
Theo was als souffleur te laat. Eigenlijk behoort alleen de
souffleur zelf te weten wanneer hij een acteur of
actrice heeft geholpen....
ftp een gegeven moment gooit
een groot acteur alle remmen
van zijn gevoel los. Verstandelijke
elementen zijn dan nog nauwe
lijks aanwezig. Hij heeft zich vol
komen overgegeven aan zijn rol.
„Op het duizendste deel van een
seconde en zonder dat het de
creatie stoort is een dergelijk ac
teur in staat om wel 20 tot 30
keer per voorstelling een fluister
woord ergens in een apart oor op
te nemen", vertelt Theo Schiks.
„Ik zocht de ideale methode om
de spelers een maximale rust te
geven. De acteur moet volledig
creatief bezig kunnen zijn. Zo
gauw hij bewust aan de tekst
moet denken, lijdt zijn spel hier
onder. Ik heb bemerkt dat de ac
teur door het zien van m ij n be
zige hoofd ais het ware in zijn on
derbewustzijn een hem rust ge
vende onderstroom voelt. Omdat
ik elk woord duidelijk moet kun
nen zeggen ik hoef de tekst
niet van buiten te leren vind ik
het prettig tijdens de repetities al
enkele dagen aanwezig te zijn
vóór de spelers de tekst kennen.
Ik heb dan gelegenheid bepaalde
correcties aan te brengen en de
tekst voor mijzelf mondend te ma
ken (zoals de vakterm heet). Ik
lees daartoe scherp articulerend
alle teksten mee. Na enkele da
gen zit de tekst zó goed in mijn
mond dat ik hem ook kwijt kan".
Vodra de spelers het tekstboek
wegleggen neemt Theo Schiks
de verantwoording voor de tekst
op zich. Hij blijft tot de laatste
repetitie vechten om die tekst
gaaf te krijgen, zo nodig door in
een kleine pauze tijdens de repeti
tie een acteur te wijzen op een
belangrijke verspreking. Bij de
meeste en vooral bij de grote
acteurs is zo'n tekst de volgen
de keer dan gaaf. Ligt zo'n ver
spreking echter vast in de mond
of zou bij correctie ervan onna
tuurlijkheid kunnen ontstaan, dan
schrijft indien mogelijk Theo
de tekst liever over naar de mond
van de acteur. Mede dank zij zijn
22-jarige ervaring hebben de di
verse regisseurs bjj de Haagse
Comedie een groot literair vertrou
wen in hem, ook als het gaat om
het treffen van de juiste bedoe
ling wanneer een vertaling daarin
net even tekort schiet.
„prachtig dat ik in mijn leven
zoveel aan dramatische studie
deed", ondervond Theo Schiks, die
als nachtmerrie voor een souffleur
ziet: met een verkeerde tekst in
het souffleurshok zitten of een
voorstelling vergeten. In werke
lijkheid beleefde hij beide zaken
één keer. „Al onze stukken heb ik
tot op de bodem uitgerafeld,
steeds naar het „waarom" zoe
kende. Soms vind ik één enkel
woordje in een eerste bedrijf dat
uiterst spitsvondig een draad
spint naar het slot. Omdat ik met
alle woorden van de tekst bezig
ben, weet ik of een bepaald woord
je kan vervallen of dat een ver
spreking beslist verbeterd moet
worden".
JUaarmate de tekst steeds beter
wordt gekend (bij de première
zijn er nog tientallen zwakke plek
jes) gaat Theo zijn opgegeven
zinnetjes en woorden afremmen.
Elke hapering en elke aarzeling
tekent hij vanaf de eerste repeti
ties in zijn tekstboek aan. Hij
weet precies wélke acteur vol
doende heeft aan een steekwoord
en wie liever een zinnetje krijgt.
Door die aantekeningen is hij op
die plekjes bijzonder attent: erva
ring leerde hem dat zo'n zwak
moment zich op de première of
vele maanden daarna plotseling
kan herhalen Omdat hij alle
klanknuances uit het stuk kent, de
reacties van het publiek inbegre
pen, weet hjj wanneer hij soms
zelfs keihard kan inspringen: Dank
zij de goede akoestiek in de mees
te schouwburgen is hij echter
nimmer zoals hij af en toe laat
controleren in de zaal te horen.
Met de regisseur wordt over
legd na welke voorstelling voor
elk stuk anders hij gemist kan
worden. Vooral als een stuk enkele
weken niet op het programma
stond, neemt hij -bij een eerste
keer daarna weer zijn souffleurs-
rol waar. Al is dat bij de honderd
ste voorstelling.
A ls ambulant toneelspelerop
jeugdige leeftijd reeds regis
seur bij een amateurgezelschap en
tekstschrijver-leider van een ca
baretgroep speelde Theo Schiks
menige grote rol bij het reizende
gezelschap van Lou Steenbergen.
Er viel echter niets met ambu
lant toneel te verdienen en Schiks
nam het besluit desnoods dan
maar op kantoor te gaan zitten.
Via een gesprek van de door die
plannen kennelijk geschrokken Lou
met diens broer Paul Steenbergen
belandde Schiks als souffleur bij
de Haagse Comedie.
„Men kon er mij geen baan aan
bieden als acteur. Dat had ik ook
niet verwacht en ik voelde me
daar trouwens niet rijp voor". Hij
is in het kerkdorp Puiflijk (ge
meente Druten) geboren. Na elke
vakantie in zijn land van Maas en
Waal moet hij zijn spraaktech-
niek-studie extra ernstig aanvat
ten om het oer-Betuws dialect
kwijt te raken. „Ik had wel in
mijn achterhoofd om binnen vijf
jaar een groot acteur te zijn. Ik
voelde dat hier veel van me werd
verwacht. Ik was amper een
kwartier bezig of Steenbergen
stuurde een van de jongens naar
me toe: bij de minste stiltes gaf
ik namelijk enkele sterkfluisteren-
de woorden ten beste, en naar ik
later hoorde gaf ik niets op plek
ken waaT het nodig was
Er ging een heel nieuw leven
voor Theo Schiks open. Hij leerde
het toneel tot op het been kennen,
trachtte veel van de prominente
kunstenaars met stemmen als
klokken over te nemen. In
plaats echter van „Paul Steenber
gen eens even van het toneel te
spelen" bleek het souffleren ver
stillend te werken.
Zijn confrontatie met het grote
toneel, gezien vanuit zijn gezichts
hoek, legde hem een soort klem
op! Schiks van nature een in
dividualist voelde zich gelukkig
met zijn afgebakende taak en
hoopte erop in zijn vrije tijd nog
als schrijver te kunnen doorwer
ken. Juist echter als hij middenin
een plot van een nieuw werkstuk
zat, kwamen de data binnen van
diverse repetities. Dan was er
geen gelegenheid voor schrijven en
na enkele werken bleek alle inspi
ratie wegge-ebd. Son kwam hij
ook ongemerkt onder invloed van
andere schrijvers te staan. Wat
obstinaat nam hij tot twee keer
toe ontslag, maar kwam evenzove-
le keren graag bü de Haagse Co
medie terug.
JXoewel het voor vele acteurs
onbegrijpelijk is dat iemand
zich aan het „ondankbare" souf
fleren kan wijden, heeft Theo le
ren aanvaarden en begrijpen dat
•hij voor de volle honderd procent
afstand moest doen van vele idea
len. Toch schreef hij 7 toneelstuk
ken en hoopt al is het dan
maar met een eenakter nog
eens het grote theater te berei
ken.
In de Haagse Schouwburg is in
de loop der jaren aan veel van
zijn wensen voldaan om het souf
fleurshok tot een geriefelijke ruim
te te maken: makkelijke stoel,
brede lessenaar, goed (te dem
pen) licht, zelfs een bakje voor
zijn koffiekopje. In verschillende
andere theaters werd op zijn aan
dringen het souffleurshok verbe
terd.
„Twintig jaar terug werd een
stuk soms in 8 dagen ingestu
deerd en de meeste acteurs steun
den bij de première dan ook vol
ledig op de souffleur", zegt Theo,
die er altijd ter geruststelling van
de spelers voor zorgt al is dat
soms met gymnastische toeren
het hele toneel te kunnen over
zien. „Tegenwoordig wordt de
tekst al 2 of 3 weken vóór de
première letterlijk gekend. Het
gaat nu meer om de psychologi
sche waarde van de aanwezigheid
van de souffleur. Zelfs de groot
ste acteurs zeggen (en wri spreekt
daaruit veel dankbaarheid!): Als
wij jouw gezicht maar zien, voe
len wij ons al rustig. Ik herinner
me nog de tijd dat ik zeer bekwa
me acteurs woord "oor woord
moest opgeven. Toen kende het
toneel nog het brede gebaar, bre
de klanken, een enorme kuch en
de geforceerde pauzes, waardoor
het souffleren volkomen anders en
makkelijker was dan het nu is".
Anton van Wilderode noemt Ver
meille „een dichter van het grens
gebied: zijn poëzie beweegt zich
tussen land en zee, jeugd en ou
derdom, wake en droom (of Wan
deling en slaap), ironie en ver
driet."
WAT het eerst opvalt zijn de
lange versregels, die soms in
ritmisch proza lijken over te gaan.
Niettemin zijn ze geladen en pul
serend, vol spanning en veerkracht.
Voortdurend blijkt, dat de gedach
ten van Vermeille bezig zijn met
het wezen der dichtkunst. Hij
schrijft het gedicht, „dat niet wor
telt in de taal". Poëzie is volgens
hem ritme, gespannenheid van een
hogere orde. Tot tweemaal toe ver
zekert hij; „seigneur-dichter kan
ik niet zijn". Van dromen rest hem
enkel nog het geraamte. Het dui
delijkst drukt hij zich uit in deze
regels:
Niet in het polijsten van het vers,
niet in het ritme,
niet in het rijm is het dichter
schap gevat, maar
in de eigen stem, die spreekt,
die hijgt van onvermogen.
Voor alle dichters, God, heb mede
dogen.
Dat Vermeille zijn taak ernstig
neemt, blijkt als hij, luisterend
naar Lucebert, vaststelt: poëten
schrijven speelgoed, dichters schrij
ven bloed. Hij kent echter ook de
nodige bescheidenheid als hij zegt:
„Heet hij Demedts, heet hij Ver
meille, al wat hij schrijft is no
deloos". En ten slotte deze fraaie
uitspraken, die klinken als een
aforisme: „Dichten is aan dezelfde
boom andere vruchten dragen" en
„Wie dichtwerk maakt laat reli
kwieën achter".
QUST Vermeille is geboortig van
Brugge, niet ver van de zee,
die hij graag in zijn gedichten be
trekt. We stuiten daarbij op een
veelzeggende uitlating als deze:
„Mij deert het niet, dat. Knokke-
Zoute het strand is van de joden".
Hij verlangt naar het Zwin, 'denkt
aan het groen van Zeeland, aan
Walcheren, en vertoeft aan het sas
huis van Veere.
Hij roept niet alleen herinnerin
gen op, maar put ook uit de on
middellijke actualiteit: „De vreemd
ste evennaasten leerde ik op mis
siekalenders kennen". De werke
lijkheid als werkelijkheid ïs dood,
zegt hij:
Amerika en Rusland zoeken nieuwe
ijszeeën te vinden,
daar de walvissen in de oude ijs-
zeeën werden uitgemoord.
De bisschoppen ijveren om de ver
toningen verstaanbaar te maken,
daar de stemming van een slecht
bezette zaal heerst in de kerk.
Naast deze walvissen vinden we
in de bundel een halve dierentuin.
Nu eens springt zijn hond in het
gras naar kleinere dieren, dan weer
slaapt hij „het rechteroog gesloten
in het kussen, het linkeroog dat
vraagt naar mijn zoon". Verder
ontmoeten we een rat, merel, gans,
mug, scholekster, patrijs, vleer
muis, pinguin, aalscholver, enz. We
citeren dit prachtig kwatrijn:
Ik vang een mol die Worstelt in
mijn hand,
met kleine oogjes im de opening
van zijn pels,
met pootjes van een oud man. Als
een dolle stier,
in de gang naar de arena, heft hij
de kop en loeit.
Vermeille kent de eenzaamheid
van de onbegrepene. Hij getuigt
van de liefde voor zijn vrouw en
de geboorte van een tweede kind
vertedert hem: „Mijn vrouw be
trapt mij met een beertje op de
schoot". Daar staat tegenover, dat
de vrouw hem niet kan volgen:
„Mijn vrouw leest met de vinger
schuin in een boek". Het gevolg is:
„Wanneer mijn vrouw praat, ga ik
schrijven". Ook deze uitlating is
triestig: „Vanavond bijt mijn vrouw
op de nagels, verfoeit zij mijn ge
dicht".
QUST Vermeille is een intelligent
man. Hij is bereisd en op het
gebied van kunst en letteren is hij
goed thuis. Men ontmoet in zijn
verzen figuren als Henri Rousseau,
Marc Chagall, Cranach, Césanne,
Mauriac, Seurat, Léger, enz. Hij
vraagt zich af:
Waarom schenkt hun land niet de
grootste prijs aan Jos de Haes,
aan Hans Andreus, aan Herman
van den Bergh?
Op het gebied van de beeldhouw
kunst schrijft hij over „De dichter
van Zadkine" en wat de schilder
kunst betreft, lezen we o.a. het
volgende:
Ik houd niet van Rubens, hij huw
de Helena
Fouirment en schilderde de hertog
van Alva.
We zien verwantschap met Luce
bert en Adriaan Roland Holst, aan
wie enkele strofen zijn gewijd.
Gemakkelijk is deze poëzie zeker
niet. Ze zit vol moeilijk te achter
halen associaties; ze daagt de lezer
uit en eist intense aandacht. „Wie
mij leest, moet mij voltooien" is
de laatste zin van het gedicht
„Ramskapelle". Aldus verlangt de
dichter, dat men zich geheel aan
zijn werk zal overgeven en er zo
diep mogelijk in binnen zal drin
gen. Wie inderdaad in staat is mee
te dichter zal in deze bundel veel
te genieten vinden.
WILLEM v. d. VELDEN
In het museum Willet-Holthuysen, aan de Herengracht in Amsterdam is
de tentoonstelling „De Chinese Porseleinkast" tot 30 september te zien.
Vervolgen* maakt deze expositie een reis langs zeven andere musea, ver
spreid over Nederland en België.
De „Chinese Porseleinkast" omvat een keur van porselein dat door onze
voorouders in de 17e en 18e eeuw in China is besteld en dat door voor
namelijk Nederlandse schepen van de V.O.C. naar West-Europa werd
gebracht. De keuze blijkt voor de veelzijdigheid aan motieven, vormen en
kleuren op het geëxposeerde geen beperking te zijn.
Weliswaar werd het porselein, naar zuiver Chinese smaak en uitsluitend
bestemd vbor de Chinese markt, eerst in de 19e eeuw bij ons bekend en
geliefd, maar de verfijnde industrie uit het keizerrijk Taising toonde al in
een vroeg stadium een aangepast begrip voor de voorkeur van haar clien
tèle in het westen.
De Chinezen gebruikten dan ook Nederlandse en andere Europese voor
stellingen, die blijkbaar door middel van tekeningen of tegels aan de be
stellingen waren toegevoegd. Een bewijs van de grote liefde voor het Chi
nese porselein in de 17e en 18 eeuw is wel de veelvuldige imitatie door de
Delftse. aardewerkindustrie, die zo een schat van gegevens levert over het
toentertijd ingevoerde originele porselein. Wellicht heeft ook deze kennis
bijgedragen tot het totaalbeeld van de ceramiek in de porseleinkast van
onze voorouders, waarvoor men heeft kunnen putten uit diverse verzame
lingen, waaronder die van het koninklijk huis.
Na 30 sept. gaat „De Chinese Porseleinkast" naar de volgende museums:
Leeuwarden, Fries Museum, van 8 oktober tot 6 november. Arnhem,
Gemeentemuseum, van 16 november tot 15 december. Utrecht, Centraal
Museum, van 21 december tot 2 januari. Rotterdam, Museum Boymans-
Van Beuningen, van 2 februari tot 16 maart. Venlo, Galtzius Museum, van
27 maart tot 27 april. Groningen, Groninger Museum van Stad en Lande,
van 4 mei tot 1 juni 1969. Daarna wordt de expositie getoond in het mu
seum „Het Sterckehof' in Deurne, bij Antwerpen.
(gedachte uit: Het versierde
leven en de eigen tijd).
■aii2