Nieuw priesterbeeld zal moeten groeien in de verwachting van de gelovigen Indonesië vecht nog tegen P.K.I.-restanten DUITSE JONGELUI FUNGEREN ALS PARKEERLOODSEN I Priesterambtsverlating, celibaat: emotie en analyse Stabiliserend Tot de kern Bittere woorden Te weinig armslag Meisjes en jongens verdienen extra-zakgeld Communisme niet verdwenen Driemanschap DEUREN OPEN BELONING Illegaal Blitar-basis Vertrouwen 5E STEM PLUS DAAL, TEL. 5485 01608-2254 (Van een onzer redacteuren) BREDA De priester die het ambt verlaat haalt, in het algemeen gesproken, cp het ogen blik de voorpagina van de kranten niet meer. Ambtsverlating is in de loop van enkele jaren een bijna „vertrouwd" verschijnsel geworden. Volgens gegevens van het Kaski, traden in 1965, op een totaal van 8915, dertig priesters uit het ambt. In 1967 waren het er al 115. De emoties die een verschijnsel als de ambts verlating zeker in de aanvang begeleiden, heb ben niet het eeuwige leven. Niet alleen door dat we met vaak terugkerend nieuws nu een maal inderdaad vertrouwd raken, maar boven dien en dat geldt zeker voor Nederland wordt een deel van die emoties al gauw ver dreven door een drang tot analyseren. We wil len, met een klinisch oog gezien, het naadje van de kous weten, precies het hoe en waar om. In een land als het onze, dat op het ogen blik internationale (aam heeft om zijn open heid, vooral op kerkelijk gebied, vinden beide, emotie en analyse, hun neerslag in publika- ties. Kort achter elkaar is een aantal boeken verschenen .die rechtstreeks of afgeleid met priesterschap, ambtsverlating e.d. te maken hebben. Daarmee zijn ze dus helemaal „in", want er was, tot op het moment dat de en cycliek „Humanae Vitae" verscheen, op ker kelijk terrein nauwelijks een onderwerp dat ze in opspraak was als dit. Waarom? Omdat we, gewild of niet, op zoek zijn naar een nieuw priesterbeeld, dat past in de kerk waar van we voor de toekomst dromen. Hoe gecompliceerd die zoekpartij is hebben we zo langzamerhand wel ontdekt. Tot nu toe is. het enige punt waarover duidelijkheid bestaat alleen nog maar het vertrekpunt: de priester in toga en onder de breed gerande kwastjeshoed, de gewijde ombudsman. We hebben hem snel en niet bepaald geruisloos zien verdwijnen. De toga moest het veld ruimen voor het donkere pak en op den duur verdween ook nog het zwarte befje met de priesterboord voor het witte overhemd en de fantasiedas. Als teken van herkenning, uiterlijk althans, bleef tenslotte weinig anders over dan 'n reverskruisje. Behalve dan in die gevallen, waarin dat (gouden) kruisje ook nog verwisseld werd voor een gouden ring, de trouwring. En daarmee zijn we dan aan de I situatie van het ogenblik: onzeker- I heid over status en functie van de priester en over de zielzorg die tot nu toe exclusief zijn werk was, veel discussie en in die discussie een grote mate van "verwarring. Inder daad, we zoeken naar een nieuw priesterbeeld. Maar dat betekent: toeken naar iets waarvan we niet weten hoe ftet er zal uitzien. In geen geval zal het de priester te zien ge ven van wie we nu wel definitief af scheid hebben genomen: de man die buiten de wereld stond om ons te wijzen op iets dat boven de wereld stond. Maar wat dan wel? In wezen kan alles wat over het I priesterschap gezegd of geschreven I wordt bijdragen aan de opbouw van I dat nieuwe priesterbeeld en als zo- I danig is het dankbaar te accepte- I ren. In alle onzekerheid die er op I het ogenblik inzake kerk en gods- I dienst bestaat is de nieuwe priester I misschien wel het meest nodige. Et I 's angst voor nieuwe zekerheden, I doordat de oude ons te zeer hebben I belast. Maar er zal toch een stabi- I Berende factor moeten zijn, iets of Iemand waaraan de gewone man houvast heeft. En zoals het er nu uitziet zal dat wellicht minder het I fezag zijn van een paus, een bis- I ™°P of een theoloog, dan wel de «eun van de priester die mét die gewone man kan twijfelen, hopen en hertrouwen, In het leven van alle I ?a§' Meer dan ooit wordt dat de patste tijd duidelijk. In Latijns-Ame- is dit ongetwijfeld aanwijsbaar, ®aar ook overal waar de jongste en- ycliek onrust veroorzaakt heeft. m?aaiVan ultgaende kan men alleen aar gelukkig zijn met het boekje ri;MIen zijn genade" van pater ZL uwman llit Teteringen. Ge- Drietiover de fu«ctie van de I m«K( noemt bij zijn verzameling I «naJf'n zijn verantwoording I vnm. ze n'et alleen bestemd I «w "Crr, want „willen we ko- een nieuw priesterbeeld, dan Zijn gelovige blik op het leven moet zijn medechristenen inspireren en bemoedigen. Mensen die „het" niet meer zien moeten bij hem licht en levensmoed kunnen putten". Even verder noemt de auteur het gelovig duiden van de wereld een soort con secratie, en dus een bij uitstek priesterlijke functie. In het beeld dat Bouwman tekent is wel degelijk een eigen terrein voor de priester afgebakend, waar bij het dan wel nuttig lijkt onder scheid te maken tussen de priester als gewijde en de (niet noodzakelijk gewijde) beroepszielzorger. Schrijvend over het sacrament der verzoening schrijft Bouwman: „Schuldgevoel is een soort desinte gratie. In het re-integratieproces wordt de rol van de priester be langrijker. Door de absolutie alleen wordt de mens niet psychisch ge heeld. Daarvoor is allereerst nodig dat hij zich weer opgenomen weet in de gemeenschap van de mensen". En daar ziet de schrijver dan een typisch priesterlijke taak liggen. „Juist omdat h(j een vertegenwoor diger is van de gemeenschap van de gelovigen heeft zijn gebaar van verzoening een veel grotere kracht". En verder op in het boekje: „In de beschikbaarheid, het disponibel zijn voor ieder, ligt zijn eigenlijke profe tische roeping. S,m. 011S044S1 Dealer voorWakhere" en N.-Eeveland. Wie steeds klaar staat voor de ander timmert aan zijn ei gen kruis. moeten groeien in de ver- I WanUf ucicij in I chtmg van de gelovigen". Mensen die „het" niet meer |ien' m°eten bij hem licht en evensmoed kunnen putten. h.iaf nn6." ^zonder positief boek- !e te A,.! feltelUk enig juiste wij- te stoten t„ "ct Probeert door ''rschan 'iern van het pries- 4e nriÜL- ontleedt het beeld van 'ei uit hjL en 'laajj er die elemen- die in .n,*t tijdgebonden zijn, ton n0i. Priester, waar en wanneer (ink 1 CIUg ,e rinden moeten toekomst. nnZe tij(i dus' ook in de ef»PzileovfVaar af' dat citaten uit risico „In gen studie altitd bet «rillen we hi vei;t€kening inhouden. VJn die elemJ graag een Paar elementen aanhalen. voorkomen", schrijft Priester ij "ua,' de ak van de e geschiedenis Z"' -e. We''eld en te interpreteren. Daarom is de viering van de Eucharistie zijn voornaamste taak. Want in dit sacrament wordt dit „voor-u-en-voor-allen" een tastbare werkelijkheid. Ook dit sacrament zal echter een hol gebaar zijn, wan neer de priester, die zich met Christus vereenzelvigt in de kern woorden van de consecratie, niet in zijn bestaan voor de mensen het sa cramentele gebaar waar maakt". Opvallend is, dat Gijs Bouwman de priester vooral op zichzelf be schouwt en minder in verband met een bepaalde kerkstructuur. Uiter- lard raakt hij daar zo nu en dan re\ aan, maar niet om het priester beeld dat hij in gadachten heeft er aan op te hangen. Zo schrijft hij er gens, dat pas een arme en dienen de kerk de weg zal kunnen vinden naar de wereld van de mens. En op een andere plaats: „Juist omdat hij de wereld liefheeft, kan de christen niet willen dat de wereld blijft zoals zij is. Daarom mag de kerk ook niet conservatief zijn. Elke menselij ke vormgeving en structuur is „we reld" en dus gedoemd om te ver dwijnen en plaats te maken voor het nieuwe". In dit verband heeft de schrijver ook kritiek op de kerkelijke bediena ren. Hij noemt conservatisme In de grond angst voor het vreemde en hij stelt daar tegenover, dat de pries ter iets van kinderlijke onbevangen heid zou moeten hebben. Hij no teert: „De armoede waarover Hij (Christus) spreekt, is op de eerste plaats apostolische vrijheid en onbe kommerdheid. Het is pijnlijk te moe ten ervaren, dat de armen van pro fessie in de kerk meer dan wie ook vastzitten aan hun baan, hun post (e, hun kamer en nog veel kleinere onbenulligheden. Terwijl- de mens „in de wereld" onder de voortdu rende bedreiging leeft zijn baan te eerliezen en met deze onzekerheid weet te leven, blijken de armen van geest maar al te vaak hier te kon te schieten". Trouwens, Bouwman noemt de verkondiging van Gods vaderlijke zorg, zoals ook Christus dat deed, een farce, wanneer de verkondiger zelf overbezorgd is voor zijn be staan. „Men kan het evangelie al leen maar „life" prediken". Hij ziet ook duidelijk de conse quenties van een goed beleefd pries terschap. „Wanneer de priester trouw wil zijn aan zijn beschikbaar heid zal hij spoedig ervaren, dat dit zijn kruis wordt. Wie steeds klaar staat voor de ander, timmert aan zijn eigen kruis. Hij bouwt een ima ge op die spoedig zo vanzelfsprekend wordt, dat niemand er nog aan denkt hem dankbaar te zijn. Als er nog één op de tien terugkomt »m hem te bedanken is het veel". Hoe nodig een boek als dat van Bouwman is kan men opmaken uit een ander boekje, getiteld „Het zie ke ambt" en geschreven door iemand die zich Bruyn van Aemstel noemt. Achter die naam verbergt zich een uit het ambt getreden regu liere priester, die zijn eigen situatie beschrijft en de motieven die hem tot zijn stap gebracht hebben. Die zijn vrij duidelijk samengevat in het besluit van zijn boekje. Dat luidt al dus: „Het ambt onderging zijn uit holling van binnenuit, omdat het geen functioneel verband had met wat er buiten aan de hand was. Zuivere ambtsverhoudingen met de gelovigen kunnen zo op de duur dan ook niet meer bestaan, omdat het gevoelsleven tenslotte zijn rechten gaat opeisen. In feite blijft de pries ter een doorgeschoten seminarist, wat zijn ambt betreft. Hij blijft zo als mens onder de maat. Het berei ken van die volmenselijkheid is de eerste opgave, waarvoor ik mij nu gesteld weet. Dat betekent op de eer ste plaats harmonie en evenwicht scheppen in menselijke gevoelens en gedachten, waar het gestelde ambt je jarenlang van vervreemd heeft. Tot zover schort ik dit ambt op". Het zijn bittere woorden, maar voor wie het boekje gelezen heeft kan er nauwelijks twijfel aan be staan of ze ook eerlijk zijn. Maar dan wel erg betrokken op de schrijver persoonlijk. ;Over het persoonlijk contact met de semina rieleiding of de geestelijk leidsman: alles voor het priesterschap! Dit was het referentiekader, waar zui verheid, studiezin, onseksualiteit, losraken van thuis, van vrienden, van de vrouw in werden onderge bracht. Maar wat het priesterschap dan eigenlijk zelf inhield, daar kwam je nooit achter. Dat hoefde ook niet!" Een andere klacht: „Mijn oprech te wens om menselijke contacten met anderen te maken heeft nooit enige sanctie of begeleidende culti vering binnen kerk of genootschap ondervonden. In feite zijn mijn lang zaam gegroeide vriendschappen ge heime zaken gebleven, móest wei!" Zo zijn er meer, veel meer klach ten in het boekje te vinden. Over thuis, over het seminarie, over de op leiding, over klooster en pastorie enz. Maar deze klachten krijgen wel een heel eigen belichting als men de volgende opmerking van de schrijver leest. „Toen ik dertig was, zei ik eens tot mijn moeder: „Ik heb alles wat ik wilde bereiken: priester-zijn. Wat hierna nog komt is freewheelen op de wijding. Ik kan nu net zo goed doodgaan!" Als een erudiet man op zijn dertigste zo'n opmerking maakt dan is hij al mislukt, dan is zijn he le opleiding mislukt, dan is hij er inderdaad noojj achter gekomen wat priester zijn kan betekenen en moet betekenen. Ook een klachtenboek, maar dan van een heel andere inslag is „Kijk op een verouderde kerk" van de Amerikaan James Kavanaugh. Toen hij het boek schreef stond hij nog in het ambt. Nu niet meer. Maar te zeggen, dat hij daarmee in zijn hart geen priester meer zou zijn, zou de man onrecht doen. Zijn ambtelijk priesterschap is gestrand op de on mogelijkheid (voor hem) om het bin nen de Amerikaanse kerkstructuur ten volle te beleven. Hij is priester lijk bewogen als hij die kerk die nadrukkelijk niet dezelfde als de on ze Is arrogant noemt omdat ze geen andere weg kent dan die van de voorschriften, zelfbewust omdat ze rustig haar miljoenen kinderen kan laten wachten op haar uitspra ken, trots omdat ze haar ogen kan dichthouden en de klachten van mil joenen kan negeren, onchristelijk omdat ze haar idealen doet onder gaan in een veelheid van wetten, hopeloos omdat ze haar vertrouwen in de mensheid heeft verloren, toor nig omdat ze verbolgen kan zijn en veroordelen. Maar hij schreef er toen bij: „En toch is het mijn kerk waar ik niet uit wil weggaan met een verscheurd hart en zonder iets te zeggen". Of ik zou hen misschien naar Nederland moeten sturen, waar de theologen bijna moe dig genoeg schijnen om de waarheid te zeggen. Die belofte iets te zeggen heeft hij in dit keiharde boek waar ge maakt. Op een schrijnende manier Met tal van voorbeelden maakt hij waar hoe hij herhaaldelijk namens zijn kerk mensen, die aan hem wa ren toevertrouwd, in de steek heeft moeten laten. Zijn uitzichtloosheid spreekt wel zeer navrant uit een ci taat ais het volgende: „En nu komt hij weer, niet naar de paus, niet naar de bisschop, maar naar mij in de biechtstoel en ik weet niets meer te zeggen." En eiders in zijn boek: „Wij hebben ons voor de hele wereld belachelijk gemaakt, wij zijn het mikpunt van duizenderlei grap pen, wij zijn een negentiende-eeuwse Kerk in de tijd van de ruimtevaart." Overigens ziet Kavanaugh duidelijk, dat hij alleen maar vanuit de situa tie in Amerika kan spreken. Dat blijkt wel als hij ergens schrijft: „Of ik zou hem misschien naar Neder land moeten sturen, waar dé theolo gen bijna moedig genoeg schijnen om de waarheid te zeggen." Niettemin we hebben hierboven cijfers genoemd menen in Neder land ook heel wat priesters dat de kerk hun te weinig armslag biedt om er de bedienaar van te kunnen blijven. In hun inleiding op het boek je „Feiten over uitgetreden pries ters" schrijven Willemien Quant en H Scheepers: „Want wanneer het uittreden van priesters een normale zaak wordt, dan zegt dat meer over de kerk zelf dan over de desbetref fende priesters." Zij hebben S2 dossiers van uitge treden priesters bestudeerd. En daar uit blijken toch wel enkele dingen, die in de richting van 'n nieuw pries terbeeld kunnen wijzen. We moe ten eerlijk vaststellen, dat de discus sie over het priestercelibaat na de jongste encycliek daarover niet ge stopt is. Maar voor deze uitgetreden priesters is er voor discussie nau welijks nog plaats. Zo heeft er een verklaard: „Als getrouwd priester en met een „profaan" vak zou ik beter priester kunnen zijn dan nu." En een ander: „Het heeft me steeds gehinderd dat de priester apart gezet wordt. Ik zou priester willen zijn van uit een maatschappelijk bestaan, waar je reële normale zekerheid hebt. Als men mij zal vragen zon dags voor te gaan in de dienst, dan zal ik het graag doen. Ik ervaar mijn beslissing om uit het ambt te treden niet als een breuk, maar als een element van continue ontwikkeling, bijna als een roeping." Mr. dr. L. Meyers, kerkjurist en destijds officinal van het bisdom Den Bosch, wijdt in dit boekje een studie aan de kerkorde en de gehuwde priester. Dr. C. Trimbos vult een aanzienlijk deel van het boekje met een be schouwing over de ceïibaatswet in een veranderende wereld. Zijn con clusie is, dat het conflict tussen kerk en uitgetreden priesters vaak wortelt in het feit, dat de kerkelijke autoriteiten geen rekening willen hou den met veranderde inzichten om trent de mens, de sociale relaties en de menselijke seksualiteit. Dit boekje is noch oppervlakkig, noch emotioneel geschreven. Het is een (voorlopige) wetenschappelijke poging om de kortsluiting tussen kerk en clerus te lokaliseren en te onderzoeken. Men kan daar de ogen niet voor sluiten. Volgens Bouwman (zie hierboven) moet het nieuwe priesterbeeld groeien in de verwach ting van de gelovigen. Maar die ver wachting moet dan door kerkelijke autoriteiten niet worden verstikt. Ze moet duidelijk en op tijd gehoor vin den. A. J. KLOET ln dit artikel worden besproken: Gijs Bouwman: Ménsen zijn ge nade (J. J. Romen en Zonen, Roermond). Bruyn van Aemstel: Het zieke ambt (N.V. Üitgeverij Klaroen, 's-Hertogenbosch) James Kavanaugh: Kijk op een verouderde kerk (H. Nelissen, Bilthoven) Feiten over uitgetreden priesters, no. 15 in de serie Samen mens zijn (Paul Brand, Hilversum). (Vau een medewerker) Er zijn nu bijna drie jaren verstreken sedert in Indonesië de „Gestapu" plaatsvond. „Gestapu" is een afkorting in het Indonesisch van de 30 september-beweging, welke resulteer de in de communistische staatsgreep van 1 oktober 1965. Deze staatsgreep werd in een paar dagen tijd neergeslagen en daarmee was de PKI de Indonesische communistische partij vernietigd. Voor- en tegenstanders van het communisme waren verbijsterd. Hoe kon een partij van miljoenen leden, die door middel van haar mantel-or ganisaties van arbeiders, landbou wers, jeugd, studenten en vrouwen tot in de diepste hoeken van de maat schappij hecht was georganiseerd, in enkele dagen worden weggevaagd? Niemand heeft daarvoor tot heden een aanvaardbare verklaring kunnen geven. Leiders van mohammedaanse partijen spreken van Gods hand, die zich beschermend over het Indonesi sche volk heeft uitgestrekt. Maar is de PKI werkelijk vernie tigd? Met de mantel-organisaties me- degerekend, telde de PKI ongeveer 20 miljoen aanhangers. In het bloed bad, dat vooral in Midden-Java en op Bali volgde; zijn mogelijk een paar honderdduizend communisten omge komen. Er worden er thans nog 55.000 in kampen vastgehouden. Waar zijn de overige communisten gebleven, al die miljoenen mensen? Meer dan in andere landen staat of valt in Indonesië een beweging met haar lei ders. De hoogste leiding van de PKI was in handen van een driemanschap, bestaande uit de voorzitter Aidit, lste vice-voorzitter Lukman en 2de vice-voorzitter Njoto. Aangenomen mag worden, dat deze drie leiders in de nasleep van de „Gestapu" om gekomen zijn. Over de wijze, waarop de voorzit ter Aidit de dood gevonden heeft, be staan drie van elkaar afwijkende, min of meer officiële lezingen, zowel in tijd als in plaats. Eerste vice-voorzitter Lukman zou in Djakarta in een vuurgevecht om gekomen zijn, waaraan zelfs mitrail leurs te pas kwamen. Merkwaardig is, dat alleen een militair weekblad dit vuurgevecht in een stad van miljoe nen mensen heeft opgemerkt. Geen der vele dagbladen in de hoofdstad heeft over de schietpartij iets gerap porteerd. Tweede vice-voorzitter Njoto, die ten tijde van de „Gestapu" minister was en een der voornaamste raadge vers van president Soekarno, woonde enige dagen na de staatsgreep op het paleis in Djakarta nog een ministers conferentie bij. Nadien is niets meer over hem vernomen. Er bestaan zelfs geen geruchten over zijn verdwijning. Het driemanschap vormde met vijf anderen het politiek bureau, dat de partij bestuurde, wanneer het centrale comité niet in zitting bijeen was. Be halve de reeds genoemde Aidit, Luk man en Njoto waren lid van het po litieke bureau, ir. Sakirman, Sudis- man, Joesoef Adjitorop, Njono en Rewang. (Van onze correspondent) KEULEN De jongens en meisjes van lagere-schoolleeftijd in de grote steden van de Bondsrepubliek hebben een nieuwe methode ontdekt om er een paar dubbeltjes zakgeld bjj te verdienen. Zij maken daarbij gebruik van de toenemende parkeernood, die vooral bijzonder groot is in steden, waar zoals bijvoorbeeld in Keulen een ondergrondse tram wordt gebouwd. Het ligt in de aard van een U-bahn, dat die vooral de centra der grote steden bereikt, waar meestal tege lijkertijd het ergste tekort aan par keerruimte bestaat. Gedurende de bouw en ook reeds jaren tevoren bij de verlegging van drainage, wa ter, gas, elektriciteit en telefoon is dringend noodzakelijke parkeerruim te in de binnensteden buiten gebruik. De jongens en de meisjes bieden zich aan als „parkeerloodsen". Zij werken in kleine groepjes, die de parkeerplaatsen in de gaten houden, open ruimte met handbewegingen aan hun kameraadjes kenbaar ma ken, van wie er een aan het begin van een straat een automobilist op de vrije ruimte opmerkzaam maakt. Zo wordt de automobilist naar de open parkeerplaats geloodst. Deze parkeerloodsen kan men aantreffen in Diisseldorf, Essen, Keulen en in Bonn. Zij moeten snel de beschik baarheid van een parkeerplaats door-„telegraferen", want het is verboden een parkeerplaats te „re serveren" door deze te blokkeren (bijvoorbeeld door er op te gaan staan wachten tot de gezochte auto mobilist komt opdagen). Ziet een an dere niet door de parkeerloodsen „bediende" automobilist de vrije parkeerruimte, dan kan hij (zij) zijn (haar) auto er neerzetten. Dan gaat voor de parkeerloodsen natuurlijk de verdienste verloren, Dezen hebben echter geleerd £nel te handelen. Zodra de automobilist zijn wagen heeft neergezet, maken de parkeerloodsen met elegante ge baren ook nog de deuren open. Meestal wordt deze vriendelijkheid met een „groschen" (10 pennig) be loond. Er zijn echter ook automobi listen, die een 50-pfennig-stuk ge ven. Een mark beloning is al een zeldzaamheid. Een record-beloning boekte een dezer dagen een groepje parkeerloodsen in Keulen, 't Loods te een Amerikaans echtpaar naar een zeer begeerde parkeerplaats in de omgeving van de Dom. De Amerikanen hadden in de activiteit van de jongens en meisjes zoveel schik, dat ze een beloning van vijf dollar gaven. Na ontvangst van de ze circa 20 mark staakte het groepje parkeerloodsen het „werk" niet, maar ging gewoon door alsof het zoëven een „groschen' had ontvangen. Ook voor de automobilist is het „groschen"-loon aan de parkeerlood sen meestal een besparing: zonder de hulp van de jongens en meisjes zou hij (zij) een paar kilometer lang bochten moeten draaien op zoek naar een parkeerplaats en daarbij veel meer aan benzine verrijden dan de 10 pfennig voor de parkeer-hulp door de loodsen. Sakirman werd tijdens een poging tot ontvluchting in Solo neergescho ten. Hij was een broer van Parman, een der zes generaals, die tijdens de „Gestapu" werden ontvoerd en in Lu- bang Buaja krokodillengat op beestachtige wijze door een vrijwil ligerskorps van de PKI werden ver moord. Sudisman, nu eerste man in de partijhiërarchie geworden, volgde op. Hij schreef een zelfkritiek. Niet de partij had fouten gemaakt de partij kan geen fouten maken maar de leiders hadden de besluiten van de partij verkeerd uitgevoerd. Vanuit zijn schuilplaats en in Djakarta, be gon hij de partij opnieuw op te bou wen. Maar Sudisman werd in decem ber 1966 gearresteerd. Daarmede was het politieke bu reau uitgeput. Joesoef Adjitorop was reeds voor de „Gestapu" in commu nistisch China en is daar gebleven, Njono werd kort na de gtaatsgreep gearresteerd en Rewang zou in mei 1966 door de bevolking van Bojolali in Midden-Java zijn gelyncht. Het leek er nu op, dat de overheid in Indonesië met recht over nog slechts de „restanten" van de „Ge- stapu'VPKI kon spreken. Maar de PKI heeft, evenals com munistische partijen elders in de we reld'ook „illegale" leden gekend, lie den, die geen officiële functie in de partij vervullen, die daarvan officieel zelfs geen lid zijn. Zij worden met speciale taken belast, die het dag licht niet kunnen verdragen, zoals in het geval van de PKI infiltratie van de militaire macht. Zij worden ook wel in reserve gehouden om in tijden van crisis te worden ingezet. Voor dit doel verdwijnen leiders soms geheel op de achtergrond, nadat zij uit alle officiële functies zijn terug getrokken. Een van deze laatste mensen was B. O. Hutapea, een in 1920 in Tapa- noeli, Noord-Sumatra, geboren Ba- tak, een communist van de harde lijn, fanatiek en fel. Aanvankelijk had hij een leidende functie in de PKI van Oost-Java vervuld. In 1955 werd hij door de PKI-leiding naar Djakarta overgeplaatst en daarmede verdween hij uit de publiciteit. Hjj werd belast met de vorming van kader onder de jeugd. Deze man volgde Sudisman als leider van de nu ondergronds wer kende PKI op. In het begin van dit jaar begonnen geruchten de ronde te doen over ac tiviteit van de ondergrondse PKI in het gebied ten zuiden van Blitar, de geboorteplaats van Soekarno. Deze activiteit werd aanvankelijk door de overheid uitgelegd als van criminele aard te zijn, zonder politieke beteke nis. Maar in mei j.l. gaf de militaire commandant van Oost-Java toe, dat het gebied van Blitar een basis voor de PKI vormde en als zodanig reeds vóór de „Gestapu" was voorbereid. Van militaire zijde werd voorts mede gedeeld, dat in 1964 door de PKI 14 kaderleden, onder leiding van ene Satir, naar Noord-Vietnam waren gezonden om in de Vietcong-guerril- laoorlog te worden onderricht. Half 1965 zijn zij in Indonesië terugge keerd. Juist op tijd om hun in Viet nam opgedane kennis in Oost-Java toe te passen. Militaire operaties in het gebied van Blitar hadden aanvankelijk geen succes, omdat 90 pet. der bevolking de „Gestapu'VPKI al of niet uit vrees steunde. Zij, die het waagden aan de militairen inlichtingen te geven, werden ontvoerd en gedood. Vooral godsdienstige leiders werden het slachtoffer van de communistische terreur in dit gebied. Door de militaire operaties steeds meer op te voeren en met grote hard heid door te zetten, kreeg de bevol king weer vertrouwen in bescher ming door de overheid en verleende medewerking. De militairen boekten nu grote successen. Niet alleen werd Hutapea aangetroffen, maar ook een aantal an dere topfiguren van de PKI, naar wie sinds de „Gestapu"-opstand van 1965 naarstig was gezocht. Onder hen be vinden zich de dood gewaande Re wang, lid van het politieke bureau, Tjugito, lid van het CC-PKI-secreta- riaat, Moh. Munir, de leider van de communistische vakbondsfederatie Sobsi, Sukatno, leider van de com munistische jeugdorganisatie Pe- mouda Rakjat en zijn vrouw, ir. Su- rachman, leider van de met de PKI collaborerende linkervleugel van de nationalistische PNI en andere figu ren op provinciaal niveau. Hutapea en Surachman pleegden bij hun ge vangenneming verzet en werden neergeschoten. De Blitar-basis bleek door middel van koeriers het middelpunt te zijn van een communistisch net, dat ge heel Java omspande. De militairen zijn van mening, dat met deze belangrijke successen het communistische gevaar niet geweken is. Er zijn aanwijzingen, dat de PKI meerdere „schaduw"-besturen heeft opgericht om door gevangenneming opengevallen plaatsen onmiddellijk te kunnen opvullen.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1968 | | pagina 11