Nieuw priesterbeeld
zal moeten groeien
in de verwachting
van de gelovigen
Indonesië vecht
nog tegen
P.K.I.-restanten
DUITSE JONGELUI
FUNGEREN ALS
PARKEERLOODSEN
I
Priesterambtsverlating, celibaat: emotie en analyse
Stabiliserend
Tot de kern
Bittere woorden
Te weinig armslag
Meisjes en jongens verdienen extra-zakgeld
Communisme niet verdwenen
Driemanschap
DEUREN OPEN
BELONING
Illegaal
Blitar-basis
Vertrouwen
5E STEM
PLUS
DAAL, TEL. 5485
01608-2254
(Van een onzer redacteuren)
BREDA De priester die het ambt verlaat
haalt, in het algemeen gesproken, cp het ogen
blik de voorpagina van de kranten niet meer.
Ambtsverlating is in de loop van enkele jaren
een bijna „vertrouwd" verschijnsel geworden.
Volgens gegevens van het Kaski, traden in
1965, op een totaal van 8915, dertig priesters
uit het ambt. In 1967 waren het er al 115.
De emoties die een verschijnsel als de ambts
verlating zeker in de aanvang begeleiden, heb
ben niet het eeuwige leven. Niet alleen door
dat we met vaak terugkerend nieuws nu een
maal inderdaad vertrouwd raken, maar boven
dien en dat geldt zeker voor Nederland
wordt een deel van die emoties al gauw ver
dreven door een drang tot analyseren. We wil
len, met een klinisch oog gezien, het naadje
van de kous weten, precies het hoe en waar
om.
In een land als het onze, dat op het ogen
blik internationale (aam heeft om zijn open
heid, vooral op kerkelijk gebied, vinden beide,
emotie en analyse, hun neerslag in publika-
ties. Kort achter elkaar is een aantal boeken
verschenen .die rechtstreeks of afgeleid met
priesterschap, ambtsverlating e.d. te maken
hebben. Daarmee zijn ze dus helemaal „in",
want er was, tot op het moment dat de en
cycliek „Humanae Vitae" verscheen, op ker
kelijk terrein nauwelijks een onderwerp dat
ze in opspraak was als dit. Waarom? Omdat
we, gewild of niet, op zoek zijn naar een
nieuw priesterbeeld, dat past in de kerk waar
van we voor de toekomst dromen.
Hoe gecompliceerd die zoekpartij is hebben we zo langzamerhand
wel ontdekt. Tot nu toe is. het enige punt waarover duidelijkheid
bestaat alleen nog maar het vertrekpunt: de priester in toga en onder
de breed gerande kwastjeshoed, de gewijde ombudsman. We hebben
hem snel en niet bepaald geruisloos zien verdwijnen. De toga moest
het veld ruimen voor het donkere pak en op den duur verdween ook
nog het zwarte befje met de priesterboord voor het witte overhemd
en de fantasiedas. Als teken van herkenning, uiterlijk althans, bleef
tenslotte weinig anders over dan 'n reverskruisje. Behalve dan in die
gevallen, waarin dat (gouden) kruisje ook nog verwisseld werd voor
een gouden ring, de trouwring.
En daarmee zijn we dan aan de
I situatie van het ogenblik: onzeker-
I heid over status en functie van de
priester en over de zielzorg die tot
nu toe exclusief zijn werk was, veel
discussie en in die discussie een
grote mate van "verwarring. Inder
daad, we zoeken naar een nieuw
priesterbeeld. Maar dat betekent:
toeken naar iets waarvan we niet
weten hoe ftet er zal uitzien. In geen
geval zal het de priester te zien ge
ven van wie we nu wel definitief af
scheid hebben genomen: de man die
buiten de wereld stond om ons te
wijzen op iets dat boven de wereld
stond. Maar wat dan wel?
In wezen kan alles wat over het
I priesterschap gezegd of geschreven
I wordt bijdragen aan de opbouw van
I dat nieuwe priesterbeeld en als zo-
I danig is het dankbaar te accepte-
I ren. In alle onzekerheid die er op
I het ogenblik inzake kerk en gods-
I dienst bestaat is de nieuwe priester
I misschien wel het meest nodige. Et
I 's angst voor nieuwe zekerheden,
I doordat de oude ons te zeer hebben
I belast. Maar er zal toch een stabi-
I Berende factor moeten zijn, iets of
Iemand waaraan de gewone man
houvast heeft. En zoals het er nu
uitziet zal dat wellicht minder het
I fezag zijn van een paus, een bis-
I ™°P of een theoloog, dan wel de
«eun van de priester die mét die
gewone man kan twijfelen, hopen en
hertrouwen, In het leven van alle
I ?a§' Meer dan ooit wordt dat de
patste tijd duidelijk. In Latijns-Ame-
is dit ongetwijfeld aanwijsbaar,
®aar ook overal waar de jongste en-
ycliek onrust veroorzaakt heeft.
m?aaiVan ultgaende kan men alleen
aar gelukkig zijn met het boekje
ri;MIen zijn genade" van pater
ZL uwman llit Teteringen. Ge-
Drietiover de fu«ctie van de
I m«K( noemt bij zijn verzameling
I «naJf'n zijn verantwoording
I vnm. ze n'et alleen bestemd
I «w "Crr, want „willen we ko-
een nieuw priesterbeeld, dan
Zijn gelovige blik op het leven moet
zijn medechristenen inspireren en
bemoedigen. Mensen die „het" niet
meer zien moeten bij hem licht en
levensmoed kunnen putten". Even
verder noemt de auteur het gelovig
duiden van de wereld een soort con
secratie, en dus een bij uitstek
priesterlijke functie.
In het beeld dat Bouwman tekent
is wel degelijk een eigen terrein
voor de priester afgebakend, waar
bij het dan wel nuttig lijkt onder
scheid te maken tussen de priester
als gewijde en de (niet noodzakelijk
gewijde) beroepszielzorger.
Schrijvend over het sacrament der
verzoening schrijft Bouwman:
„Schuldgevoel is een soort desinte
gratie. In het re-integratieproces
wordt de rol van de priester be
langrijker. Door de absolutie alleen
wordt de mens niet psychisch ge
heeld. Daarvoor is allereerst nodig
dat hij zich weer opgenomen weet in
de gemeenschap van de mensen".
En daar ziet de schrijver dan een
typisch priesterlijke taak liggen.
„Juist omdat h(j een vertegenwoor
diger is van de gemeenschap van
de gelovigen heeft zijn gebaar van
verzoening een veel grotere kracht".
En verder op in het boekje: „In de
beschikbaarheid, het disponibel zijn
voor ieder, ligt zijn eigenlijke profe
tische roeping.
S,m. 011S044S1
Dealer voorWakhere"
en N.-Eeveland.
Wie steeds klaar staat voor
de ander timmert aan zijn ei
gen kruis.
moeten groeien in de ver-
I WanUf ucicij in
I chtmg van de gelovigen".
Mensen die „het" niet meer
|ien' m°eten bij hem licht en
evensmoed kunnen putten.
h.iaf nn6." ^zonder positief boek-
!e te A,.! feltelUk enig juiste wij-
te stoten t„ "ct Probeert door
''rschan 'iern van het pries-
4e nriÜL- ontleedt het beeld van
'ei uit hjL en 'laajj er die elemen-
die in .n,*t tijdgebonden zijn,
ton n0i. Priester, waar en wanneer
(ink 1 CIUg ,e rinden moeten
toekomst. nnZe tij(i dus' ook in de
ef»PzileovfVaar af' dat citaten uit
risico „In gen studie altitd bet
«rillen we hi vei;t€kening inhouden.
VJn die elemJ graag een Paar
elementen aanhalen.
voorkomen", schrijft
Priester ij "ua,' de ak van de
e geschiedenis Z"' -e. We''eld en
te interpreteren.
Daarom is de viering van de
Eucharistie zijn voornaamste taak.
Want in dit sacrament wordt dit
„voor-u-en-voor-allen" een tastbare
werkelijkheid. Ook dit sacrament
zal echter een hol gebaar zijn, wan
neer de priester, die zich met
Christus vereenzelvigt in de kern
woorden van de consecratie, niet in
zijn bestaan voor de mensen het sa
cramentele gebaar waar maakt".
Opvallend is, dat Gijs Bouwman
de priester vooral op zichzelf be
schouwt en minder in verband met
een bepaalde kerkstructuur. Uiter-
lard raakt hij daar zo nu en dan
re\ aan, maar niet om het priester
beeld dat hij in gadachten heeft er
aan op te hangen. Zo schrijft hij er
gens, dat pas een arme en dienen
de kerk de weg zal kunnen vinden
naar de wereld van de mens. En op
een andere plaats: „Juist omdat hij
de wereld liefheeft, kan de christen
niet willen dat de wereld blijft zoals
zij is. Daarom mag de kerk ook
niet conservatief zijn. Elke menselij
ke vormgeving en structuur is „we
reld" en dus gedoemd om te ver
dwijnen en plaats te maken voor het
nieuwe".
In dit verband heeft de schrijver
ook kritiek op de kerkelijke bediena
ren. Hij noemt conservatisme In de
grond angst voor het vreemde en hij
stelt daar tegenover, dat de pries
ter iets van kinderlijke onbevangen
heid zou moeten hebben. Hij no
teert: „De armoede waarover Hij
(Christus) spreekt, is op de eerste
plaats apostolische vrijheid en onbe
kommerdheid. Het is pijnlijk te moe
ten ervaren, dat de armen van pro
fessie in de kerk meer dan wie ook
vastzitten aan hun baan, hun post
(e, hun kamer en nog veel kleinere
onbenulligheden. Terwijl- de mens
„in de wereld" onder de voortdu
rende bedreiging leeft zijn baan te
eerliezen en met deze onzekerheid
weet te leven, blijken de armen van
geest maar al te vaak hier te kon te
schieten".
Trouwens, Bouwman noemt de
verkondiging van Gods vaderlijke
zorg, zoals ook Christus dat deed,
een farce, wanneer de verkondiger
zelf overbezorgd is voor zijn be
staan. „Men kan het evangelie al
leen maar „life" prediken".
Hij ziet ook duidelijk de conse
quenties van een goed beleefd pries
terschap. „Wanneer de priester
trouw wil zijn aan zijn beschikbaar
heid zal hij spoedig ervaren, dat dit
zijn kruis wordt. Wie steeds klaar
staat voor de ander, timmert aan
zijn eigen kruis. Hij bouwt een ima
ge op die spoedig zo vanzelfsprekend
wordt, dat niemand er nog aan
denkt hem dankbaar te zijn. Als er
nog één op de tien terugkomt »m
hem te bedanken is het veel".
Hoe nodig een boek als dat van
Bouwman is kan men opmaken uit
een ander boekje, getiteld „Het zie
ke ambt" en geschreven door
iemand die zich Bruyn van Aemstel
noemt. Achter die naam verbergt
zich een uit het ambt getreden regu
liere priester, die zijn eigen situatie
beschrijft en de motieven die hem
tot zijn stap gebracht hebben. Die
zijn vrij duidelijk samengevat in het
besluit van zijn boekje. Dat luidt al
dus: „Het ambt onderging zijn uit
holling van binnenuit, omdat het
geen functioneel verband had met
wat er buiten aan de hand was.
Zuivere ambtsverhoudingen met de
gelovigen kunnen zo op de duur dan
ook niet meer bestaan, omdat het
gevoelsleven tenslotte zijn rechten
gaat opeisen. In feite blijft de pries
ter een doorgeschoten seminarist,
wat zijn ambt betreft. Hij blijft zo
als mens onder de maat. Het berei
ken van die volmenselijkheid is de
eerste opgave, waarvoor ik mij nu
gesteld weet. Dat betekent op de eer
ste plaats harmonie en evenwicht
scheppen in menselijke gevoelens en
gedachten, waar het gestelde ambt
je jarenlang van vervreemd heeft.
Tot zover schort ik dit ambt op".
Het zijn bittere woorden, maar
voor wie het boekje gelezen heeft
kan er nauwelijks twijfel aan be
staan of ze ook eerlijk zijn.
Maar dan wel erg betrokken op
de schrijver persoonlijk. ;Over het
persoonlijk contact met de semina
rieleiding of de geestelijk leidsman:
alles voor het priesterschap! Dit
was het referentiekader, waar zui
verheid, studiezin, onseksualiteit,
losraken van thuis, van vrienden,
van de vrouw in werden onderge
bracht. Maar wat het priesterschap
dan eigenlijk zelf inhield, daar kwam
je nooit achter. Dat hoefde ook
niet!"
Een andere klacht: „Mijn oprech
te wens om menselijke contacten
met anderen te maken heeft nooit
enige sanctie of begeleidende culti
vering binnen kerk of genootschap
ondervonden. In feite zijn mijn lang
zaam gegroeide vriendschappen ge
heime zaken gebleven, móest wei!"
Zo zijn er meer, veel meer klach
ten in het boekje te vinden. Over
thuis, over het seminarie, over de op
leiding, over klooster en pastorie
enz. Maar deze klachten krijgen wel
een heel eigen belichting als men de
volgende opmerking van de schrijver
leest. „Toen ik dertig was, zei ik
eens tot mijn moeder: „Ik heb alles
wat ik wilde bereiken: priester-zijn.
Wat hierna nog komt is freewheelen
op de wijding. Ik kan nu net zo goed
doodgaan!" Als een erudiet man op
zijn dertigste zo'n opmerking maakt
dan is hij al mislukt, dan is zijn he
le opleiding mislukt, dan is hij er
inderdaad noojj achter gekomen wat
priester zijn kan betekenen en moet
betekenen.
Ook een klachtenboek, maar dan
van een heel andere inslag is „Kijk
op een verouderde kerk" van de
Amerikaan James Kavanaugh. Toen
hij het boek schreef stond hij nog in
het ambt. Nu niet meer. Maar te
zeggen, dat hij daarmee in zijn hart
geen priester meer zou zijn, zou de
man onrecht doen. Zijn ambtelijk
priesterschap is gestrand op de on
mogelijkheid (voor hem) om het bin
nen de Amerikaanse kerkstructuur
ten volle te beleven. Hij is priester
lijk bewogen als hij die kerk die
nadrukkelijk niet dezelfde als de on
ze Is arrogant noemt omdat ze
geen andere weg kent dan die van
de voorschriften, zelfbewust omdat
ze rustig haar miljoenen kinderen
kan laten wachten op haar uitspra
ken, trots omdat ze haar ogen kan
dichthouden en de klachten van mil
joenen kan negeren, onchristelijk
omdat ze haar idealen doet onder
gaan in een veelheid van wetten,
hopeloos omdat ze haar vertrouwen
in de mensheid heeft verloren, toor
nig omdat ze verbolgen kan zijn en
veroordelen.
Maar hij schreef er toen bij: „En
toch is het mijn kerk waar ik niet
uit wil weggaan met een verscheurd
hart en zonder iets te zeggen".
Of ik zou hen misschien naar
Nederland moeten sturen,
waar de theologen bijna moe
dig genoeg schijnen om de
waarheid te zeggen.
Die belofte iets te zeggen heeft
hij in dit keiharde boek waar ge
maakt. Op een schrijnende manier
Met tal van voorbeelden maakt hij
waar hoe hij herhaaldelijk namens
zijn kerk mensen, die aan hem wa
ren toevertrouwd, in de steek heeft
moeten laten. Zijn uitzichtloosheid
spreekt wel zeer navrant uit een ci
taat ais het volgende: „En nu komt
hij weer, niet naar de paus, niet
naar de bisschop, maar naar mij
in de biechtstoel en ik weet niets
meer te zeggen." En eiders in zijn
boek: „Wij hebben ons voor de hele
wereld belachelijk gemaakt, wij zijn
het mikpunt van duizenderlei grap
pen, wij zijn een negentiende-eeuwse
Kerk in de tijd van de ruimtevaart."
Overigens ziet Kavanaugh duidelijk,
dat hij alleen maar vanuit de situa
tie in Amerika kan spreken. Dat
blijkt wel als hij ergens schrijft: „Of
ik zou hem misschien naar Neder
land moeten sturen, waar dé theolo
gen bijna moedig genoeg schijnen om
de waarheid te zeggen."
Niettemin we hebben hierboven
cijfers genoemd menen in Neder
land ook heel wat priesters dat de
kerk hun te weinig armslag biedt
om er de bedienaar van te kunnen
blijven. In hun inleiding op het boek
je „Feiten over uitgetreden pries
ters" schrijven Willemien Quant en
H Scheepers: „Want wanneer het
uittreden van priesters een normale
zaak wordt, dan zegt dat meer over
de kerk zelf dan over de desbetref
fende priesters."
Zij hebben S2 dossiers van uitge
treden priesters bestudeerd. En daar
uit blijken toch wel enkele dingen,
die in de richting van 'n nieuw pries
terbeeld kunnen wijzen. We moe
ten eerlijk vaststellen, dat de discus
sie over het priestercelibaat na de
jongste encycliek daarover niet ge
stopt is. Maar voor deze uitgetreden
priesters is er voor discussie nau
welijks nog plaats. Zo heeft er een
verklaard: „Als getrouwd priester en
met een „profaan" vak zou ik beter
priester kunnen zijn dan nu." En
een ander: „Het heeft me steeds
gehinderd dat de priester apart gezet
wordt. Ik zou priester willen zijn van
uit een maatschappelijk bestaan,
waar je reële normale zekerheid
hebt. Als men mij zal vragen zon
dags voor te gaan in de dienst, dan zal
ik het graag doen. Ik ervaar mijn
beslissing om uit het ambt te treden
niet als een breuk, maar als een
element van continue ontwikkeling,
bijna als een roeping."
Mr. dr. L. Meyers, kerkjurist en
destijds officinal van het bisdom Den
Bosch, wijdt in dit boekje een studie
aan de kerkorde en de gehuwde
priester.
Dr. C. Trimbos vult een aanzienlijk
deel van het boekje met een be
schouwing over de ceïibaatswet in
een veranderende wereld. Zijn con
clusie is, dat het conflict tussen
kerk en uitgetreden priesters vaak
wortelt in het feit, dat de kerkelijke
autoriteiten geen rekening willen hou
den met veranderde inzichten om
trent de mens, de sociale relaties
en de menselijke seksualiteit.
Dit boekje is noch oppervlakkig,
noch emotioneel geschreven. Het is
een (voorlopige) wetenschappelijke
poging om de kortsluiting tussen
kerk en clerus te lokaliseren en te
onderzoeken. Men kan daar de ogen
niet voor sluiten. Volgens Bouwman
(zie hierboven) moet het nieuwe
priesterbeeld groeien in de verwach
ting van de gelovigen. Maar die ver
wachting moet dan door kerkelijke
autoriteiten niet worden verstikt. Ze
moet duidelijk en op tijd gehoor vin
den.
A. J. KLOET
ln dit artikel worden besproken:
Gijs Bouwman: Ménsen zijn ge
nade (J. J. Romen en Zonen,
Roermond).
Bruyn van Aemstel: Het zieke
ambt (N.V. Üitgeverij Klaroen,
's-Hertogenbosch)
James Kavanaugh: Kijk op een
verouderde kerk (H. Nelissen,
Bilthoven)
Feiten over uitgetreden priesters,
no. 15 in de serie Samen mens
zijn (Paul Brand, Hilversum).
(Vau een medewerker)
Er zijn nu bijna drie jaren verstreken sedert in Indonesië
de „Gestapu" plaatsvond. „Gestapu" is een afkorting in het
Indonesisch van de 30 september-beweging, welke resulteer
de in de communistische staatsgreep van 1 oktober 1965.
Deze staatsgreep werd in een paar dagen tijd neergeslagen
en daarmee was de PKI de Indonesische communistische
partij vernietigd.
Voor- en tegenstanders van het
communisme waren verbijsterd. Hoe
kon een partij van miljoenen leden,
die door middel van haar mantel-or
ganisaties van arbeiders, landbou
wers, jeugd, studenten en vrouwen
tot in de diepste hoeken van de maat
schappij hecht was georganiseerd, in
enkele dagen worden weggevaagd?
Niemand heeft daarvoor tot heden
een aanvaardbare verklaring kunnen
geven. Leiders van mohammedaanse
partijen spreken van Gods hand, die
zich beschermend over het Indonesi
sche volk heeft uitgestrekt.
Maar is de PKI werkelijk vernie
tigd? Met de mantel-organisaties me-
degerekend, telde de PKI ongeveer
20 miljoen aanhangers. In het bloed
bad, dat vooral in Midden-Java en
op Bali volgde; zijn mogelijk een paar
honderdduizend communisten omge
komen. Er worden er thans nog 55.000
in kampen vastgehouden. Waar zijn
de overige communisten gebleven,
al die miljoenen mensen? Meer dan
in andere landen staat of valt in
Indonesië een beweging met haar lei
ders.
De hoogste leiding van de PKI
was in handen van een driemanschap,
bestaande uit de voorzitter Aidit,
lste vice-voorzitter Lukman en 2de
vice-voorzitter Njoto. Aangenomen
mag worden, dat deze drie leiders
in de nasleep van de „Gestapu" om
gekomen zijn.
Over de wijze, waarop de voorzit
ter Aidit de dood gevonden heeft, be
staan drie van elkaar afwijkende, min
of meer officiële lezingen, zowel in
tijd als in plaats.
Eerste vice-voorzitter Lukman zou
in Djakarta in een vuurgevecht om
gekomen zijn, waaraan zelfs mitrail
leurs te pas kwamen. Merkwaardig is,
dat alleen een militair weekblad dit
vuurgevecht in een stad van miljoe
nen mensen heeft opgemerkt. Geen
der vele dagbladen in de hoofdstad
heeft over de schietpartij iets gerap
porteerd.
Tweede vice-voorzitter Njoto, die
ten tijde van de „Gestapu" minister
was en een der voornaamste raadge
vers van president Soekarno, woonde
enige dagen na de staatsgreep op het
paleis in Djakarta nog een ministers
conferentie bij. Nadien is niets meer
over hem vernomen. Er bestaan zelfs
geen geruchten over zijn verdwijning.
Het driemanschap vormde met vijf
anderen het politiek bureau, dat de
partij bestuurde, wanneer het centrale
comité niet in zitting bijeen was. Be
halve de reeds genoemde Aidit, Luk
man en Njoto waren lid van het po
litieke bureau, ir. Sakirman, Sudis-
man, Joesoef Adjitorop, Njono en
Rewang.
(Van onze correspondent)
KEULEN De jongens en meisjes van lagere-schoolleeftijd in de
grote steden van de Bondsrepubliek hebben een nieuwe methode
ontdekt om er een paar dubbeltjes zakgeld bjj te verdienen. Zij
maken daarbij gebruik van de toenemende parkeernood, die vooral
bijzonder groot is in steden, waar zoals bijvoorbeeld in Keulen
een ondergrondse tram wordt gebouwd.
Het ligt in de aard van een U-bahn,
dat die vooral de centra der grote
steden bereikt, waar meestal tege
lijkertijd het ergste tekort aan par
keerruimte bestaat. Gedurende de
bouw en ook reeds jaren tevoren
bij de verlegging van drainage, wa
ter, gas, elektriciteit en telefoon is
dringend noodzakelijke parkeerruim
te in de binnensteden buiten gebruik.
De jongens en de meisjes bieden
zich aan als „parkeerloodsen". Zij
werken in kleine groepjes, die de
parkeerplaatsen in de gaten houden,
open ruimte met handbewegingen
aan hun kameraadjes kenbaar ma
ken, van wie er een aan het begin
van een straat een automobilist op
de vrije ruimte opmerkzaam maakt.
Zo wordt de automobilist naar de
open parkeerplaats geloodst. Deze
parkeerloodsen kan men aantreffen
in Diisseldorf, Essen, Keulen en in
Bonn. Zij moeten snel de beschik
baarheid van een parkeerplaats
door-„telegraferen", want het is
verboden een parkeerplaats te „re
serveren" door deze te blokkeren
(bijvoorbeeld door er op te gaan
staan wachten tot de gezochte auto
mobilist komt opdagen). Ziet een an
dere niet door de parkeerloodsen
„bediende" automobilist de vrije
parkeerruimte, dan kan hij (zij) zijn
(haar) auto er neerzetten. Dan gaat
voor de parkeerloodsen natuurlijk de
verdienste verloren,
Dezen hebben echter geleerd £nel
te handelen. Zodra de automobilist
zijn wagen heeft neergezet, maken
de parkeerloodsen met elegante ge
baren ook nog de deuren open.
Meestal wordt deze vriendelijkheid
met een „groschen" (10 pennig) be
loond. Er zijn echter ook automobi
listen, die een 50-pfennig-stuk ge
ven. Een mark beloning is al een
zeldzaamheid. Een record-beloning
boekte een dezer dagen een groepje
parkeerloodsen in Keulen, 't Loods
te een Amerikaans echtpaar naar
een zeer begeerde parkeerplaats
in de omgeving van de Dom. De
Amerikanen hadden in de activiteit
van de jongens en meisjes zoveel
schik, dat ze een beloning van vijf
dollar gaven. Na ontvangst van de
ze circa 20 mark staakte het groepje
parkeerloodsen het „werk" niet, maar
ging gewoon door alsof het zoëven
een „groschen' had ontvangen.
Ook voor de automobilist is het
„groschen"-loon aan de parkeerlood
sen meestal een besparing: zonder
de hulp van de jongens en meisjes
zou hij (zij) een paar kilometer lang
bochten moeten draaien op zoek naar
een parkeerplaats en daarbij veel
meer aan benzine verrijden dan de
10 pfennig voor de parkeer-hulp
door de loodsen.
Sakirman werd tijdens een poging
tot ontvluchting in Solo neergescho
ten. Hij was een broer van Parman,
een der zes generaals, die tijdens de
„Gestapu" werden ontvoerd en in Lu-
bang Buaja krokodillengat op
beestachtige wijze door een vrijwil
ligerskorps van de PKI werden ver
moord.
Sudisman, nu eerste man in de
partijhiërarchie geworden, volgde op.
Hij schreef een zelfkritiek. Niet de
partij had fouten gemaakt de partij
kan geen fouten maken maar de
leiders hadden de besluiten van de
partij verkeerd uitgevoerd. Vanuit
zijn schuilplaats en in Djakarta, be
gon hij de partij opnieuw op te bou
wen. Maar Sudisman werd in decem
ber 1966 gearresteerd.
Daarmede was het politieke bu
reau uitgeput. Joesoef Adjitorop was
reeds voor de „Gestapu" in commu
nistisch China en is daar gebleven,
Njono werd kort na de gtaatsgreep
gearresteerd en Rewang zou in mei
1966 door de bevolking van Bojolali
in Midden-Java zijn gelyncht.
Het leek er nu op, dat de overheid
in Indonesië met recht over nog
slechts de „restanten" van de „Ge-
stapu'VPKI kon spreken.
Maar de PKI heeft, evenals com
munistische partijen elders in de we
reld'ook „illegale" leden gekend, lie
den, die geen officiële functie in de
partij vervullen, die daarvan officieel
zelfs geen lid zijn. Zij worden met
speciale taken belast, die het dag
licht niet kunnen verdragen, zoals
in het geval van de PKI infiltratie
van de militaire macht. Zij worden
ook wel in reserve gehouden om in
tijden van crisis te worden ingezet.
Voor dit doel verdwijnen leiders soms
geheel op de achtergrond, nadat zij
uit alle officiële functies zijn terug
getrokken.
Een van deze laatste mensen was
B. O. Hutapea, een in 1920 in Tapa-
noeli, Noord-Sumatra, geboren Ba-
tak, een communist van de harde lijn,
fanatiek en fel. Aanvankelijk had hij
een leidende functie in de PKI van
Oost-Java vervuld. In 1955 werd hij
door de PKI-leiding naar Djakarta
overgeplaatst en daarmede verdween
hij uit de publiciteit. Hjj werd belast
met de vorming van kader onder de
jeugd. Deze man volgde Sudisman als
leider van de nu ondergronds wer
kende PKI op.
In het begin van dit jaar begonnen
geruchten de ronde te doen over ac
tiviteit van de ondergrondse PKI in
het gebied ten zuiden van Blitar, de
geboorteplaats van Soekarno. Deze
activiteit werd aanvankelijk door de
overheid uitgelegd als van criminele
aard te zijn, zonder politieke beteke
nis. Maar in mei j.l. gaf de militaire
commandant van Oost-Java toe, dat
het gebied van Blitar een basis voor
de PKI vormde en als zodanig reeds
vóór de „Gestapu" was voorbereid.
Van militaire zijde werd voorts mede
gedeeld, dat in 1964 door de PKI 14
kaderleden, onder leiding van ene
Satir, naar Noord-Vietnam waren
gezonden om in de Vietcong-guerril-
laoorlog te worden onderricht. Half
1965 zijn zij in Indonesië terugge
keerd. Juist op tijd om hun in Viet
nam opgedane kennis in Oost-Java
toe te passen.
Militaire operaties in het gebied
van Blitar hadden aanvankelijk geen
succes, omdat 90 pet. der bevolking
de „Gestapu'VPKI al of niet uit vrees
steunde. Zij, die het waagden aan
de militairen inlichtingen te geven,
werden ontvoerd en gedood. Vooral
godsdienstige leiders werden het
slachtoffer van de communistische
terreur in dit gebied.
Door de militaire operaties steeds
meer op te voeren en met grote hard
heid door te zetten, kreeg de bevol
king weer vertrouwen in bescher
ming door de overheid en verleende
medewerking.
De militairen boekten nu grote
successen. Niet alleen werd Hutapea
aangetroffen, maar ook een aantal an
dere topfiguren van de PKI, naar wie
sinds de „Gestapu"-opstand van 1965
naarstig was gezocht. Onder hen be
vinden zich de dood gewaande Re
wang, lid van het politieke bureau,
Tjugito, lid van het CC-PKI-secreta-
riaat, Moh. Munir, de leider van de
communistische vakbondsfederatie
Sobsi, Sukatno, leider van de com
munistische jeugdorganisatie Pe-
mouda Rakjat en zijn vrouw, ir. Su-
rachman, leider van de met de PKI
collaborerende linkervleugel van de
nationalistische PNI en andere figu
ren op provinciaal niveau. Hutapea
en Surachman pleegden bij hun ge
vangenneming verzet en werden
neergeschoten.
De Blitar-basis bleek door middel
van koeriers het middelpunt te zijn
van een communistisch net, dat ge
heel Java omspande.
De militairen zijn van mening, dat
met deze belangrijke successen het
communistische gevaar niet geweken
is. Er zijn aanwijzingen, dat de PKI
meerdere „schaduw"-besturen heeft
opgericht om door gevangenneming
opengevallen plaatsen onmiddellijk
te kunnen opvullen.