Vakbeweging verkeert
in ernstige impasse
HET VERZONKEN PALEIS
IN HET GROENE MEER
Hoe het ongehoorzame
geitje aan de kaken
van de wolf ontsnapte
DE DRIE PRINSESSEN
Bisschop schetst
achtergronden
Voor jou, mam...
omdat we 20 lang2amerhand
begrijpen wat een moeder
eigenlijk is.
Omdat we zien hoe je'
altijd maar werkt en sjouwt en
zorgt en omdat jij dat zo
vanzelfsprekend vindt...
voor jou een Certina
omdat je best 's
mag weten hoe geweldig
wij je vinden.
Omdat bij iets liefs
iets heel moois hoort.
Nabeschouwing over Vakbeweging en religie"
een forum in het A. C. de Bruijn-instituut
Kernprobleem
certinaO
DAGBLAD DE STEM VAN WOENSDAG 8 MEI 1963
(Van een onzer redacteuren)
DOORN „De vakbeweging
geeft aan de christenen de gele
genheid zich metterdaad te beke
ren van het sociaal conservatisme
waaraan wij ons hebben schuldig
gemaakt". Deze tot nadenken
stemmende zin komt uit de korte,
puntige inleiding van bisschop H.
C. A. Ernst van Breda op de bij
eenkomst van kerkelijke leiders,
vakbondsbestuurders en journalis
ten te Doorn.
De bisschop zocht naar de kern
van de verhouding vakbeweging
religie. „Bonhoeffer heeft in zijn
brieven en notities uit de gevan
genis gepleit voor een religieloos
christendom", zei hij. „En velen
delen thans dit inzicht. Zij willen
het christendom zuiveren van de
religie. En onder religie verstaan
zij: dat de mens van Gods ingrij
pen verwacht wat hij zelf moet
doen en dat hij zijn eigen taak niet
op zich neemt. In de zo opgevatte
religie dient God om de gaten op
te vullen, die er zijn in de kennis
en de macht van de mensen".
Deze opvatting van religie is „de
vijand van de vakbeweging en van
andere menselijke ondernemin
gen", zei bisschop Ernst. Hieron
der halen wij enkele passages uit
zijn inleiding aan, omdat zij naar
onze mening een uitstekend beeld
geven van het moderne denken in
de kerk over deze zaken.
„Er is een tijd geweest dat geloof
en vakbeweging tegenover elkaar
stonden. Vakbeweging werd ge
zien als in strijd met het geloof.
Men vindt dan tegenover elkaar:
bestrijding van het geloof en ver
dediging van het geloof".
„Men heeft echter ingezien, dat
geloof en vakbeweging feitelijk
wel tegenover elkaar konden staan
maar dat dit niet hoefde. Zo is een
eigen vakbeweging ontstaan van
uit het geloof. Deze vakbeweging
wilde vanuit het geloof de eigen
lijke bedoeling van de vakbewe
ging waar maken, en tegelijk het
geloofsgevaar voor de christenen
weren. Er bleef echter een con
flict tussen geloof en vakbeweging
bijvoorbeeld tussen de katholieke
kerk in Nederland en de vakbe
weging van het N.V.V. Dit conflict
is enige jaren geleden gelukkig op
geheven en met deze vrede zijn
wij in Nederland, ook voor het
katholieke deel van de bevolking,
gekomen in een nieuw stadium: de
vrjje ontwikkeling van christen
dom en vakbeweging".
„Deze vrijheid geeft vrije baan
aan een tendens die zich al eer
der openbaarde: dat het geloof niet
zelf een claim legt op de vakbe
weging, zodat een nieuwe verhou
ding tussen geloof en vakbewe
ging kan groeien".
„In de vakbeweging van morgen
zal dunkt mij de vakbeweging
waardevol zijn voor het christelijk
geloof en dit geloof zal betekenis
hebben voor de vakbeweging".
„De vakbeweging geeft aan de
christen gelegenheid zich metter
daad te bekeren van het sociaal
conservatisme, waaraan wij ons
hebben schuldig gemaakt. Zij kan
er toe bijdragen dat een nieuw
beeld ontstaat van het christen
dom dat hierin bestaat: niet öf ge
loof in God óf arbeid voor de
mens, maar geloof in God en ar
beid voor de mens ineen. Zulk een
christendom plaatst de moderne
mens niet meer voor de keuze: of
voor God of voor de mens".
Verantwoordelijkheid, maar voor
al ook hoop zijn de kenmerken van
dit geloof, zei mgr. Ernst. „Deze
hoop die een is met de verant
woordelijkheid behoedt ons leven
voor zinloosheid. Het christelijk
geloof legt, dunkt me, de funda
menten bloot van de hoop die in
de wereld der mensen leeft en het
geeft de mens verantwoordelijk
heid".
„Als u mij zou zeggen: hoe durft
u dat te zeggen na alles wat er
gebeurd is en niet gebeurd is in
20 eeuwen christendom, dan zou
ik daarop antwoorden: door scha
de en schande zijn wjj, hoop ik,
wijzer geworden. En wij mogen
ons niet onttrekken aan onze ver
antwoordelijkheid voor de toe
toekomst".
(Van een onzer redacteuren)
DOORN Een forum-middag
In het A. C. de Bruijn-instituut,
het vormingscentrum van het Ne
derlands Katholiek Vakverbond.
Buiten bloeien de lelietjes van da
len tussen de oude bomen, binnen
gaat het er soms viwnig toe. On-
derwerp: „Vakbeweging en reli-
gie
In het forum (waarover wij vorige
week reeds schreven) onder leiding
van prof. I.A. Diepenhorst, 3 topmen
sen van de katholieke, hervormde en
gereformeerde kerk, mgr. Ernst van
Breda, ds. C. P. van Andel en ds.
p. Visser, en drie topmensen uit de
vakvereniging, NVV-voorzitter Kloos,
NKV-voorzitter Mertens en vice-
voorzitter Borstlap van het CNV.
De geestelijke leidslieden hebben
laten weten dat het bestaan van een
afzonderlijke christelijke en/of katho
lieke vakbeweging geen kwestie van
principe is. Mgr. Ernst zei, dat naar
zijn mening de vakcentrales steeds
dichter naar elkaar moeten groeien
en dat de gehele dag in het A. C. de
Bruijn-instituut geen enkele kwestie
aan de orde was geweest waarbij het
geloof in het geding was geweest.
Rector Doesburg loopt al vele jaren
als geestelijk adviseur van het NKV
mee. Hij kwam ten overvloede ver
klaren dat in al die jaren bij de vele
vakbondszaken het christelijk geloof
niet relevant was geweest.
Het bestaan van drie vakcentrales
in dit kleine land is historisch goed
verklaarbaar. Maar als het al of niet
gescheiden optrekken van de drie
geen kwestie van principe is, waarom
dan nog verder gegaan met deze
„schromelijke geldverspilling", zoals
Kloos het noemde? De katholieken
hoeven van de bischop niet in hun
eigen hok te blijven, de dominee er
kent dat er in het NVV respectabele
christenen zittenmaar nauwer
samenwerken, ho maar.
Dit is een kernprobleem waarmee
de Nederlandse vakbeweging wor
stelt. Of juister, waarmee het katho
lieke en het christelijke vakverbond
worstelen. Want het 'NVV is bereid
tot nauwer samenwerken en wil
daarvoor offers brengen. Maar de
grote rem is het CNV, zo beschul
digde Kloos.
Het was wat zielig, zoals vlce-voor-
z'itter Borstlap in het forum afging.
Hij bleek bar weinig voor een nauwe
samenwerking te voelen. Voor hem
was de vakbeweging niet zo zeer een
belangenorganisatie van werknemers
maar meer een strijdorganisatie om
de „gerechtigheid Gods" op aarde te
verwezenlijken, en daardoor dus een
verlengstuk van de reformatorische
kerken.
Door deze uitspraken en door re
cente uitspraken van de heer Lanser,
die voorbestemd is om voorzitter van
het CNV te worden, ziet het er niet
naar uit dat de kloof tussen enerzijds
het CNV en anderzijds het NVV en
NKV dichter zal worden, waardoor
een nauwere samenwerking tussen
de drie vakcentrales verder weg is
dan ooit.
Het is duidelijk: de Nederlandse
vakbeweging als geheel verkeert in
een impasse. NVV en NKV willen
meer samendoen en begrijpen elkaar
vrij aardig, maar voorzitter Mertens
van het NKV ziet nog allerlei prac-
tische moeilijkheden. Het CNV dreigt
m de toekomst in te schrompelen tot
een sectarisch clubje, dat zich steeds
meer op dood spoor rangeert.
De kans is groot dat NVV en NKV
(ADVERTENTIE)
het dwarsliggen van het CNV op den
duur beu worden en de CNV-rem los
zullen gooien. Dat zou inhouden dat
het CNV dan uit het overlegorgaan
der drie centrales zou treden en uit
gespeeld zou zijn. Wil het CNV dit
voorkomen dan zal de heer Lanser
als toekomstig voorzitter wel wegge
werkt worden en vervangen worden
door het Tweede-Kamerlid d(s. J.
Boersma, een man die bij NVV en
NKV veel beter ligt.
Bij het NKV is dus wel bereidheid
om meer samen te doen, maar ook
allerlei hindernissen en obstakeltjes.
Het grote probleem van het NKV is
dat het de handen vol heeft om de
interne spanningen wat in toom te
houden. De niet al te sterke toplei
ding van de vakcentrale moet de
energie besteden aan het in even
wicht houden van de vele stromingen
binnen de eigen geldingen.
Aan de top van het 'NKV en de
katholieke vakbonden zitten linksen
en behoudzuchtige lieden. En niet al
leen wat hun politieke denken be
treft. Het kost de topleiding moeite
om alles een beetje „fijn" te houden.
Zeker, omdat vanuit de vakbonden
steeds weer scherpe kritiek op de top
van de vakcentrale komt: voor de
een is dit te links, voor de ander dat
te rechts.
Steeds sterker wordt echter de
overtuiging binnen het NKV, dat aan
een nauwere samenwerking tussen de
vakcentrales, desnoods zonder CNV,
niet valt te ontkomen. En wat betreft
mankracht èn wat betreft het ver-
bondsapparaat dreigt de vakcentrale
tekort te schieten in de belangenbe
hartiging voor de leden.
Topfiguren in het NKV zijn van
oordeel dat de vakcentrale de aan
sluiting op de toekomst falikant mist.
Men werkt en denkt „in 'd ouwe
trant". Uren vergaderen gaan heen
aan futiliteiten, maar voor deskun
dige bestudering van essentiële
vraagstukken - automatisering, mede
zeggenschap, vrije tijd in de toekomst
enz. - zijn geen mensen en geen tijd
beschikbaar.
▼oor al die momenten
dat je het beste wilt geven.
De mensen zeggen dat in het
groene meer een verzonken pa
leis vol schatten ligt. Toen het
meer er nog niet was en het paleis
trots boven de omgeving uitstak,
woonde er een wrede vorst, zeg
gen ze. Maar hij werd gestraft: de
bliksem trof hem in zijn paleis,
een wolkbreuk overstroomde het,
de mensen vluchtten weg. En
toen na vele dagen de regen op
hield, was er een groot groen en
geheimzinnig meer ontstaan.
Niets was er van vroeger overge
bleven.
De grond er omheen is nu zo
slecht dat alleen schapen er wat te
eten vinden. Maar herders komen
er niet want zij houden niet van de
ze streek. Alleen één herder, een
jongen nog, trekt er met zijn scha
pen heen. Hij droomt daar over het
paleis, over de rijkdommen en schat
ten die nu in het meer liggen- Hij
ziet de rotsachtige bodem om zich
heen schitteren in de zon en denkt
dat er het goud en de edelstenen
van de wrede vorst in gevangen
zijn. De jongen slaat met zijn hamer
op de stenen tot er splinters afbrok
kelen. Hij snijdt een schuitje van
boomschors, laadt het vol met de
steentjes en zet het in de beek. Dan
droomt hij dat hij een rijke koopman
is, die zijn schip met kostbaarheden
heeft beladen en het over zee naar
verre landen stuurt. Het scheepje
drijft weg in de beek, maar bij de
eerste bocht slaat het al om en ver
gaat
Zo speelt de jongen.
Maar op een dag sloeg het schuit
je niet om in de bocht. Het voer
verder, nam bochten en kleine
stroomversnellingen. Het laveerde
tussen rotsen door, gleed onder pijn
bomen en loofhout en kwam aan in
een dorp, waar juist een vrouw haar
linnen in de beek waste. „Kijk nu
toch eens wat hier aan komt va
ren!" riep zij. De vrouw was een
borduurster. Zij kon kleren en ge
waden voor rijke dames en heren
en priesters kunstig versieren. Daar
om was zij verheugd met het schuit
je vol steentjes, dat zij uit het wa
ter haalde en mee naar huis nam.
Daar strooide zij het geglinster over
haar borduurwerk en naaide de
steentjes vast. Niet lang daarna
kwam de handelaar zoals gewoon
lijk haar borduurwerk opkopen.
Hij gaf haar geld en nam haar
werk mee naar de stad. Maar toen
hij met de geborduurde kleren bij
de vrouw van de gouverneur kwam,
riep die haar man erbij. „Hande
laar, hoe kom je aan zulke rijk ge
borduurde stoffen?" vroeg de gou
verneur, „is dat wel een eerlijke
zaak?" De handelaar vertelde waar
hij het borduursel vandaan had.
Nu stuurde de gouverneur solda
ten naar het dorp van de borduur
ster om de zaak te onderzoeken. De
soldaten ondervroegen de vrouw en
zij vertelde eerlijk dat de steentjes
in een schuitje op de beek naar haar
toe waren komen varen. „Dan zul
len wij de beek volgen naar zijn
oorsprong, om te ontdekken waar
het schuitje vandaan is gekomen",
besloten de soldaten- Zij liepen
langs de beek, onder loofhout en
pijnbomen, klauterden tussen de rot
sen, namen bochten en stroomver
snellingen, en kwamen tenslotte aan
de kale bodem bij het groene meer.
Daar zagen ze de jongen juist bezig
weer een schuitje met steentjes in
het water te zetten. Zij grepen hem
vast en vroegen: „Waar heb je die
edelstenen gestolen?" „Gestolen?
Ik heb ze zelf uit de rotsen gesla
gen", antwoordde de jongen. De
soldaten geloofden hem niet, maar
namen hem gevangen en brachten
hem naar de gouverneur.
Daar vertelden ze wat de jongen
gezegd had. „Waarom hak je in die
rotsen? Waarom maak je schuitjes
en waarom zet je die vol steentjes
op de stroom?" vroeg hij de jongen.
„Om te spelen", was het antwoord.
De gouverneur geloofde het even
min. Maar hij beval zijn draagstoel
te brengen, en liet zich daarin langs
de beek voeren, onder het loofhout
en de pijnbomen, tussen de rotsen,
langs bochten en stroomversnellin
gen, tot aan de kale bodem aan het
groene meer.
Daar beval hij zijn dienaren met
de hamer van de jongen op de rots
achtige grond te slaan. Nu zou hij
eens zien of er zulke mooie edelste
nen uit zouden springen
De dienaren sloegen en hakten tot
de grond dreunde. Maar toen zij
ophielden dreunde het nog steeds
door. Dat was de rollende donder
van een naderend onweer. Nog vóór
de soldaten tijd hadden de splinters
op te rapen, brak een noodweer los.
De bliksem sloeg in de rotsachtige
bodem die veranderde in stof. De
regen gutste neer en als de gouver
neur niet zoveel dragers had gehad,
was hij nooit aan de wolkbreuk ont
komen. Het water steeg in het
meer, stroomde over de oevers en
bedekte het land. Toen de gouver
neur weer thuiskwam, liet hij dade
lijk de jongen vrij.
De regen hield op en de jongen
trok weer met zijn schapen naar het
groene meer. Maar hij zag dat het
veel groter was geworden en dat de
bodem waar hij zo graag steentjes
uit geslagen had, onder water stond.
Toch sneed hij weer schuitjes- En
hij vulde ze met denneappeltjes. Hij
zette ze in de beek en droomde dat
hij een rijke houthandelaar was.
Meestal verging zijn scheepje al bij
de eerste bocht. Maar eens sloeg
het niet om. Het voer verder op de
stroom, nam bochten en stroomver
snellingen, laveerde tussen rotsen,
gleed onder pijnbomen en loofhout
en kwam aan in het dorp.
„Kijk nu toch eehs wat hier aan
komt varen!" riep de vrouw die
juist haar was had gedaan. Zij haal
de het scheepje uit het water op en
zag dat het alleen maar beladen
was met denneappeltjes. Toen gooi
de ze het terug in de beek. Ze was
teleurgesteld en opgelucht tegelijk.
AN MAC GILLAVRY
Deze vrolijke clown werd getekend
door Liesbeth van Dun, Markweg 3,
Strijbeek. Liesbeth is negen jaar.
Getekend door Corinne van Goethem, 4 jaar.
Er woonde eens een oude mole
naar in een armoedig huisje aan de
rand van een groot bos. Die mole
naar had maar heel weinig geld,
maar toch was hij erg gelukkig sa
men met zijn geitje, het enige dier
dat hij bezat. In de buurt van het
huisje zwierf ook een boze wolf rond.
Hij had al vaak met hongerige blik
ken naar het geitje van de molenaar
gekeken. Wat had hij toch een zin
om het geitje op te peuzelen. De
molenaar had de wolf wel eens zien
lopen. Daarom had hij zijn geitje
aan een groot touw vastgemaakt zo
dat het niet kon weglopen. En hij
had tegen het geitje gezegd: „Denk
eraan, als je wegloopt dan eet de
boze wolf je op".
Maar het kleine geitje was ei
genwijs. „Wat was het toch verve
lend om aan zo'n touw vast te zit
ten- Wat zou ik toch eens graag wil
len knabbelen aan dat heerlijke gras
daar aan de rand van het bos", zo
dacht het geitje. „De baas overdrijft
natuurlijk. De wolf zal mij toch niet
willen opeten".
En op een dag toen de molenaar
naar de stad was om inkopen te
doen, maakte het geitje van de ge
legenheid gebruik om het touw door
te knagen. En vrolijk huppelde het
naar de rand van het bos. „Wat is
het gras hier toch lekker", dacht
het geitje, „veel fijner dan het gras
vlakbij huis. En wat was de zon hier
toch heerlijk warm". Het geitje ging
nog wat verder naar de bosrand toe.
En opeens kreeg het zin om een
klein wandelingetje door het bos te
gaan maken. Het bos bos was altijd
zo ver weg geweest, nu had het
eindelijk eens de kans om te zien hoe
het bos er eigenlijk uitzag. En het
geitje huppelde het bos in. „Wat is
alles mooi hier, zo heel anders dan
bij het huis van de molenaar".
Het gooide vrolijk de achterpootjes
in de lucht van plezier. Maar de
boze wolf had allang gehoord en ge
roken, dat het geitje het bos was in
gegaan. En het geitje dacht helemaal
niet aan de boze wolf. Het vermoed
de niet, dat de loerende ogen van de
wolf steeds dichterbij kwamen. En
opeens zag 't geitje de wolf voor zich
staan. Zoiets verschrikkelijks had
ze nog nooit gezien. Die grote ronde
groene ogen en die enorme rode tong.
„Toe, lieve wolf, eet me nu niet op",
zei het geitje bevend. „Ik wilde al
leen maar een klein wandelingetje
maken in het grote bos. Ik zal het
nooit meer doen, maar laat u mij
nou alstublieft weer teruggaan naar
mijn baasje".
„Niks ervan", zei de wolf. „We
kenlang heb ik op je zitten loeren,
Nu heb ik eindelijk mijn kans. Ik
zal je hier ter plaatse oppeuzelen,
zo'n malse bout heb ik in jaren niet
gegeten".
En het geitje begon te jamme
ren „heb medelijden lieve wolf".
„Niks ervan", zei de wolf en hij
kwam langzaam naderbij. En toen
zette het geitje het op een lopen,
dwars door struiken heen en over
omgevallen bomen. Maar de wolf
kende de weg in het grote bos erg
goed en kwam steeds dichterbij. Het
geitje rende zo hard het maar kon.
En opeens, daar hoorde het geitje
iemand zingen. Die stem kende het
maar al te goed. Het baasje was in
de buurt. En vlug liep het in de rich
ting van het geluid. Maar de boze
wolf was al vlakbij. Plotseling voel
de het geitje een hevige pijn in haar
schouders. De wolf had zijn tanden
in zijn tere vachtje gezet. Ze vielen
samen op de grond en het geitje be
gon heftig met zijn vier poten te
trappelen- „Nu is het met mij ge
beurd", dacht het geitje. „Och was
ik maar bij het baasje gebleven, wat
had ik het daar toch fijn".
Plotseling hoorde het geitje een
vreselijk gejank. Heel voorzichtig o-
pende het de oogjes en daar zag het
hoe het baasje met een grote stok
insloeg op de boze wolf. De wolf,
die erg bang was voor de molenaar
rende met de staart tussen zijn po
ten weg. En toen ging de molenaar
naar het arme geitje toe. Heel zorg
vuldig droeg hij het naar huis. Daar
legde hij het geitje in een grote mand
en verzorgde de wonden, die het
in het gevecht met de boze wolf had
opgelopen. Na enkele dagen was het
geitje weer helemaal opgeknapt en
het liep weer dartel rond. En het
hoefde nu niet meer aan een touw te
lopen, want het had het baasje be
loofd nooit meer ver van huis te
gaan.
Annelies Janssen, 12 jaar.
Breda.
Er waren eens drie prinsessen- De
eerste hield van mooie kleren en sie
raden. De tweede ook. Maar de der
de kon dat niet. Als zij een mooie
jurk aantrok, dacht ze aan de ar
men en dan trok ze de jurk onmid
dellijk weer uit. Maar op een dag
kwam er een koningin uit een ver
land op bezoek. Ze bracht haar zoon
mee. Die koningin zocht een echt
genoot voor deze zoon. De eerste
prinses vond hij te ij del, de tweede
te trots, maar de derde was precies
zijn type. Hij vroeg aan zijn moe
der of zij mochten trouwen. Maar
deze zei: „Ik vind haar te min, ze
doet te veel voor de armen, kies maar
een ander". Teleurgesteld ging hij
terug. Toen de volgende morgen de
prins de ontbijtsalon binnenkwam zei
hij: „Ik heb besloten een raadsel
op te geven. Wie het weet mag met
mij trouwen". Maar de drie prin
sessen zeiden: „Dat is gemeen, la
ten we liever een wedstrijd doen".
De volgende morgen was iedereen
in de grote tuin. De twee oudsten
hadden mooie pijpenkrullen in hun
haren gezet en waren helemaal op
gemaakt. Maar de derde had een lan
ge broek aan. In plaats van pijpen
krullen had ze een lange paarde-
staart. De twee oudsten lachten haar
uit. Ze gierden gewoon- Eerst gin
gen ze hardlopen, toen touwtjesprin
gen, hoogspringen, vergooien en ver
springen. Maar de oudsten hadden
lange rokken en presteerden niets.
De jongste won alle wedstrijden. Ze
trouwde met de prins. De twee an
dere meisjes schaamden zich diep.
Maar de jongste zei: „We feesten
zo hard dat ik zelfs niet meer hard
kan lopen". En daar lachten ze alle
maal om.
Zelfverzonnen door:
Marijke Musters, 11 jaar
Westrik 23, Prinsenbeek.
(Marijke wil graag corresponderen
met een meisje van 10 of 11 jaar).
Getekend door Miriam Verdwaald,
Plataanstraat 9, Dorst.