„Legioenen des doods" bedreiging voor de mensheid Willens en wetens van Stuiveling lezenswaardig PARIS BOEKENPLANK Werk te velde Onwel GEHEIMEN BLIJVEN Het geheim Eruditie Portret 17 DAGBLAD DE STEM VAN WOENSDAG 24 APRIL 1<768 De woestijnsprinkhaan veroorzaakte in de periode 1927-1934 een mMjard gulden schade per jaar. In 1952 bedreigde dat insect een kwart van de wereldvoedselproduktie met algehele vernieti ging. Ook nadien was de sprinkhaan enige malen in vele streken de oorzaak van voedseltekorten, ja, soms zelfs van hongersnood. Geen wonder dus, dat de mens een oorlog op leven en dood tegen de sprinkhanen voert. Als de hemel verduistert zijn de sprinkhanen in aantocht. I (Van onze Parijse correspondent Lucas Kleijn) K PARIJS Er was eens een ezel een echte op vier poten die ■Bijou heette. Een mooie naam voor Keen ezei. Lang heeft Bijou op dit on- Miermaanse niet rondgetippeld, want op een kwade dag liep hij zijn landje Buit en kwam op de grote verkeers- jj toeg Parijs-Bourgès terecht, waar de ene machtwagen nog harder voorbij suist dan de andere. Bijou had geen tvegervaring en wat gebeurde er dus? Een vrachtrijder zag hem de wég neersteken, wilde uitwijken, maar botste met volle vaart tegen een te- genliggende vrachtwagen. En toen was Bijou er geweest, want tussen de twee vrachtwagens werd hij platge drukt en was dood. Maar daar bleef het niet bij. De twee chauffeurs werden ernstig ge wond en de totale schade aan de werd geraamd op ruim 400,000 gulden, wat geen kleinigheid was. En dat allemaal door de schuld van want dat stond als een paal water. Althans: zo leek het. Bijouhad uit moeten kijken en vaaar niet zo de weg mogen overste- 1 ken. Maar op Bijou, die dood was, viel niets meer te verhalen. En dus werd u Vse',aar aangesproken. Die ont- Rende de schuld niet, maar haalde schouders op en zei dat hij door de "•zekering gedekt was. Nu zijn verzekeringsmaatschappijen heel slimme jongens. Alle voordelen "|n ae polis drukken zij met koeien 'n letters af, maar de uitzonderin- Presenteren zij met zulke piep- t, }ne ettertjes dat niemand ze leest oj begrijpt. De advocaten van de ver zekeringsmaatschappij zeiden: Bijou valt met meer onder de verzekering. nJj P°}'ls s'aat een clausule ae dieren die schade kunnen ver- .aken alleen maar zijn de bees- van het erf en gezadelde paarden, jou behoort niet tot deze categorie. eigenaar is dus niet gedekt en wij en geen centime uit. Onder de hand maalden de molens -,j ae justitie rustig door. De aan- ende vr"chtwagen van Parijs deed eigenaar van Bijou een proces aan ■F, Or°nd van een wetsartikel dat creen verantwoordelijk is voor een ter onder zijn hoede. Bijou was he ul met onder zijn hoede, zei de enaar. Mijn tuinman had het hek tl ae stal niet goed gesloten, Bijou WeF' tijdens de botsing was hij L. ,er mijn hoede en dus ben ik naisrh niet aansprakelijk. Daas f5 ae rechtbank van Parijs het niet ,ee, «M en de eigen aar werd ver- ■hade t0' ^et Stalen van a^e Zo gebeurde het in Parijs. Maar In- daels had de aangereden vracht- ■rifl'ï Van Bour9ès de aanrijdende jachtwagen van Parijs een proces Mgedaan. Want dat hij aangereden as was niet zijn schuld. e rechtbank van Bourgès was van t: dat niet de eigenaar van jou, maar de verzekeringsmaat- apPU moest betalen en schaarde J. at'hter de advocaat, die er de •g ilde redenering op nahield: in- ■raaad valt Bijou niet onder de in Polls opgesomde dieren, maar wel ae eigenaar van Bijou gedekt voor ir"9'le!d van zijn werknemers. 0" 's de sta! uit gekomen, omdat deur niet behoorlijk gesloten was .«aarvoor is de tuinman aanspra- iw! de tuinman het hem op- af/en werk niet verwaarloosd dan u Bijou nu nog in leven zijn en op *?eg JC.as niets gebeurd. Derhalve ST, ou m,aar de tuinman aan- kelijk en bilaevola moet de ver ghaar voor nalatigheid van zijn (Bijzondere medewerking) Het internationale anti- sprinklianen-leger heeft zijn wetenschappelijk hoofdkwar tier in een enigszins grimmig uitziend gebouw in South- Kensington (Londen). Enige tientallen jaren reeds bestu deert men daar de vijand zeer nauwgezet. De groei, de leef wijze en de gewoontes van de woestijn-sprinkhaan worden er van uur tot uur gadegesla gen en geregistreerd. In tropisch-warme laborato ria aanschouwen jaarlijks tienduizenden springers daar het levenslicht. Zij groeien er op onder omstandigheden, die een zo getrouw mogelijke na bootsing van zijn van die in hun natuurlijke woougebie- den. Dagelijks komen er in dat hoofd kwartier radioberichten en tele grammen, alsmede statistieken en schriftelijke rapporten binnen uit en betreffende de door de sprinkhaan bedreigde gebieden. Geen enkele waargenomen beweging van de sprinkhanenhorden geen enkele ac tie aan het sprinkhanenfront wordt verwaarloosd. Sprinkhanen gesigna leerd! Sprinkhanen marcheren! Sprinkhanen vallen aan! De ambte naren ten hoofdkwartiere brengen alle mededelingen zorgvuldig in kaart. Op gezette tijden zendt de Sprinkhaan Waarschuwingsdienst rapporten en waarschuwingen uit naar alle bedreigde streken. Deze liggen in het deel der wereld, dat zich bevindt tussen Kenia Oost- Af rika) en Pakistan (met inbegrip van beide landen) en tussen Turkije en de Soedan (beide landen even eens inbegrepen). Voorts weet men ook in Zuid-Amerika, wat een sprink hanenplaag is. Al te grote praktische waarde kan men tot dusver aan de waarschu wingen nog niet toekennen. Immers, twee factoren, die niet op lange ter mijn zijn te voorspellen, te weten de temperatuur en de windrichting, be palen voor een belangrijk deel de bewegingen der sprinkhanenzwer- men. Niettemin voorkwamen die In een oogwenk vreten sprink hanen alle b'aderen op. waarschuwingen ernstig onheil. reeds menigmaal Tal van reizigers leggen duizenden kilometers in Afrika en Azië af zon der ook maar één sprinkhaan te zien. Zelden echter komt het voor, dat men bij reizen over zulke grote afstanden geen „Anti-Sprinkhaan- Commando" tegenkomt. Toen wij in Hadramaut (Arabië) waren, verna men wij al spoedig, dat er „sprink haanmannen" op komst waren. In derdaad arriveerde er kort nadien een commando. Het sloeg zijn ten ten op en zette zich aan het werk. Het is niet beslist noodzakelijk, dat een ambtenaar van de Sprink haan-Bestrijdingsdienst beschikt over een grondige kennis van zoölo gie en entomologie. Zijn werk stelt namelijk andere eisen. Hij moet vol hardend zijn als een pionier en voorts beschikken over de eigen schappen, die iemand tot ontdek kingsreiziger maken. Is hij op ver kenning, dan leeft hij soms maanden achtereen in eenzaamheid. Hij moet bestand zijn tegen zandstormen, ver schroeiende hitte en tal van kam- peer-ongemakken. Zijn voornaamste taak is, op goede voet te komen en te blijven met de bevolking. Zonder haar steun en medewerking kan hij met zijn kennis en wetenschappelij ke hulpmiddelen weinig uitrichten. Vaak ontvangt de bevolking zo'n sprinkhanenbestrijder vriendelijk, doch het komt vooral in afgele gen gebieden ook voor, dat wan trouwen en onwelwillendheid de houding der mensen bepalen. Dit wordt enigszins begrijpelijk, als men weet, dat tal van Bedoï- nen weliswaar voornamelijk leven van dadels en „leben" (zure melk), doch daarnaast gebakken of gekook te wijfjessprinkhanen beschouwen als eei bijzondere lekkernij. Zij vin den de vernietiging dier „lekkere" dieren dus heel erg, even erg als, bijvoorbeeld, de Fransen de uitroei ing van de kreeften zouden vinden. Voorts bestaat nier en daar nog steeds de vrees, dat het gif, hetwelk gebruikt wordt om de sprinkhanen te bestrijden, het vee zou kunnen do den. Dan is er nog het bijgeloof, vol gens hetwelk sprinkhanen als voed sel de mannen sterk en krachtig maken. Wie deze en dergelijke op vattingen louter en alleen met we tenschappelijke argumenten poogt te ontzenuwen, komt in de regel niet ver. In vrijwel alle gevallen moeten de overredingskracht van de ambte naar en vooral het vertrouwen, dat hij wekt, de doorslag geven. Als men, zover het oog reikt, de hemel verduisterd ziet door zwer men sprinkhanen, als men aan schouwt, hoe in enige minuten tijds een k'eine oase volkomen kaal ge vreten wordt door de „legioenen des doods", dan kan men zich soms moeilijk aan de indruk onttrekken, dat de mens gedoemd is om de oor log tegen d esprinkhanen te verlie zen. Die indruk is echter onjuist. Er is allesbehalve reden om te wanhopen. De thans ter beschikking staande dodelijke vergiften zijn reeds her haaldelijk met bijzonder goede re sultaten toegepast. In 1952, toen de sprinkhanen een zeer gevaarlijke massale aanval ondernamen, zond de mens vliegtuigen, voertuigen, manschappen en technische zowel als chemische „wapenen" naar de bedreigde plaatsen. Het ging er om, een vreselijke hongersnood te voor komen. Het werd een tegenaanval zonder erbarmen. Tal van sprinkha- nenzwermen werden vernietigd. De meeste andere werden teruggedron gen in de woestijngebieden, waar zij geen of nauwelijks schade konden berokkenen. De tegenaanval slaag de. Het grootste deel van de oogst in de bedreigde landstreken werd gered. De beste tijd om de sprinkhanen aan te vallen is, als zij nog geen vleugels hebben. Die periode duurt kort; een week of vier na de ge boorte. De sprinkhaan is uiterst vruchtbaar en één ontsnapt wijfje kan in korte tijd de stammoeder worden van een nieuwe horde. Het is dus zaak, de strijd zo „totaal" mogelijk te voeren. Het is een bewe gingsoorlog in optima forma, want de sprinkhanenlegioenen leggen gro te afstanden af. Men heeft vastge steld, dat een zwerm zich in drie maanden tijds over een afstand van 5000 kilometer kan verplaatsen, een marstempo dus van 55 kilometer per dag. Twee omstandigheden zijn er, waarvan de sprinkhanen profiteren. In sommige streken, waar geen landbouw wordt bedreven, staan de bewoners onverschillig jegens de be langen van aangrenzende landbouw gebieden. Derhalve werken zij niet of slechts weinig mede aan de sprinkhanenbestrijding. Voorts zijn er nog steeds enige „vrijplaatsen" voor de sprinkhanen, openingen in het anti-sprinkhanen-front. Men vindt ze vooral op het Arabisch Schiereiland. Politieke verwikkelin gen en ook de zeer hoge kosten ma ken de operaties daar wel eens moeilijk. Niettemin strekken de An ti-Sprinkhaan-Commando's hun zor gen zoveel doenlijk ook tot die moeilijke gebieden uit. In Perzië geboren sprinkhanen kunnen, als zij enige maanden oud zijn, de oogst in Pakistan of India vernielen. Sprinkhanen, die het le venslicht in India of Perzië aan schouwen, kunnen Arabië binnenval len en daar voedselschaarste ver- oorzake. Hechte internationale sa menwerking is dus beslist noodzake lijk voor een doe'treffende sprinkha nenbestrijding. Slechts door bundeling van alle krachten is een blijvende overwin ning op de sprinkhanenhorden moge lijk. Staatsgrenzen bestaan niet voor de sprinkhanen. Gelukkig kunnen ook de Anti-Sprinkhaan-Commando's meestal ongehinderd alle grenzen in de bedreigde gebieden passeren. „Komt de sprinkhaan", aldus een Abessijnse zegswijze, „dan komt er honger". Het is deze waarheid, die maakt, dat de FAO (Food and Agri cultural Organisation van de Vere nigde Naties) veel in het werk stelt om de internationale samenwerking op het stuk van sprinkhanenbestrij ding zoveel mogelijk te bevorderen. Veel is er reeds bereikt in dit op zicht, maar er moet nog meer be reikt worden, want de woestijn sprinkhaan bedreigt een kwart van de wereldbevolking met hongers nood. Hij verdient dus de gehele mensheid in gesloten gelederen te genover zich te vinden. Nog onlangs werden in deze krant de Nijmeegse colleges van Professor Willem Asselbergs besproken; even nadien heeft professor Garmt Stui veling een verzamelbundel uitgege ven bij Querido te Amsterdam onder de titel Willens en Wetens. Bij As selbergs wordt opgemerkt, dat hij zijn uitspraken met een zekere voor zichtigheid hanteert, hetzelfde is ook zij het in mindere mate bij Stuiveling het geval. De titel wijst daar al op. In ieder oordeel is een part subjectiviteit verwekt, dat door het woord willens kan worden aan geduid, maar dat altijd min of meer subjectief oordeel dient te gebaseerd te zijn op een objectieve kennisne ming van de feiten, hetgeen men in het woord wetens verzinnebeeld ziet. Nijmeegse Colleges begint bij Der naturen bloeme van Maerlant, in de middeleeuwen dus. Willens en We tens begint als men de eerste be schouwing over het aandeel der muse in geldbezit terzijde laat met „Het geheim van Sara Burgerhart", veel later dus. Beide schrijvers hebben herhaaldelijk met geheimen te doen, met verschijnselen die niet tot op de grond te ontraadselen zijn, en beide schrijvers vinden een geheim in Betje Wolff die te zamen met Aagje Deken, zoals men weet, Sara Burgerhart schreef, de roman in brieven, die tot de beste romans be hoort ooit in Nederland op papier gezet. Ze benaderen het geheim op een geheel verschillende wijze. Stui veling wil ontraadselen, maar hij moet tot de erkenning komen dat het nooit geheel na te gaan zal zijn wat in Sara Burgerhart precies werd ge schreven door Aagje Deken en wat door Betje Wolff. Asselbergs wil in zekere zin juist niet ontraadselen. Hij wil het ge heim juist als geheim tonen. Hij is er zich van bewust dat het on- ontraadselbare geheim juist be langrijker is dan het geheim dat met enige moeite geheel of gedeeltelijk is op te lossen. Hij toont dat in zijn portret van Bertje Wolff op vierentachtigjarige leeftijd. Het is misschien nog meer het geheim van de man van Betje, de veel oudere dominee Wolff dan dat van haar zelf. Op Betjes vier endertig jarige leeftijd was de Sara ED HOORNIK: DE OVERLEVEN DE (Meulenhoff, Amsterdam). „Ge nade is niet meer dan een kwijt schelding van verdere straffen, de schuld blijft, die kan niemand ons afnemen" laat Ed. Hoornik in zijn roman „De overlevende" zijn held Kuyll zeggen. Het is het centrale thema van dit korte enerverende ver haal van ruim honderd pagina's, waarin het concentratiekamp - verle den van de schrijver Kuyll als een bom explodeert in het heden. Dit heden speelt zich af aan de Zuid- spaanse kust, waar een Amerikaans vliegtuig een atoombom in zee heeft laten vallen. Alle buitenlandse va kantiegangers, met uitzondering van de Nederlander Kuyll, hebben ge vaarlijke zone verlaten. Kuyll er vaart zijn lege hotel als een luguber gebouw, waarin hij rondwaart als een gedetineerde in het kamp. Zijn verleden komt als een nachtmerrie, letterlijk in de literaire brieven, die hij schrijft, naar boven. Zo ontstaan er in de roman eigenlijk twee verha len- In een eerste brief is Kuyll zelf de held van 't concentratiekampver haal, in de tweede is het een meis je, dat haar broertje bij zich in de barak verstopt. Kuyll heeft namelijk tijdens zijn vliegreis naar Spanje een joodsachtig meisje ontdekt, dat met haar jongere broertje de reis mee maakt. Haar angstig uiterlijk heeft hem zo getroffen, dat hij haar in zijn brieven, die nooit verzonden zul len worden, betrekt. Dan verschijnt in het nog steeds le ge hotel een Duitse vrouw, die Kuyll erotisch prikkelt en die in een vol gende brief gaat fungeren als de assistente van een kamparts. Maar bij het (onschuldig en ongevaarlijk) spuien van fantasieën blijft het niet. Op een nacht krijgt Kuyll een nacht merrie, waarin hij zelf de kamparts is en de Duitse een engel des doods, een ondoorgrondelijke verschijning. Het is dan gedaan met de vrijblij vende literaire activiteiten van Kuyll. Heden en verleden verwarren hem en nu pas ontstaat het eigenlijke the ma: overleden is het blijven dragen van een schuld en daarom geen gena de. In de story, die het heden weer geeft, wordt de stier, die op een gra vure in de eetzaal van het hotel is afgebeeld, het symbool van de mens, die op het beslissende moment ge spaard wordt en in leven blijft. Maar die stier (de mens) heeft „nutteloze en angstdromen", zijn hele verdere leven. Kuyll spreekt er over met de Duitse. Hij wil zich bevrijden van zijn obsessies en zijn literaire bezig heden fungeren als therapie. Als de bom gevonden is, verschijnen de gas ten weer in het hotel. Kuyll is dan juist aan het afrekenen met zijn verleden, dat plotseling door het ru moer van de gasten van hem af valt. Hij vraagt zich af of het er wel ooit is geweest. Hoornik schreef een fascinerend en intrigerend boek. Het gemengd pro cédé van vertellen geeft wel iets tweeslachtigs, omdat twee karak ters dooreenlopen, het psychologi sche enerzijds van de figuur Kuyll en het antropologische (hier citeren wij Fons Sarneel), dat de figuur als de Duitse, ondoorgrondelijk als een beeld, aan de roman verleent. Niet temin een knap geschreven boek door een schrijver, die zijn eigen concentratiekampervaringen nog steeds en beslist niet irritant kwijt moet in grote gedichten en ro mans- Een niet gemakkelijke schrij ver, die zich graag bedient van symbolen (vis, stier, stenen beeld) en het heden er niet gemakkelijker op maakt door het wrede verleden er in mee te laten spelen. „De over levende" verscheen als Meulenhoff- paperback. M. M. A.D. HILDEBRAND: DE REUZEN- AUTO VAN BONNEVU (Jeugdserie Arbeiderspers Amsterdam.) Weer een verhaal over de reuzen Belfloor en Bonnevu, die niet alleen van de boeken van Hildebrand, maar ook van radio-hoorspelen bekend zijn. Dit keer gaat het over de avontu ren die Bonnevu beleeft nadat hij op zijn verjaardag een reuzenauto ca deau gekregen heeft. Aanvankelijk wordt het nogal een moeilijke zaak, want Bonnevu is geen al te best chauffeur. Maar als Bonnevu op de duur kans ziet om zelfs een rovers bende te vangen, dan is iedereen, tot de burgemeester toe, bereid om de narigheid met de auto te vergeten. Ook dit boek is weer leuk geïllus treerd door Alf. van Heusden. Voor kinderen vanaf acht jaar plezierige ontspanning. FRANgOIS MALLET-JORIS: OVER SPEL IN HET WEEKEND? (Uitge verij Manteau, Brussel - Den Haag). Het onderwerp van deze novelle is zonder pretenties en weinig origineel. Het is het bekende verhaal van de jonge vrouw die zich door haar man verwaarloosd voelt en daardoor in de verleiding komt troost te zoeken bij een andere man. De manier waarop de schrijfster het gegeven tot héér gegeven heeft gemaakt en in beel dend detail heeft uitgewerkt, maken het verhaal nochtans tot een gaaf en leesbaar geheel. PROF. DR. LUC. INDESTEGE: Giovanni Papini.) Desclée de Brouwer). Dit boekje, in de serie „Ontmoetingen", pretendeert niet een uitputtende studie te zijn over de markante en gepassioneerde auteur die Papini was. Het geeft wel een duidelijk en overzichtelijk beeld van diens leven en werk. Burgerhart nog niet geschreven. Bet je had vriendschap met een paar ook al oudere dominees en ze deed soms zeer onbezonnen dingen. Wat moet dominee Wolff over haar ge dacht hebben? Dat is onoplosbaar en Asselbergs laat het ook als zoda nig zien, maar dit tonen van de on oplosbaarheid is helderder dan de geheimen die door Stuiveling nu en dan wel worden opgelost. Dat is het grote verschil, dunkt ons tussen hem en Asselbergs. Zij zijn beiden goed geïnformeerd, ze zijn beiden consciëntieus. Stuiveling misschien nog meer dan Asselbergs, ze hebben beiden gevoel voor de gele ding van de samenleving, het stands besef is bij Stuiveling wellicht gro ter dan bij zijn Nijmeegse collega, In elk geval hecht hij er meer waar de aan. Beiden beschikken over een niet te onderschatten inzicht in het menselijke zieleleven dat bij een be schouwing van letteren en letterkun digen onmisbaar is. In dit laatste doet zich echter ook het verschil tussen hen beiden ge voelen. Stuiveling toont 'n voorkeur, soms ook in de keus van zijn let terkundigen. Hij heeft gevoel voor het redelijke in de mens, hij heeft gevoel maar op een andere wijze dan Asselbergs voor de traditie, zeer sterk zelfs. Maar hij blijft bin nen bepaalde grenzen.. Hij ziet maar gedeeltelijk het aparte, het gekke als men wil, in een figuur als Couperus. Asselbers beschikt wel over dit ge. voel voor het gekke; hij trekt, al thans in de Nijmeegse colleges geen grenzen. Hij houdt van het grillige, van het absurde. Hij verstaat heel goed de redelijke, de gewone, ach tenswaardige burger, maar hij heeft ook waardering voor degene die niet tot de groep der achtenswaardigen, behoort. Hij speelt vaak met zijn stof, maar altijd tegen de achtergrond van ernst en eruditie. De eruditie van Stuiveling hoeft waarschijnlijk nauwelijk onder te doen voor die van Asselbergs, maar Asselbergs is ook in staat die eru ditie te vergeten, al overkomt hem dat niet heel dikwijls. Men leest daarom Asselbergs niet alleen ter lering maar ook tot zijn vermaak. Dat is zelden het geval bij Stui veling. Wat de lering betreft moet men Stuiveling echter niet onder schatten. Wie bij hem leest over Betje Wolff en Aagje Deken, over David Jacob van Lennep. over Conscience en de vaderlandse romantiek, over Louis Couperus, over Gorters brie ven aan Lenin, over het vroegste werk van Hemriette Roland Holst v der Schalk, over Thomas Mann, over Herman Teirlinck, over Willem El- schot en Herman van den Bergh, zal na lezing in verschillende opzichten meer weten dan voordien en zijn in zicht zal zijn gescherpt. En dat zal eveneens het geval zijn bij het artikel waarmee de bundel begint en dat wat lichter van aard is dan de daaropvolgende. Het is ook het meest speelse artikel en speels zijn is niet de meest naar voren ko mende eigenschap van Stuiveling. Hij heeft het in het aandeel van de muze over geld en geldbezit, zoals we reeds opmerkten, dichters waren vroeger nog meer afhankelijk voor hun meestal karig bestaan van hen die het ruimer hadden. Ze moesten vaak lof toezwaaien aan lieden, die ze in feite niet zo erg bewonder- den.Willink heeft portretten van geld bezitters gemaakt, zeer nauwkeu rige portretten zoals men weet. De geportretteerden komen er niet zo best af, ze zien er soms bepaald afgrijselijk uit. Dat hoeft de bedoe ling van Willink niet geweest te zijn, hij gaf het model weer als het was en dat bleek voor de weerzinwek kendheid ruimschoots voldoende. Een soortgelijk portret kan men reeds in dichtvorm bij Breeroo vin den. 't Het niet een beet om 't lijf dat men 't geld zo verguist, lek legh het liever op; en stapelt in mijn kist, Elck leyt moy op zijn ste in sackjes ofgesondert, Ik doet niet minder uyt als dartich op het hongdert, Diet zo hooch niet en wil, die machet laten staen Natuurlijk wordt het aandeel van de muze naarmate men dichter bij onze tijd komt bij Stuiveling ernsti ger en wordt een volkomen sociale om niet te zeggen socialistische aan gelegenheid. Bij Arthur van Schen- del, de schrijver van „De rijke man" „relativeert geen glimlach of grim lach zijn diepe ontgoocheling, dat de geldmaatschappij de mens niet toe laat te leven volgens de wet van zijn geweten." Socialisten en humanisten zijn soms erg wettische lieden, die het geheim van het menselijk bestaan in leefregels willen vastleggen. Dat is een beperking waarvan Asselbergs de beperktheid beter ziet dan zijn collega, hetgeen ons niet belet Wil lens en Wetens niettemin ter lezing aan te bevelen aan alle letter - lievenden. JOS PANHUIJSEN

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1968 | | pagina 19