„Legioenen
des doods"
bedreiging voor de mensheid
Willens en wetens
van Stuiveling
lezenswaardig
PARIS
BOEKENPLANK
Werk te velde
Onwel
GEHEIMEN BLIJVEN
Het geheim
Eruditie
Portret
17
DAGBLAD DE STEM VAN WOENSDAG 24 APRIL 1<768
De woestijnsprinkhaan veroorzaakte in de periode 1927-1934
een mMjard gulden schade per jaar. In 1952 bedreigde dat insect
een kwart van de wereldvoedselproduktie met algehele vernieti
ging. Ook nadien was de sprinkhaan enige malen in vele streken
de oorzaak van voedseltekorten, ja, soms zelfs van hongersnood.
Geen wonder dus, dat de mens een oorlog op leven en dood tegen
de sprinkhanen voert.
Als de hemel verduistert zijn de sprinkhanen in aantocht.
I (Van onze Parijse correspondent
Lucas Kleijn)
K PARIJS Er was eens een ezel
een echte op vier poten die
■Bijou heette. Een mooie naam voor
Keen ezei. Lang heeft Bijou op dit on-
Miermaanse niet rondgetippeld, want
op een kwade dag liep hij zijn landje
Buit en kwam op de grote verkeers-
jj toeg Parijs-Bourgès terecht, waar de
ene machtwagen nog harder voorbij
suist dan de andere. Bijou had geen
tvegervaring en wat gebeurde er dus?
Een vrachtrijder zag hem de wég
neersteken, wilde uitwijken, maar
botste met volle vaart tegen een te-
genliggende vrachtwagen. En toen
was Bijou er geweest, want tussen de
twee vrachtwagens werd hij platge
drukt en was dood.
Maar daar bleef het niet bij. De
twee chauffeurs werden ernstig ge
wond en de totale schade aan de
werd geraamd op ruim
400,000 gulden, wat geen kleinigheid
was.
En dat allemaal door de schuld van
want dat stond als een paal
water. Althans: zo leek het.
Bijouhad uit moeten kijken en
vaaar niet zo de weg mogen overste-
1 ken.
Maar op Bijou, die dood was, viel
niets meer te verhalen. En dus werd
u Vse',aar aangesproken. Die ont-
Rende de schuld niet, maar haalde
schouders op en zei dat hij door de
"•zekering gedekt was.
Nu zijn verzekeringsmaatschappijen
heel slimme jongens. Alle voordelen
"|n ae polis drukken zij met koeien
'n letters af, maar de uitzonderin-
Presenteren zij met zulke piep-
t, }ne ettertjes dat niemand ze leest
oj begrijpt. De advocaten van de ver
zekeringsmaatschappij zeiden: Bijou
valt met meer onder de verzekering.
nJj P°}'ls s'aat een clausule
ae dieren die schade kunnen ver-
.aken alleen maar zijn de bees-
van het erf en gezadelde paarden,
jou behoort niet tot deze categorie.
eigenaar is dus niet gedekt en wij
en geen centime uit.
Onder de hand maalden de molens
-,j ae justitie rustig door. De aan-
ende vr"chtwagen van Parijs deed
eigenaar van Bijou een proces aan
■F, Or°nd van een wetsartikel dat
creen verantwoordelijk is voor een
ter onder zijn hoede. Bijou was he
ul met onder zijn hoede, zei de
enaar. Mijn tuinman had het hek
tl ae stal niet goed gesloten, Bijou
WeF' tijdens de botsing was hij
L. ,er mijn hoede en dus ben ik
naisrh niet aansprakelijk. Daas
f5 ae rechtbank van Parijs het niet
,ee, «M en de eigen aar werd ver-
■hade t0' ^et Stalen van a^e
Zo gebeurde het in Parijs. Maar In-
daels had de aangereden vracht-
■rifl'ï Van Bour9ès de aanrijdende
jachtwagen van Parijs een proces
Mgedaan. Want dat hij aangereden
as was niet zijn schuld.
e rechtbank van Bourgès was van
t: dat niet de eigenaar van
jou, maar de verzekeringsmaat-
apPU moest betalen en schaarde
J. at'hter de advocaat, die er de
•g ilde redenering op nahield: in-
■raaad valt Bijou niet onder de in
Polls opgesomde dieren, maar wel
ae eigenaar van Bijou gedekt voor
ir"9'le!d van zijn werknemers.
0" 's de sta! uit gekomen, omdat
deur niet behoorlijk gesloten was
.«aarvoor is de tuinman aanspra-
iw! de tuinman het hem op-
af/en werk niet verwaarloosd dan
u Bijou nu nog in leven zijn en op
*?eg JC.as niets gebeurd. Derhalve
ST, ou m,aar de tuinman aan-
kelijk en bilaevola moet de ver
ghaar voor nalatigheid van zijn
(Bijzondere medewerking)
Het internationale anti-
sprinklianen-leger heeft zijn
wetenschappelijk hoofdkwar
tier in een enigszins grimmig
uitziend gebouw in South-
Kensington (Londen). Enige
tientallen jaren reeds bestu
deert men daar de vijand zeer
nauwgezet. De groei, de leef
wijze en de gewoontes van de
woestijn-sprinkhaan worden
er van uur tot uur gadegesla
gen en geregistreerd.
In tropisch-warme laborato
ria aanschouwen jaarlijks
tienduizenden springers daar
het levenslicht. Zij groeien er
op onder omstandigheden, die
een zo getrouw mogelijke na
bootsing van zijn van die in
hun natuurlijke woougebie-
den.
Dagelijks komen er in dat hoofd
kwartier radioberichten en tele
grammen, alsmede statistieken en
schriftelijke rapporten binnen uit en
betreffende de door de sprinkhaan
bedreigde gebieden. Geen enkele
waargenomen beweging van de
sprinkhanenhorden geen enkele ac
tie aan het sprinkhanenfront wordt
verwaarloosd. Sprinkhanen gesigna
leerd! Sprinkhanen marcheren!
Sprinkhanen vallen aan! De ambte
naren ten hoofdkwartiere brengen
alle mededelingen zorgvuldig in
kaart. Op gezette tijden zendt de
Sprinkhaan Waarschuwingsdienst
rapporten en waarschuwingen uit
naar alle bedreigde streken. Deze
liggen in het deel der wereld, dat
zich bevindt tussen Kenia Oost-
Af rika) en Pakistan (met inbegrip
van beide landen) en tussen Turkije
en de Soedan (beide landen even
eens inbegrepen). Voorts weet men
ook in Zuid-Amerika, wat een sprink
hanenplaag is.
Al te grote praktische waarde kan
men tot dusver aan de waarschu
wingen nog niet toekennen. Immers,
twee factoren, die niet op lange ter
mijn zijn te voorspellen, te weten de
temperatuur en de windrichting, be
palen voor een belangrijk deel de
bewegingen der sprinkhanenzwer-
men. Niettemin voorkwamen die
In een oogwenk vreten sprink
hanen alle b'aderen op.
waarschuwingen
ernstig onheil.
reeds menigmaal
Tal van reizigers leggen duizenden
kilometers in Afrika en Azië af zon
der ook maar één sprinkhaan te
zien. Zelden echter komt het voor,
dat men bij reizen over zulke grote
afstanden geen „Anti-Sprinkhaan-
Commando" tegenkomt. Toen wij in
Hadramaut (Arabië) waren, verna
men wij al spoedig, dat er „sprink
haanmannen" op komst waren. In
derdaad arriveerde er kort nadien
een commando. Het sloeg zijn ten
ten op en zette zich aan het werk.
Het is niet beslist noodzakelijk,
dat een ambtenaar van de Sprink
haan-Bestrijdingsdienst beschikt
over een grondige kennis van zoölo
gie en entomologie. Zijn werk stelt
namelijk andere eisen. Hij moet vol
hardend zijn als een pionier en
voorts beschikken over de eigen
schappen, die iemand tot ontdek
kingsreiziger maken. Is hij op ver
kenning, dan leeft hij soms maanden
achtereen in eenzaamheid. Hij moet
bestand zijn tegen zandstormen, ver
schroeiende hitte en tal van kam-
peer-ongemakken. Zijn voornaamste
taak is, op goede voet te komen en
te blijven met de bevolking. Zonder
haar steun en medewerking kan hij
met zijn kennis en wetenschappelij
ke hulpmiddelen weinig uitrichten.
Vaak ontvangt de bevolking zo'n
sprinkhanenbestrijder vriendelijk,
doch het komt vooral in afgele
gen gebieden ook voor, dat wan
trouwen en onwelwillendheid de
houding der mensen bepalen.
Dit wordt enigszins begrijpelijk,
als men weet, dat tal van Bedoï-
nen weliswaar voornamelijk leven
van dadels en „leben" (zure melk),
doch daarnaast gebakken of gekook
te wijfjessprinkhanen beschouwen
als eei bijzondere lekkernij. Zij vin
den de vernietiging dier „lekkere"
dieren dus heel erg, even erg als,
bijvoorbeeld, de Fransen de uitroei
ing van de kreeften zouden vinden.
Voorts bestaat nier en daar nog
steeds de vrees, dat het gif, hetwelk
gebruikt wordt om de sprinkhanen
te bestrijden, het vee zou kunnen do
den. Dan is er nog het bijgeloof, vol
gens hetwelk sprinkhanen als voed
sel de mannen sterk en krachtig
maken. Wie deze en dergelijke op
vattingen louter en alleen met we
tenschappelijke argumenten poogt te
ontzenuwen, komt in de regel niet
ver. In vrijwel alle gevallen moeten
de overredingskracht van de ambte
naar en vooral het vertrouwen, dat
hij wekt, de doorslag geven.
Als men, zover het oog reikt, de
hemel verduisterd ziet door zwer
men sprinkhanen, als men aan
schouwt, hoe in enige minuten tijds
een k'eine oase volkomen kaal ge
vreten wordt door de „legioenen des
doods", dan kan men zich soms
moeilijk aan de indruk onttrekken,
dat de mens gedoemd is om de oor
log tegen d esprinkhanen te verlie
zen.
Die indruk is echter onjuist. Er is
allesbehalve reden om te wanhopen.
De thans ter beschikking staande
dodelijke vergiften zijn reeds her
haaldelijk met bijzonder goede re
sultaten toegepast. In 1952, toen de
sprinkhanen een zeer gevaarlijke
massale aanval ondernamen, zond
de mens vliegtuigen, voertuigen,
manschappen en technische zowel
als chemische „wapenen" naar de
bedreigde plaatsen. Het ging er om,
een vreselijke hongersnood te voor
komen. Het werd een tegenaanval
zonder erbarmen. Tal van sprinkha-
nenzwermen werden vernietigd. De
meeste andere werden teruggedron
gen in de woestijngebieden, waar zij
geen of nauwelijks schade konden
berokkenen. De tegenaanval slaag
de. Het grootste deel van de oogst
in de bedreigde landstreken werd
gered.
De beste tijd om de sprinkhanen
aan te vallen is, als zij nog geen
vleugels hebben. Die periode duurt
kort; een week of vier na de ge
boorte. De sprinkhaan is uiterst
vruchtbaar en één ontsnapt wijfje
kan in korte tijd de stammoeder
worden van een nieuwe horde. Het
is dus zaak, de strijd zo „totaal"
mogelijk te voeren. Het is een bewe
gingsoorlog in optima forma, want
de sprinkhanenlegioenen leggen gro
te afstanden af. Men heeft vastge
steld, dat een zwerm zich in drie
maanden tijds over een afstand van
5000 kilometer kan verplaatsen, een
marstempo dus van 55 kilometer per
dag.
Twee omstandigheden zijn er,
waarvan de sprinkhanen profiteren.
In sommige streken, waar geen
landbouw wordt bedreven, staan de
bewoners onverschillig jegens de be
langen van aangrenzende landbouw
gebieden. Derhalve werken zij niet
of slechts weinig mede aan de
sprinkhanenbestrijding. Voorts zijn
er nog steeds enige „vrijplaatsen"
voor de sprinkhanen, openingen in
het anti-sprinkhanen-front. Men
vindt ze vooral op het Arabisch
Schiereiland. Politieke verwikkelin
gen en ook de zeer hoge kosten ma
ken de operaties daar wel eens
moeilijk. Niettemin strekken de An
ti-Sprinkhaan-Commando's hun zor
gen zoveel doenlijk ook tot die
moeilijke gebieden uit.
In Perzië geboren sprinkhanen
kunnen, als zij enige maanden oud
zijn, de oogst in Pakistan of India
vernielen. Sprinkhanen, die het le
venslicht in India of Perzië aan
schouwen, kunnen Arabië binnenval
len en daar voedselschaarste ver-
oorzake. Hechte internationale sa
menwerking is dus beslist noodzake
lijk voor een doe'treffende sprinkha
nenbestrijding.
Slechts door bundeling van alle
krachten is een blijvende overwin
ning op de sprinkhanenhorden moge
lijk. Staatsgrenzen bestaan niet voor
de sprinkhanen. Gelukkig kunnen
ook de Anti-Sprinkhaan-Commando's
meestal ongehinderd alle grenzen in
de bedreigde gebieden passeren.
„Komt de sprinkhaan", aldus een
Abessijnse zegswijze, „dan komt er
honger". Het is deze waarheid, die
maakt, dat de FAO (Food and Agri
cultural Organisation van de Vere
nigde Naties) veel in het werk stelt
om de internationale samenwerking
op het stuk van sprinkhanenbestrij
ding zoveel mogelijk te bevorderen.
Veel is er reeds bereikt in dit op
zicht, maar er moet nog meer be
reikt worden, want de woestijn
sprinkhaan bedreigt een kwart van
de wereldbevolking met hongers
nood. Hij verdient dus de gehele
mensheid in gesloten gelederen te
genover zich te vinden.
Nog onlangs werden in deze krant de
Nijmeegse colleges van Professor
Willem Asselbergs besproken; even
nadien heeft professor Garmt Stui
veling een verzamelbundel uitgege
ven bij Querido te Amsterdam onder
de titel Willens en Wetens. Bij As
selbergs wordt opgemerkt, dat hij
zijn uitspraken met een zekere voor
zichtigheid hanteert, hetzelfde is ook
zij het in mindere mate bij
Stuiveling het geval. De titel wijst
daar al op. In ieder oordeel is een
part subjectiviteit verwekt, dat door
het woord willens kan worden aan
geduid, maar dat altijd min of meer
subjectief oordeel dient te gebaseerd
te zijn op een objectieve kennisne
ming van de feiten, hetgeen men in
het woord wetens verzinnebeeld ziet.
Nijmeegse Colleges begint bij Der
naturen bloeme van Maerlant, in
de middeleeuwen dus. Willens en We
tens begint als men de eerste be
schouwing over het aandeel der muse
in geldbezit terzijde laat met „Het
geheim van Sara Burgerhart", veel
later dus. Beide schrijvers hebben
herhaaldelijk met geheimen te doen,
met verschijnselen die niet tot op
de grond te ontraadselen zijn, en
beide schrijvers vinden een geheim
in Betje Wolff die te zamen met
Aagje Deken, zoals men weet, Sara
Burgerhart schreef, de roman in
brieven, die tot de beste romans be
hoort ooit in Nederland op papier
gezet. Ze benaderen het geheim op
een geheel verschillende wijze. Stui
veling wil ontraadselen, maar hij moet
tot de erkenning komen dat het nooit
geheel na te gaan zal zijn wat in
Sara Burgerhart precies werd ge
schreven door Aagje Deken en wat
door Betje Wolff.
Asselbergs wil in zekere zin juist
niet ontraadselen. Hij wil het ge
heim juist als geheim tonen. Hij is
er zich van bewust dat het on-
ontraadselbare geheim juist be
langrijker is dan het geheim dat met
enige moeite geheel of gedeeltelijk
is op te lossen.
Hij toont dat in zijn portret van
Bertje Wolff op vierentachtigjarige
leeftijd. Het is misschien nog meer
het geheim van de man van Betje,
de veel oudere dominee Wolff dan
dat van haar zelf. Op Betjes vier
endertig jarige leeftijd was de Sara
ED HOORNIK: DE OVERLEVEN
DE (Meulenhoff, Amsterdam). „Ge
nade is niet meer dan een kwijt
schelding van verdere straffen, de
schuld blijft, die kan niemand ons
afnemen" laat Ed. Hoornik in zijn
roman „De overlevende" zijn held
Kuyll zeggen. Het is het centrale
thema van dit korte enerverende ver
haal van ruim honderd pagina's,
waarin het concentratiekamp - verle
den van de schrijver Kuyll als een
bom explodeert in het heden. Dit
heden speelt zich af aan de Zuid-
spaanse kust, waar een Amerikaans
vliegtuig een atoombom in zee heeft
laten vallen. Alle buitenlandse va
kantiegangers, met uitzondering van
de Nederlander Kuyll, hebben ge
vaarlijke zone verlaten. Kuyll er
vaart zijn lege hotel als een luguber
gebouw, waarin hij rondwaart als
een gedetineerde in het kamp. Zijn
verleden komt als een nachtmerrie,
letterlijk in de literaire brieven, die
hij schrijft, naar boven. Zo ontstaan
er in de roman eigenlijk twee verha
len- In een eerste brief is Kuyll zelf
de held van 't concentratiekampver
haal, in de tweede is het een meis
je, dat haar broertje bij zich in de
barak verstopt. Kuyll heeft namelijk
tijdens zijn vliegreis naar Spanje een
joodsachtig meisje ontdekt, dat met
haar jongere broertje de reis mee
maakt. Haar angstig uiterlijk heeft
hem zo getroffen, dat hij haar in
zijn brieven, die nooit verzonden zul
len worden, betrekt.
Dan verschijnt in het nog steeds le
ge hotel een Duitse vrouw, die Kuyll
erotisch prikkelt en die in een vol
gende brief gaat fungeren als de
assistente van een kamparts. Maar
bij het (onschuldig en ongevaarlijk)
spuien van fantasieën blijft het niet.
Op een nacht krijgt Kuyll een nacht
merrie, waarin hij zelf de kamparts
is en de Duitse een engel des doods,
een ondoorgrondelijke verschijning.
Het is dan gedaan met de vrijblij
vende literaire activiteiten van Kuyll.
Heden en verleden verwarren hem
en nu pas ontstaat het eigenlijke the
ma: overleden is het blijven dragen
van een schuld en daarom geen gena
de. In de story, die het heden weer
geeft, wordt de stier, die op een gra
vure in de eetzaal van het hotel is
afgebeeld, het symbool van de mens,
die op het beslissende moment ge
spaard wordt en in leven blijft. Maar
die stier (de mens) heeft „nutteloze
en angstdromen", zijn hele verdere
leven. Kuyll spreekt er over met de
Duitse. Hij wil zich bevrijden van
zijn obsessies en zijn literaire bezig
heden fungeren als therapie. Als de
bom gevonden is, verschijnen de gas
ten weer in het hotel. Kuyll is dan
juist aan het afrekenen met zijn
verleden, dat plotseling door het ru
moer van de gasten van hem af
valt. Hij vraagt zich af of het er
wel ooit is geweest.
Hoornik schreef een fascinerend en
intrigerend boek. Het gemengd pro
cédé van vertellen geeft wel iets
tweeslachtigs, omdat twee karak
ters dooreenlopen, het psychologi
sche enerzijds van de figuur Kuyll
en het antropologische (hier citeren
wij Fons Sarneel), dat de figuur als
de Duitse, ondoorgrondelijk als een
beeld, aan de roman verleent. Niet
temin een knap geschreven boek
door een schrijver, die zijn eigen
concentratiekampervaringen nog
steeds en beslist niet irritant
kwijt moet in grote gedichten en ro
mans- Een niet gemakkelijke schrij
ver, die zich graag bedient van
symbolen (vis, stier, stenen beeld)
en het heden er niet gemakkelijker
op maakt door het wrede verleden
er in mee te laten spelen. „De over
levende" verscheen als Meulenhoff-
paperback.
M. M.
A.D. HILDEBRAND: DE REUZEN-
AUTO VAN BONNEVU (Jeugdserie
Arbeiderspers Amsterdam.) Weer
een verhaal over de reuzen Belfloor
en Bonnevu, die niet alleen van de
boeken van Hildebrand, maar ook
van radio-hoorspelen bekend zijn.
Dit keer gaat het over de avontu
ren die Bonnevu beleeft nadat hij op
zijn verjaardag een reuzenauto ca
deau gekregen heeft. Aanvankelijk
wordt het nogal een moeilijke zaak,
want Bonnevu is geen al te best
chauffeur. Maar als Bonnevu op de
duur kans ziet om zelfs een rovers
bende te vangen, dan is iedereen, tot
de burgemeester toe, bereid om de
narigheid met de auto te vergeten.
Ook dit boek is weer leuk geïllus
treerd door Alf. van Heusden. Voor
kinderen vanaf acht jaar plezierige
ontspanning.
FRANgOIS MALLET-JORIS: OVER
SPEL IN HET WEEKEND? (Uitge
verij Manteau, Brussel - Den Haag).
Het onderwerp van deze novelle is
zonder pretenties en weinig origineel.
Het is het bekende verhaal van de
jonge vrouw die zich door haar man
verwaarloosd voelt en daardoor in de
verleiding komt troost te zoeken bij
een andere man. De manier waarop
de schrijfster het gegeven tot héér
gegeven heeft gemaakt en in beel
dend detail heeft uitgewerkt, maken
het verhaal nochtans tot een gaaf
en leesbaar geheel.
PROF. DR. LUC. INDESTEGE:
Giovanni Papini.) Desclée de
Brouwer). Dit boekje, in de serie
„Ontmoetingen", pretendeert niet
een uitputtende studie te zijn over de
markante en gepassioneerde auteur
die Papini was. Het geeft wel een
duidelijk en overzichtelijk beeld van
diens leven en werk.
Burgerhart nog niet geschreven. Bet
je had vriendschap met een paar
ook al oudere dominees en ze deed
soms zeer onbezonnen dingen. Wat
moet dominee Wolff over haar ge
dacht hebben? Dat is onoplosbaar
en Asselbergs laat het ook als zoda
nig zien, maar dit tonen van de on
oplosbaarheid is helderder dan de
geheimen die door Stuiveling nu en
dan wel worden opgelost.
Dat is het grote verschil, dunkt
ons tussen hem en Asselbergs. Zij
zijn beiden goed geïnformeerd, ze
zijn beiden consciëntieus. Stuiveling
misschien nog meer dan Asselbergs,
ze hebben beiden gevoel voor de gele
ding van de samenleving, het stands
besef is bij Stuiveling wellicht gro
ter dan bij zijn Nijmeegse collega,
In elk geval hecht hij er meer waar
de aan. Beiden beschikken over een
niet te onderschatten inzicht in het
menselijke zieleleven dat bij een be
schouwing van letteren en letterkun
digen onmisbaar is.
In dit laatste doet zich echter ook
het verschil tussen hen beiden ge
voelen. Stuiveling toont 'n voorkeur,
soms ook in de keus van zijn let
terkundigen. Hij heeft gevoel voor
het redelijke in de mens, hij heeft
gevoel maar op een andere wijze
dan Asselbergs voor de traditie,
zeer sterk zelfs. Maar hij blijft bin
nen bepaalde grenzen.. Hij ziet maar
gedeeltelijk het aparte, het gekke als
men wil, in een figuur als Couperus.
Asselbers beschikt wel over dit ge.
voel voor het gekke; hij trekt, al
thans in de Nijmeegse colleges geen
grenzen. Hij houdt van het grillige,
van het absurde. Hij verstaat heel
goed de redelijke, de gewone, ach
tenswaardige burger, maar hij heeft
ook waardering voor degene die niet
tot de groep der achtenswaardigen,
behoort.
Hij speelt vaak met zijn stof, maar
altijd tegen de achtergrond van ernst
en eruditie.
De eruditie van Stuiveling hoeft
waarschijnlijk nauwelijk onder te
doen voor die van Asselbergs, maar
Asselbergs is ook in staat die eru
ditie te vergeten, al overkomt hem
dat niet heel dikwijls. Men leest
daarom Asselbergs niet alleen ter
lering maar ook tot zijn vermaak.
Dat is zelden het geval bij Stui
veling. Wat de lering betreft moet
men Stuiveling echter niet onder
schatten. Wie bij hem leest over Betje
Wolff en Aagje Deken, over David
Jacob van Lennep. over Conscience
en de vaderlandse romantiek, over
Louis Couperus, over Gorters brie
ven aan Lenin, over het vroegste
werk van Hemriette Roland Holst v
der Schalk, over Thomas Mann, over
Herman Teirlinck, over Willem El-
schot en Herman van den Bergh, zal
na lezing in verschillende opzichten
meer weten dan voordien en zijn in
zicht zal zijn gescherpt.
En dat zal eveneens het geval zijn
bij het artikel waarmee de bundel
begint en dat wat lichter van aard
is dan de daaropvolgende. Het is ook
het meest speelse artikel en speels
zijn is niet de meest naar voren ko
mende eigenschap van Stuiveling.
Hij heeft het in het aandeel van de
muze over geld en geldbezit, zoals
we reeds opmerkten, dichters waren
vroeger nog meer afhankelijk voor
hun meestal karig bestaan van hen
die het ruimer hadden. Ze moesten
vaak lof toezwaaien aan lieden, die
ze in feite niet zo erg bewonder-
den.Willink heeft portretten van geld
bezitters gemaakt, zeer nauwkeu
rige portretten zoals men weet. De
geportretteerden komen er niet zo
best af, ze zien er soms bepaald
afgrijselijk uit. Dat hoeft de bedoe
ling van Willink niet geweest te zijn,
hij gaf het model weer als het was
en dat bleek voor de weerzinwek
kendheid ruimschoots voldoende.
Een soortgelijk portret kan men
reeds in dichtvorm bij Breeroo vin
den.
't Het niet een beet om 't lijf dat
men 't geld zo verguist,
lek legh het liever op; en stapelt
in mijn kist,
Elck leyt moy op zijn ste in sackjes
ofgesondert,
Ik doet niet minder uyt als dartich
op het hongdert,
Diet zo hooch niet en wil, die machet
laten staen
Natuurlijk wordt het aandeel van
de muze naarmate men dichter bij
onze tijd komt bij Stuiveling ernsti
ger en wordt een volkomen sociale
om niet te zeggen socialistische aan
gelegenheid. Bij Arthur van Schen-
del, de schrijver van „De rijke man"
„relativeert geen glimlach of grim
lach zijn diepe ontgoocheling, dat de
geldmaatschappij de mens niet toe
laat te leven volgens de wet van
zijn geweten."
Socialisten en humanisten zijn
soms erg wettische lieden, die het
geheim van het menselijk bestaan in
leefregels willen vastleggen. Dat is
een beperking waarvan Asselbergs
de beperktheid beter ziet dan zijn
collega, hetgeen ons niet belet Wil
lens en Wetens niettemin ter lezing
aan te bevelen aan alle letter -
lievenden.
JOS PANHUIJSEN