KING J? luist UT Joost Nuissl: NOEM MIJ MAAR LIEDJESZANGER Scholieren maken van hun hart geen ZE VRAGEN EEN LIEDJE WAAR ZE MEE KUNNEN DOEN WAT ZE WILLEN RHOGING gehele woning. (,95 2,95 „Als ik in het hiernamaals ge loofde pleegde ik zelfmoord. Wij wachten op uw reacties". Ben Je ook zo n teer wezentje? DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 23 AAA ART 1968 anheid in strekkende mtr. tfabrikanfen en let jordijnen, glas- Tel. 01140-3293 inkoop van schappen E KINDER- DSCHAPTAS „Het gaat °P het ogenblik erg goed met het Nederlandse lied. Het begint tenminste eindelijk volwassen te worden. Het krijgt een eigen gezicht en dat is ver heugend. Behalve het smartlap genre had je vroeger alleen maar Nederlandse cabaretliedjes. De rest bestond uit vertalingen uit het Frans en Engels. Dat is nu gelukkig grotendeels voorbij". Joost Nuissl is 22 jaar. Hij is in Amsterdam geboren en woont mo. menteel in Abcoude op een. boer derijtje omdat het „zo lekker rus tig is zonder buren". Hij noemt zichzelf „liedjeszanger" en enige weken geleden werd zijn eerste plaatje op de markt gebracht. Een singletje met twee liedjes: „Ga, Gabriël" en „De Hondjes". „Het soort liedjes dat ik zing zou je kunnen omschrijven als een Nederlands chanson" zegt hij. „Toch ben ik zelf niet erg geluk kig met die term. Ik geloof dat je beter kimt spreken van luister, liedjes. Chansons zijn namelijk uitgesproken Frans. In Frankrijk kan alles op een bepaald ogenblik chanson worden genoemd, zelfs een „Mien waar is mijn feest neus". En daarom wil ik liever niet over Nederlandse chansons spreken. Het is een beetje een be laden uitdrukking". Ongeveer vijf jaar geleden be gon Joost Nuissl met het schrij ven en componeren van liedjes. Anderhalf jaar geleden werd hij professional. Het gaat hem pp het ogenblik erg goed. Hij treedt veel op in het land en ook in België trekt hij veel publiek. Driemaal was hij op het televisiescherm te zien en dat vindt hij voorlopig meer dan voldoende. „In 1965 heb ik aanbiedingen gehad om een grammofoonplaat te maken. Ik heb dat niet gedaan en daar ben ik nu blij om. Het is namelijk met jonge artiesten vaak het geval dat zij zich door hun onbevangenheid in de ver keerde richting laten duwen. Dat is heel gevaarlijk. Vooral in het genre dat ik zing. Dat is niet commercieel en de mogelijkheid bestaat dat je na een kleine pe riode van grote bekendheid, plot seling een tuimeling maakt die j e niet meer te boven komt" zegt hij. ',,Ik ben daar erg huiverig voor. Ik werk veel liever in de on bekendheid. Onder de grote op pervlakte, maar wel constant. Zo'n bliksemcarrière is niets voor mij". De liedjes van Joost Nuissl zijn eenvoudig. Een beetje ballade achtig en licht ironisch. „Ik wil per se niet fel protesteren" zegt hij, „Iedereen moet er maar uit halen wat hij wil. De mensen wil len ook niet meer dat zij iets voorgekauwd krijgen. Ze vragen een liedje waar ze mee kunnen doen wat ze willen. Dat bevredigt hen veel meer". Joost Nuissl, die zangles, gi taarles, en een vorming algemene muziekleer op het conservatorium in Amsterdam heeft gehad, houdt van nagenoeg alle soorten muziek. Chansons, folk-songs, klassiek. Hij is een groot bewonderaar van veel artiesten. Toch zal hij nooit zo ver gaan dat hij zich een be paalde artiest tot voorbeeld gaat stellen. Hij wil een eigen stijl ont wikkelen en daarvoor een eigen publiek zoeken. „Ook in Neder land is er niemand die ik nou hele maal zou willen navolgen" vertelt hij. „Wim Sonneveld heeft be paalde dingen die me erg aan staan en die ik ook wel zou willen doen. Daarnaast doet hij dingen die mij beslist niet liggen en die het publiek van mij ook nooit te horen en te zien zal krijgen. Het zelfde geldt voor Ramses Shaffy. Sommige delen van zijn repertoire *ou ik zo over willen nemen, an dere gedeelten beslist niet". Joost Nuissl „een Zwitserse naam die eigenlijk als Nu-iessel moet worden uitgesproken, maar dat is te moeilijk voor de mensen en daarom zeggen ze maar ge woon Nuissel met de ui van uien" heeft tot nu toe eigenlijk altijd een beetje in het donker gewerkt. Zijn aanloopperiode is tamelijk lang geweest. Hij vindt dat niet erg. Binnenkort zal zijn „duistere bestaan" wel af gelopen zijn. Op de eerste plaats omdat zijn liedjes van een zodanig gehalte zijn, dat bekendheid gewoon een gevolg moet zijn. Op de tweede plaats omdat hij sinds kort samen met Boudewijn de Groot en Rikkert Zuiderveld werkt onder iemand die als tekstschrijver in Neder land een grote naam heeft: Len- naert Nijgh. En dat zal zeker in vloed hebben. H. r. R. o Wü H (Van een onzer redacteuren) Schoolkranten zijn vrij moedige geschriften. De jonge schrijvers hierin zijn doorgaans niet van de beteuterden. Dat is de eerste, vooralsnog op pervlakkige indruk, die je krijgt, wanneer je er een aantal door leest. Als buitenstaander en ook wel (een beetje) als oudere, voor wie het dwingende geluid van de ichoolzoemer of -bel al enige tijd niet meer bindend is, valt je dit op. Heb je er, onderwijl voortdu rend terugdenkend aan die roem ruchte jaartallen waarin je zelf reet het grootste gemak bijdroeg '°t de slijtage van leraren en oo'hanken, zo'n stuk of wat oorgenomen, dan ben je eigenlijk weer insider geworden. De bladen geven steeds grondige ormaties over leraren, over ver- ri'e'' vermeende wantoe- do- j ,en Yooral over wat er on- leerlingen leeft en wat zij TWover actuele onderwerpen. W j- worden niet weinig »iÜ° ngen en uitdrukkings- 1 n aarl het papier toever trouwd, die het best te beschrijven zijn als „onvervalste spreektaal van tieners onderling." Duidelijk dus en gewoonlijk niet met een blad voor de mond. Dit houdt wel het gevaar in, dat men wat te ver kan gaan. Zo wordt er ongezouten kritiek geleverd in „Krabbeltje"het blad van de J. F. Kennedy-h.b.s. in Don gen. Er wordt een sinterklaasmid dag in beschreven, die velen ken nelijk zwaar op de maag lag. We laten de schrijver, die zich overi gens op een tamelijk gezochte wijze verontschuldigt over zijn weigering zijn naam onder het stuk te zetten, aan het woord de hieronder ge bruikte naam van de gehekelde fi guur is niet de in „Krabbeltje" ge noemde; die laten we weg en we kiezen de naam „Janssen", een ge fingeerde naam dus): „Janssen sprak een openings woord, waarbij hij woorden uit sprak, die hij in de krant gezien had of hij heeft het woordenboek van buiten geleerd. Na dat geleuter van Janssen Volgt een beschrijving van wat er na dit „geleuter" voorviel. Er werd, namelijk een leraar naar voren gehaald. „Janssen moest bij deze man zijn haren weer in de war doen. Waar is dat goed voor? Hij moet niet den ken, dat hij alles mag". En aan het slot van dit stuk: als je wilt, doe het dan op nieuw maar please, bitte, a.u.b., s.v..p zonder Janssen!" De schrijuer geeft terloops nog een veeg uit de pan door op te mer ken, dat de hele school er wel zo over zal denken, „uitgezonderd na tuurlijk Janssen en zijn harem". Elders in dit blad wordt door een ander dezelfde middag gekraakt en blijkbaar dezelfde figuur aange duid: „Het scheen mij overigens toe, dat dit kwalletje juist geëngageerd was, om de gehele voorstelling in de war te schoppen, wat hem bijzonder wel gelukt is". Men kan in het voorgaande een vorm van „duidelijkheid" niet ont kennen. Maar het is wel de vraag of het de taak van een schoolblad is, om iemand, die kennelijk een mede-leerling is, op deze wijze te benaderen. Er ontbreekt hier een gevoel voor „stijl". Al is het nog zo te prijzen, dat men van zijn hart geen moordkuil maakt. Onder het opschrift „Kritiek" ont moet je trouwens ook wel een an der soort enthousiasme. Hartver- overend soms, en tot nadenken stemmend, zoals in het officieel or gaan van de schoolvereniging van de R.H.B.S. in Vlissingen. Het or gaan heet „Perspektief" en hierin wordt door iemand uit de derde klas aangekondigd, dat hij kritiek gaat leveren: „Mensen, in het hiervolgende stuk je zult u de eerste kritiek in Pers pektief lezen. Deze kritiek is zowel afbrekend als opbouwend. Of al thans dat hoop ik, ik hoop n.l. dat door het feit dat deze kritiek af brekend is z'e opbouwend zal wer ken". De redactie van dit blad merkt overigens terecht op, dat de ophan den zijnde samenwerking tussen de R.H.B.S. en de openbare U-L.O. in Vlissingen mettertijd tot gevolg zal moeten hebben één krant voor bei de scholen. Zonder de andere schoolkranten te na te spreken, moet gezegd wor den, dat van het ingezonden mate riaal „De Sleutelring" van het O.L. Vrouwelyceum te Breda ver boven de andere uitsteekt, wat betreft tekstkeuze, originaliteit, illustraties en vooral opmaak. Een uitstekend blad, dat hier en daar misschien wat al te kras is in zijn vocabulaire. Maar preutsheid is niet altijd op zijn plaats, als je een schoolkrant doorbladert. Dat blijkt wel. „De Sleutelring" komt met een recen sie van het boekje „Pudding en Gisteren" en schrijft in het wat minder ruige gedeelte van dit stuk je, dat hier nu de moppen in staan, „die bijna alle flink hellen, maar trefzeker de sfeer weergeven van de tijd waarin wij reeds schater den bij het horen van vieze woor den De humor van deze bakken is volkomen ondergeschikt aan de vaak vergezochte construc ties om zoveel mogelijk schuins in een bak te verwerken". Het boek wordt (uiteraard) aan bevolen. Het blad is verder gul volge stopt met veel humor, waarin men het bewijs kan vinden, dat het be slist niet noodzakelijk is om oubol: lig te zijn, een euvel dat in vele andere schoolkranten hier en daar hardnekkig voor blijft komen. De ernst ontvangt er ook zijn deel. Zo hebben we met belangstelling het voortreffelijke interview gele zen met de schilder Jan Strubbe, die aan de rand van het Liesbos woont. En wat te denken van deze kreet, die aan de binnenkant van de kaft te lezen valt: „Als Ik In het hiernamaals geloofde, pleegde ik zelfmoord. Wij wachten op uw reacties." Hoewel in verhouding vrij dun gezaaid, komen er in de geschrif ten toch betrelckelijk veel beschou wingen voor over actuele zaken. Zo verscheen in „Stulta Graviaque" het blad van de Bredase gymnasias tenvereniging „Vivat Gaudium" een zeer persoonlijk getint artikel over edelmoedigheid ten opzichte van oorlogsmisdadigers. De schrij ver vraagt zich af of de drie nog in Breda gedetineeerde nazi's 1 niet eerder oorlogsslachtoffers zijn. Hij acht vrijlating van deze tot levenslang veroordeelden „zeker te wensen". Prompt verscheen in de volgende uitgave van „Stulta Gra viaque" een soort terechtwijzing van een andere leerling, waarin deze scherpe kritiek levert op het artikel, niet zozeer op het uiteinde lijk oordeel dat erin uitgesproken wordt als wel op de weg, die be wandeld wordt, om tot een oordeel te komen. Een niet onaardig voor beeld van woord en wederwoord. Een minder aardig voorbeeld brengt het eerder genoemde „Krab beltje". In een vers, vrij naar Von dels „Constantijntje", wordt koning Constantijn van Griekenland beslist onjuist en afkeurenswaardig afge schilderd. Hij wordt zonder blikken of blozen ,,'t Hitlertje van 't Griek se Rijckgenoemd. Zoiets moet je nou net niet doen. Je laat er zo ge makkelijk mee zien, dat je er niet veel van begrepen hebt. Een bijdra ge, die „Krabbeltje" onwaardig is. Een blad, dat een bijzondere ver melding verdient isCarillon' van 't Mencia de Mendoza Lyceum in Breda. Het staat vol met interessan te bijdragen en ook de opmaak is niet onverdienstelijk. Het onderwerp caranaval werd aangegrepen voor een uitvoerige reportage: een interview met prins Driekus, een met de secretaris van de prins, een met een analfabeet op dit gebied en tenslotte een met een leraar, die het hossen en dweilen niet vreemd is. Een goed geschre ven geheel. Een exclusief verhaal troffen we nog aan in „Perspektief". Het is een verslag van een vogelexcursie naar Het Sloe. Men zag die middag, aldus het blad, 1 steenloper, 10 paarse strandlopers, 100 kanoet- strandlopers, 100 bonte strandlo pers, 100 scholeksters, 100 bergeen den, 337 smieten, 30 blokeenden, 10 strandplevieren en 35 wulpen. Een krasse getuigenis. Want zij klopt niet. Omdat er natuurlijk ook nog mus sen en spreeuwen bij waren. Meisjes, die deze lente de idee- en van mini-Mary Quant willen volgen moeten zorgen dat ze er uitzien als tere, kinderlijke we zentjes, die eerder thuishoren in een bloementuin dan in deze nuchtere wereld. Engelands eer ste ontwerpster van jongeren- mode, die deze week eventjes in Amsterdam was om hip Neder land met haar nieuwe collectie kennis te laten maken, houdt het bij super-mini-jurkjes van crêpe, flannel, jersey en linnen in nieuwe stralende zomertinten. Op de eerste foto links een jurk je, dat behoort tot de leukste uit de Ginger-collectie van Mary Quant. Je kont het uitsluitend dragen als je nog heel jong bent. Anders staat het niet kinderlijk maar kinderachtig. Het heeft dubbelgepofte mouwen en is ge garneerd met stroken kant waar i doorheen satijnlint is gevlochten. Er hoort een grappige kouse band bij. De tweede foto van links toont het teruggaan naar de jaren-der tigmode. Een beetje „Lili-Mar- lene-stijl" noemt Mary dit zelf. Het rechtse jurkje heeft het mo del van een herenoverhemd. Voor het typisch vrouwelijk ac cent zorgt de kantgarnering rond de mouwen. By beide jurk jes horen baretten. Klassieke jurkjes zie je op de tweede foto van rechts. In het ene is de overhemdvorm geheel TIJ gehandhaafd, het andere valt op door de grote kraag en de broek rok. Helemaal rechts tenslotte een blouse-jack gecombineerd met een broekrok. Voor dit sportie ve pakje gebruikte Mary Quant licht-grijs flannel. Iets heel nieuws in haar lentecollectie is het dirndijurkje met een brede elastische band in de taille. Haar laatste collectie zal ook in Nederland worden uitgebracht. Mary Quant zelf zegt: „Deze collectie is misschien de aardig ste van de laatste jaren. Ik heb een beetje geflirt met de jaren rond 1890 en zelfs met die rond 1930, maar het zqn zachtere kle ren, meisjesachtiger, kleren van nu!"

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1968 | | pagina 19