DICHTERS OVER DE SCHOONHEID VAN ZEELAND
Niek van Leest wil blijven spelen met de vorm
MIDDELBURG - Eens heeft iemand smalend gezegd: „Zeeland heeft zó weinig schoon
heid te bieden, dat alleen dr. L. van Egeraat er nog enthousiast over kan zijn". Dr.
van Egeraat is intussen al enthousiast geworden over „de verdroomde verten van het
Zeeuwse land, met zijn wolkengevaarten, zijn ijle stedekens die schijnen te drijven op
de horizonten". Mooi gezegd. Maar hij was niet de eerste. Grotere literatoren hebben
al lang geleden hun lier zo zuiver als zij konden gestemd, om Zeelands schoonheid te
bezingen.
DAGBLAD DE STEW VAN ZATERDAG 23 MAART 1968
Eén van hen was, in 1873, de
Italiaanse romancier De Ami-
cis. die samen met de Vlaamse au
teur Charles de Coster (schepper
van de Uilenspiegel) een bezoek
aan het toenmalige „Staats Vlaan
deren" bracht. In zijn boek „Olan-
da" gaf De Amicis aan Zeeland de
eer van het openingshoofdstuk. De
Italiaan omschreef Zeeland als
een „archipelago misterioso" (een
geheimzinnig eilandenrijk). De
verklaring van die geheimzinnig
heid is bijzonder. De Amicis en De
Coster zwierven namelijk per boot
door de provincie, zodat voor zo
ver het hun betrof, het land ach
ter de dijken schuilging. ,,Men ziet
de Zeeuwse eilanden niet, men kan
ze slechts vermoeden", constateer
de De Amicis.
De Amicis vond dat de Zeeuwen
maar op een drijvende plank leef
den. „Zal deze hele provincie niet
op een kwade dag door de wateren
verzwolgen worden?", vroeg hij
zijn metgezel. De Amicis stelde de
ze vraag 86 jaar voordat de wa
tersnoodramp plaatsgreep.
Was de vraag van De Amicis
profetisch, het antwoord was
dat niet minder. „Zeeland zal
nooit verzwolgen worden. Integen
deel. De dag zal aanbreken waar
op Zeeland geen eilandenrijk meer
is, maar tot het vasteland be
hoort
Er zijn veel van dit soort 'gesprek
ken gevoerd tussen literaire gro
ten en hun gidsen door dit boeien
de gewest. Zeeland* dat uiterlijk
onaangedaan, leefde te midden van
de grommende zee, fascineerde ook
een man als Victor Hugo.
Honderd jaar geleden verscheen
bij Michel Lévy te Parijs een boek
je dat de wat dubbelzinnige titel
„Victor Hugo en Zélande" droeg.
Immers, hoe moet men deze nu
interpreteren: als een boek van
de bekende Hugo over Zeeland
of wel als het werk van een on
bekende over Hugo's reis door Zee
land?
De waarheid blijkt ietwat ingewik
kelder: in werkelijkheid betreft
het een reisverslag reportage,
zo men wil van een reisje, dat
de auteur van Notre-Dame de Pa
ris in de zomer van 1867 naar Zee
land ondernam, in gezelschap van
zijn oudste zoon Charles (die va
ders indrukken te boek stelde)
van de jongste zoon Frangois-Vic-
tor (vertaler van verschillende
stukken van Shakespeare) en van
Arthur Stevens, de broer van Al
fred, de schilder. Was Charles in
dit boekje feitelijk niet meer dan
„his masters voice", laatstgenoem
de toont hier, een enkel ogenblik
optredend, een heel eigen karak
ter. Het is wanneer Stevens met
Hugo over vrouwenschoon discus
sieert. Het geldt namelijk het
vrouwentype dat de toen nog
maar sinds kort overleden Eu
gene Delacroix placht te schilde
ren en dat, naast bewondering,
ook de irritatie van de dichter
heeft opgewekt. Hug;o vindt de
vrouwen van Delacroix te gepas
sioneerd, te expressief, haar mond
vertrokken, haar voorhoofd te
laag, in één woord hij houdt zich
niet en geheel onnodig aan
het academisch schoon. Stel daar
tegenover een Veronese en het
verschil zal ten gunste van de
vrouwen van de Italiaanse schil
der der Renaissance uitvallen.
Daarmee is niets kwaads over de
Zeeuwse schonen gezegd: integen
deel, al hebben ze geen klassiek
type, Hugo is er verrukt van, al
maakten de Vlaamse meisjes wel
licht meer indruk op de dichter
van La fille du timbalier
A ls moderne Hollanders kunnen
wij zulk een uitstapje op twee
manieren beschouwen: ten eerste
als de gril van een groot man, die
als inwoner van het machtige
Frankrijk van het Tweede Keizer
rijk wel zo goed wil zijn onze ne
derige provincie te bezoeken, als
gold het het kleinste gewest van
een klein land, ten tweede als de
escapade van een, balling, die even
wil vergeten dat hü een vervolgde
is, een verbeurdverklaarde, een op
standige, de schrijver van de te
gen Napoléon Ie Petit gerichte sa-
tirenbundel Les Chatiments, die
in deze vrijplaats (toen althans)
voor „volksvijanden", een ogenblik
hoopte te herademen.
Voor deze laatste opvatting is in
zoverre iets te zeggen als dat Hugo
voor zjjn „voyage en Zélande"
het befaamde Vredescongres, dat
begin september 1867 te Genève
werd gehouden, heeft opgegeven,
iets waarvoor hij zich bij zijn
vrienld Garibaldi, bevrijder van
Italië en de Kerkelijke Staat, ver
ontschuldigde
Had dat het kleine Zeeland wer
kelijk op zijn geweten?
Of zou soms de menselijke IJdel
heid hier een rol gespeeld hebben?
Op een congres, waar figuren als
genoemde Garibaldi, Mazzini, een
andere bevrijder van Italië, de be
kende revolutionair Bakounin,
Henri Rochefort, de journalist, en
de uitgever A. Lacroix elkaar ren-
dez-vous gaven, was voor de
man die als de unieke op
de wereld wilde optreden te weinig
eer te behalen. Slechts door afwe
zigheid kon hij hier schitteren.
Terwijl In het kleine Holland....
Volgen we de reizigers een ogen
blik naar Dordrecht, het noorde
lijkste punt van de uitgestippelde
reisroute, alwaar ze door de dienst
doende protestantse predikant,
Marius Perk, vader van de toen
maals 8-jarige Jacques, gastvrij
werden ontvangen niet alleen,
maar ook met kennis van zaken
werden te woord gestaan. Niet al
leen een bewonderaar, ook een
trouw lezer van Hugo was hier aan
het woord. Eenmaal in de eertijds
katholieke kerk aangekomen, wees
Perk sr. hun de kansel en bekende
het gezelschap dat hij soms de
aanvechting kreeg bij de aanvang
van de dienst Les Misérables op te
slaan, in plaats van de oude Sta
tenbijbel als een soort „bible de
l'humanité". Het pleit voor de ove
rigens toch wel ijdele Hugo dat hij
ditmaal, in plaats van zich door
deze lof in slaap te laten wiegen,
wees op het schandelijk vandalis
me door de protestnten aan deze
eertijds zo schone kathedraal be
dreven.
Bovenstaande uitweiding diene
om de lezer de sfeer duidelijk
te maken, waarin de grote revolu
tionair en taalkunstenaar placht
te reizen. Men ziet, het betreft hier
allerminst de gezapige 19e eeuw,
waarin de Biedermeiers en bur
gerkoningen, Filisters en Droog
stoppels, Jan Salies en Pennewips
het voor het zeggen hadlden. En
wij Hollanders bleken zo nodig in
het koor der vernieuwers en radi
calen onze partij best mee te kun
nen zingen!
Als men de vraag stelt op welke
wijze onze grote Hugo reisde, is
het antwoord verrassend eenvou
dig: per „Telegraaf', d.w.z. per
stoomboot „De Telegraaf", bekend
hoe kan het ook anders? om
zijn snelheid. Een antwoord dat
tweeërlei eenvoud op het oog
heeft: simpelheid en soberheid,
zoals het de auteur van Les Misé
rables paste.
De tocht van Antwerpen uit over
de Hont of Westerschelde begon
onder schitterende weersomstan
digheden: een azuren zomerhemel,
een aangename kout op het dek
met alle gemakken die zelfs het
jaar 1867 wist te bieden, gaf ae
touristen waren het dat eigen
lijk wel? de illusie najaden te
zijn, zoals de schrijver ons toever
trouwt. Daarbij was Hugo een on
vervalste optimist, zoals de jon
gere Baudelaire een onverbeterlij
ke pessimist geweest was. Tragi
sche coïncidentie: deze reis valt
juist in de laatste levensdagen van
Pt' i
Ds. M. A. Perk, de vader van de
dichter, die Victor Hugo toe
vertrouwde, dat hij soms aan
vechting kreeg om „Les Misé
rables" als Tcanselbrief voor te
dragen
de dichter der Fleurs du Mal, waar
in de terecht beroemd geworden
verzen op Holland voorkomen. En
kele regels uit Invitation au Voyage
mogen ook de Zeeuwen zich aan
trekken:
Les soleils mouillés
De ces dels brouillés
Pour mor. esprit ont les charmes
Si mystérieux
De tes traïtres yeux,
Brillant a travers leurs larmes.(1)
Het merkwaardige van dit gedicht
is wel dat Baudelaire Holland uit
eigen aanschouwing niet eens ken
de. Het is slechts een indirecte in
druk van het „land van Cocanje"
in een enthousiaste brief van zijn
vriend Delacroix opgedaan, die de
dichter de wonderschone verzen in
de pen gegeven heeft. Vijfender
tig jaar na hem dichtte een verte
genwoordiger van een derde gene
ratie, Paul Verlaine, enige ontroe
rende verzen op ons land, die al
evenzeer op Zeeland kunnen wor
den toegepast:
le del
Non plus brumeux, mats de par
l'ombre
Même et l'éclat essentiel,
O le ciel aux teintes sans nombre
Qu'opalisent l'ombre et l'éclat
De votre .art clair ensemble et
sombre2
Nog vertrouwder moet ons de
opmerking in de oren klinken die
men eveneens in het ter gelegen
heid van zijn bezoek aan Holland
samengestelde Quinze jours en
Hollande aantreft: „Et des fem-
mes avec du cuivre après leur
front"(3)
precies een halve eeuw na Hugo
1 ontdekte eenHollander
Zeeland en zijn precieuze boekje
spreekt van niet minder verwon
dering over dit „verborgen myste
rie" dan dit met Hugo het geval
geweest was. In tegendeel, het is
of de auteur die we ondanks de
leeftijd die hij nu al gehad zou
hebben nog hardnekkig „P. H.
Ritter Jr." blijven noemen door
een niet aflatende verwondering
bevangen werd, toen hij onze pro
vincie in 1918 binnentrok, een
reisavontuur dat reeds het vol
gend jaar de welbekende Zeeuw-
sche Mijmeringen opleverde.
Wellicht heeft deze precieuze scri
bent, die men wel eens met een
woordspeling op zijn naam de
„ridder" onzer journalisten ge
noemd heeft, Zeeland beter begre
pen dan Hugo die met zevenmijls
laarzen door onze provincie trok
als gold het een klein stukje van
de door de dichter met reuzenar
men omhelsde „mensheid". Een
wezenlijk verschil was er tussen
beide reizigers: ontdekte Zeeland
Hugo, Ritter ontdekte Zeeland in
letterlijke zin als de schone slaap
ster die door hem wel wakker ge
kust wilde worden. Het was toen
namelijk nog niet de zakelijke tijd,
waar we nu nog steeds in leven.
Wel sierde een stadje als Goes al
de eerste bioscoop als een instru
ment des duivels, wel stond er de
lelijke muziektent al op de grote
markt, wel kwam de industrialisa
tie reeds op gang maar in Rit-
ters ogen waren dit slechts
schoonheidsvlekjes die hem niet
verhinderden in zoete mijmering
de provincie door te fietsen als
ridder van het stalen ros, die zich
niet liet afschrikken na een dag
fietsen nog eens de schemer in te
trekken al rijdend door de vlakten
van Zeeuwsch-Vlaanderen en in die
schijnbaar verre van benijdens
waardige situatie rustig filosofeer
de en mediteerde over Zeelands
bekoorlijkheden.
De kern van zijn aan Zeeland ge
wijde overpeinzingen vormt het
laatste hoofdstuk over de provin
cie dat het hart ervan belicht: het
betreft een „gedroomde Odyssee",
een moderne zwerftocht door een
moderne archipel die niet eindigt
op Ithaca, maar in de niet minder
gastvrije Abdij, een Middeleeuws
bouwwerk in nieuw gewaad en niet
tot museum verworden, maar nog
volop actief tot nut van de Zeeuw
se burgerij:
Wanneer de vogels zwijgen, zo
eindigt Ritters meditatie, die
eiken zomeravond hun stemmen
verzamelen in de toppen dier
boomen, waarvan de bladeren het
Abdijplein overschouwen als een
zacht bewegend baldakijn, dan
is er om de grijze Abdij geen en
kel gerucht dan het zuchten der
zachte windvlagen die klinken
als zeegeruisch in de verte ver
nomen
Een enkel detail herinnert ons even
aan een interieurtje van Pieter de
Hoogh:
Eén venster, geopend, noodigt
een geur der linde binnen, die
als een heilige boom geplant is
in den binnenhof, een cel vol
witte bloemen in windstilte
bloeiend op het grastapijt, een
omwande cel, maar die zich op
waarts opent naar de met pracht
van kleine sterren vervulde
avondlucht.
Victor Hugo ten tijde van zijn
ballingschap, toen hij een be
zoek aan Zeeland bracht.
Even komt de lyricus om de hoek
kijken, verlangend uitkijkend ach
ter een der Abdijtorens:
Js het een droom die ik blik in
een lachend oog dat doet den
ken aan een zomerlucht waar de
zon in schijnt, is het een droom
dat ik. samen ben met mijn lief
ste, mijn Walchersche schoone,
die mij hoar lijf en haar ziel
reikt, omdat ik de minnaar van
haar land ben?
Om zich tenslotte te realiseren dat
Zeeland een aan de zee ontworsteld
land ls, dat altijd weer door die
zee in bezit kan worden genomen:
En daar opeens, in den eersten
schemer van den weerom be-
ginnenden dag, wordt het mij
openbaar, dat wij wijken van het
land van mijn liefde, dat ver
weg ligt aan den horizont, met
zijn boomen en huizen en torens,
wier speelwijze over de wateren
neuriet, verloren in een onbena
derbaar verschiet. Hoog en angst
wekkend rijzen de golven, de
groene rulle massa's die aan ko
men daveren uit den oceaan, die
ontembaar zich heffen en neer
storten op het kleine, vermetele
schip. Het tand zinkt weg in Ae
zee, het groene land met zijn
donsig-witte kusten, heel Zee»
land zinkt weg en mijn ziel is
vol weemoed om den voor immer
prijsgegeven droom.
Een visioen dat op tragische wijze
verwerkelijkt werd.
Dr. D. A. de Graaf
2) O hemel die, vrij van nevelen,
door een spel van schaduw en
zonneschijn, in talloze tinten,
opaal gekleurd) wordt, dank zij
uw het sombere toverkunst.
1) Vochtige zonnen in warrige
wolkenvelden hebben voor
mijn geest een bekoring, die
afstraalt van verraderlijke blik
ken, afkomstig van jouw ogen,
die door tranen omfloerst, me
toeschitteren
2) O hemel die, vrij van nevelen,
door een spel van schaduw en
zonneschijn, in talloze tinten,
opaal gekleurd wordt, dank zij
uw hei-sombere toverkunst.
3En vrouwen met koperen kap
Niek van Leest bij zijn ontwerp voor een reliëf in bront voor een bankgebouw.
HIJ zegt het zelf: „Je zit hier
in Zwaluwe zo achteraf en
geïsoleerd, dat je maar moei
lijk vooruit komt. Je krijgt
geen contacten en alleen de men
sen in het dorp weten het. Die zeg
gen allemaal, dat ze het mooi vin
den. Dat is natuurlijk fijn, maar ik
zou zo graag wat deskundige bege
leiding hebben". Toch zijn er ver
schillenden elders die Niek van
Leest wel kennen. De metselaar in
Hooge Zwaluwe, die zijn stiel op
gaf om beelden te maken. „Vooral
toen Dagblad De Stem enkele jaren
geleden eens aandacht aan mij be
steedde, kwamen er reacties. Ver
schillende opdrachten volgden
toen", vertelt hij.
YP is hij nu bezig met een reliëf
voor de nieuwe Raiffeisenbahk
van Hooge Zwaluwe. „Ik heb nog
nooit iets zien maken en heb, be
halve mijn lagere school, alleen een
tekencursus gevolgd." Hij is blij met
enige erkenning, maar wandelt nog
wat onzeker rond in „de wereld van
de kunstenaars". Maar bescheiden
heid en doorzettingsvermogen zijn
de materialen waarmee hij op de
eerste plaats werkt. Aan een etiket
heeft hij geen behoefte. „Ik vind het
voor mezelf al een hele prestatie,
dat ik het van metselaar tot hout
snijder heb gebracht", zegt hij. Ach
ter zijn huis aan het Plantsoen heeft
hij een werkplaats gebouwd. Er lig
gen houten stoelpoten en friezen.
„Ik moet er zo'n vijftien per dag
snijden om aan de kost te komen;
heb vier kinderen. Het grote voor
deel is, dat ik zo precies leer wat
het hout onder de guts doet. Ik had
nog nooit een guts in mijn hand ge
had. Eerlijk gezegd vind ik de krul
len, die ik snijd niet zo mooi. Maar
het is werk handwerk voor
meubelfabrieken." Ongeveer tien
uur per dag werkt hij er aan. De
rest(!) van de tijd besteedt hij aan
zijn hobby: beeldhouwer worden.
(Hij is zelf de eerste, die de nadruk
legt op „worden").
,,^/ANNEER ik een stuk klei in
mijn hand heb, dan gaat het
bijna vanzelf. En hakken in zand
steen bezorgt me ook niet veel pro
blemen meer. Er zijn wel eens een
paar kunstenaars uit de burnt een
kijkje komen nemen en die waren
positief in hun oordeel". Vooral de
oud-Zwaluwnaar burgemeester P.
Smits van Made-Drimmelen toont
interesse, die hem moed geeft. Er
bestaan plannen voor zijn gipsont-
werp „Watersnood". Niek van Leest
hoopt n.l. dat hij het eens groot mag
uitvoeren voor de jachthaven van
Made-Drimmelen. „Ja, er moet nog
wel iets aan gebeuren, maar die
mannenfiguur heb ik zó gezien. Kijk
daar waar de was hangt. Het wa
ter stond daar zó hoog en ik heb die
vertwijfeling meegemaakt".
In het Brabantse Esch staan inmid
dels twee beelden van hem: Bacchus
in brons op de bierpomp van het
dorp en een gehakt kinderbeeldje
bij een kleuterschool. Nu is hij bezig
met een reliëf voor de nog te bou
wen Raiffeisenbank in het dorp. Hij
heeft er uren op zitten ploeteren.
Eerst de tekening. „Die werd door
het bestuur goedgekeurd." En toen
groeiden er in de klei vier spittende
en oogstende mannen onder een
Zuidduits torentje. „Raiffeisen
kwam uit die streek, vandaar dat
torentje".
JVJU hangt het model al enkele we
ken tegen de stenen wand van
zijn „atelier". Hij heeft het brons
gekleurd. „Dan kun je zien, hoe het
wordt als het gegoten wordt in
brons". Ik houd de deur maar dicht.
Iedereen vindt het mooi en daar ben
ik een beetje bang voor. Het zelf
vertrouwen moet ik krijgen van
mensen, die er vakkundig over kun
nen oordelen. De vorige pastoor was
nogal kunstzinnig aangelegd en
aan diens oordeel had ik wel wat;
maar hij is er niet meer".'
Niek van Leest vertelt ingehouden
over de andere beeldjes, die er nog
staan. Twee geboetseerde manne
tjes. „In de kachel gebakken, maar
dat mislukte natuurlijk." Ja, een
eigen oven „De kachel is uitge
gaan en de kilte van het wijde natte
landschap buiten is binnen voelbaar.
Een man-vrouwfiguur, dat liefde
symboliseert, wordt in steen „ge
kapt". Hoe vind u het wat moet
ik ermee?, vraagt hij.
JVJIEK van Leest is geen man, die
naast zijn schoenen is gaan lo
pen; die zich de kunstenaar van het
dorp voelt. Waardering vindt hij fijn
maar bovenal zou hij deze „ontdek
king" in zichzelf graag tot dagelijks
levensspel maken. En zo wordt de
cirkel weer gesloten. Om dit tot
waarheid te kunnen maken zal hij
tastbare waardering nodig hebben.
Zo vergaat het eigenlijk iedere
kunstenaar. Hij noemt zich geen
„kunstenaar" en weet dat er nog
veel water door het Hollandsch Diep
moet gaan voordat hij zijn diepste
wensen vervuld zal zien. Hij zou nog
graag veel weten over materialen,
het verwerken ervan en de gang van
zaken in de kunstwereld, die eigen
lijk nog steeds een wereldje apart
is. Hij zou misschien een van de
mensen kunnen zijn, die kloven
helpt slechten, mits er vanuit het
professionalisme en de amateur be
langstelling ontstaat voor mensen,
zoals hij. Aan hem zal het niet lig
gen.
H. E.