soldaat Geluk voor de zorgeloze DE CLUB VAN VIER De meest eerzuchtige van alle Kennedy's 42-JARIGE BOBBY VERRAST AMERIKA Hardnekkig Risico Moeilijk Eenvoudig Verlegen Communist Avondgebed Johnson Naijver 7 DAGBLAD DE STEM VAN WOENSDAG 20 MAART 1968 (Van een onzer redacteuren) BREDA Amerika vraagt zich af, wat het heeft aan de nu 42- jarige Robert Fitzgerald Kennedy senator voor de staaf New York, oud-minister van justitie, vader van tien kinderen, broer van ex- president Kennedy, en nu open lijke tegenstander van zijn partij genoot Lyndon Johnson. De eerste reacties op de aankondiging van Kennedy, dat hij al dit jaar en niet pas in 1972 zal dingen naar het presidentschap van de Verenigde Staten, tonen de verdeeldheid van het Amerikaanse volk over deze weerbarstige zoon van de Kenne- dy-dan. Toen John Kennedy na zijn ver kiezing zijn toen 35-jarige broer Ro bert aanstelde tot minister van Justi tie, reageerde de pers geschokt met de beschuldiging van „nepotisme". Robert had de verkiezingscampag ne voor zijn broer succesvol be ëindigd en kreeg nu als dank een ministersbaantje. Een half jaar later was de stemming in het land heel anders. Robert Kennedy had zich uit de schaduw van zijn broer losgewerkt en zich ontpopt als een bekwaam, scherpzinnig en vooral energiek politicus. Na enkele maanden gaf een Amerikaans po liticus de volgende karakteristiek van hem: „Behalve zijn gemis aan ervaring is Robert Kennedy de man met vele kwaliteiten, die hem in staat stellen een zeer goed leider te zijn op het terrein van de bui tenlandse politiek. In zijn gedach ten is hij hardnekkig, hij is snel en hij is intelligent. Hij heeft een verschrikkelijke wil om te winnen". De man, die deze prijzende woor den sprak, is Richard Nixon, in 1960 door John Kennedy versla gen, in 1968 misschien de tegenstan der van diens broer Robert. Bobby Kennedy heeft het risico van zijn leven genomen door zich lijnrecht tegen Johnson op te stel len en niet vier jaar te wachten. Daar zijn alle commentatoren het over eens. Voor het overige tast iedereen in het duister. Maakt Kennedy zich in de komende maanden voorgoed politiek onmo gelijk of zorgt hij voor een van de grootste verrassingen in de Ameri kaanse geschiedenis door een par tijgenoot, een zittende president nog wel, het presidentschap voor de neus weg te kapen? De beslissing van Kennedy is even grillig en moeilijk te doorgronden als zijn eigen persoon. Enkele karaktertrekken van Ro bert Kennedy zoals journalisten die beschreven hebben: arrogant, kort aangebonden, moeilijk toegankelijk, kil, controversieel figuur, rigoureus eerlijk, onkreukbaar, de meest eerzuchtige van alle Kennedy's, be schikt over een onverwoestbare energie. Een van de mannen, die de Kennedy-familie het best kent, Arthdr Schlesinger, beschrijft hem in De Duizend Dagen als volgt: „Bobby's houding in het publiek zijn onheilspellende manier van doen, zijn uitdagende blik, de on bewogen blauwe ogen, de opeenge klemde tanden en de tartende, kortaf gesproken uitlatingen verdreven nu niet bepaald het beeld van een ruwe jongeman, die plot seling nationaal gezag had gekre gen". Journalisten die Kennedy in de eerste maanden van zijn minis terschap interviewden troffen hem in hemdsmouwen achter zijn bu reau, zijn das losgeknoopt, de mou wen opgerold. Hij antwoordde kort en bits op de vragen, en was na het interview alweer in zijn werk_ verdiept nog voordat zijn gespreks partner de kamer had verlaten. Een Democraat, die hem al tien jaar kent, zei onlangs: „Bobby is een van de moeilijkste mensen om mee te praten, die ik ooit ont moet heb. Hij geeft soms helemaal geen antwoord". Van de andere kant is Robert Kennedy ontwapenend eenvoudig en eerlijk. Hij is er zich niet van bewust, dat hij weerstand oproept en staat stomverbaasd, als ande ren hem vertellen, dat hij vijanden heeft. Robert Kennedy is voor alles een man van de praktijk. Hij is geen denker, zoals zijn broer, wiens po litieke leiderschap vooral bewon dering afdwong door de brede in tellectuele visie, die de basis vorm de van zijn succes. Een Engelse journaliste, Margaret Laing, die en kele dagen Kennedy in zijn werk en thuis, in zijn gezin, vergezeld heeft en daarover een boek ge schreven heeft dat binnenkort zal verschijnen, beschrijft hem als een introvert, die de onverstoorbaar heid als een bescherming om zich heen legt. „Daarachter ligt geen rijke, creatieve geest, geen diep, intellectueel inzicht (tenminste zo als academici zouden oordelen), maar wel: nieuwsgierigheid, schranderheid, snelheid en zeker heid". Het is een man schrijft ze, die zijn emoties voor iedereen ver bergt, die zijn genegenheid be waart voor slechts heel weinig men sen en die genegenheid nog 't ge makkelijkst toont, als die gepaard gaat met medelijden. Jacqueline Kennedy heeft over hem gezegd: „Ik geloof dat hij de meest mee voelende man is, die ik ooit ont moet heb, maar waarschijnlijk zul len alleen de mensen, die het dichtst bij hem staan zijn ge zin, zijn vrienden en de mensen, die voor hem werken dat kun nen zien. Mensen met een terug getrokken karakter worden dikwijls verkeerd begrepen, omdat ze te verlegen en te trots zijn om zich zelf bloot te geven". Wordt Robert Kennedy verkeerd begrepen? Het merkwaardige is, dat hij, net als zijn broer John, in staat is snel contact te leggen met de gewone man: arbeiders, werklozen, negers, mensen die hulp nodig hebben. Op een reis door Latijns-Amerika slaagde hij erin een gesprek te voeren met een groep communisten, die hem be schouwden als de vertegenwoordi ger van een regering, wier handen met bloed bevlekt zijn. In Chili stond hij om half vijf 's morgens op om in een kolenmijn af te da len. De bedrijfsleider wilde hem tegenhouden. Beneden werken com munisten, zei hij, die u willen do den. Kennedy ging toch. Toen hij weer boven kwam vroeg hij de be drijfsleider: „Als u hier mijnwer ker zou zijn, zou u dan ook com munist zijn?" „Ik ben bang van wel" antwoordde de man. Tegen een paar journalisten zei Kennedy toen: „Als ik in deze mijn zou werken, zou ik ook communist zijn". Sinds zijn ministerschap is Ken nedy rijper geworden. Met het doorzettingsvermogen, dat de Ken nedy's kenmerkt, heeft hij gelezen, gereisd en gewerkt. Zijn energie grenst aan het ongelooflijke. Hij staat elke morgen om half acht op, vertrekt om half negen naar de Senaat en werkt daar vaak tot diep in de nacht. Eten doet hij in de kantine van de Senaat of, als het erg druk is, op zijn kantoor, met een kop soep of alleen maar thee. Toen hij nog minister was probeerde hij zoveel mogelijk de lunch thuis te gebruiken, met zijn vrouw Ethel en zijn kinderen. Heel vaak was hij ook thuis, als het ge zin het avondgebed van een half uur bad. Die regelmaat is met het werk in de Senaat al bijna ver dwenen. Ze zal in de komende maanden helemaal verdwijnen. „Ik klaag niet" zei zijn vrouw tegen de Engelse journaliste, „hij is erg goed. Hij belt elke dag op, soms meermalen per dag. Maar dat is het enige van ons leven dat me niet bevalt: dat ik zo vaak van hem of van de kinderen vandaan ben". De schaarse vrije uren, die de se nator zich gunt, brengt hij in zijn gezin door. Met zijn vrouw voedt hij zijn kinderen nauwgezet op. Het huwelijk van Robert en Ethel is voorbeeldig. Als ze woorden heb ben is het over de vraag, wie van de twee verantwoordelijk is voor de holle kies van een van de kin deren Robert Kennedy is een echte Kennedy. En dus eerzuchtig. En rijk. Net als zijn acht broers en zusters heeft ook Robert, toen hij 21 jaar werd, een miljoen dollar gekregen van zijn vader, het finan ciële genie Joe Kennedy. De voor naamste karaktertrek van de Ken nedy's is wel hun saamhorigheid, die hun bijgebracht is door hun moeder Rose. Bobby Kennedy heeft zelf eens gezegd: „Wij Ken nedy's staan dicht bij elkaar. On ze familie is zeer eensgezind, het is een familie, waarin we allemaal van elkaar houden. Ik wil zelfs zeggen, dat onze kracht rust op de ze saamhorigheid". Zoals John Ken nedy als presidentskandidaat kon rekenen op de steun van deze hech te familie, kan ook Robert ver zekerd zijn van de trouw van zijn gezinsleden, vooral van zijn jongere broer en collega-senator Teddy. De hele familie zal zich ongetwijfeld weer als één man achter de Ken nedy plaatsen, die de zetel in het Witte Huis wil veroveren. Amerika wacht in spanning af of het deze hoogbegaafde uit Ierland stammende familie opnieuw zal lukken een zoon president te ma ken. De strijd richt zich in eerste instantie tegen de man, die nog maar enkele jaren geleden de tweede man na John Kennedy was, tegeh Johnson. Het zal binnen de Democratische Partij een uiterst verbitterd gevecht worden. De al jarenlang sluimerende vete tussen Johnson en Robert Kennedy zal nu voor het forum van heel de wereld worden uitgevochten. John son vreest Kennedy meer dan wel ke andere tegenstander ook. Hij heeft zelf met lede ogen moeten aanzien, hoe hij in het Witte Huis slechts in naam vice-president was. De werkelijke tweede man achter John Kennedy, de man die de pre sident in moeilijke momenten het eerst raadpleegde, was niet John son, Rusk of McNamara, het was zijn broer Robert. Bekend zijn de woorden, die John Kennedy sprak, toen hij van een vrije dag werd teruggeroepen, omdat het in Ber lijn spande: „Get Rusk on the pho ne, get my brother". Johnson heeft er zich als presi dent ooit over beklaagd, dat Bob by Kennedy in de pers bijna net zo veel publiciteit kreeg als hij. „Waarom houden ze daar niet mee op?" zei Johnson toen. „Hij kan mij niet schaden en ik hem niet. Hij kan me de kandidatuur niet afnemen, en ik kan er niets aan doen dat hij een nationale figuur is". Die situatie is nu grondig ver anderd. Eind vorig jaar zei een senator: „Ik geloof dat Lyndon Johnson alles zal doen wat hij kan om te beletten, dat Robert Ken nedy in 1972 president wordt". Als de naijver tussen de twee groten in het Democratische kamp zó groot is. staat Amerika en de hele we reld in de komende maanden nog heel wat te wachten Er waren eens vier jongens. Ze heetten Jan, Piet, Kees en Dick. Op een dag zei Jan (die de leider was): „Morgen hebben we vrij, dan gaan we naar de bossen". „Goed", zeiden ze, „hoe laat gaan we?" Jan zei: „Om tien uur". Maar toen zei Dick dat hij dan nog niet uit zijn bed was. „Om half elf dan", zei Jan. Ze waren akkoord. De volgende dag waren ze er allemaal behalve Dick. Hij kwam pas om kwart voor elf. Toen gingen ze op weg. Toen ze in de bossen waren zetten ze hun tent op. Jan klom in een boom die vlak bij de tent stond en bond een vlag aan een tak. Dat deed hij om dat ze dan weer'gauw de weg terug naar de tent zouden kunnen vinden. Ze liepen wat rond in het bos en zagen plotseling een kasteel- Ze lie pen er hard naar toe. Maar Dick zei: ..Ik vind het te griezelig, ik blijf hier bij deze struik". Jan zei: „Dat is goed, blijf jij maar hier. Als er gevaar dreigt, roep je ons maar". Maar Kees wilde ook al niet verder. Hij zei: „Ik blijf hier bij dit muur tje". Dat was ook goed, Piet en Jan gingen dus alleen verder. De deur van het kasteel was heel dik. Piet deed hem open. De deur piepte. Jan en Piet keken in alle ka- Er was eens een jonge soldaat die zich zo dapper had gedragen bij de verdediging van zijn land, dat de koning hem eigenhandig een prachtig erekruis op de borst had gespeld. Maar dat was nog niet alles. De koning had hem bovendien een slag met zijn zwaard ge geven zodat de eenvoudige krijgsman een echte ridder werd. En zelfs daarbij bleef het niet. Want hij kreeg ook nog het mooiste paard uit de koninklijke stallen en een zak vol goud. Als je het land verdedigd hebt, verlang je wel naar huis. Maar je verlangt nog veel meer naar een gezellige herberg, of naar een feest of naar een stad vol vrolijke mensen. Toen de soldaat op zijn prachtige paard de weg naar huis insloeg kwam hij al gauw aan een stadje waar dat alles te vinden was. Want het wemelde er van vrolijke mensen die feestvierden ter ere van de overwinning van de koning en er waren meer herbergen dan je op je tien vingers kunt tellen. De soldaat steeg van zijn paard, bracht het in een stal en begon dadelijk feest te vieren. De mensen bejubelden hem om zijn prachtige ridderorde. Zij dronken hem toe en hij trak teerde. Dat moet je wel doen als je gedecoreerd bent. Het feest duurde vele dagen. En op een kwade dag was opeens de zak met goud leeg. De soldaat kon de herberg waar hij logeerde niet eens meer betalen. Toen verkocht hij aan de waard het prachtige paard dat hij van de koning had gekregen. Van dat geld voldeed hij de rekening en er was nog juist genoeg over om een oud grijs ezeltje te kopen waarmee de soldaat nu eindelijk de weg naar huis kon vervolgen. Terwijl hij met een slakkegang op zijn ezel réed, bedacht hij hoe triest het was om met lege zakken thuis aan te komen. Daarom besloot hij eerst werk te zoeken en daarmee weer wat geld terug te verdienen. Zo gezegd zo gedaan. Bij een groot huis van een rijke koopman, 'dat te midden van prachtige landerijen lag, bood hij zijn diensten aan nadat hij eerst gauw de schitterende ridder orde aan de binnenkant van zijn hemd had gespeld. De soldaat werd aangenomen. Het ezeltje kreeg een plaatsje tussen de prachtige paarden in de stal en zelf mocht hij ernaast in het hooi slapen. De eerste dag de beste werd hij met houthakkers het bos ingestuurd. Terwijl hij daar druk in de weer was, viel zijn oog op iets glinsterends dat half verscholen lag onder de droge bladeren. De soldaat bukte zich en zag dat het een paar gouden sporen waren. „Van wie is deze grond' vroeg hij aan de houthakkers. „De grond is van de graaf, maar hij is een graaf zonder geld en daarom heeft hij de bomen verkocht aan onze meester die een rijke koopman is was het antwoord. Dan komen deze sporen onze meester niet toe, dacht de soldaat en hij stak het goud ongemerkt in zijn zak. Toen hij zich 's avonds naast zijn ezeltje in het hooi uitstrekte, haalde hij de sporen voor den dag om nog eens te voelen hoe zwaar ze wel waren. De ezel zag het goud en be gon angstig te balken terwijl hij met zijn kop schudde. „Kalm maar, kalm maar, grauw tje," suste de soldaat, „je hoeft niet zo te schrikken", en hij borg de spo ren weer op. Maar de ezel bleef de soldaat verdrietig aankijken. De volgende dag werd de soldaat naar de oorsprong van de beek ge stuurd. Bladeren en dood hout had den de weg van 't water versperd. Er moest daar eens grondig schoonge maakt worden. Hij besteeg zijn ezel en volgde de beek stroomopwaarts tot hij bij de oorsprong kwam die gelegen was in een liefelijk land schap. Wat een verrukkelijk plekje om uit te rusten en te dromen dacht de soldaat. Maar dat hadden .ande ren ook al eens gedacht! Want toen de soldaat de takken en de bladeren uit het water haalde, vond hij een sierlijk gouden bekertje waaruit ie mand die aan het borrelende beekje had gerust, moest hebben gedronken. In het goud was een grafelijk wapen geëtst. De soldaat begreep aan wie dit kleinood toebehoorde. Maar de ezel die dit alles zag, be gon weer angstig te balken. Zijn ou de ogen draaiden schichtig en de grijze kop schudde heen en weer. „Kalm maar, kalm maar graauwtje" suste de soldaat, „waarom schrik je zo?" en hij borg het bekertje in zijn zak. Kort daarna werd de soldaat naar een weiland gestuurd om een "hek te repareren. Aan de andere kant van het hek lag het weiland van de graaf. Terwijl de soldaat bezig was palen in de grond te slaan, zag hij tussen de veldbloemen in de an dere wei iets in het zonlicht flitsen. Hij stapte erop af en raapte het op: een fijn ringetje dat hem nog niet eens om de nagel van zijn pink pas te. Daarom stak hij het in zijn zak. Toen de soldaat 's avonds naast zijn ezel in het hooi kroop, haalde hij het ringetje voor de dag om het eens goed te bekijken. Maar de ezel schrok en balkte nog jammerlijker dan tevo ren. „Nu moet je toch eens ophou den met jammeren", zei de soldaat. „Kijk maar eens wat ik nu bij elkaar heb: gouden sporen, een gouden be ker en een gouden ring. Die grafe lijke familie gaat wel slordig om met mooie spullen; en dat nog wel, ter wijl zè weinig geld hebben Morgen speld ik mij de ridderorde op mijn jas en ga naar het kasteel om alles terug te brengen." Maar de ezel die blijkbaar niet ge wend was aan het glinsteren van goud, ging maar door met balken- Hierdoor kon de meester van het huis de slaap niet vatten en hij stuur de zijn dienaar naar de stal om een eind aan het lawaai te maken. Nauwelijks had de dienaar een blik geslagen op de soldaat die al het goud nog in zijn handen had, of hij holde terug naar zijn meester om te vertellen wat hij had gezien! De ezel balkte maar door: hij had een fijn gevoel voor onheilspellende gebeur tenissen die dan ook niet op zich lie ten wachten. Daar kwam de meester zelf aan, een man m^t sluwe ogen en een hardvochtige mond. Hij werd gevolgd door zes dienaren die de arme soldaat het goud afnamen en hem met zijn ezel de stal uitransel- den en het erf af sloegen. Dé volgende morgen kleedde de koopman zich in zijn beste kleren en reed in een koets naar het grafelijk kasteel. „Mij is ter ore gekomen dat u uw gouden sporen hebt verloren; dat de gravin haar drinkbeker in de beek heeft laten vallen en dat het ringetje van uw dochter bij het bloemen plukken van haar vinger is gegleden. Ik heb niet gerust voor ik persoon lijk deze kostbaarheden voor u terug gevonden heb". En hij overhandigde de graaf drie zware kistjes. In het ene kistje blonken de spo ren op een stukje laken, maar onder het laken lag een groot aantal gou- de munten. In het tweede kistje glansde het bekertje op een lapje fluweel maar onder het fluweel lag een heel gou den drinkservies. In het derde kistje schitterde het ringetje op zachte zijde. Maar on der de zijde lagen armbanden en ket tingen vol edelstenen. „Ik vraag u hierbij om de hand van uw dochter", vroeg de hard vochtige koopman. De dochter van de graaf werd bin nengeroepen en toen zij het ringetje zag en de vraag van de koopman hoorde, viel zij flauw. „Dat is van blijdschap dat zij haar ring weer terug heeft", stelde de bezoeker vast. Maar de graaf had er zorg over. Het meisje werd in haar kamer op bed gelegd. Toen zij weer bijkwam, keek zij vlug uit het raam, om te zien of de koets alweer vertrokken was. De koets stond er nog, maar er was iets anders dat haar met stomme verbazing vervulde. Daar kwam een oude ezel aangestrompeld en op zijn rug zat een knappe jonge kerel die de hoogste ridderorde van de koning droeg. De soldaat, want die was het, zag het meisje, sprong van zijn rijdier en maakte een diepe buiging. „Wie bent u?" riep het meisje naar beneden. „Ik ben uw dienaar" antwoordde de soldaat. „Ik was knecht van de hardvochtige heer, maar ook soldaat van de Koning en nog tot ridder ge slagen bovendien". „Wat voert u hierheen?" vroeg het meisje en er kwam weer een blos op haar bleke wangen. „Ik heb het geluk gehad de gouden sporen van uw vader, de gouden drinkbeker van uw moeder en uw gouden ring te vinden. Het lijkt me wel goed dat u dat weet". „Wacht even, ik kom beneden!" riep het meisje. Wat er toen allemaal gebeurd» is gemakkefijk te raden. Het jonge gravinnetje nam de aardi ge soldaat aan de hand en trok hem mee naar de zaal waar haar vader en moeder nog steeds in gesprek wa ren met de koopman. „Vader! Moeder! Hij is een grote bedrieger!" riep ze, wijzend op de bezoeker. „Deze ridder heeft uw spo ren, uw beker, mijn ring en ook mijn hart gevonden. De soldaat sloot het meisje in zijn armen. De hardvochtige koopman verliet knarsetandend van woede het kasteel maar hij vergat niet de munten, het drinkservies en de sieraden weer mee te nemen. De graaf en gravin waren onthutst, maar toch wel opgelucht. De ridder lijke soldaat trouwde met het gra vinnetje. Zij werden nooit rijk, maar wel gelukkig. De ezel kreeg een behoorlijke oude dag in de stal van de graaf en balkte voortaan alleen nog maar voor zijn plezier. En dat klonk heel wat beter. An Mac Gillavry. Vonnie van Loo, Vlielandstraat 73, Breda, maakte deze fraaie tekening Vonnie is 9 jaar. mers. Er was ook een hokje. Daar stonden emmers in. Ze hoorden op eens een stem die zei: „Flip, ga eens naar beneden en kijk eens of er mensen zijn". Flip zei: „Ja, baas". Hij ging naar beneden. Daar keek hij in alle kamers, maar niet in het hokje waarin Jan en Piet zaten. Hij riep naar boven: „Er is niets te zien, baas". Flip ging terug naar bo ven- Jan zei: „Ik ga naar boven", maar Piet wildé liever beneden blij ven. „Dat is goed", zei Jan, „ik kruip op de trapleuning want de trap die kraakt zo". Jan deed zijn schoenen uit en kroop op de leuning. Toen hij boven kwam, hoorde hij: „We gaan stelen bij de baron. Langs het raampje van de kelder kunnen we naar binnen". Jan dacht: „Dat ga ik gauw aan de baron vertellen". Hij kroop naar Piet. Ze liepen hard weg en Kees beneden en vertelde het verhaal aan Piet. Ze lopen hard weg en Kees zag het en rende mee. Ze sprongen over een kleine gracht. Dick zag het ook en sprong pardoes in de kleine gracht. Toen Dick uit de gracht was droogden ze zijn kleren en liepen naar hun tent. Jan liep direct naar de baron en vertelde het hele ver haal. De baron en de boswachter bleven 's nachts wakker. Ze hoorden gestommel. De baron ging achter de deur staan en de boswachter ging onder de tafel liggen. Over de tafel lag een groot kleed. De dieven kon den de boswachter dus niet zien. De baron deed het licht uit. Toen de boe ven de deur opendeden stak de ba ron het licht weer aan- De boeven schrokken verschrikkelijk. De bos wachter kwam van onder de tafel te voorschijn. De baron rekende met Flip af terwijl de boswachter met de baas afrekende. Toen zei de baron tegen Flip: „Maar jij bent Flip, mijn vroegere knecht". Alles kwam toen in de krant te staan. Jan, Piet, Kees en Dick hadden rekenles. Dick zat wat naar buiten te kijken, toen opeens een auto voor de school stopte. Dick zag direct dat het de auto van de baron was. De baron kwam binnen en Jan, Piet, Kees en Dick moesten naar voren komen. Ze mochten met de baron meerijden. Ze stopten voor een win kel. Ze mochten iets uitkiezen. Jan koos een tent, Piet een paar voet balschoenen, Kees een voetbal. Maar Dick liep maar steeds te zoeken. Toen zag hij een hangmat. Die wilde hij hebben. „In de vakantie mogen jullie in mijn bossen kamperen", zei de baron. Naverteld door Richard de Kind Visserijstraat 20 St. Jansteen. Dit lentetafereeltje waarin eigenlijk alleen het vogeltje nog maar ontbreekt wer1 getekend door Bené Courtin, Oudelandseweg in Heinkenszand.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1968 | | pagina 15