soldaat
Geluk voor de zorgeloze
DE CLUB VAN VIER
De meest
eerzuchtige
van alle
Kennedy's
42-JARIGE BOBBY VERRAST AMERIKA
Hardnekkig
Risico
Moeilijk
Eenvoudig
Verlegen
Communist
Avondgebed
Johnson
Naijver
7
DAGBLAD DE STEM VAN WOENSDAG 20 MAART 1968
(Van een onzer redacteuren)
BREDA Amerika vraagt zich
af, wat het heeft aan de nu 42-
jarige Robert Fitzgerald Kennedy
senator voor de staaf New York,
oud-minister van justitie, vader
van tien kinderen, broer van ex-
president Kennedy, en nu open
lijke tegenstander van zijn partij
genoot Lyndon Johnson. De eerste
reacties op de aankondiging van
Kennedy, dat hij al dit jaar en niet
pas in 1972 zal dingen naar het
presidentschap van de Verenigde
Staten, tonen de verdeeldheid van
het Amerikaanse volk over deze
weerbarstige zoon van de Kenne-
dy-dan.
Toen John Kennedy na zijn ver
kiezing zijn toen 35-jarige broer Ro
bert aanstelde tot minister van Justi
tie, reageerde de pers geschokt met
de beschuldiging van „nepotisme".
Robert had de verkiezingscampag
ne voor zijn broer succesvol be
ëindigd en kreeg nu als dank een
ministersbaantje. Een half jaar
later was de stemming in het land
heel anders. Robert Kennedy had
zich uit de schaduw van zijn broer
losgewerkt en zich ontpopt als een
bekwaam, scherpzinnig en vooral
energiek politicus. Na enkele
maanden gaf een Amerikaans po
liticus de volgende karakteristiek
van hem: „Behalve zijn gemis aan
ervaring is Robert Kennedy de man
met vele kwaliteiten, die hem in
staat stellen een zeer goed leider
te zijn op het terrein van de bui
tenlandse politiek. In zijn gedach
ten is hij hardnekkig, hij is snel
en hij is intelligent. Hij heeft een
verschrikkelijke wil om te winnen".
De man, die deze prijzende woor
den sprak, is Richard Nixon,
in 1960 door John Kennedy versla
gen, in 1968 misschien de tegenstan
der van diens broer Robert.
Bobby Kennedy heeft het risico
van zijn leven genomen door zich
lijnrecht tegen Johnson op te stel
len en niet vier jaar te wachten.
Daar zijn alle commentatoren het
over eens. Voor het overige tast
iedereen in het duister. Maakt
Kennedy zich in de komende
maanden voorgoed politiek onmo
gelijk of zorgt hij voor een van de
grootste verrassingen in de Ameri
kaanse geschiedenis door een par
tijgenoot, een zittende president nog
wel, het presidentschap voor de
neus weg te kapen? De beslissing
van Kennedy is even grillig en
moeilijk te doorgronden als zijn
eigen persoon.
Enkele karaktertrekken van Ro
bert Kennedy zoals journalisten die
beschreven hebben: arrogant, kort
aangebonden, moeilijk toegankelijk,
kil, controversieel figuur, rigoureus
eerlijk, onkreukbaar, de meest
eerzuchtige van alle Kennedy's, be
schikt over een onverwoestbare
energie. Een van de mannen, die
de Kennedy-familie het best kent,
Arthdr Schlesinger, beschrijft hem
in De Duizend Dagen als volgt:
„Bobby's houding in het publiek
zijn onheilspellende manier van
doen, zijn uitdagende blik, de on
bewogen blauwe ogen, de opeenge
klemde tanden en de tartende,
kortaf gesproken uitlatingen
verdreven nu niet bepaald het beeld
van een ruwe jongeman, die plot
seling nationaal gezag had gekre
gen". Journalisten die Kennedy in
de eerste maanden van zijn minis
terschap interviewden troffen hem
in hemdsmouwen achter zijn bu
reau, zijn das losgeknoopt, de mou
wen opgerold. Hij antwoordde kort
en bits op de vragen, en was na
het interview alweer in zijn werk_
verdiept nog voordat zijn gespreks
partner de kamer had verlaten.
Een Democraat, die hem al tien
jaar kent, zei onlangs: „Bobby is
een van de moeilijkste mensen om
mee te praten, die ik ooit ont
moet heb. Hij geeft soms helemaal
geen antwoord".
Van de andere kant is Robert
Kennedy ontwapenend eenvoudig
en eerlijk. Hij is er zich niet van
bewust, dat hij weerstand oproept
en staat stomverbaasd, als ande
ren hem vertellen, dat hij vijanden
heeft.
Robert Kennedy is voor alles een
man van de praktijk. Hij is geen
denker, zoals zijn broer, wiens po
litieke leiderschap vooral bewon
dering afdwong door de brede in
tellectuele visie, die de basis vorm
de van zijn succes. Een Engelse
journaliste, Margaret Laing, die en
kele dagen Kennedy in zijn werk
en thuis, in zijn gezin, vergezeld
heeft en daarover een boek ge
schreven heeft dat binnenkort zal
verschijnen, beschrijft hem als een
introvert, die de onverstoorbaar
heid als een bescherming om zich
heen legt. „Daarachter ligt geen
rijke, creatieve geest, geen diep,
intellectueel inzicht (tenminste zo
als academici zouden oordelen),
maar wel: nieuwsgierigheid,
schranderheid, snelheid en zeker
heid".
Het is een man schrijft ze, die
zijn emoties voor iedereen ver
bergt, die zijn genegenheid be
waart voor slechts heel weinig men
sen en die genegenheid nog 't ge
makkelijkst toont, als die gepaard
gaat met medelijden. Jacqueline
Kennedy heeft over hem gezegd:
„Ik geloof dat hij de meest mee
voelende man is, die ik ooit ont
moet heb, maar waarschijnlijk zul
len alleen de mensen, die het
dichtst bij hem staan zijn ge
zin, zijn vrienden en de mensen,
die voor hem werken dat kun
nen zien. Mensen met een terug
getrokken karakter worden dikwijls
verkeerd begrepen, omdat ze te
verlegen en te trots zijn om zich
zelf bloot te geven".
Wordt Robert Kennedy verkeerd
begrepen? Het merkwaardige is,
dat hij, net als zijn broer John,
in staat is snel contact te leggen
met de gewone man: arbeiders,
werklozen, negers, mensen die hulp
nodig hebben. Op een reis door
Latijns-Amerika slaagde hij erin
een gesprek te voeren met een
groep communisten, die hem be
schouwden als de vertegenwoordi
ger van een regering, wier handen
met bloed bevlekt zijn. In Chili
stond hij om half vijf 's morgens
op om in een kolenmijn af te da
len. De bedrijfsleider wilde hem
tegenhouden. Beneden werken com
munisten, zei hij, die u willen do
den. Kennedy ging toch. Toen hij
weer boven kwam vroeg hij de be
drijfsleider: „Als u hier mijnwer
ker zou zijn, zou u dan ook com
munist zijn?" „Ik ben bang van
wel" antwoordde de man. Tegen
een paar journalisten zei Kennedy
toen: „Als ik in deze mijn zou
werken, zou ik ook communist
zijn".
Sinds zijn ministerschap is Ken
nedy rijper geworden. Met het
doorzettingsvermogen, dat de Ken
nedy's kenmerkt, heeft hij gelezen,
gereisd en gewerkt. Zijn energie
grenst aan het ongelooflijke. Hij
staat elke morgen om half acht op,
vertrekt om half negen naar de
Senaat en werkt daar vaak tot
diep in de nacht. Eten doet hij in
de kantine van de Senaat of, als
het erg druk is, op zijn kantoor,
met een kop soep of alleen maar
thee. Toen hij nog minister was
probeerde hij zoveel mogelijk de
lunch thuis te gebruiken, met zijn
vrouw Ethel en zijn kinderen. Heel
vaak was hij ook thuis, als het ge
zin het avondgebed van een half
uur bad. Die regelmaat is met het
werk in de Senaat al bijna ver
dwenen. Ze zal in de komende
maanden helemaal verdwijnen. „Ik
klaag niet" zei zijn vrouw tegen
de Engelse journaliste, „hij is erg
goed. Hij belt elke dag op, soms
meermalen per dag. Maar dat is
het enige van ons leven dat me
niet bevalt: dat ik zo vaak van
hem of van de kinderen vandaan
ben".
De schaarse vrije uren, die de se
nator zich gunt, brengt hij in zijn
gezin door. Met zijn vrouw voedt
hij zijn kinderen nauwgezet op. Het
huwelijk van Robert en Ethel is
voorbeeldig. Als ze woorden heb
ben is het over de vraag, wie van
de twee verantwoordelijk is voor
de holle kies van een van de kin
deren
Robert Kennedy is een echte
Kennedy. En dus eerzuchtig. En
rijk. Net als zijn acht broers en
zusters heeft ook Robert, toen hij
21 jaar werd, een miljoen dollar
gekregen van zijn vader, het finan
ciële genie Joe Kennedy. De voor
naamste karaktertrek van de Ken
nedy's is wel hun saamhorigheid,
die hun bijgebracht is door hun
moeder Rose. Bobby Kennedy
heeft zelf eens gezegd: „Wij Ken
nedy's staan dicht bij elkaar. On
ze familie is zeer eensgezind, het
is een familie, waarin we allemaal
van elkaar houden. Ik wil zelfs
zeggen, dat onze kracht rust op de
ze saamhorigheid". Zoals John Ken
nedy als presidentskandidaat kon
rekenen op de steun van deze hech
te familie, kan ook Robert ver
zekerd zijn van de trouw van zijn
gezinsleden, vooral van zijn jongere
broer en collega-senator Teddy. De
hele familie zal zich ongetwijfeld
weer als één man achter de Ken
nedy plaatsen, die de zetel in het
Witte Huis wil veroveren.
Amerika wacht in spanning af of
het deze hoogbegaafde uit Ierland
stammende familie opnieuw zal
lukken een zoon president te ma
ken. De strijd richt zich in eerste
instantie tegen de man, die nog
maar enkele jaren geleden de
tweede man na John Kennedy was,
tegeh Johnson. Het zal binnen de
Democratische Partij een uiterst
verbitterd gevecht worden. De al
jarenlang sluimerende vete tussen
Johnson en Robert Kennedy zal
nu voor het forum van heel de
wereld worden uitgevochten. John
son vreest Kennedy meer dan wel
ke andere tegenstander ook. Hij
heeft zelf met lede ogen moeten
aanzien, hoe hij in het Witte Huis
slechts in naam vice-president was.
De werkelijke tweede man achter
John Kennedy, de man die de pre
sident in moeilijke momenten het
eerst raadpleegde, was niet John
son, Rusk of McNamara, het was
zijn broer Robert. Bekend zijn de
woorden, die John Kennedy sprak,
toen hij van een vrije dag werd
teruggeroepen, omdat het in Ber
lijn spande: „Get Rusk on the pho
ne, get my brother".
Johnson heeft er zich als presi
dent ooit over beklaagd, dat Bob
by Kennedy in de pers bijna net
zo veel publiciteit kreeg als hij.
„Waarom houden ze daar niet mee
op?" zei Johnson toen. „Hij kan
mij niet schaden en ik hem niet.
Hij kan me de kandidatuur niet
afnemen, en ik kan er niets aan
doen dat hij een nationale figuur
is". Die situatie is nu grondig ver
anderd. Eind vorig jaar zei een
senator: „Ik geloof dat Lyndon
Johnson alles zal doen wat hij kan
om te beletten, dat Robert Ken
nedy in 1972 president wordt". Als
de naijver tussen de twee groten in
het Democratische kamp zó groot
is. staat Amerika en de hele we
reld in de komende maanden nog
heel wat te wachten
Er waren eens vier jongens. Ze
heetten Jan, Piet, Kees en Dick. Op
een dag zei Jan (die de leider
was): „Morgen hebben we vrij, dan
gaan we naar de bossen". „Goed",
zeiden ze, „hoe laat gaan we?" Jan
zei: „Om tien uur". Maar toen zei
Dick dat hij dan nog niet uit zijn
bed was. „Om half elf dan", zei
Jan. Ze waren akkoord. De volgende
dag waren ze er allemaal behalve
Dick. Hij kwam pas om kwart voor
elf. Toen gingen ze op weg. Toen ze
in de bossen waren zetten ze hun
tent op. Jan klom in een boom die
vlak bij de tent stond en bond een
vlag aan een tak. Dat deed hij om
dat ze dan weer'gauw de weg terug
naar de tent zouden kunnen vinden.
Ze liepen wat rond in het bos en
zagen plotseling een kasteel- Ze lie
pen er hard naar toe. Maar Dick
zei: ..Ik vind het te griezelig, ik blijf
hier bij deze struik". Jan zei: „Dat
is goed, blijf jij maar hier. Als er
gevaar dreigt, roep je ons maar".
Maar Kees wilde ook al niet verder.
Hij zei: „Ik blijf hier bij dit muur
tje". Dat was ook goed, Piet en Jan
gingen dus alleen verder.
De deur van het kasteel was heel
dik. Piet deed hem open. De deur
piepte. Jan en Piet keken in alle ka-
Er was eens een jonge soldaat die zich zo dapper had gedragen bij
de verdediging van zijn land, dat de koning hem eigenhandig een
prachtig erekruis op de borst had gespeld. Maar dat was nog niet
alles. De koning had hem bovendien een slag met zijn zwaard ge
geven zodat de eenvoudige krijgsman een echte ridder werd. En
zelfs daarbij bleef het niet. Want hij kreeg ook nog het mooiste
paard uit de koninklijke stallen en een zak vol goud.
Als je het land verdedigd hebt, verlang je wel naar huis. Maar je
verlangt nog veel meer naar een gezellige herberg, of naar een feest
of naar een stad vol vrolijke mensen.
Toen de soldaat op zijn prachtige paard de weg naar huis insloeg
kwam hij al gauw aan een stadje waar dat alles te vinden was. Want
het wemelde er van vrolijke mensen die feestvierden ter ere van de
overwinning van de koning en er waren meer herbergen dan je op
je tien vingers kunt tellen. De soldaat steeg van zijn paard, bracht het
in een stal en begon dadelijk feest te vieren. De mensen bejubelden
hem om zijn prachtige ridderorde. Zij dronken hem toe en hij trak
teerde. Dat moet je wel doen als je gedecoreerd bent.
Het feest duurde vele dagen. En op een kwade dag was opeens de
zak met goud leeg. De soldaat kon de herberg waar hij logeerde niet
eens meer betalen.
Toen verkocht hij aan de waard het prachtige paard dat hij van de
koning had gekregen. Van dat geld voldeed hij de rekening en er was
nog juist genoeg over om een oud grijs ezeltje te kopen waarmee de
soldaat nu eindelijk de weg naar huis kon vervolgen.
Terwijl hij met een slakkegang op
zijn ezel réed, bedacht hij hoe triest
het was om met lege zakken thuis
aan te komen. Daarom besloot hij
eerst werk te zoeken en daarmee
weer wat geld terug te verdienen.
Zo gezegd zo gedaan. Bij een groot
huis van een rijke koopman, 'dat te
midden van prachtige landerijen lag,
bood hij zijn diensten aan nadat hij
eerst gauw de schitterende ridder
orde aan de binnenkant van zijn
hemd had gespeld.
De soldaat werd aangenomen. Het
ezeltje kreeg een plaatsje tussen de
prachtige paarden in de stal en zelf
mocht hij ernaast in het hooi slapen.
De eerste dag de beste werd hij
met houthakkers het bos ingestuurd.
Terwijl hij daar druk in de weer was,
viel zijn oog op iets glinsterends dat
half verscholen lag onder de droge
bladeren. De soldaat bukte zich en
zag dat het een paar gouden sporen
waren. „Van wie is deze grond' vroeg
hij aan de houthakkers. „De grond
is van de graaf, maar hij is een
graaf zonder geld en daarom heeft
hij de bomen verkocht aan onze
meester die een rijke koopman is
was het antwoord.
Dan komen deze sporen onze meester
niet toe, dacht de soldaat en hij stak
het goud ongemerkt in zijn zak.
Toen hij zich 's avonds naast zijn
ezeltje in het hooi uitstrekte, haalde
hij de sporen voor den dag om nog
eens te voelen hoe zwaar ze wel
waren. De ezel zag het goud en be
gon angstig te balken terwijl hij met
zijn kop schudde.
„Kalm maar, kalm maar, grauw
tje," suste de soldaat, „je hoeft niet
zo te schrikken", en hij borg de spo
ren weer op. Maar de ezel bleef de
soldaat verdrietig aankijken.
De volgende dag werd de soldaat
naar de oorsprong van de beek ge
stuurd. Bladeren en dood hout had
den de weg van 't water versperd. Er
moest daar eens grondig schoonge
maakt worden. Hij besteeg zijn ezel
en volgde de beek stroomopwaarts
tot hij bij de oorsprong kwam die
gelegen was in een liefelijk land
schap. Wat een verrukkelijk plekje
om uit te rusten en te dromen dacht
de soldaat. Maar dat hadden .ande
ren ook al eens gedacht! Want toen
de soldaat de takken en de bladeren
uit het water haalde, vond hij een
sierlijk gouden bekertje waaruit ie
mand die aan het borrelende beekje
had gerust, moest hebben gedronken.
In het goud was een grafelijk wapen
geëtst. De soldaat begreep aan wie
dit kleinood toebehoorde.
Maar de ezel die dit alles zag, be
gon weer angstig te balken. Zijn ou
de ogen draaiden schichtig en de
grijze kop schudde heen en weer.
„Kalm maar, kalm maar graauwtje"
suste de soldaat, „waarom schrik je
zo?" en hij borg het bekertje in zijn
zak.
Kort daarna werd de soldaat naar
een weiland gestuurd om een "hek
te repareren. Aan de andere kant
van het hek lag het weiland van de
graaf. Terwijl de soldaat bezig was
palen in de grond te slaan, zag
hij tussen de veldbloemen in de an
dere wei iets in het zonlicht flitsen.
Hij stapte erop af en raapte het op:
een fijn ringetje dat hem nog niet
eens om de nagel van zijn pink pas
te. Daarom stak hij het in zijn zak.
Toen de soldaat 's avonds naast zijn
ezel in het hooi kroop, haalde hij het
ringetje voor de dag om het eens
goed te bekijken. Maar de ezel schrok
en balkte nog jammerlijker dan tevo
ren. „Nu moet je toch eens ophou
den met jammeren", zei de soldaat.
„Kijk maar eens wat ik nu bij elkaar
heb: gouden sporen, een gouden be
ker en een gouden ring. Die grafe
lijke familie gaat wel slordig om met
mooie spullen; en dat nog wel, ter
wijl zè weinig geld hebben
Morgen speld ik mij de ridderorde
op mijn jas en ga naar het kasteel
om alles terug te brengen."
Maar de ezel die blijkbaar niet ge
wend was aan het glinsteren van
goud, ging maar door met balken-
Hierdoor kon de meester van het
huis de slaap niet vatten en hij stuur
de zijn dienaar naar de stal om een
eind aan het lawaai te maken.
Nauwelijks had de dienaar een blik
geslagen op de soldaat die al het
goud nog in zijn handen had, of hij
holde terug naar zijn meester om te
vertellen wat hij had gezien! De ezel
balkte maar door: hij had een fijn
gevoel voor onheilspellende gebeur
tenissen die dan ook niet op zich lie
ten wachten. Daar kwam de meester
zelf aan, een man m^t sluwe ogen
en een hardvochtige mond. Hij werd
gevolgd door zes dienaren die de
arme soldaat het goud afnamen en
hem met zijn ezel de stal uitransel-
den en het erf af sloegen.
Dé volgende morgen kleedde de
koopman zich in zijn beste kleren en
reed in een koets naar het grafelijk
kasteel.
„Mij is ter ore gekomen dat u uw
gouden sporen hebt verloren; dat de
gravin haar drinkbeker in de beek
heeft laten vallen en dat het ringetje
van uw dochter bij het bloemen
plukken van haar vinger is gegleden.
Ik heb niet gerust voor ik persoon
lijk deze kostbaarheden voor u terug
gevonden heb". En hij overhandigde
de graaf drie zware kistjes.
In het ene kistje blonken de spo
ren op een stukje laken, maar onder
het laken lag een groot aantal gou-
de munten.
In het tweede kistje glansde het
bekertje op een lapje fluweel maar
onder het fluweel lag een heel gou
den drinkservies.
In het derde kistje schitterde het
ringetje op zachte zijde. Maar on
der de zijde lagen armbanden en ket
tingen vol edelstenen.
„Ik vraag u hierbij om de hand
van uw dochter", vroeg de hard
vochtige koopman.
De dochter van de graaf werd bin
nengeroepen en toen zij het ringetje
zag en de vraag van de koopman
hoorde, viel zij flauw.
„Dat is van blijdschap dat zij haar
ring weer terug heeft", stelde de
bezoeker vast. Maar de graaf had
er zorg over.
Het meisje werd in haar kamer
op bed gelegd.
Toen zij weer bijkwam, keek zij
vlug uit het raam, om te zien of de
koets alweer vertrokken was. De
koets stond er nog, maar er was
iets anders dat haar met stomme
verbazing vervulde. Daar kwam een
oude ezel aangestrompeld en op zijn
rug zat een knappe jonge kerel die
de hoogste ridderorde van de koning
droeg.
De soldaat, want die was het, zag
het meisje, sprong van zijn rijdier en
maakte een diepe buiging.
„Wie bent u?" riep het meisje naar
beneden.
„Ik ben uw dienaar" antwoordde
de soldaat. „Ik was knecht van de
hardvochtige heer, maar ook soldaat
van de Koning en nog tot ridder ge
slagen bovendien".
„Wat voert u hierheen?" vroeg het
meisje en er kwam weer een blos
op haar bleke wangen.
„Ik heb het geluk gehad de gouden
sporen van uw vader, de gouden
drinkbeker van uw moeder en uw
gouden ring te vinden. Het lijkt me
wel goed dat u dat weet".
„Wacht even, ik kom beneden!" riep
het meisje.
Wat er toen allemaal gebeurd» is
gemakkefijk te raden.
Het jonge gravinnetje nam de aardi
ge soldaat aan de hand en trok hem
mee naar de zaal waar haar vader
en moeder nog steeds in gesprek wa
ren met de koopman.
„Vader! Moeder! Hij is een grote
bedrieger!" riep ze, wijzend op de
bezoeker. „Deze ridder heeft uw spo
ren, uw beker, mijn ring en ook
mijn hart gevonden.
De soldaat sloot het meisje in zijn
armen.
De hardvochtige koopman verliet
knarsetandend van woede het kasteel
maar hij vergat niet de munten, het
drinkservies en de sieraden weer
mee te nemen.
De graaf en gravin waren onthutst,
maar toch wel opgelucht. De ridder
lijke soldaat trouwde met het gra
vinnetje. Zij werden nooit rijk, maar
wel gelukkig.
De ezel kreeg een behoorlijke oude
dag in de stal van de graaf en balkte
voortaan alleen nog maar voor zijn
plezier. En dat klonk heel wat beter.
An Mac Gillavry.
Vonnie van Loo, Vlielandstraat 73, Breda, maakte deze fraaie tekening
Vonnie is 9 jaar.
mers. Er was ook een hokje. Daar
stonden emmers in. Ze hoorden op
eens een stem die zei: „Flip, ga
eens naar beneden en kijk eens of er
mensen zijn". Flip zei: „Ja, baas".
Hij ging naar beneden. Daar keek
hij in alle kamers, maar niet in het
hokje waarin Jan en Piet zaten. Hij
riep naar boven: „Er is niets te
zien, baas". Flip ging terug naar bo
ven- Jan zei: „Ik ga naar boven",
maar Piet wildé liever beneden blij
ven. „Dat is goed", zei Jan, „ik
kruip op de trapleuning want de
trap die kraakt zo". Jan deed zijn
schoenen uit en kroop op de leuning.
Toen hij boven kwam, hoorde hij:
„We gaan stelen bij de baron. Langs
het raampje van de kelder kunnen
we naar binnen".
Jan dacht: „Dat ga ik gauw aan
de baron vertellen". Hij kroop naar
Piet. Ze liepen hard weg en Kees
beneden en vertelde het verhaal aan
Piet. Ze lopen hard weg en Kees
zag het en rende mee. Ze sprongen
over een kleine gracht. Dick zag het
ook en sprong pardoes in de kleine
gracht. Toen Dick uit de gracht was
droogden ze zijn kleren en liepen
naar hun tent. Jan liep direct naar
de baron en vertelde het hele ver
haal. De baron en de boswachter
bleven 's nachts wakker. Ze hoorden
gestommel. De baron ging achter de
deur staan en de boswachter ging
onder de tafel liggen. Over de tafel
lag een groot kleed. De dieven kon
den de boswachter dus niet zien. De
baron deed het licht uit. Toen de boe
ven de deur opendeden stak de ba
ron het licht weer aan- De boeven
schrokken verschrikkelijk. De bos
wachter kwam van onder de tafel te
voorschijn. De baron rekende met
Flip af terwijl de boswachter met de
baas afrekende. Toen zei de baron
tegen Flip: „Maar jij bent Flip, mijn
vroegere knecht". Alles kwam toen
in de krant te staan.
Jan, Piet, Kees en Dick hadden
rekenles. Dick zat wat naar buiten
te kijken, toen opeens een auto voor
de school stopte. Dick zag direct
dat het de auto van de baron was.
De baron kwam binnen en Jan, Piet,
Kees en Dick moesten naar voren
komen. Ze mochten met de baron
meerijden. Ze stopten voor een win
kel. Ze mochten iets uitkiezen. Jan
koos een tent, Piet een paar voet
balschoenen, Kees een voetbal. Maar
Dick liep maar steeds te zoeken.
Toen zag hij een hangmat. Die wilde
hij hebben. „In de vakantie mogen
jullie in mijn bossen kamperen", zei
de baron.
Naverteld door Richard de Kind
Visserijstraat 20 St. Jansteen.
Dit lentetafereeltje waarin eigenlijk alleen het vogeltje nog maar ontbreekt
wer1 getekend door Bené Courtin, Oudelandseweg in Heinkenszand.