niet meer
in de gracht
Expositie
tot 7 april
in
Amsterdam
PAUL v. OSTAIJEN WERD DRIEMAAL BEGRAVEN
Robert Rauschenberg
gooit zijn
kunstwerken
Veertig jaar geleden gestorven
)e Vries
toe aan
[1 realiteit
fran tank
nu vol
|De door-
ilen deze
DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 16 MAART 1968
Robert Rauschenberg was In
het begin van de vijftiger
jaren in Florence. Een
kunstcriticus daar suggereerde
hem, dat het 't beste zou zijn als
hij zijn kunstwerken maar in de
Arno zou gooien, hetgeen Rau
schenberg prompt deed. Mo
menteel is van hem in het Ste
delijk Museum te Amsterdam
ten grote tentoonstelling inge
richt. We zouden ons kunnen
voorstellen, dat sommige be
zoekers het helemaal niet zo gek
zouden vinden als de gehele col
lectie in de Amstel verdween,
maar het staat wel vast, dat
Rauschenberg thans op een der
gelijke suggestie niet zou in
gaan. Hij zou het ook niet kun
nen, want de meeste der getoon
de werken zijn geen persoonlijk
bezit van hem maar zijn al lang
voor veel en goed geld aange
kocht door musea en rijke par
ticuliere verzamelaars.
Rauschenberg is in Amsterdam te
zien kort na zijn landgenoot Roy
Lichtenstein. Er is een opmerkelijk
verschil tussen beide Amerikanen.
Ook zonder dat men van Lichten-
steins werk ondersteboven behoeft
te zijn moet men toch erkennen,
dat hij de geest van onze zestiger
jaren perfect weergeeft met z'n
tot schreeuwformaat vergrote
stripfiguren. Bij Rauschenberg is
dit bepaald niet het geval. Ze
ker niet bij de werken van vóór
1962, die op bepaalde accenten na
ook in de tijd van Dada, een hal
ve eeuw geleden dus, ontstaan
zouden kunnen zijn. In dit verband
doet het een beetje vreemd aan,
dat deze Amerikaan in 1964 de
grote prijs voor de schilderkunst
kreeg op de Biennale te Venetië en
dat hij in 1965 door een honderd
tal Franse intellectuelen werd ge
kozen als de belangrijkste kun
stenaar die sinds 1945 naar voren
is gekomen. Men zou eruit kunnen
afleiden, dat kunst niet alleen een
kwestie van snel veranderen, maar
ook één van snel vergeten is.
Natuurlijk is het niet zo, dat men
Rauschenberg zonder meer als een
verlaten dadaïst moet zien. Hij
heeft in zijn „combine paintings"
ongetwijfeld een eigen gezicht, al
is bijvoorbeeld een lepeltje in een
glas water aan een kettinkje (in
Trophy II) echt wel iets dadaïs
tisch. Waar het bij Rauschenberg
om gaat is, naar eigen getuigenis,
om de werkzaamheid bij het kunst
werk niet primair te leggen bij de
kunstenaar, maar bij de kunstbe
schouwer. Die heeft dan maar zelf
te interpreteren wat hij erin zien
wil. Bij Rauschenberg is vaak heei
veel te zien.
IJij is na zijn diensttijd bij de
Amerikaanse marine overigens
heel gewoon begonnen. Na de oor
log eerst op het Kansas City Art
Institute, later in Parijs, waar hij
portretten en standsgezichten schil
derde. Dat conventionele gedoe be
viel hem niet. Terug in Amerika
ging hij experimenteren.
Het vroegste werk op de tentoon
stelling herinnert aan die tijd. Het
is „White numbers" (1948) een on
gelooflijk vervelend schilderijtje.
Rauschenberg bleef experimente
ren. Hij knoeide met aarde, met
kastjes vol bizarre dingen (van het
soort als er in de Arno verdwe
nen) en deed aan „stunts" om zijn
naam bekendheid te geven. Eén
van die stunts: hij vroeg en kreeg
een tekening van William de Koo
ning, radeerde de voorstelling
nauwgezet weg, signeerde het
blankgeworden papier en schonk
het aan de wereld als „Weggera-
deerde tekening van De Kooning".
Tn die tijd was hij al gezien in ar
tistieke kringen, dansers en
componisten waardeerden zijn
werk overigens meer dan beelden
de kunstenaars. Toch ging hij
snel naam maken. Met zijn „red
paintings!', namelijk waarin het
rood de vooraanstaande plaats in
nam, die vroeger aan wit en zwart
voorbehouden was. De red „com
bine paintings". Een ervan komt
uit het eigen bezit van het Stede
lijk Charlene uit 1964. Het is een
bizarre en toch ook boeiende com
binatie van action painting, collage,
druksels van schilderijen, onder
meer van Van Gogh, een lachspie
gel, opengevouwen paraplu en een
flikkerend elektrisch lampje. Er is
heel wat op te zien en dat geldt
voor de meeste van de combine
paintings, die Rauschenberg doen
kennen als een intelligent mens
met veel gevoel voor humor. Een
kunstenaar, die geen effect schuwt
om te komen waar hij-wil. Ook ie
mand, die inderdaad een ruime
taak overlaat aan de beschouwer
van zijn werken, die zelf mag zien
wat hij zien wil zonder dat hij
theoretisch moet navoelen wat Rau
schenberg mogelijk gedacht kan
hebben. Men hoeft het daarom bij
voorbeeld niet eens te zijn met de
uitrafelende beschouwingen, die
Andrew Forge in de catalogus aan
een aantal werken wijdt. Die zijn
Trophy II (for Jean Tinguely), een combine painting uit 1961. De ste
nen lijst, de beddeveren, het geknoopte laken en alle andere onderdelen
zijn echt.
bepaald wel interessant, maar het
is een wijze van zien, die in de
geest van Rauschenberg niet voor
iedereen hoeft te gelden.
r\ns bezwaar tegen Forge is, dat
hij Rauschenberg zo doodernstig
neemt. Veel ernstiger dan sommi
ge „ingebouwde grapjes" in de
combines doen vermoeden. Tot die
grapjes behoort het veelvuldig in
passen van kledingstukken, foto
herhalingen en, in „Broadcast", een
verborgen luidsprekertje dat beat-
geluiden produceert. Somt lijkt het
gehele werk een grap, zoals in
„Wall Street" waar een slurf van
textiel als tickertape werkt.
Sinds 1962 is Rauschenberg op
een ander procédé overgegaan:
zeefdruk, waarbij hij foto's pro
jecteert in verschillende kleuren en
die dan opvult met olieverf. Bij
die foto's zijn er, die telkens te
rugkeren, de Toiletmakeride Venus
van Rubens, president Kennedy
parachutisten, het Amerikaanse
Vrijheidsbeeld. Hij bereikte er op
merkelijke effecten mee, maar het
is toch te veel een ontleende kunst
om hem hierom te kronen tot de
Op maandag a.s., 18 maart,
is het veertig jaar gele
den, dat de Vlaamse dich
ter Paul van Ostaijen in grote
eenzaamheid overleed. Hij was
bezweken aan longtuberculose.
In 1927 was zijn gezondheid
sterk achteruit gegaan. Hij
hoestte veel en tegen de vrien
den, die hij regelmatig in het
restaurant „Hulstkamp" aan de
De Keyserlei te Antwerpen ont
moette, sprak hij over „een soort
astma". Zijn dokter adviseerde
verandering van lucht en ver
trek naar het platteland.
2° begon voor de zieke een
pijnlijke zwerftocht. Zijn vriend
®r. René Victor bracht hem naar
viersel. In dit dorp woonde een
Mlenhandelaar, Nonkel Gust, die
tevens een pension exploiteerde,
vat „De Scheepvaart" heette.
pauls hevige hoestbuien waren
v?or de andere gasten bepaald
niet aangenaam en dus verhuisde
ai na enkele weken naar Etik-
tiove .n de buurt van Oudenaarde,
waar hij zich bij de sch'ider Vale-
r.1Us de Saedeleer beter thuis voel-
üe- Ten slotte belandde hij in Mia-
v°ge, een gehucht onder de ge
meente Anthée in de Waalse Ar
dennen.
J-Jier werd hij opgenomen in dr.
Bérards „Le Vallon", een
Klein privé-sanatorium, dat slechts
even patiënten kon herbergen. Hij
cad ade hoop, dat hij hier na een
Pneumo-thorax-behandeling ge
nezing zou vinden. Over deze laat
ste periode in zijn leven zijn vele
bijzonderheden bekend geworden
uit de brieven, die zijn strijdmak
ker Gaston Burssens op voorbeel
dige wijze verzameld heeft in het
boekje „Brieven uit Miavoye". Bij
zonder interessant zijn de epistels,
waarin sprake is van het nieuw
tijdschrift „Avontuur", dat Ed du
Perron samen met Van Ostaijen
wilde oprichten. Er zijn van het
blad slechts drie nummers ver
schenen, die voor een groot deel
met werk van Paul gevuld zijn. De
eerste aflevering van februari 1928
heeft hij nog kunnen zien. Ze be
vatte twee van zijn bekendst ge
dichten, namelijk „Boere-charle-
ston" en „Alpejagerslied".
JJoewel de gezondheid van de
dichter steeds slechter werd,
maakte hij toch nog plannen om
voor korte tijd naar Antwerpen te
rug te keren. Zijn laatste brief,
gedateerd 17 maart 1923, was ge
richt aan de beeldhouwer Oscar
Jespers. Hierin schreef hij terug te
willen om financiële redenen met
de bedoeling zijn kuur in Miavoye
rond september voor' te zetten.
Het mocht niet zo zijn, want ter
wijl zijn koffers al voor het ver
trek gereed stonden vond men hem
de volgende ochtend dood in zijn
bed.
JTe Brusselse journalist P. Le-
nain van „Het Laatste
Nieuws" is in Miavoye zijn licht
gaan opsteken on vernam daar
van de weduwe Defoy, die er in
1928 in betrekking was, het vol
gende:
Dr. Bérard had aan mij en aan
een verpleegster gezegd, dat de
zieke nog slechts enkele dagen
te leven had. Omstreeks vier
uur 's nachts was hij opgestaan
om naar Van Ostaijen te gaan
kijken, maar had hem sluime
rend aangetroffen. Toen men hem
echter zijn ontbijt ging dragen,
lag hij dood, het gelaat naar het
venster gekeerd. Hij was zo ma
ger en zo bleek. Mijn twee zoons
en mijn man zijn ook overle
den, maar zo mager heb ik nog
nooit een dode gezien. Ik heb
toen het venster opengezet. Bui
ten was het winderig weer en
een aantal papieren, die op de
nachttafel lagen, dwarrelden op
de vloer
De begrafenis van Paul van Os
taijen verliep in drie etappes. Zo
als hij in eenzaamheid gestorven
was, zo werd hij ook in eenzaam
heid begraven. Slechts twee vrien
den begeleidden hem op zijn tocht
naar het kerkhof te Anthée. Een
hunner, Gaston Burssens, vertelde
er in de Groene Amsterdammer
het volgende van:
Toen wij, een trouwe vriend en
ik, in het sanatorium te Miavoye
voor dit laatste bezoek aankwa
men, stond de draagbaar met de
kist er op reeds gereed. Een tien
tal mensen keken nieuwsgierig
toe. Twee ploegen van zes dra
gers het dorpje bezit zelfs
geen lijkwagen moesten de
blote kist naar de kerk en het
kerkhof dragen. Een kleine treu
rige stoet, die gedurende een half
uur een eenzame, heuvelachtige,
beboste weg langs, naar het dorp
trok. Stille tocht, nu en dan on
derbroken door het onderlinge
aflossen van de dragers-ploegen.
Op de weg hebben wij slechts
twee levende wezens ontmoet:
een oud vigelantepaard en een
verweerde koetsier, die recht
staande op zijn bok onze arme
vriend een eerste en laatste
groet bracht.
Qp het graf werd een eenvou-
dig zwarthouten kruis ge
plaatst met het opschrift: „Hier
rust de dichter van Het eerste
Boek van Schmoll". Deze bundel,
die pas na Van Ostaijens dood ver
scheen en waarvan de titel herin
nert aan een bekend pianoboek
voor beginners, bevat zijn rijpste
verzen. Hier is hij geheel zichzelf,
maar ook vol muzikaliteit.
Aanvankelijk leek het er op, dat
de dichter school gemaakt had.
Marsman schreef in die dagen, dat
Van Ostaijen, die een unicum was,
het voorbeeld geworden was van
horden, letterlijk, van imitatoren
en Ed du Perron schreef aan
Burssens: „Als het zo doorgaat,
zou je over tien jaar de kapel
meester kunnen zijn over een vol
orkest van kleine Paul van Os
taijens".
AL spoedig gingen er stemmen
op om de overledene naar zijn
geboortestad Antwerpen terug te
brengen. In 1932 maakten Gaston
Burssens en Floris Jespers aan
stalten om het lijk in Anthée te
gaan afhalen, toen bleek, dat de
begrafenisondernemer al op eigen
houtje had gehandeld. Hij had het
stoffelijk overschot per auto ver
voerd en het had de nacht in zijn
garage doorgebracht. Er zat toen
niets anders op dan het hem ook
naar het dodenhuisje op het kerk
hof te laten brengen en van daar
uit werd het op een soort handkar
grafwaarts gevoerd. Geld voor het
beeld, dat Oscar Jespers voor het
graf zou houwen, was er toen nog
niet. Pas in juni 1937 werd de
steen onthuld.
Jn 1952 werd het stoffelijk over
schot opnieuw opgegraven en
voor de derde keer bijgezet, deze
keer op het Erepark van hetzelfde
kerkhof. Op die achtste november
stonden de officiële personaliteiten
rond het graf en kreeg de dichter
de erkenning, waar hij al een
kwarteeuw recht op had. Daags
daarna was er een academische
zitting met Martinus Nijhoff en
Maurice Gilliams als sprekers.
Sindsdien is de belangstelling
steeds toegenomen. Dank zij drs.
Gerrit Borgers is het verzameld
werk voor ieder bereikbaar. Gilli
ams schreef over „Een bezoek aan
het Prinsengraf". Het tijdschrift
„Tijd en Mens" kwam met een
Van Ostaijennummer. Dr. Mark E.
Tralbaut gaf o.a. „Van Gogh-re-
flecties op Van Ostaijen", A. de
Roover bezorgde een monografie
in de serie „Ontmoetingen" en
Burssens in de reeks van het Bel
gische Ministerie van Openbaar
Onderwijs. Als jongste uitgave mo
gen we wijzen op galgeboekje 14
van Paul de Vree en Henri-Floris
Jespers. Het bevat zeer veel tot nu
toe onbekende gegevens over Van
Ostaijens Berlijnse periode en over
zijn contacten met Vlaamse kun
stenaars als Paul Joosten, de ge
broeders Jespers, Jozef Peeters,
Prosper de Troyer, e.a. Het wach
ten is nu op de jiografie van drs.
Gerrit Borgers, die al geruime
tijd geleden werd aangekondigd,
en op de activiteiten van het Paul
van Ostaij en-Genootschap, dat vo
rig jaar werd opgericht.
WILLEM v.d. VELDEN.
PAUL VAN OSTAIJEN
Deze combine painting, Pelgrim
uit I960, heeft een aangebouwde
stoel; erop: de kunstenaar.
baanbrekendste kunstenaar van de
ze tijd. Persoonlijk achten wij die
laatste werken minder dan zijn
vaak geestiger en meer een eigen
persoonlijkheid tonende combine
paintings.
Voor deze tentoonstelling in het
Stdelijk heeft Rauschenberg een
speciaal werk samengesteld. Het is
is een vreemd-aantrekkelijk ge
val, wand van spiegelend plexi
glas waarin de beschouwers aan
vankelijk alleen zichzelf zien. Tot
men geluid gaat maken, gaat pra
ten, lachen of in de handen klap
pen. Dan gaan achter het glas lam
pen opflitsen die door microfoons
in werking worden gesteld. Men
ziet dan, telkens anders projecties
van stoelen die achter de spie
gel zichtbaar worden gemaakt.
Dat geeft iets fascinerends, maar
het lijkt een beetje op het fasci
nerende dat ook sommige waren
huisetalages zo tegen de sinter
klaastijd kunnen hebben, als ook
van alles beweegt onder de
vreemdste lichteffecten. Is dat nog
kunst? Het is een vraag waar de
man zelf ongeïnteresseerd aan
voorbij gaat. Omdat kunst voor
hem een betrekkelijk begrip is
moet ook de toeschouwer het be
trekkelijke van de combinatie
kunst-Rauschenberg inzien. Alleen
dan kan men bewonderend, ver
wonderd en geamuseerd deze ten
toonstelling gaan zien. Een tentoon
stelling, die zeker een van de op
merkelijkste is, die we dit jaar te
zien kunnen krijgen. Tot 7 april
kunt u ervoor in het Stedelijk te
recht. Daarna gaat ze nog naar
Keulen en Parijs.