WET
Ik durf ze allemaal uit te dagen
Ik ben
tevreden over het bereikte
Ik verwacht nu een andere instelling
Ik vind
dat ze er recht
op hebben
jaar
ding
kken
snel gaat nu
iting geven
WIELERKRANT
i
moet worden, weet
ij blij is met het feit
ige tijd gaat worden.
Itieplan dat de sport-
ateurs, die grote aan
sar is behoefte aan.
ensen in de wielersport
e afgesloten worden met
t komt er echt van, want
aan. De beroepsrenner*
enquête duidelijk mer
kten uitkomen dat ze de
an doping in hun sport
rijk zijn. Dat juist geeft
in de toekomst, al ge-
et kwaad er nooit hele-
Na de conclusies die ik
uitslag kon trekken, re-
(sdewerking van de ren-
voor hun een angstige
ir ben ik van overtuigd",
problematiek nog duide-
n overzien, wil de heer
n een ex-renner (actieve
»en geen bestuursfunctie
Ils het reglement), in de
[opnemen. Al voor de
seist grote voorstanders
:n vertegenwoordiger in
de de sportcommissie dit
dermans („we willen
t uit de beweging komt",
fan Steenbergen), werd
deze functie, maar hij
zoekt naar een nieuwe
an dat duidelijk consta-
ïet werk van de sport-
e-stijl. De twee jaar
m en in de loop van
il eens bekritiseerde
tegen stimulerende mid-
ander, feller karakter.
W.U. geld gaan kosten,
e begroting is dit jaar
en aparte post „doping"
enner kost de controle
ulden.
ir zware lasten", klaagt
ibergen.
ve maar eens bij de Ne-
Federatie aankloppen
f anders bij de regering,
i heeft gezegd dat ze de
r aan de sportbonden
lan niet redelijk dat men
gemoet komt?"
I Lie streng wil optreden.
WIELERKRANT
Kritiek doet Joop Middelink niets
meer. Hij raakte er aan gewend in
de jaren (acht om precies te zijn)
dat hij voor de KNWU als weg-
coach werkt tegen een vergoeding
die niet in verhouding staat tot het
aantal gemaakte uren. „Als ze me
volledig zouden moeten betalen wa
ren ze een halve ton kwijt." Neen,
kritiek heeft geen, vat zegt hij
zelf op de man die het ieder
jaar zo'n vijftienhonderd amateurs
naar de zin moet maken. Het enige
wat Joop Middelink nog wel eens
doet is meewarig het hoofd schud
den, in speciale gevallen. „Als de
kritiek komt van mensen die zelf
ooit op dat punt te bekritiseren wa
ren."
Joop Middelink weet dat er ge
ageerd wordt tegen het feit dat hij
zijn functie van coach combineert
met die van vertegenwoordiger
voor de bandenfabriek „Vrede-
stein", zo nauw betrokken bij het
wielrennen,. Middelink: „Ik heb van
mijn directie toestemming om tus
sendoor als coach te werken. Daar
gaat tegenwoordig zestig procent
van mijn tijd inzitten. Vredestein
betaalt me er geen cent minder om.
Is het dan wel eerlijk dat men
zegt dat mijn firma groot profijt
heeft van die combinatie? Kom,
het kost ze alleen maar geld. Ten
voordele van de wielrennerij die
zonder dit soort hulp niet kan."
Joop Middelink weet ook van de
kritiek aan zijn adres toen wiel
renners schuldigen aan het doping-
kwaad onder bondsofficials zochten..
Middelink: „Ik durf ze allemaal
uit te dagen. Laat ze maar komen
om te zeggen dat ik iets unfairs
gedaan heb. Ik kan iedereen recht
in de ogen kijken, want ik han
delde nooit verkeerd."
Joop Middelink weet van een
verzameling kritische reacties die
niet uit kunnen blijven wanneer
vijftienhonderd wielrenners hopen
op een plaats in een vertegenwoor
digende ploeg. Middelink: „Het
doet me niets, ik ben er zelf van
overtuigd dat ik de plaats die ik
bezet goed inneem. Ik geloof in
mezelf."
Joop Middelink de alwetende?
„Weineen. Ik toets mijn mening
heus wel aan die van anderen. Ik
controleer mezelf regelmatig. Daar
voor richtte ik een gespreksgroep
op. Ik zag de zwakte in andere
sportbonden waar coaches conflic
ten kregen met trainers en ver
zorgers. Voor zo'n rare situatie wil
ik waken. We hebben nu een goede
discussiegroep waarvan bekenden
als Ab Geldermans, Wout Wagt-
«mans, Jan Derksen, Hein van Bre-
nen, Henk Faanhof, Gerard Peters
en Herman Krott deel uit maken.
Alle problemen die zich voor kun
nen doen of aan de orde zijn, pra
ten we door. Dan krijg ik een goe
de visie op de zaak."
Als Joop Middelink acht jaar te
rug kijkt, naar zijn start, is hij niet
ontevreden over het bereikte. „Toen
ik kwam was er geen enkel sys
teem. Er bestond geen duidelijk in
zicht in het renners „materiaal"
en, invitaties gingen zonder meer de
prullenbak in. Nu doen we een
groot aantal buitenlandse wedstrij
den. Liefst met zoveel mogelijk
verschillende renners, want i'k ben
er geen voorstander van dezelfden
te veel in te schakelen. Vorig jaar
zijn 199 amateurs uitgezonden. Hun
prestaties, en die van anderen,
leg ik vast in een kaartsysteem.
Ik noteer precies hun belangrijkste
uitslagen, hun karaktertrekken,
hun sterkste en zwakste kant. In
de praktijk heeft dat al dikwijls
zijn nut bewezen. Al dat werk
vraagt natuurlijk veel tijd, maar
ik vind het niet erg want de jon
gens weten het te waarderen en
het succes is tastbaar door de uit
slagen, al ben ik natuurlijk niet
helemaal verantwoordelijk voor
goede resultaten. Een renner, zeg
ik altijd, kun je niet maken. Hij
moet natuurlijke gaven hebben en
dan kan een coach of ploegleider
hem helpen bij de verdere ontwik
keling er van. Eerste vereiste is dan
geestelijk contact te krijgen met
zo'n jongen. Je moet je kunnen
verplaatsen in zijn gedachtengang.
Ik kan dat en geloof dat dat mijn
sterkste kant is."
Tevreden over het bereikte, weet
Joop Middelink nog een aantal
knelpunten te signaleren.
„Grote wegwedstrijden zouden
eigenlijk ingekort moeten worden.
Vooral de voorjaars-klassiekers.
Maar dat is moeilijk omdat de UCX
geen internationale regeling kent.
Onze renners zouden dus hier te
weinig kilometers doen tegenover
het buitenland waar ze dan tekort
schieten in de belangrijke wed
strijden.
Hiermee hangt een ander punt
nauw samen: dat van conditie
training, voor top- en jeugdkern.
Het zou ideaal zijn als we deze jon
gens onder bekwame leiding kon
den laten trainen.. Ik heb er in 1963
al om gevraagd bij de bond, maar
men had er geen geld voor. Toen
kwam ik uit op een begroting van
twintig mille. Dat zal nu wel meer
zijn. Ook de begeleiding van de
ploegen naar het buitenland dient
eens goed bekeken te worden. Nu
gebeurt dat met incidentele aan
stellingen maar het zou een vaste
kern moeten zijn. Dan kun je die
tevens benutten om met een be
paalde regelmaat de provincies te
bezoeken, om daar gesj reksavon-
den met renners te houden. Want
dat is belangrijk: onderling contact.
PAGBLAD DE STEM MAART 1968
I - -
Nog veertien dagen en het K.N.
w.U.-experiment waaraan Wil
Westphal, bondscoach van de atle-
tiekunie, zijn medewerking gaf is
>chter de rug. Dan wordt een tien-
Veekse conditie-training voor baan
renners afgesloten in een van de
vele kale lokalen onder de tribunes
van het Olympisch Stadion. Daar
werken nu acht weken lang twaalf
baanrenners, onder leiding van
Westphal, aan hun conditie en ze
zijn unaniem van mening dat er in
^.Periode grote winst is geboekt,
wil Westphal ging te werk vol-
|.e"a een methode die hij ook bij de
jtNAU toepast en waarin, zo zegt
"jj, meer toekomst zit dan velen op
0lt moment denken.
Helemaal volgens plan kon het
'chema voor de wielrenners („Ik
vond het een zeer prettige kennis-
raaking met. deze sport") overigens
•bet verlopen want de KNWU be-
•loot pas geruime tijd na de sei-
joen-stop een conditie-trainer aan
j stellen. Wil Westphal: „We zijn
te laat begonnen. Je moet met deze
raming meteen na het einde van
"et seizoen starten. Dan is het ef-
fect het grootst, dat heb ik bij de
KNAU duidelijk ervaren".
Jan Derksen is het daar roerend
mee eens, maar vraagt zich tevens
af of deze regeling wel ooit hele
maal kan gelden voor baanrenners.
„In november' en december zitten
veel jongens met wedstrijden op
winterbanen. Dan is het een kwes
tie van kiezen: het een of het an
der. Een combinatie bestaat een
voudig niet".
De door Wil Westphal toegepaste
methode die zoveel perspectief
biedt, onderscheidde zich door een
langdurige en uitvoerige explicatie
van de te verwerken oefeningen.
Westphal: „Het is belangrijk dat
men weet wat voor nut de oefen
stof heeft. Welke reacties ze geven.
Het heeft weinig zin om domweg
een programma af te draaien. Men
moet een duidelijk inzicht krijgen
in de materie. Dat verhoogt ook de
zin om inspanningen te leveren".
Het werkprogramma van Wil
Westphal werd afgestemd op vier
fases: een eerste les ter kennisma
king en driemaal drie lessen waar
bij het in de eerste van de drie pe
riodes ging om algemene conditie
met het opvoeren van het krachts
niveau. Tijdens de tweede periode
lag de nadruk op het consolideren
van de opgedane macht en in derde
periode, nu bezig, zal gewerkt wor
den op snelheid. „Deze training"
zegt Wil Westphal is vooral gericht
op snelheid vanuit de heupen en
het verzamelen van kracht waar
door op het beslissende moment in
de wedstrijd juist dat ietsje meer
gegeven kan worden dat men nu
dikwijls mist".
Wil Westphal heeft zich bij de
voorbereidingen voor deze oefenin
gen uitgebreid laten voorlichten
door Jan Derksen. „Dat was ge
woon een vereiste. Ik wist wel wat
van wielrennen, want die sport
heeft me altijd geboeid. Een goede
technische kennis had ik echter niet
en daar bracht Jan Derksen veran
dering in. We kregen contact tijdens
de voor-Olympische Spelen in Me
xico waar ik uit belangstelling met
Derksen sprak over trainingssche
ma's, over verzetten en over snel
heid. Na die gesprekken voelde ik
me aangetrokken tot de baanwiel-
rennerij omdat ik zoveel overeen
komsten ontdekte met atletiek.
Toch moest ik er lang over den
ken voor ik „ja" zei tegen de K.N.
W.U., want mijn dagelijkse agenda
was overbezet. Ik heb er geen mo
ment spijt van. In deze weken zijn
de renners duidelijk vooruitgegaan
en deze zichtbare winst is voor mij
een grote stimulans. Ik ben tevre
den over het bereikte."
Dat is ook de KNWU die er hard
over denkt aan het eind van dit sei
zoen voor de wegrenners eveneens
een conditie-trainer in te schakelen.
Sportcommissie-voorzitter Willem
van Steenbergen volgt trouw elke
donderdagavond het gezwoeg van
de baanrenners in dat kale lokaal
waar de accommodatie gebrekkig is
en een olie-kacheltje wanhopig
strijd levert tegen de kou die de
renners overigens amper voelen.
Op welke manier en door wie
eventueel de conditie-training
voor de wegrenners verzorgd gaat
worden is nog niet bekend. Het
ziet er niet naar uit dat Wil West
phal in dat geval ook deze cate
gorie onder zijn hoede zal nemen.
„Ik heb het al druk genoeg. Dat
werk met de baanrenners kon er
nog net bij. Ik sta bovendien te ver
van de wegrenners af. Ze boeien me
minder dan hun collega's op de
baan. Beroepshalve hebïk wel eens
mijn gedachten laten gaan over de
juiste manier om wegrenners con
ditie-training te geven. Volgens
mij dienen de oefeningen minder
op kracht afgestemd te zijn en meer
in herhaling te treden dan bij die
voor baanrenners. Ze moeten in
ieder geval wel, dat houd ik con
sequent vol, meteen na de seizoen-
top beginnen. Anders heeft het wei
nig nut".
Over twee weken zitten de werk
zaamheden van Wil Westphal er
dus op. Het betekent niet dat hij
daarmee zijn aandacht voor de
baanwielrennerij verlist tot de win
ter. „Ik houd ik ieder geval contact
met Jan Derksen want ik wil pre
cies weten hoe zijn ervaringen zijn
met de jongens die de training volg
den. Als ik er maar even tijd voor
kan vinden zal ik zelf ook naar wat
wedstrijden gaan, want dat is ge
woon nodig".
Nederland probeert al vier jaar
te wennen aan het dames-wielren-
nen. Een nogal krampachtige be
zigheid met een moeilijk te raden
afloop, welk tragisch feit geens
zins remmend werkt op het en
thousiasme van de ongeveer zes
tig licentie-houdsters. Die bollen
zelfverzekerd door en hopen op
betere dagen.
In de strijd om erkenning boek
ten de fietsende meisjes enkele
niet onaardige successen. De na
men van Bella Hage en haar zus
je Keetie haalden de sportpagi
na's, er kwamen enkele kleine
sponsors gevolg door een grotere
geldschieter en voor het wereld
kampioenschap in Heerlen kregen
de geselecteerden een begeleid
ster. Vooral het laatste punt is er
een dat opvalt sinds de schaat-
sters zo openlijk uithuilden. Met
een vrouw bij de leidinggevende
functionarissen waren de wielren-
sters afgelopen zomer veel van
hun sportcollega's voor, maar of
dat zo zal blijven is op dit moment
niet te zeggen. Als het aan mevr.
A. W. Visser, die tijdens het we
reldkampioenschap van vorig jaar
tot algemene tevredenheid als be
geleidster ligt, wel. „Ik yond het
heerlijk werk. Het was ook zo
dankbaar. Ik kon merken dat de
meisjes het fijn vonden dat er een
vrouw was die namens de bond
optrad. Daarom geloof ik dat de
KNWU deze lijn moet blijven vol
gen. Of ik aangewezen word of een
ander, dat kan me niet schelen.
Het gaat om de meisjes, die heb
ben duidelijk behoefte aan een be
geleidster. En dat geldt natuurlijk
niet alleen voor het wielrennen".
Mevrouw Visser echtgenote
van de KNWU-bondsarts stelt
het zonder enig voorbehoud vast:
dames-leden van een sportbond
hebben recht op deze voorziening.
„Wanneer", zegt zij, „een bond
meisjes accepteert als lid moet
men ze de aandacht geven die no
dig is. En het is beslist vereist dat
men dan begint met een vrouw
aan het corps officials toe te voe
gen. Gewoon voor de huis-tuin
en keukenprobleempjes waarover
de atleten graag willen praten
maar het met een man moeilijk
kunnen. Och, misschien is het dat
eigenlijk niet eens. Misschien gaat
het alleen maar om de aanwezig
heid van een vrouw. Tijdens de
voorbereidingen op het wereld
kampioenschap maakten de meis
jes 't mij helemaal niet lastig. Maar
ik heb me wel afgevraagd of dat
ook geweest zou zijn .als een man
met de begeleiding was belast.
Ik had echt te doen met
mijnheer Zwanenburg toen ik
hoorde van de kritiek die enkele
schaatsters op hem hadden. Dat
was heus zielig. Stel je voor, zes
weken optrekken met atleten die
onder druk van belangrijke wed
strijden leven. Ik zag al zo tegen
die ene week in Heerlen op
Tja, het ging onvoorbereid. Het
was op de laatste minuut georgani
seerd. Afwachten dus.
Voor beide partijen overigens. Ge
lukkig kende ik enkele meisjes
want ze kwamen regelmatig bij me
thuis omdat ze evenals verschil
lende mannelijke collega's bij mijn
man onder med. controle waren.
Zodoende, uit de gesprekken die ik
voerde wanneer deze sportmensen
wachten, wist ik'ook iets van wie-
Ier-technische zaken. Dat was han
dig. Ik meen dat een begeleid
ster ook wel aan die voorwaarde
moet voldoen. Ze hoeft huls geen
diepgaand gesprek te kunnen voe
ren over de ingewikkelde prakti
sche uitvoering van de sport waar
ze bij betrokken is. Maar ze dient
natuurlijk wel de grote lijnen te
kennen. Ik heb wel eens gedacht:
zou het niet beter zijn dat een
begeleidster gekozen werd die die
sport zelf beoefend heeft. Wanneer
ik dan doorredeneer kom ik
meestal tot de conclusie van
„neen". Op de eerste plaats omdat
er op dit moment niemand is die
lang genoeg uit de actieve wielren
nerij is; daarvoor bestaat het da-
mes-wielrennen tekort. Ik vind dit
trouwens toch een moeilijk punt
want neem je zo iemand
dan krijg je volgens mij
een te eenzijdige benadering van
het begrip „begeleidster" want er
wordt automatisch veel over tech
niek gesproken met bovendien het
risico dat de atletes gaan zeggen:
wat presteerde ze zélf vroeger.
Was zij nou zo'n grote? Dan zou
de taak verkeerd komen te liggen,
want een begeleidster moet op de
eerste plaats de moeder-figuur in
de ploeg zijn".
Mevrouw Visser is dat één keer
geweest bij de selectie-groep van
de wielrensters en ze zou het graag
over doen. Wanneer de KNWU
haar voor .dit jaar officieel aan
stelt, zodat haar functie meer en
duidelijker gesterte krijgt dan bij
het incidentele optreden in Heeï-
len vorig seizoen, wil mevrouw Vis
ser zich niet alleen bezighouden
met puur „begeleiden" maar het
werkterrein iets uitbreiden.
„Er zou op de eerste plaats ge
streefd moeten worden naar een
goede technische voorlichting. De
meisjes kennen nu nauwelijks de
meest elementaire begrippen van
demarreren. Verder zouden regel
matige gespreksavonden' beslist
nuttig zijn, ook al omdat je daar
mannelijke officials en beoefe
naars bij kunt betrekken wat be
vorderlijk is voor het onderlinge
begrip. Dat ontbreekt nog wei
eens, zeker in de baansport.
Jan Derksen, vanaf de dag na
zijn laatste wedstrijd (15 februa
ri 1964 Berlijn) baan-coach, heeft
een gegronde reden om te hopen
dat zijn werk dit jaar meer be
langstelling krijgt van de coureurs
dan'anders. Hij rekent n.l. op het
verleidelijke van een retourtje Me
xico en verwacht dat de coureurs
die het baanrennen niet ambiëren
omdat er op de weg zoveel meer
te verdienen is, in dit Olympische
jaar hun activiteiten wat zullen
verleggen. Naar de baan, het stief
kind van de vaderlandse wielrenne
rij. Als geen ander weet Jan Derk
sen van het miskende. In de vier
jaar die hij er nu op heeft zitten
vermoeide Derksen zich met het
zoeken naar geïnteresseerden. Hij
moest het dan altijd afleggen te
gen de lokmiddelen van het racen
op de weg, waar sponsors zijn om
renners te subsidiëren, waar roya
le middenstanders met premies
zwaaien, waar mensen bereid ge
vonden kunnen worden om te or
ganiseren, waar volk is dat dicht
opeengepakt lang en hard wil ap
plaudisseren. „Dat alles", berede
neert Jan Derksen somber, „mist
de baansport. Die heeft het ver
schrikkelijk moeilijk. Er is in ver
houding tot de weg weinig of niets
te bieden. Tientallen jongens met
kwaliteiten als baanrenner denken
er eenvoudig niet over om zich In
deze specialiteit verder te bekwa
men. Je ziet ze alleen eens bij
wat gelegenheidswedstrijden of
een kampioenschap waar ze zich
slordig op voorbereiden. Ik moet
ze telkens proberen over te halen
naar de baan te komen en dat is
volkomen verkeerd. Nu de Olym
pische Spelen op het seizoenpro
gramma staan verwacht ik een an
dere instelling- Misschien ook dat
lk dan een sprinter ontdek die kans
maakt op een medaille. Maar ach,
wat praat ik. Die kans is zo mi
niem.
Inderdaad, want het lijkt onwaar
schijnlijk dat wat in drie jaar niet
lukte nu plotseling Verwezenlijkt
wordt: het vinden van een suc
cesrijke .sprinter.
De droomwens van Jan Derksen,
die zo graag voor Arie van Vliet
en hem een opvolger wil. „Dat
Is mijn grote, stille, verlangen.
Een werkelijke sprint-kampioen".
Tot op heden waren er wat dat be
treft alleen maar teleurstellingen.
1964 Jan Derksen stelt zijn
hoop op Bram Breur. Tevergeefs.
De sterke Breur verliest in mili
taire dienst zijn forme. Daar
komt dan nog bij dat Breur te
eerlijk is en in een sprintje mag
je dat wel eens niet zijn, vindt
Jan Derksen.
1965 Jan Jansen rijdt in
Spanje een sterk wereldkampioen
schap, ondanks het feit dat hij er
bij de laatste acht uitgaat. Derk
sens commentaar: ,,'t Is formida
bel".
1966 Jan Jansen moet aoor
ureken, maar doet dat niet. Zijn
inzet blijkt slecht en is dat nog.
Hij mist op beslissende momenten
de wil om door te zetten. In dit
jaar vestigt Wim Koopman de aan
dacht op zich. Derksen verwacht
veel van hem. Dan blijkt ook hij
te zwak. Koopman heeft te weinig
lichaamsmacht.
1967 Lijn Loevestijn en Jan
Vlastuin onderscheiden zich. Twee
veelbelovende jongeren die in- hun
eerste jaar alles nog te leren heb
ben.
1968 Aan het begin van dit
baanseizoen kan Jan Derksen wei
nig concreets zeggen. „Ik ben on
der de indruk van de capaciteiten
waarover Jan Vlastuin beschikt.
Aan een reis naar Mexico komt hij
echter nog niet toe, denk ik. In
Juni moet hij Mulo-examen doen en
tot die tijd is het afwachten. Komt
hij trainen? Komt hij dikwijls?
Met welke intentie? Jan Vlastuin
kan een grote worden. Ik vind hem
het meestbelovende van allemaal".
Klastuin bezet dan ook een belang
rijke plaats in de jeugdploeg die
eoach Derksen samenstelde en
waarin verder zijn opgenomen:
Theo de Waal, Klaas Spakler, Kees
Vlijm, Gerrie Fens. In het begin
van dit seizoen zal Jan Derksen
de kern groter maken en dat geldt
ook voor de groep waarin de meer
ervaren baanrenners zijn opgeno
men: Klaas Balk, Lijn Loeve-
«tijn, Frans van dë Ruit, Marcel
Pennings, Jan Jansen, Wim Koop
man, Albert van Midden en Bram
Breur. Vanaf 1 mei gaat Jan
Derksen met deze twee selectie»
trainen.
Tot de Olympische Spelen werkt
Derksen een normaal programma
af. Geen afwijkend systeem. „Dat
gedoe over „het juiste moment om
ln goede conditie te zijn",'is gro
te flauwekul. Daar wordt tegen
woordig veel te veel over gepraat.
Ze hebben allemaal de mond vol
van „werken naar een top" en
„dan en dan in forme hebben"
Onzin. Ik heb in de dertig jaar
van mijn wielerleven nog' nooit ge
rust. Onze generatie ging gewoon
door en wij haalden twee of drie
Keer een top". Drie middagen per
week zal Jan Derksen de leden
«an de kerngroepen instrueren. In
net weekeinde zet hij ze dan in op
wedstrijden tegen buitenlanders.
„Erg veel keus is er niet. Er zijn
nog geen vijftig baan-wedstrijden
per jaar tegen zo'n zevenhonderd
wegkoersen. Wij, van de baansport,
hebben het niet gemakkelijk".