tijd doden schaduw gisteren PETER FAECKE: VOLWASSEN WORDEN roken, gezondheid en nog iets de sade TE LAND, TER ZEE EN IN DE LUCHT H. M. van Randwijk D DAGBLAD DE STEM De Nederlander die temidden van het tumult der communi catiemiddelen leeft, beseft wel licht nauwelijks wat er eigenlijk is geworden van H. M. van Randwijk, „die je zo vaak hoor de als lid van etherforums". Mis schien zijn er lezers die bij het zien van zijn naam denken: „Hé, dat is waar ook! Daar hoor je niet meer van!" Zo'n conclusie is maar ten de le juist. De journalist H. M. van Rand wijk zal geen werkstuk meer afleve ren. Hij is onlangs overleden. Maar de dichter en filosoof Van Randwijk zal nog over jaren en jaren tot ons spreken via onvergetelijke essays die hij, anders dan door de vluchtige media van dagbladpers, televisie en radio, ons ir. boekvorm heeft nagela ten. T^ort geleden k een reeks artikelen die hij in het tijdsverloop van bijna vijf jaar plubiceerde in het Algemeen Handelsblad, gebundeld en onder de titel „In de schaduw van gisteren" (Gezamenlijke uitgave van Bert Bakker-Daamen N.V., Den Haag N.V. het Parool, N.V. Weekbladpers Vrij Nederland en NV Het Wereldvenster, Baarn.) in de boekhandel verschenen. Dit gebun delde werl- is iets geworden dat wij nauwelijks vermogen te omschrijven Het Is briljante journalistiek, voor zover het betrekking heefi. op waar neming, gedaan in vijf ondergrondse oorlogsjaren. Maar het is evenzeer grote literatuur door de stijlvoering en filosofie door de diepte van ge dachte en tevens dichtkunst door de ontroerende gevoeligheid die Van Randwijk kenmerkte. „Kroniek van het verzef", zo luidt de ondertitel van deze bundel dagbladartikelen. Maar ook dat zegt maar weinig, want het is een kroniek die geboren is uit actuele ervaring van toen, vermengd met inzicht en levensrijpheid van de oudere Van Randwijk. Tl^ie gaat lezen in dit boek hoort als het ware de auteur aan het woord. Hij kan zich in gedach ten verplaatsen naar een werkkamer in Amsterdam of een intiem, rustig café, waar een wijs man hem vertelt wat hij in de oorlog heeft meege maakt, wat hij er toen bij dacht en wat hij er nu van vindt. De lezer-toehoorder wordt telkens gefrappeerd door de oprechte bewo genheid die als rondtoon in alles wat wordt verhaald, meeklinkt. De verteller wordt niet moe, al is het geen hij heeft mee te deler verschrik kelijk en ontzettend. Er ontstaat een diepe vertrouwelijkheid tussen verteller en luisteraar want de laat ste beseft heel dikwijls dat wat Van Randwijk onder woorden brengt, hem zij het woordeloos air waarheid voor de geest zweefde. „In de scha duw van gisteren" is dan ook geen documentaire van de oorlog, maar veeleer een betoog over de oorlog en de mens in die oorlog, alles steunend od historische feiten en alles gewijd door Van Randwijks eigen inzet als verzetsman. Oet boek is een lopend relaas daarvoor is het tevee een spel van herinneringen maar het wemelt van uitspraken die tot na denken stemmen en die conclusies zijn uit gedachten die de schrijver had. In een hoofdstuk getiteld: „Te mooi om waar te zijn" vertelt hij bijvoorbeeld over de opstelling van het Atlantische Handvest het begin van een grondwet voor een naoor logse wereld. Van Randwijk vertelt van welk een draagwijdte dit hand vest was, gezien de in Europa heer sende nazi-moraal en de dictatuur in de Sovjet-Unie. „Wat is ervan te recht gekomen", vraagt hij. En hij antwoordt: „Zo weinig, dat het anno 1961, twintig jaar later, bijna anti-pro- paganda lijkt het opnieuw in de her innering te roepen". Zijn onbarmhartig-scherp observatie vermogen blijkt uit zijn beschrijving van ,,de goede Nederlander in de oor log". Ze waren eigenlijk allemaal goed, vindt hij, met soms een foute ertussen, en even schaars een héél goede, die in de beginjaren van de oorlog als amateurverzetsheld be landde in de humorloze uitroeiings machine van de Duitsers. Terwijl de geschiedenis met donde- derend geweld voorbijtrok peinsden miljoenen kleine Nederlanders, kleine goede Nederlanders, over hun dage lijkse zorgen die door de oorlog en de bezetting opeens een andere aard hadden gekregen. Zij wisten met de grote problemen, de jodenvervolging de wezenlijke ontrechting van half Europa door een systeem geboren in de verziekte onderwereld van -een avondland in ondergang, geen raad. ..Gewoon doorgaan", luidde het mot to. totdat als een soort wonder, een akt van bovenmenselijke woede, de februaristaking losborstte. De febru aristaking, die volgens de auteur tot de daden behoort die Nederland zijn bevrijding waard hebben gemaakt. IJij schetst de aard van het vroege AJ- verzet, spontaan, padvinderachtig en daardoor voor de Duitsers die in en achter alles planning en orga nisatie zochten, een draak met dui zend koppen. Het boek telt geen vervelende ge deelten want Van Randwijk was een vurig mens, die veel, zeer veel te zeggen had dat ons voor nu en later tot nadenken stemt. De meeste in druk maakte het essay waarin de au teur een gefantaseerd telefoongesprek voert, op ons. De man aan de telefoon roept hem toe: „In de oorlog gaat het niet aan. om schuld of onschuld, menselijkheid en onmenselijkheid, de held en de lafaard, te meten met maatstaven van een zi uitzonderlijk kaliber als de oorlog produceert. Voor die toestand ïs de mens niet geschapen. Alles ver liest zijn normale betekenis als de zogenaamde „strijd op leven en dood" geproclameerd wordt. Liegen kan waarheid spreken worden en de waar heid spreken: verraad. Diefstal kan ,een goed vaderlandse zaak zijn en zijn rechtmatig eigendom bewaren: diefstal. Brandstichten, bedreigen, ha ten, saboteren, worden deugden, do den wordt opdracht. Wie die omme keer van alle waarden niet kan mee maken is een toeschouwer of een lafaard, wie de ommekeer iets te ver doorvoert is een oorlogsmisdadiger. Zelfs in de mateloosheid die oorlog heet, moeten we maat kunnen hou den". En dan komt de apotheose: „Oorlog is niet een aspect van onze samen leving en moraal het is het EINDE ervan!" Doch daarna verandert de cultuur filosoof in een medelijdend mens, cue sprekend over jodenver volger Eichmann (in die tijd juist voor 't tri bunaal in Jeruzalem), zegt: „En dan die man onder die glazen stolp in de rechtzaal in Israël. Het glas is wel kogelvrij, maar uw ogen kunnen er doorheen. Zit hij er niet wat een zaam? En wordt het geen tijd dat we wat meer ernst maken met het raad sel/ mens u zelf incluis?" Later vinden we dit thema vele ma len herhaald en het boek eindigt er zelfs mee, maar dan luidt het: „De eerste wereldoorlog was niemands schuld, De tweede wereldoorlog was iemands schuld, De derde wereldoor log is MIJN schuld Aan te geven hoe de auteur, peinzend en waarschijnlijk soms schreiend rondgaande in het rijk van zijn her inneringen, in details tot deze con clusie komt, is onmogelijk. Hij toont slechts, al vertellend aan, dat wij, al is de oorlog niet een aspect van ons samenleven, haa toch als ..einde van een samenleving" nader bij kunnen halen, namelijk door de mens en alles wat goed en heilig aan de men-, is, te beschouwen als een zaak of zelfs als een ding, dat nuttig of niet nuttig is en alleen aan die kwalificatie het recht op bestaan behoudt of verliest. yijn argumenten zijn de menselijke drama's uit oorlogstijd. Het dra ma van de vlijtige ambtenaren van de arbeidsbureaus in de eerste oorlogsjaren, die Hitiers oorlogsma chine tienduizenden slaven toespeel de. Werkloze, die volgens de moraal van toen „toch maar opvreters en pa rasieten" waren. Het drama van de Nederlandse Ho ge Raad, die koel-juridisch de rechts grondslagen van wat het derde rijk bij ons kwam klaarmaken, als „niet tot de competentie van ons college behorend „karakteriseerden, waar mee zij de weg openden voor instel ling van de „vredesrechtspraak", een gruwelijke uitwas van nazi-recht, dat ondanks zijn fraaie naam talloze Ne derlanders fataal werd, ten gunste echter van de horde die niet geen enkel ander recht dan dat van de inbreker, in ons land huishield. Als iets duidelijk wordt uit dit boek dan is het wel hoe klein en hoe. zielig en hoe hulpeloos de mens is tegen over het geweld. T'oe weinig verhef fend de leidei kan zijn (De Geer) en hoe moedig de gewone man: kort om, hoe betrekkelijk alles vooral in de oorlog is. De mens is niet voor de oorlog ge maakt. Werr hem erin en hij brengt al zijn eigenschappen die hem in vredestijd tot man van de middel maat stempelden, mee. Hoewel Van Randwijk de falende nationale lei ders van die dagen, in Den Haag en Londen, hekelt hij vonnist hen niet Hun daden stempelden hen tot mensen van bepaald gedrag, ten goe de ten kwade of neutraal. Leiders zijn schaars, deze visie maakt „In de schaduw van gisteren" tot een humaan werk dat wij graag op de literatuurlijsten van onze middelbare scholen zouden zien. Niet alleen voor het leervak „Nederlands", maar ook voor „historie", om niet te zeggen: moraal. Tom K. IN Nederland verschijnen ieder jaar opnieuw vele ver talingen. Zij zijn van nogal uiteenlopende waarde en hun succes is niet altijd evenredig aan die waarde, de slechtste gaan soms het best. Uiteraad ligt dat meestal niet aan de vertaling op zich, maar aan het oor spronkelijke werk en de lezers. De vertalingen zijn soms bar slecht. Sommige uitgevers zien daar niet op toe, soms omdat ze er niet zo best voor betalen. Ar.dere uitgevers doen dal; wel. Zo zijn er bij de Bezige Bij te Amsterdam uitstekende vertalingen verschenen van nogal uiteenlopende aard uit de literatuur van het verleden zowel als uit de tegenwoordige tijd. Ditmaal ook een boek uit het Duits vertaald. Hoe vreemd het lijken mag, gezien de taal, de nieuwe Duitse literatuur is hier betrekkelijk weinig bekend, enkele acteurs als Böhl en Günther Grass daargelaten, Peter Faecke toonde in zijn eerste roman duidelijk in vloed van Günter Grass, maar in de tweede Der Bote Milan, die nu vertaald verscheen, is hij geheel zich zelf geworden. De Rode Milaan, door Hermien Manger bepaald voortref felijk vertaald, is een door en door Duits boek. Men komt er in de plaats Gindenhal en omgeving en die worden zo beschreven dat men zich al lezende in zo'n Duitse plaats bevindt en tussen Duitse mensen, die door de verteller, on verbiddelijk van buitenaf gekarakteriseerd worden, maar niet zonder sympathie. Men zou De Rode Milaan of de Bode Kiekendief een bekentenisroman kunnen noemen, maar het gaat in de roman niet zozeer om de verteller, het gaat vooral ook om die plaats en die mensen en om wat alle mensen eens gemeen hebben: de jeugd. Men heeft het boek met de avonturen van Huckleberry Finn van Mark Twain vergeleken, een van de grootste romans over de jeugd ooit geschreven- Die vergelijking is niet onjuist Ook .Peter Faecke of zijn verteller heeft diezelfde nuchtere kijk op mensen en gebeurtenissen, die liefde voor het detail en voor het adembenemende avontuur en dat gevoel voor de dra matiek van de jeugd. De verteller is bij de aanvang van het boek negentien jaar oud. Hij staat in de buurt van De Plas van Matjes Loch en hij bemerkt dat er iets bijzonders aan de hand De berken en de dennen bij Matjes Loch zijn leeg. Ze zijn anders bevolkt met mussen. De hartmachme van de ver teller begint harder te werken. Het lijkt wel of hij zes jaar jonger is en dan opeens begrijpt hij de snellere slag van zijn bloed. Daar op die dennetak zit ie. die hazen- en kiekendief, de'schrik van de mussen, daar zit een rode milaan je aan te als om getroffen te worden io'' ziekte die men volgens EysencK; gemakkelijk) aan dat roken Welnu, dit persoonlijkheidstyp® in de psychologische P°rtre'tenfiii rij bekend als het extraverte OT Nu is er vrijwel niemand uitslmi® extraverte en deze ulu°'?"r°~Vr doet ons een ogenblik ademhalen. bestaan in de psychologie pra*115 tiitsluitend mengtypen en in nun s val zou dus (als de theorie van senck klopt) de erfelijke aaoiet. kanker te krijgen en aan hett te slaan, in mindere mate nw werken. Deze omstandigheid n het voor de wetenschap trouwens veel moeilijker om de groep ni- maximale kans op sterfte door ker maakt, in onze samenleving te sporen. Ijsysenck is overigens geen ja hanger van de sigaret- vindt het roken beslist niet l en hij geeft de lezer daarom ee xl verstandige wenken the ner nen helpen om het roken af te Jammer is dat hij niet dreper ^0 op de karakterologische asn van de „tot roken voorbestem mens". Het is aannemelijker relatie: persoonlijkheidstype-lo ker, dat er een verband besia H, sen: persoonlijkheidstype-tf) slinder en via deze verslavimj. licht: longkanker. Maar daar senck niet van horen en wei rj, zakelijk omdat hij inderdaad plekken en onverklaarbare jtl, strijdigheden heeft ontdekt m rl, tistieken die het verband ken en longkanker zonnekia gen aan te tonen. j, t PHILO Bregstein, die na zijn stu die rechten, in de filmwereld terechtkwam heeft gedebuteerd met de roman „Om de tijd te doden" (uitg. Sijthoff, Leiden). Hij beschrijft het leven in de goot van Amsterdam, Eerst wat droog, maar geleidelijk groeit een schrijnend beeld, waarin men een bestaande categorie mensen leert kennen, zoals je werkelijk men. sen leert kermen. Bert. de „artiest", Wilma, dochter van gegoede huize' Theo de Koning, paranoïde boekhan. delaartje, Rudi psychologiestudent e.a. wonen in Amsterdams binnen, stad. Aanvankelijk krijgt men de in. druk van een 20e eeuwse zedenro. man. Het zijn een stelletje stakkers, die om beurten worstelen om hun eigen vrijheid te veroveren. Opstaj. digen, die niet geketend willen wor. den in een machine van fatsoen, hy pocrisie en burgerlijkheid. Maar zjj winnen niet. MAAR evenmin diegenen, die wel hun burgermansbestaantje op. bouwden en nu moeten zien uitwe. gen te vinden voor hun gefrustreer. de gevoelens: Jan Gerbrandsen met zijn heimelijk gespaarde geld voor het rosse leven; zijn vrouw extra lief voor de hond etc. Het letterlijk blote leven wordt veelvuldig schreven als een verhoogd spaj. ningsveld. waarop iedere drang naar vrijheid opnieuw uitwegen zoekt. In de meest onverwachte momenten wordt deze soms ervaren maar deze vrijheid blijft onmachtig en ver. baasd. nE auteur wekt de indruk zelf ti staan aan de kant der mislukking: „Altijd nog beter vrij en overspannen dan opgesloten en gedrild als een dier. De maatschappelijk „geslaag. den" (de advocaat, de verpleegster, de dokter, de criticus) blijken hypo! criet. Het wordt zeer direct geschre- ven zodat het schrijversbrem van Bregstein zich geëngageerd heeft ge. weten met deze wereld. Het is daar. om een hard. maar boeiend debuut geworden geschreven met een grote kennis van het menselijk handelen en motivaties: kennis van het vrou. wenlichaam en sfeerbeschrijvingen In „Om d'e tijd te doden" is de tijd tot leven gebracht. M.K. Nog steeds na tweehonderd jaai is de persoon van Sa- de onderwerp van studie. Nog steeds wordt een boek over hem met enige argwaan bekeken. Daar zou al le reden toe kunnen zijn. Dat ii geeszins het geval met het portret dat de 26-jarige Gemma Pappot van hem getekend heeft in de Floret reeks van de n.v. Arbeiderspers. Misschien verliest De Sade, ondanks zijn afwijkende natuurlijke dispositie neergelegd in talloze geschriften iets van zijn prikkelende belangstelling, omdat psychiatrische lectuur over deze verschijnselen onuitputtelijk is geworden. Bovendien is het verschijn sel De Sade als „geval" niet meer zo „uniek". Staan blijft dat hij dat zeker in zijn tijd wel was en zijn ge schriften een openhartige getuige nis afleggen niet alleen van de zede lijke toestanden uit de 17e en 18e eeuw, maar ook rechtstreeks van een persoonlijke worsteling met een zware psychische beladenheid. Terecht zegt Pappot dat het por- nografische karakter van zijn belangrijkste boeken dat niet meer dan een aspect ervan is al le nadruk kreeg, terwijl men de meest wezenlijke betekenis van zijn oeuvre over het hoofd zag of tracht te te verbergen. Wat zij doet is een objectieve reconstructie tekenen van zijn leven met gegevens, die tot op heden nog steeds aan het licht komen. Ze doet dat rustig en met een rede lijke keuze van citaten. Zij mag daar bij Simone de Beauvoir dan wel een „cryptocencurist" van De Sade noe men: ondanks de bedenkingen, die men kan hebben tegen De Beauvoirs conclusies, is het gehalte van haar studie toch wel wat indringerder dan dip van Pappot. We kunnen tenslotte met haar conclusie meegaan, dat de be slissende vraag rond De Sade niet meer kan zijn: pornogra fie of niet. Ook is het waar, hoewel wat ongenuanceerd, haar slotconclu sie: „De strijd is nog steeds onbe slist en zal dat blijven, zolang men van de gedachte uitgaat dat goed en kwaad onverenigbaar zijn bin nen één karakter, en dat een schrij ver alleen maar goede, of alleen maar slechte dingen geschreven iw hebben". Voor serieus geïnteresseer den in deze merkwaardige figuur w het werk van Pappot een goed oriën terend geschrift - koekeloeren! De hartmaohine liet me geen tijd. Ik kon niet eens aan angs* denken, kon niet eens denken: ze mogen je niet snappen, de Yankees, de Tommies, of die blaaskaken van Fransen. Met je klein kaliber geweer en je negentien jaar zien ze je anders voor de laatste weerwolf aan ook al leven we in negentienzevenenzestig en heeft de laatste weerwolf al twee jaar geleder.- in het zand moeten bijten". rje rode milaan is daar echt in die boom en hij koeke- loert, maar hij is tevens een symbool, hij kijkt toe op een situatie, een situatie, die door de verteller als klem mend, benauwend, als pijnlijk ondergaan wordt, maar tevens in al die angst, als behaaglijk. De rode milaan kijkt op degene in het verhaal, die tot alles aandrijft, tot de ruzies in het openluchttheater, tot het wegkapen van de wagen, tot de avonturen waarin nog de tweede wereldoorlog doorklinkt en die alle tegelijk zeer precies en niettemin onbestemd worden verteld. „En natuurlijk sloeg Magosch terug. En natuurlijk formeerden zich daarop, als een snel opstijgende gistende opzwellende en zich eindelijk leeggietende regen wolk, de anderen op het toneel. Men ziet alles duidelijk, overduidelijk, maar men begrijpt niet alles omdat de verteller veel bekend verondersteld wat we toch niet weten en omdat hij zelf alles begrijpt speciaal niet wat de aandrijver Paultje Mischlik die dezelfde rode piekogen heeft als de rode milaan, als de kiekendief, vertelt. Paultje Mischlik de uitdager weet namelijk alles van de volwassenen en de seksualiteit grijnslachend kijkt hij toe, koekeloert hij hoe de anderen de kennis, waarin hij hen delen laat, verwerken. Hij is degene die overwonnen moet worden en in het laatste avontuur, het avontuur met de wa gen en het paard, wordt hij overwonnen. „Toen ik var.- de bok omhoogkeek naar de puntgevels, weet ik waarom, stak de zon me in de ogen. Het deed pijn, ik keek weer naar het trottoir, weer naar Paultje, naar de vlammende pukkels. Wij keken hem aan, hij keek ons aan-, hij stond op het trottoir, wij zaten op de bok, niemand schoot iets te binnen en ik wist enkel: de tijd van de speelgoedkist, de tijd van de knikker is voorbij: net zo voorbij als het nu hier bij matjes loch on der de dennetak van de milaan voorbij is". De radeloosheid van toen komt bij deze ontdekking of her ontdekking nog sterker op dan destijds, maar de verteller weet nu wat die was, het pijnlijke volwassen worden, geen aangename, maar een onweerhoudbare groei, die door Peter Faecke in al zijn gecompliceerdheid recht wordt gedaan in een sterk beeldende stijl en met een uiterste fijngevoelig- JOS PANHUIJSEN E VRAAG of' roken longkanker veroorzaakt is nog steeds - niet afdoende beantwoord. Strikt wetenschappelijk moet men in de straf zaak tegen de sigaret zeggen; er zijn sterke aanwijzingen die doen veronder stellen dat de sigaret longkanker veroorzaakt. Deze aanwijzingen zijn zo danig dat het onnozel is om ze te negeren, maar de verdachte er op ver oordelen neen, dat gaat toch eigenlijk te ver. Dat is een tragische situatie. Miljoenen mensen zijn begonnen te roken in een tijd waarin men dacht dat het volkomen ongevaarlijk, ja zelfs wel prettig was en onze voorouders hebben tonnen tabak via hun ademhalingsorganen in blauwe damp om gezet, zonder ooit te hebben hoeven vrezen dat zij er ziek van zouden worden. Niet zelden schreven zij hun hoge ouderdom toe aan het regelmatig gebruik.van tabak. Maar wij, arme, straffe rokers die wij zijn, wij worden gekweld met statistieken en nare verhalen en dan is het dubbel zuur om te moeten horen dat de geleerden het onder elkaar niet eens kunnen worden over de invloed van de sigaret op het optreden van longkanker en hart- en vaatziekten. Prof, H. J. Eijsenck, een vermaard psycholoog met een internationale faam, begrijpt onze gevoelens. Hij treedt onze met rook bezwangerde interieurs binnen met de opwekkende kreet: Het verband tussen roken en longkanker kan, als wij de statistieken wetenschappelijk bekijken, (nog) niet worden aangetoond. Aha, denkt de straffe roker; groep mensen is ook erfelijk belast dat is taal naar mijn hart en met een sterke neiging om te gaan vol inwendige vreugde zet h roken. Degenen die aan longkanker zich aan het lezen in het boek of hart- en vaatziekten overlijden zijn dat prof. Eysenck over de rokerij niet gestorven aan het roken, maar geschreven heeft en dat nogal droog aan de ziekte waartoe zij gepredispo- heet: „Roken, gezondheid en karak- neerd waren. Van hun verslaving ter". (Uitg. Roelofs Van Goor, Amers- aan de sigaret kan alleen maar ge- foort). Maar deze verkwikte lezer zegd worden: zij rookten toevallig krijgt zijn trekken wel thuis. Hij zal ook veel sigaretten. Gepredisponeerd wellicht onrustige nachten tegemoet als zij daartoe waren gaan. omdat hij gekweld gaat wor den door de vraag die prof. Eysenck TVÏen ra' ^et met ons eens ziln' hem als veronderstelling (en niet i'± dat dit een gewaagde veron- meer dan dat) aanbiedt. Een ver- derstelling is, die heel wat onderstelling die luidt: Er is een in de wereld van psychologen, sta- groep mensen behorend tot een ka- tistici en kankeronderzoekers zal ver- rakterologisch type, dat meer dan wekken. Als de veronderstelling juist andere mensengroepen is vooroe- is, dan dient het gehele kankeron- stemd om longkanker of hart- en derzoek op een veel bredere schaal vaatziekten te krijgen. Deze zelfde dan thans gebeurt, te worden opge zet en dan zullen wij ontdekken dat de gevreesde ziekte zijn wortels x eel dieper heeft dan wij denker. De vraag waarmee wij echter zitten is heeft Eysenck gelijk met zijn veronderstel ling? Als een serieuze beoefenaar van een serieuze wetenschap heeft Eysenck zich opgemaakt om de le zer van antwoord te dienen. Hij heeft een menigte theoriën en sterke kli nische aanwijzingen dat zijn veron derstelling een geschikt vertrekpunt is voor een breed opgezet onderzoek. Een waterdicht bewijs in zijn zaak tegen een vreselijke ziekte en een wellicht gevaarlijke verslaving kan hij echter niet construeren. Hij heeft, daai komt het op neer, niets kun nen vinden dat op gefundeerde ma nier tegen zijn veronderstelling pleit. Wij moeten wel aannemen dat Ey senck zelf niet de eerst aangewe zen persoon ls om bewijzen tegen een kennelijk nogal gekoester ie hy- ■othese aan te voeren. Gewoonlijk komt het tegenbewijs van de tegen partij in dit geval het sterk ge groeide legertje van kankeronder zoekers. Lfi.i zullen echter, al tegenbe- wijzen producerend, nie* langs de opgeworpen stelling van Ey senck kunnen komen. Om haar te weerleggen moet men haar eerst goed tot zich laten doordringen. Wij kunnen wat dit aangaat rekenen op interessante polemieken in de me dische en psychologische vakpers. Het zal de lezer intussen meer inte resseren. te weten welk persoonlijk heidstype volgens Eysenck de dub bele. erfelijk bepaalde voorbestem ming heeft, om zowel te gaan roken De strijdkrachten zijn „in", maar niet op de manier wel ke de voorlichtingsdiensten van marine, luchtmacht en leger zo graag zouden zien De strijdkrachten zijn dage lijks onderwerp van kritiek, honenue kritiek vaak. Ook de „positieve" be langstelling van het publiek taant. Vrijwel voorbij is de tijd van de grote reportages over oefenende divisies, squadrons of sihaldelen. Reportages uit e school van de vooral Ame rikaanse oorlogsjournalistiek, voor Nederland bewerkt" door een jour nalist als wijlen Piet Bakker, die voortreffelijke verhalen heeft geschre ven, bijvoorbeeld over de marine. Positieve verhalen ook, maar toen Piet Bakker zijn dagen sleet op een „zwiepend" vliegdekschip, woedde nog de koude oorlog. T"}e toenemende kritiek, de soms niet erg reële bezuinigingsdrang en het verflauwen van de „posi tieve" belangstelling hangen natuur lijk ten nauwste samen met de veran derde politieke situatie, althans met enkele uiterlijke gevolgen daarvan, waarvan dan weer het belangrijkste is de afgenomen spanning in Europa en het wegebben van de (kern) oor logvrees die ons in de vijftiger jaren zo hevig parten heeft gespeeld. Kritiek op en soms minachting voor het militaire apparaat is een neven verschijnsel van de veel belangrijke re discussie over het vraagstuk oor log en vrede, die (gelukkig) steeds beter op gang komt en (het is het verband van dit artikel belangrijk daar op te wijzen) ook doordringt tot binnen de strijdkrachten. A ad van der Mijn, interviewer met een snel groeiende faam, geen man die je de bijnaam „de ko lonel" zou geven, maar toch ook niet iemand waarvan je je kunt voorstel len dat hij alle geüniformeerde me deburgers woedend de distinctieven van de schouders rukt. heeft een boekje open gedaan over de strijd krachten. Het is verschenen bij Polak en Van Gennep, een uitgeverij wel ke men bepaald geen conformisme kan aanwrijven. Het boekje heet Te land, ter Zee en in de Lucht (U weet wel; de plaatsen waar ,onze jongens" verbleven in de dagen waar op de NIWIN en de thuisfronten ac tief waren voor de troepen in Indië). Het heeft als ondertitel „Een docu mentaire over de Nederlandse strijd krachten". Dat laatste lijkt me, na lezing, wel wat pretentieus gesteld- Niettemin is het een aardig en leer zaam boek, lang niet zo destructief als men misschien na kennismaking van de ramen van schrijver en uitge ver zou verwachten. Het is ook niet de bedoeling geweest de strijdkrach ten in de clinch te nemen. Het boek wordt misschien het beste gekarak teriseerd door ervan te zeggen dat het de collectieve vraag vertolkt van duizenden Nederlanders om meer in formatie over en inzicht in noodzaak en besteding van het jaarlijks miljar denoffer. Van der Mijn schetst achtereenvol gens de uit enquêtes blijkende gevoe lens van het Nederlandse volk t.en opzichte van de strijdkrachten, ver volgens taak en plaats van de ver schillende krijgsmachtdelen, hoe zij functioneren, wat er zoal gedacht, gezegd en geschreven wordt in „mi litaire kringen" om daarna wat die per in te gaan op meer mondiale aangelegenheden als de Navo, kern wapens, strategie, kortom: de oorlog. \7oor een paperback van slechts 151 niet eens zo dichtbedrukte pa gina's geeft het een massa informa tie, vaak heel verrassend gegroepeerd zodat waarschijnlijk zelfs degenen die al of niet beroepshalve méér met het onderwerp bezig zijn dar de ge middelde belastingbetaler, er wel eens van zullen opkijken. Vooral over onderwerpen die in de militaire re portage nooh aan bod zijn gekomen, zoals de keuring en de krijgstucht biedt het boek boeiende informatie en degenen die toevallig de recente tele visiereportage over de dienstweige raars niet hebben gezien zullen het laatste hoofdstuk „oorlogsgeweld en weigeraars" wel önthullend vinden. Het boek heeft een sterk relativerend karakter en vooral de heilige traditie moet het nogal eens ontgelden. Niet dat de schrijver zelf de tradities te lijf gaat. Hij citeert en signaleert slechts, maar dat is dan ook meestal afdoende. Er zijn bij dit boek nogal wat kanttekeningen te plaatsen maar het ter dircr.ssie stellen van de zaak is zo mag men uit een voorwoord opmaken juist de bedoeling. 17 én kanttekening wil ik in dit be- stek graag maken. Te beginnen met de vraag: wat heeft de ma rine van der Mijn ooit aangedaan? Het is opvallend hoe de marine het moet ontgelden. De anti-marine-in stel1 ing is Van der Mijn kennelijk aan geboren en misschien ook wel voort gesproten uit zijn milieu want veel van zijn argumenten zijn niets anders dan voor de zestiger jaren vertaalde en bewerkte argumenten die men ook voor de tweede wereldoorlog heeft kunnen horen, zij het dan dat de ma rine thans geen werktuig van het ko lonialisme meer kan worden ge noemd. Bovendien: een aantal op merkingen waarmee nut en noodzaak var. de marine in twijfel moeten worden getrokken zijn als men wil evengoed toepasbaar op land en luchtmacht, doch in de hoofdstuk ken die daarover handelen ontbreken zij. Een typisch voorbeeld van zo'n .argument" is: „Wanneer we geen vloot hadden zou niemand waar schijnlijk op het idee komen dit werk, ver van huis. ter hand te gaa^ ne men"- Iet is jammer dat dit marinehoofd stuk zo sterk riekt naar vastgeroest vooroordeel. Voor de rest is het een fris boek dat iedereen zal aanspreken vooral degenen die bereid zijn mee te offeren, voor de defensie, mits zij worden overtuigd van noodzaak en nut. Pogingen om dit op een meer tot de belastingbetaler sprekende manier aan te tonen, mogen als re acties op dit niet onvriendelijke maar zeker provocerende boekje wél wor den verwacht. W. Koek

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1967 | | pagina 14