tijd doden
schaduw
gisteren
PETER FAECKE: VOLWASSEN WORDEN
roken,
gezondheid
en nog iets
de sade
TE LAND, TER ZEE EN IN DE
LUCHT
H. M. van Randwijk
D
DAGBLAD DE STEM
De Nederlander die temidden
van het tumult der communi
catiemiddelen leeft, beseft wel
licht nauwelijks wat er eigenlijk
is geworden van H. M. van
Randwijk, „die je zo vaak hoor
de als lid van etherforums". Mis
schien zijn er lezers die bij het zien
van zijn naam denken: „Hé, dat is
waar ook! Daar hoor je niet meer
van!" Zo'n conclusie is maar ten de
le juist.
De journalist H. M. van Rand
wijk zal geen werkstuk meer afleve
ren. Hij is onlangs overleden. Maar
de dichter en filosoof Van Randwijk
zal nog over jaren en jaren tot ons
spreken via onvergetelijke essays die
hij, anders dan door de vluchtige
media van dagbladpers, televisie en
radio, ons ir. boekvorm heeft nagela
ten.
T^ort geleden k een reeks artikelen
die hij in het tijdsverloop van
bijna vijf jaar plubiceerde in het
Algemeen Handelsblad, gebundeld en
onder de titel „In de schaduw van
gisteren" (Gezamenlijke uitgave van
Bert Bakker-Daamen N.V., Den Haag
N.V. het Parool, N.V.
Weekbladpers Vrij Nederland en NV
Het Wereldvenster, Baarn.) in de
boekhandel verschenen. Dit gebun
delde werl- is iets geworden dat wij
nauwelijks vermogen te omschrijven
Het Is briljante journalistiek, voor
zover het betrekking heefi. op waar
neming, gedaan in vijf ondergrondse
oorlogsjaren. Maar het is evenzeer
grote literatuur door de stijlvoering
en filosofie door de diepte van ge
dachte en tevens dichtkunst door de
ontroerende gevoeligheid die Van
Randwijk kenmerkte. „Kroniek van
het verzef", zo luidt de ondertitel
van deze bundel dagbladartikelen.
Maar ook dat zegt maar weinig, want
het is een kroniek die geboren is uit
actuele ervaring van toen, vermengd
met inzicht en levensrijpheid van
de oudere Van Randwijk.
Tl^ie gaat lezen in dit boek hoort
als het ware de auteur aan het
woord. Hij kan zich in gedach
ten verplaatsen naar een werkkamer
in Amsterdam of een intiem, rustig
café, waar een wijs man hem vertelt
wat hij in de oorlog heeft meege
maakt, wat hij er toen bij dacht en
wat hij er nu van vindt.
De lezer-toehoorder wordt telkens
gefrappeerd door de oprechte bewo
genheid die als rondtoon in alles
wat wordt verhaald, meeklinkt. De
verteller wordt niet moe, al is het
geen hij heeft mee te deler verschrik
kelijk en ontzettend. Er ontstaat
een diepe vertrouwelijkheid tussen
verteller en luisteraar want de laat
ste beseft heel dikwijls dat wat Van
Randwijk onder woorden brengt, hem
zij het woordeloos air waarheid
voor de geest zweefde. „In de scha
duw van gisteren" is dan ook geen
documentaire van de oorlog, maar
veeleer een betoog over de oorlog en
de mens in die oorlog, alles steunend
od historische feiten en alles gewijd
door Van Randwijks eigen inzet als
verzetsman.
Oet boek is een lopend relaas
daarvoor is het tevee een spel
van herinneringen maar het
wemelt van uitspraken die tot na
denken stemmen en die conclusies
zijn uit gedachten die de schrijver
had. In een hoofdstuk getiteld: „Te
mooi om waar te zijn" vertelt hij
bijvoorbeeld over de opstelling van
het Atlantische Handvest het begin
van een grondwet voor een naoor
logse wereld. Van Randwijk vertelt
van welk een draagwijdte dit hand
vest was, gezien de in Europa heer
sende nazi-moraal en de dictatuur
in de Sovjet-Unie. „Wat is ervan te
recht gekomen", vraagt hij. En hij
antwoordt: „Zo weinig, dat het anno
1961, twintig jaar later, bijna anti-pro-
paganda lijkt het opnieuw in de her
innering te roepen".
Zijn onbarmhartig-scherp observatie
vermogen blijkt uit zijn beschrijving
van ,,de goede Nederlander in de oor
log". Ze waren eigenlijk allemaal
goed, vindt hij, met soms een foute
ertussen, en even schaars een héél
goede, die in de beginjaren van de
oorlog als amateurverzetsheld be
landde in de humorloze uitroeiings
machine van de Duitsers.
Terwijl de geschiedenis met donde-
derend geweld voorbijtrok peinsden
miljoenen kleine Nederlanders, kleine
goede Nederlanders, over hun dage
lijkse zorgen die door de oorlog en
de bezetting opeens een andere aard
hadden gekregen. Zij wisten met de
grote problemen, de jodenvervolging
de wezenlijke ontrechting van half
Europa door een systeem geboren
in de verziekte onderwereld van -een
avondland in ondergang, geen raad.
..Gewoon doorgaan", luidde het mot
to. totdat als een soort wonder, een
akt van bovenmenselijke woede, de
februaristaking losborstte. De febru
aristaking, die volgens de auteur tot
de daden behoort die Nederland zijn
bevrijding waard hebben gemaakt.
IJij schetst de aard van het vroege
AJ- verzet, spontaan, padvinderachtig
en daardoor voor de Duitsers die
in en achter alles planning en orga
nisatie zochten, een draak met dui
zend koppen.
Het boek telt geen vervelende ge
deelten want Van Randwijk was een
vurig mens, die veel, zeer veel te
zeggen had dat ons voor nu en later
tot nadenken stemt. De meeste in
druk maakte het essay waarin de au
teur een gefantaseerd telefoongesprek
voert, op ons.
De man aan de telefoon roept hem
toe: „In de oorlog gaat het niet aan.
om schuld of onschuld, menselijkheid
en onmenselijkheid, de held en de
lafaard, te meten met maatstaven
van een zi uitzonderlijk kaliber als de
oorlog produceert. Voor die toestand
ïs de mens niet geschapen. Alles ver
liest zijn normale betekenis als de
zogenaamde „strijd op leven en dood"
geproclameerd wordt. Liegen kan
waarheid spreken worden en de waar
heid spreken: verraad. Diefstal kan
,een goed vaderlandse zaak zijn en
zijn rechtmatig eigendom bewaren:
diefstal. Brandstichten, bedreigen, ha
ten, saboteren, worden deugden, do
den wordt opdracht. Wie die omme
keer van alle waarden niet kan mee
maken is een toeschouwer of een
lafaard, wie de ommekeer iets te ver
doorvoert is een oorlogsmisdadiger.
Zelfs in de mateloosheid die oorlog
heet, moeten we maat kunnen hou
den".
En dan komt de apotheose: „Oorlog
is niet een aspect van onze samen
leving en moraal het is het EINDE
ervan!"
Doch daarna verandert de cultuur
filosoof in een medelijdend mens,
cue sprekend over jodenver volger
Eichmann (in die tijd juist voor 't tri
bunaal in Jeruzalem), zegt: „En dan
die man onder die glazen stolp in
de rechtzaal in Israël. Het glas is
wel kogelvrij, maar uw ogen kunnen
er doorheen. Zit hij er niet wat een
zaam? En wordt het geen tijd dat we
wat meer ernst maken met het raad
sel/ mens u zelf incluis?"
Later vinden we dit thema vele ma
len herhaald en het boek eindigt er
zelfs mee, maar dan luidt het: „De
eerste wereldoorlog was niemands
schuld, De tweede wereldoorlog was
iemands schuld, De derde wereldoor
log is MIJN schuld
Aan te geven hoe de auteur, peinzend
en waarschijnlijk soms schreiend
rondgaande in het rijk van zijn her
inneringen, in details tot deze con
clusie komt, is onmogelijk.
Hij toont slechts, al vertellend aan,
dat wij, al is de oorlog niet een aspect
van ons samenleven, haa toch als
..einde van een samenleving" nader
bij kunnen halen, namelijk door de
mens en alles wat goed en heilig
aan de men-, is, te beschouwen als
een zaak of zelfs als een ding, dat
nuttig of niet nuttig is en alleen aan
die kwalificatie het recht op bestaan
behoudt of verliest.
yijn argumenten zijn de menselijke
drama's uit oorlogstijd. Het dra
ma van de vlijtige ambtenaren
van de arbeidsbureaus in de eerste
oorlogsjaren, die Hitiers oorlogsma
chine tienduizenden slaven toespeel
de. Werkloze, die volgens de moraal
van toen „toch maar opvreters en pa
rasieten" waren.
Het drama van de Nederlandse Ho
ge Raad, die koel-juridisch de rechts
grondslagen van wat het derde rijk
bij ons kwam klaarmaken, als „niet
tot de competentie van ons college
behorend „karakteriseerden, waar
mee zij de weg openden voor instel
ling van de „vredesrechtspraak", een
gruwelijke uitwas van nazi-recht, dat
ondanks zijn fraaie naam talloze Ne
derlanders fataal werd, ten gunste
echter van de horde die niet geen
enkel ander recht dan dat van de
inbreker, in ons land huishield.
Als iets duidelijk wordt uit dit boek
dan is het wel hoe klein en hoe. zielig
en hoe hulpeloos de mens is tegen
over het geweld. T'oe weinig verhef
fend de leidei kan zijn (De Geer) en
hoe moedig de gewone man: kort
om, hoe betrekkelijk alles vooral in
de oorlog is.
De mens is niet voor de oorlog ge
maakt. Werr hem erin en hij brengt
al zijn eigenschappen die hem in
vredestijd tot man van de middel
maat stempelden, mee. Hoewel Van
Randwijk de falende nationale lei
ders van die dagen, in Den Haag en
Londen, hekelt hij vonnist hen niet
Hun daden stempelden hen tot
mensen van bepaald gedrag, ten goe
de ten kwade of neutraal. Leiders
zijn schaars, deze visie maakt „In
de schaduw van gisteren" tot een
humaan werk dat wij graag op de
literatuurlijsten van onze middelbare
scholen zouden zien. Niet alleen voor
het leervak „Nederlands", maar ook
voor „historie", om niet te zeggen:
moraal.
Tom K.
IN Nederland verschijnen ieder jaar opnieuw vele ver
talingen. Zij zijn van nogal uiteenlopende waarde en
hun succes is niet altijd evenredig aan die waarde,
de slechtste gaan soms het best. Uiteraad ligt dat
meestal niet aan de vertaling op zich, maar aan het oor
spronkelijke werk en de lezers. De vertalingen zijn soms bar
slecht. Sommige uitgevers zien daar niet op toe, soms
omdat ze er niet zo best voor betalen. Ar.dere uitgevers
doen dal; wel. Zo zijn er bij de Bezige Bij te Amsterdam
uitstekende vertalingen verschenen van nogal uiteenlopende
aard uit de literatuur van het verleden zowel als uit de
tegenwoordige tijd.
Ditmaal ook een boek uit het Duits vertaald. Hoe vreemd
het lijken mag, gezien de taal, de nieuwe Duitse literatuur
is hier betrekkelijk weinig bekend, enkele acteurs als Böhl
en Günther Grass daargelaten,
Peter Faecke toonde in zijn eerste roman duidelijk in
vloed van Günter Grass, maar in de tweede Der
Bote Milan, die nu vertaald verscheen, is hij geheel zich
zelf geworden.
De Rode Milaan, door Hermien Manger bepaald voortref
felijk vertaald, is een door en door Duits boek. Men komt
er in de plaats Gindenhal en omgeving en die worden zo
beschreven dat men zich al lezende in zo'n Duitse plaats
bevindt en tussen Duitse mensen, die door de verteller, on
verbiddelijk van buitenaf gekarakteriseerd worden, maar
niet zonder sympathie. Men zou De Rode Milaan of de
Bode Kiekendief een bekentenisroman kunnen noemen, maar
het gaat in de roman niet zozeer om de verteller, het gaat
vooral ook om die plaats en die mensen en om wat alle
mensen eens gemeen hebben: de jeugd. Men heeft het boek
met de avonturen van Huckleberry Finn van Mark Twain
vergeleken, een van de grootste romans over de jeugd ooit
geschreven- Die vergelijking is niet onjuist Ook .Peter
Faecke of zijn verteller heeft diezelfde nuchtere kijk op
mensen en gebeurtenissen, die liefde voor het detail en voor
het adembenemende avontuur en dat gevoel voor de dra
matiek van de jeugd.
De verteller is bij de aanvang van het boek negentien
jaar oud. Hij staat in de buurt van De Plas van Matjes
Loch en hij bemerkt dat er iets bijzonders aan de hand
De berken en de dennen bij Matjes Loch zijn leeg. Ze zijn
anders bevolkt met mussen. De hartmachme van de ver
teller begint harder te werken. Het lijkt wel of hij zes
jaar jonger is en dan opeens begrijpt hij de snellere slag
van zijn bloed.
Daar op die dennetak zit ie. die hazen- en kiekendief,
de'schrik van de mussen, daar zit een rode milaan je aan te
als om getroffen te worden io''
ziekte die men volgens EysencK;
gemakkelijk) aan dat roken
Welnu, dit persoonlijkheidstyp®
in de psychologische P°rtre'tenfiii
rij bekend als het extraverte OT
Nu is er vrijwel niemand uitslmi®
extraverte en deze ulu°'?"r°~Vr
doet ons een ogenblik ademhalen.
bestaan in de psychologie pra*115
tiitsluitend mengtypen en in nun s
val zou dus (als de theorie van
senck klopt) de erfelijke aaoiet.
kanker te krijgen en aan hett
te slaan, in mindere mate nw
werken. Deze omstandigheid n
het voor de wetenschap trouwens
veel moeilijker om de groep ni-
maximale kans op sterfte door
ker maakt, in onze samenleving
te sporen.
Ijsysenck is overigens geen ja
hanger van de sigaret-
vindt het roken beslist niet l
en hij geeft de lezer daarom ee
xl verstandige wenken the ner
nen helpen om het roken af te
Jammer is dat hij niet dreper ^0
op de karakterologische asn
van de „tot roken voorbestem
mens". Het is aannemelijker
relatie: persoonlijkheidstype-lo
ker, dat er een verband besia H,
sen: persoonlijkheidstype-tf)
slinder en via deze verslavimj.
licht: longkanker. Maar daar
senck niet van horen en wei rj,
zakelijk omdat hij inderdaad
plekken en onverklaarbare jtl,
strijdigheden heeft ontdekt m rl,
tistieken die het verband
ken en longkanker zonnekia
gen aan te tonen. j, t
PHILO Bregstein, die na zijn stu
die rechten, in de filmwereld
terechtkwam heeft gedebuteerd
met de roman „Om de tijd te doden"
(uitg. Sijthoff, Leiden). Hij beschrijft
het leven in de goot van Amsterdam,
Eerst wat droog, maar geleidelijk
groeit een schrijnend beeld, waarin
men een bestaande categorie mensen
leert kennen, zoals je werkelijk men.
sen leert kermen. Bert. de „artiest",
Wilma, dochter van gegoede huize'
Theo de Koning, paranoïde boekhan.
delaartje, Rudi psychologiestudent
e.a. wonen in Amsterdams binnen,
stad. Aanvankelijk krijgt men de in.
druk van een 20e eeuwse zedenro.
man. Het zijn een stelletje stakkers,
die om beurten worstelen om hun
eigen vrijheid te veroveren. Opstaj.
digen, die niet geketend willen wor.
den in een machine van fatsoen, hy
pocrisie en burgerlijkheid. Maar zjj
winnen niet.
MAAR evenmin diegenen, die wel
hun burgermansbestaantje op.
bouwden en nu moeten zien uitwe.
gen te vinden voor hun gefrustreer.
de gevoelens: Jan Gerbrandsen met
zijn heimelijk gespaarde geld voor
het rosse leven; zijn vrouw extra
lief voor de hond etc. Het letterlijk
blote leven wordt veelvuldig
schreven als een verhoogd spaj.
ningsveld. waarop iedere drang naar
vrijheid opnieuw uitwegen zoekt. In
de meest onverwachte momenten
wordt deze soms ervaren maar deze
vrijheid blijft onmachtig en ver.
baasd.
nE auteur wekt de indruk zelf ti
staan aan de kant der mislukking:
„Altijd nog beter vrij en overspannen
dan opgesloten en gedrild als een
dier. De maatschappelijk „geslaag.
den" (de advocaat, de verpleegster,
de dokter, de criticus) blijken hypo!
criet. Het wordt zeer direct geschre-
ven zodat het schrijversbrem van
Bregstein zich geëngageerd heeft ge.
weten met deze wereld. Het is daar.
om een hard. maar boeiend debuut
geworden geschreven met een grote
kennis van het menselijk handelen
en motivaties: kennis van het vrou.
wenlichaam en sfeerbeschrijvingen
In „Om d'e tijd te doden" is de tijd
tot leven gebracht.
M.K.
Nog steeds na tweehonderd jaai
is de persoon van Sa-
de onderwerp van studie. Nog
steeds wordt een boek over hem met
enige argwaan bekeken. Daar zou al
le reden toe kunnen zijn. Dat ii
geeszins het geval met het portret
dat de 26-jarige Gemma Pappot van
hem getekend heeft in de Floret
reeks van de n.v. Arbeiderspers.
Misschien verliest De Sade, ondanks
zijn afwijkende natuurlijke dispositie
neergelegd in talloze geschriften iets
van zijn prikkelende belangstelling,
omdat psychiatrische lectuur over
deze verschijnselen onuitputtelijk is
geworden. Bovendien is het verschijn
sel De Sade als „geval" niet meer
zo „uniek". Staan blijft dat hij dat
zeker in zijn tijd wel was en zijn ge
schriften een openhartige getuige
nis afleggen niet alleen van de zede
lijke toestanden uit de 17e en 18e
eeuw, maar ook rechtstreeks van
een persoonlijke worsteling met een
zware psychische beladenheid.
Terecht zegt Pappot dat het por-
nografische karakter van zijn
belangrijkste boeken dat niet
meer dan een aspect ervan is al
le nadruk kreeg, terwijl men de
meest wezenlijke betekenis van zijn
oeuvre over het hoofd zag of tracht
te te verbergen. Wat zij doet is een
objectieve reconstructie tekenen van
zijn leven met gegevens, die tot op
heden nog steeds aan het licht komen.
Ze doet dat rustig en met een rede
lijke keuze van citaten. Zij mag daar
bij Simone de Beauvoir dan wel een
„cryptocencurist" van De Sade noe
men: ondanks de bedenkingen, die
men kan hebben tegen De Beauvoirs
conclusies, is het gehalte van haar
studie toch wel wat indringerder dan
dip van Pappot.
We kunnen tenslotte met haar
conclusie meegaan, dat de be
slissende vraag rond De
Sade niet meer kan zijn: pornogra
fie of niet. Ook is het waar, hoewel
wat ongenuanceerd, haar slotconclu
sie: „De strijd is nog steeds onbe
slist en zal dat blijven, zolang men
van de gedachte uitgaat dat goed
en kwaad onverenigbaar zijn bin
nen één karakter, en dat een schrij
ver alleen maar goede, of alleen
maar slechte dingen geschreven iw
hebben". Voor serieus geïnteresseer
den in deze merkwaardige figuur w
het werk van Pappot een goed oriën
terend geschrift -
koekeloeren! De hartmaohine liet me geen tijd. Ik kon niet
eens aan angs* denken, kon niet eens denken: ze mogen je
niet snappen, de Yankees, de Tommies, of die blaaskaken
van Fransen. Met je klein kaliber geweer en je negentien
jaar zien ze je anders voor de laatste weerwolf aan ook
al leven we in negentienzevenenzestig en heeft de laatste
weerwolf al twee jaar geleder.- in het zand moeten bijten".
rje rode milaan is daar echt in die boom en hij koeke-
loert, maar hij is tevens een symbool, hij kijkt toe op
een situatie, een situatie, die door de verteller als klem
mend, benauwend, als pijnlijk ondergaan wordt, maar tevens
in al die angst, als behaaglijk. De rode milaan kijkt op
degene in het verhaal, die tot alles aandrijft, tot de ruzies
in het openluchttheater, tot het wegkapen van de wagen, tot
de avonturen waarin nog de tweede wereldoorlog doorklinkt
en die alle tegelijk zeer precies en niettemin onbestemd
worden verteld. „En natuurlijk sloeg Magosch terug. En
natuurlijk formeerden zich daarop, als een snel opstijgende
gistende opzwellende en zich eindelijk leeggietende regen
wolk, de anderen op het toneel.
Men ziet alles duidelijk, overduidelijk, maar men begrijpt
niet alles omdat de verteller veel bekend verondersteld wat
we toch niet weten en omdat hij zelf alles begrijpt speciaal
niet wat de aandrijver Paultje Mischlik die dezelfde rode
piekogen heeft als de rode milaan, als de kiekendief, vertelt.
Paultje Mischlik de uitdager weet namelijk alles van de
volwassenen en de seksualiteit grijnslachend kijkt hij
toe, koekeloert hij hoe de anderen de kennis, waarin hij hen
delen laat, verwerken. Hij is degene die overwonnen moet
worden en in het laatste avontuur, het avontuur met de wa
gen en het paard, wordt hij overwonnen. „Toen ik var.- de
bok omhoogkeek naar de puntgevels, weet ik waarom, stak
de zon me in de ogen. Het deed pijn, ik keek weer naar het
trottoir, weer naar Paultje, naar de vlammende pukkels. Wij
keken hem aan, hij keek ons aan-, hij stond op het trottoir,
wij zaten op de bok, niemand schoot iets te binnen en ik wist
enkel: de tijd van de speelgoedkist, de tijd van de knikker
is voorbij: net zo voorbij als het nu hier bij matjes loch on
der de dennetak van de milaan voorbij is".
De radeloosheid van toen komt bij deze ontdekking of her
ontdekking nog sterker op dan destijds, maar de verteller
weet nu wat die was, het pijnlijke volwassen worden, geen
aangename, maar een onweerhoudbare groei, die door Peter
Faecke in al zijn gecompliceerdheid recht wordt gedaan in
een sterk beeldende stijl en met een uiterste fijngevoelig-
JOS PANHUIJSEN
E VRAAG of' roken longkanker veroorzaakt is nog steeds
- niet afdoende beantwoord. Strikt wetenschappelijk moet men in de straf
zaak tegen de sigaret zeggen; er zijn sterke aanwijzingen die doen veronder
stellen dat de sigaret longkanker veroorzaakt. Deze aanwijzingen zijn zo
danig dat het onnozel is om ze te negeren, maar de verdachte er op ver
oordelen neen, dat gaat toch eigenlijk te ver. Dat is een tragische situatie.
Miljoenen mensen zijn begonnen te roken in een tijd waarin men dacht dat
het volkomen ongevaarlijk, ja zelfs wel prettig was en onze voorouders
hebben tonnen tabak via hun ademhalingsorganen in blauwe damp om
gezet, zonder ooit te hebben hoeven vrezen dat zij er ziek van zouden
worden. Niet zelden schreven zij hun hoge ouderdom toe aan het regelmatig
gebruik.van tabak. Maar wij, arme, straffe rokers die wij zijn, wij worden
gekweld met statistieken en nare verhalen en dan is het dubbel zuur om
te moeten horen dat de geleerden het onder elkaar niet eens kunnen
worden over de invloed van de sigaret op het optreden van longkanker
en hart- en vaatziekten. Prof, H. J. Eijsenck, een vermaard psycholoog
met een internationale faam, begrijpt onze gevoelens. Hij treedt onze met
rook bezwangerde interieurs binnen met de opwekkende kreet: Het verband
tussen roken en longkanker kan, als wij de statistieken wetenschappelijk
bekijken, (nog) niet worden aangetoond.
Aha, denkt de straffe roker; groep mensen is ook erfelijk belast
dat is taal naar mijn hart en met een sterke neiging om te gaan
vol inwendige vreugde zet h roken. Degenen die aan longkanker
zich aan het lezen in het boek of hart- en vaatziekten overlijden zijn
dat prof. Eysenck over de rokerij niet gestorven aan het roken, maar
geschreven heeft en dat nogal droog aan de ziekte waartoe zij gepredispo-
heet: „Roken, gezondheid en karak- neerd waren. Van hun verslaving
ter". (Uitg. Roelofs Van Goor, Amers- aan de sigaret kan alleen maar ge-
foort). Maar deze verkwikte lezer zegd worden: zij rookten toevallig
krijgt zijn trekken wel thuis. Hij zal ook veel sigaretten. Gepredisponeerd
wellicht onrustige nachten tegemoet als zij daartoe waren
gaan. omdat hij gekweld gaat wor
den door de vraag die prof. Eysenck TVÏen ra' ^et met ons eens ziln'
hem als veronderstelling (en niet i'± dat dit een gewaagde veron-
meer dan dat) aanbiedt. Een ver- derstelling is, die heel wat
onderstelling die luidt: Er is een in de wereld van psychologen, sta-
groep mensen behorend tot een ka- tistici en kankeronderzoekers zal ver-
rakterologisch type, dat meer dan wekken. Als de veronderstelling juist
andere mensengroepen is vooroe- is, dan dient het gehele kankeron-
stemd om longkanker of hart- en derzoek op een veel bredere schaal
vaatziekten te krijgen. Deze zelfde dan thans gebeurt, te worden opge
zet en dan zullen wij ontdekken dat
de gevreesde ziekte zijn wortels x eel
dieper heeft dan wij denker. De vraag
waarmee wij echter zitten is heeft
Eysenck gelijk met zijn veronderstel
ling? Als een serieuze beoefenaar
van een serieuze wetenschap heeft
Eysenck zich opgemaakt om de le
zer van antwoord te dienen. Hij heeft
een menigte theoriën en sterke kli
nische aanwijzingen dat zijn veron
derstelling een geschikt vertrekpunt
is voor een breed opgezet onderzoek.
Een waterdicht bewijs in zijn zaak
tegen een vreselijke ziekte en een
wellicht gevaarlijke verslaving kan
hij echter niet construeren. Hij heeft,
daai komt het op neer, niets kun
nen vinden dat op gefundeerde ma
nier tegen zijn veronderstelling pleit.
Wij moeten wel aannemen dat Ey
senck zelf niet de eerst aangewe
zen persoon ls om bewijzen tegen
een kennelijk nogal gekoester ie hy-
■othese aan te voeren. Gewoonlijk
komt het tegenbewijs van de tegen
partij in dit geval het sterk ge
groeide legertje van kankeronder
zoekers.
Lfi.i zullen echter, al tegenbe-
wijzen producerend, nie* langs
de opgeworpen stelling van Ey
senck kunnen komen. Om haar te
weerleggen moet men haar eerst
goed tot zich laten doordringen. Wij
kunnen wat dit aangaat rekenen op
interessante polemieken in de me
dische en psychologische vakpers.
Het zal de lezer intussen meer inte
resseren. te weten welk persoonlijk
heidstype volgens Eysenck de dub
bele. erfelijk bepaalde voorbestem
ming heeft, om zowel te gaan roken
De strijdkrachten zijn „in",
maar niet op de manier wel
ke de voorlichtingsdiensten
van marine, luchtmacht en
leger zo graag zouden zien
De strijdkrachten zijn dage
lijks onderwerp van kritiek, honenue
kritiek vaak. Ook de „positieve" be
langstelling van het publiek taant.
Vrijwel voorbij is de tijd van de grote
reportages over oefenende divisies,
squadrons of sihaldelen. Reportages
uit e school van de vooral Ame
rikaanse oorlogsjournalistiek, voor
Nederland bewerkt" door een jour
nalist als wijlen Piet Bakker, die
voortreffelijke verhalen heeft geschre
ven, bijvoorbeeld over de marine.
Positieve verhalen ook, maar toen
Piet Bakker zijn dagen sleet op een
„zwiepend" vliegdekschip, woedde
nog de koude oorlog.
T"}e toenemende kritiek, de soms
niet erg reële bezuinigingsdrang
en het verflauwen van de „posi
tieve" belangstelling hangen natuur
lijk ten nauwste samen met de veran
derde politieke situatie, althans met
enkele uiterlijke gevolgen daarvan,
waarvan dan weer het belangrijkste
is de afgenomen spanning in Europa
en het wegebben van de (kern) oor
logvrees die ons in de vijftiger jaren
zo hevig parten heeft gespeeld.
Kritiek op en soms minachting voor
het militaire apparaat is een neven
verschijnsel van de veel belangrijke
re discussie over het vraagstuk oor
log en vrede, die (gelukkig) steeds
beter op gang komt en (het is het
verband van dit artikel belangrijk
daar op te wijzen) ook doordringt tot
binnen de strijdkrachten.
A ad van der Mijn, interviewer met
een snel groeiende faam, geen
man die je de bijnaam „de ko
lonel" zou geven, maar toch ook niet
iemand waarvan je je kunt voorstel
len dat hij alle geüniformeerde me
deburgers woedend de distinctieven
van de schouders rukt. heeft een
boekje open gedaan over de strijd
krachten. Het is verschenen bij Polak
en Van Gennep, een uitgeverij wel
ke men bepaald geen conformisme
kan aanwrijven. Het boekje heet Te
land, ter Zee en in de Lucht (U
weet wel; de plaatsen waar ,onze
jongens" verbleven in de dagen waar
op de NIWIN en de thuisfronten ac
tief waren voor de troepen in Indië).
Het heeft als ondertitel „Een docu
mentaire over de Nederlandse strijd
krachten". Dat laatste lijkt me, na
lezing, wel wat pretentieus gesteld-
Niettemin is het een aardig en leer
zaam boek, lang niet zo destructief
als men misschien na kennismaking
van de ramen van schrijver en uitge
ver zou verwachten. Het is ook niet
de bedoeling geweest de strijdkrach
ten in de clinch te nemen. Het boek
wordt misschien het beste gekarak
teriseerd door ervan te zeggen dat
het de collectieve vraag vertolkt van
duizenden Nederlanders om meer in
formatie over en inzicht in noodzaak
en besteding van het jaarlijks miljar
denoffer.
Van der Mijn schetst achtereenvol
gens de uit enquêtes blijkende gevoe
lens van het Nederlandse volk t.en
opzichte van de strijdkrachten, ver
volgens taak en plaats van de ver
schillende krijgsmachtdelen, hoe zij
functioneren, wat er zoal gedacht,
gezegd en geschreven wordt in „mi
litaire kringen" om daarna wat die
per in te gaan op meer mondiale
aangelegenheden als de Navo, kern
wapens, strategie, kortom: de oorlog.
\7oor een paperback van slechts
151 niet eens zo dichtbedrukte pa
gina's geeft het een massa informa
tie, vaak heel verrassend gegroepeerd
zodat waarschijnlijk zelfs degenen die
al of niet beroepshalve méér met
het onderwerp bezig zijn dar de ge
middelde belastingbetaler, er wel
eens van zullen opkijken. Vooral over
onderwerpen die in de militaire re
portage nooh aan bod zijn gekomen,
zoals de keuring en de krijgstucht
biedt het boek boeiende informatie en
degenen die toevallig de recente tele
visiereportage over de dienstweige
raars niet hebben gezien zullen het
laatste hoofdstuk „oorlogsgeweld en
weigeraars" wel önthullend vinden.
Het boek heeft een sterk relativerend
karakter en vooral de heilige traditie
moet het nogal eens ontgelden. Niet
dat de schrijver zelf de tradities te
lijf gaat. Hij citeert en signaleert
slechts, maar dat is dan ook meestal
afdoende. Er zijn bij dit boek nogal
wat kanttekeningen te plaatsen maar
het ter dircr.ssie stellen van de zaak
is zo mag men uit een voorwoord
opmaken juist de bedoeling.
17 én kanttekening wil ik in dit be-
stek graag maken. Te beginnen
met de vraag: wat heeft de ma
rine van der Mijn ooit aangedaan?
Het is opvallend hoe de marine het
moet ontgelden. De anti-marine-in
stel1 ing is Van der Mijn kennelijk aan
geboren en misschien ook wel voort
gesproten uit zijn milieu want veel
van zijn argumenten zijn niets anders
dan voor de zestiger jaren vertaalde
en bewerkte argumenten die men ook
voor de tweede wereldoorlog heeft
kunnen horen, zij het dan dat de ma
rine thans geen werktuig van het ko
lonialisme meer kan worden ge
noemd. Bovendien: een aantal op
merkingen waarmee nut en noodzaak
var. de marine in twijfel moeten
worden getrokken zijn als men
wil evengoed toepasbaar op land
en luchtmacht, doch in de hoofdstuk
ken die daarover handelen ontbreken
zij. Een typisch voorbeeld van zo'n
.argument" is: „Wanneer we geen
vloot hadden zou niemand waar
schijnlijk op het idee komen dit werk,
ver van huis. ter hand te gaa^ ne
men"-
Iet is jammer dat dit marinehoofd
stuk zo sterk riekt naar vastgeroest
vooroordeel. Voor de rest is het een
fris boek dat iedereen zal aanspreken
vooral degenen die bereid zijn mee
te offeren, voor de defensie, mits
zij worden overtuigd van noodzaak
en nut. Pogingen om dit op een meer
tot de belastingbetaler sprekende
manier aan te tonen, mogen als re
acties op dit niet onvriendelijke maar
zeker provocerende boekje wél wor
den verwacht. W. Koek