I man of het jaar Kindervoorstelling elke keer opnieuw een geweldige belevenis Het zit wei snor met DORUS ,,ZE SLOPEN HET HALVE THEATER, SLAAN ELKAAR MET KUSSENS OP DE HARSES; IK VIND HET ALLEMAAL BEST VIEPEILING DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 9 DECEMBER 1967 DRS. P. BOGAERS orden met grote belangrijke ge- un stempel gedrukt hebben. Hoe heeft naar uw mening in het inieuws de belangrijkste rol ge- DE STEM deze vragen voor in is zelf de man of vrouw van het vindt. Dat mag mr. van Mierlo e christen-radicalen en minister ent Johnson kiezen, Ho Tsji Min, isje Day an. En niets belet u om lexander, prinses Margriet of ran of vrouw van het jaar. I alle vrijheid. U kunt zowel het lie revolutie in China, de oorlog en van de christen-radicalen aan- jvan het jaar. w van het jaar hebt u alle keuze: en, Peter Post of Eddy Merckx, ;y of Wilma van den Berg. na, dat u het afgelopen jaar het oorbeeld Swiebertje, De Forsyte Kunstgrepen of Ja zuster, Nee i zich in het afgelopen jaar het ens alle mogelijke vrijheid. [bekend gemaakt worden in het U hoeft niet perse alle vragen jkele vragen wilt beantwoorden, |Het onderstaand formulier moet kle redactie worden opgezonden: |te), Reigerstraat 16, Breda. gezien worden als een nationale et wie Dagblad De Stem samen- rken nl. ook aan deze enquête ïag), het Centrum (Utrecht), De ger (Maastricht), Het Noord- Twen tsche Courant (Hengelo), en die van andere bladen afzon- VRAAG 1: Welke man of vrouw heeft in 1967 de mees te indruk op u gemaakt? ANTWOORD: VRAAG 2: Wat is naar uw mening de belangrijkste ge beurtenis van het jaar ge weest? 'ANTWOORD: VRAAG 3: Wie is voor u de sportman of sportvrouw van het jaar? ANTWOORD: VRAAG 4: Welk tv-program- ma vond u dit jaar het best? ANTWOORD: VRAAG 5: Aan wie heeft U zich in 1967 het meest ge ërgerd? ANTWOORD: Bovenstaande strook invullen en opzenden aan DAGBLAD DE STEM (Oudejaarsenque- te), Reigerstraat 16, Breda. Tom Manders heeft weer eens voor een televisietopper gezorgd. Vanuit zijn schemerig theater in Rotterdam confronteerde hij Nederland met een handvol natuurtalent: dreumesen, die op zijn knie parafraseerden op de onverwoestbare kinderliederen. Eén van de deelneemsters droomde vijf minuten hardop over poesje mauw, waarop ze telkens nieuwe variaties verzon. Inmiddels gaat Manders rustig verder met zijn verrukkelijke kindermatinees op woensdag en zaterdag In de hoop, dat het wonder zich zal herhalen. Voorlopig zijn er vier televisieprogramma's geplanned, waarvan de eerstvolgende zal worden uitgezonden pp zaterdag 16 december. Tij den» - ale haalt Manders de hele zaal op toneel voor een ehaotische .amenzan*. „H(j te pas In zl)n element, als liet een puinhoop wordt", vertrouwt pianist ome Harry ons too. (Van een onzer redacteuren) OOK vanmiddag zit het schemerig pakhuis van Dorus weer mudvol met gesorteerd Rotterdams natuur talent, maar het televisionaire wonder van poesje mauw blijft toch uit. Zeven keer probeert Tom Manders een puntgave act te forcerenhij tilt een popelende dreumes op zijn rafelige knie en peilt voorzichtig de muzikale driften, maar veel verder dan Sinterklaas kapoentje komt hij niet. Tegen een morsig baasje van drie jaar zegt hij: „Je hoeft geen liedje te zingen hoor, je mag ook rustig een goeie bak vertellen". De jongen knikt ernstig en begint met samengeknepen stem te zingen over een klein stationnetje, 's morgens in de vroegte. Het huilen staat hem nader dan het lachen. bovT;« ZlTlnJ* 'ratSen Van D°rUS- "Het 18 heerlyk Werk" "'e weet noolt met hinderen, wat er Terzijde grijpt ome Hugo omzich tig in het ivoor van zijn pinao voor een vrijblijvende begeleiding. Hoofd schuddend zegt hij: „Het zit er van middag niet in. Het is allemaal het gewone huis. tuin- en keukenwerk. Met kinderen is het altijd een gok. Toen dat meisje van po sje mauw het tonee1 opkwam, wilde ze ook niet zingen. Ze hebben zeker een minuut voor leip staan filmen voordat Manders vat op haar kreeg. Maar toen brandde ze ook meteen goed los. Man. dat was adembenemend. Ze zat roerloos op zijn schoot, in een soort verheven trance en para fraseerde alsmaar Op dat ene poes je mauw. Op het laatst kon ik het alleen nog met Bach-akkoorden bij benen. Dat was geen liedje zingen meer, dat was pure poëzie. Waar schijnlijk wist ze zelf niet eens, wat ze deed, want toen ze na vier, vijf minuten uit die droom ontwaakte, was er gelijk geen land meer met haar te bezeilen". Op het kleine toneel geeft Dorus de moed nog steeds niet op. Uit de zaal rekruteert hij steeds verse roe pen, die hal* en front maken vóór zijn deprimerende hangsnor. De 3- jarige Saskia heeft op smartelijk aandringen van haar lijvige moeder een geestelijk lied tussen de melk tanden geklemd, naar eenmaal in de schoot van Dorus vergeet ze haar missie en duikt ze in elkaar als een schuwe vogel, die uit het nest is gevallen. Manders prikt nog even verder, maar het zit er deze reis gewoon ni t in. In de zaal en op de morsige gaan derijen wordt het kroost, dat nog niet aan de beurt is geweest onder tussen ernstig toegesproken door op roem beluste ouders. Een grijze va der grijpt het oor van een kogel rond ventje en schreeuwt: „Je ken het wel Keesie, je heb het giste ren nog gezonden. Van hakke hakke puf puf. Weet je wel?" De jongen schudt het hoofd, klemt de lippen op elka r. „Nou maakt meneer het helemaal mooi", roept de man met aangrijpende mimiek, „meneer weet opeens van niks. Jij weet dus niet van hakke hakke puf puf". Hij be gint het vrerkje met een gortdroge bas voor te kauwen, maar de dreu mes geeft geen krimpie. „Je weet, wat ik beloofd heb", vleit de man, „als je zingt van hak ke hakke puf puf, dan krijg je een reepie. Met nootjes. Een reepie van dertig cent. Dat weet je toch. Pap pa heeft het geld in zijn zak. Hij hoeft het er alleen maar uit te ha len". Nu wankelt het ventje; weliswaar vindt hij die gang naar de ragelige oom in de verte no6 steeds een kruisweg, maar de lonkende versna pering verzoet de ellende. Hij staat op en wordt door zijn vader naar voren geduwd. „Mooi duidelijk zin gen", sist de man nog. De jongen knikt. Als hij bij het toneel is roept ome Dorus, dat het pauze is. In zijn kleedkamer wil Manders best bekennen, dat hij in Rotterdam oud hoopt te worden. „De mensen vergissen zich", zegt hij, „die den ken, dat ik mijn hele leven in Am sterdam heb gezeten. In feite wa ren het er maar negen jaar, negen hele mooie jaren, maar ik ben echt niet met Mokum getrouwd. Ik ben een raszuivere Hagenaar, een jon gen van De la Reyweg. Zoontje van Manders de stucadoor. Ez heb de hele Wagenstraat volgeschilderd, ik hangt' maakte altijd het grote stuntwerk voor Flora, maar ik ben ook langs alle vreettenten gegaan met „heden patat" en „warme bal gehakt". Die leverde ik uit voorraad. Hier in Rotterdam voel ik me jo fel. Het is een volk zonder kapso nes, dat keihard werkt en vroeg naar het nest gaat. Je kunt hier 's morgens om negen uur de direc teur van een enorme zaak bellen en dan zit hij achter zijn bureau. Dat moet je ergens eens pro beren. In Amsterdam bijvoorbeeld, dan zegt zijn secretaresse: „Meneer is onderweg". Dan is het half tien. Maar je moet diezelfde man niet om kwart over elf 's avonds thuis bellen. Dan vraagt ie, of je bedon derd bent. Of er brand is in de haven. Zo'n man ligt om kwart over elf allang in ztfn bed. Ik merk 't hier in 't theater. Dins dag, woensda* en donderdag krijg je leuk publiek, dat na de voorstel ling meteen naar bed gaat. Ze vin den het allemaal geweldig, maar om twaalf uur kun je een kanon afschie ten. Geen hond meer in heel Rotter dam. Vrijdag en zaterdag is dat an ders. Dan gaat een Rotterdammer de grote stapper maken. Een deur intrappen. Op zaterdag draai ik drie keer dchter elkaar. Dat bete kent 1200 mensen in je tent. Dat krijg je in Amsterdam nooit voor elkaar. Weet je wat het is met die Rotterdammers. Het is gewoon een oergezond volk. Werken, vroeg naar bed en in het weekend stappen. Daar kun je oud mee worden". Zijn theater in de schaduw van de bakstenen schouwburg heeft hij kwistig gestoffeerd met de muur bloemen van erkende uitdragerijen: verroeste potten en pannen, zes gammele fietsen, strijkplanken en ge deukte toeters. „Ik moet geen sjiek theater", zegt hij, „wat heb ik aan pluche en kroonluchters. Daar koopt een Rotterdammer niks voor. Die zegt: „Doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg". De wanden heeft hij gedecoreerd met krimp, en bladdervrije spreu ken uit de prijsklasse „voor brui loften en partijen": „hier met de vodden, het is binnen warm genoeg", „Alie loopt met Wimpie", „misgund geld breng je morgen naar de dok ter", „poep is vies", „binnen, op order van de brandweer, alles nat houden". „Die voorstellingen voor kinde ren", zegt hij dromerig, „zijn elke keer op nieuw een geweldige bele venis. Je verdient er bijna niks mee. Reken maar uit, 380 man in je tent a raison van eén vijf en twintig. Daar moet je dan je artiesten van betalen je zaal verwarmen. Al leen aan elektriciteit gooi ik er op één middag al voor vijftig gulden tegenaan. Maar als je dan al die koppen ziet, al die geweldige po- nums van dat grut. Man, dan is het een geweldig gezicht. En ze zijn zo brutaal, ze struinen het toneel op en als je niet oppast trekken ze de snor van je gezicht. Vorige week had ik het nog. len knul, die zei, dat ie geen liedje kende. „Wat kom je dan doen?", vroeg ik en toen zei ie: „judo". Voordat ik het wist, had ik een enorme klap midden in mijn gezicht te pakken. Ze slopen ook het halve theater, slaan elkaar met de kussens op de harses. Ik vind het allemaal best. Ze zitten de hele week in een bun ker. „Niet met de deuren slaan Wimpie, denk om de buren. Denk om vader". Dat grut heeft niks. Ik heb zelf voor mijn vijf kinderen een uitverkoren plekkie kunnen vinden in het Gooi. Een tuin, een bos. Ze hoe ven maar één stap te doen en ze staan tot aan hun strot in de natuur. Hier in Rotterdam hebben die peu ters niks. Daarom laat ik ze net zo lang „hallo" roepen, totdat die kop pen roodgloeiend staan. Je moet ze maar eens zien, als ik een kwartier bezig ben. Dan ken je die bleek scheten niet meer terug. Ik zeg: „ik kan jullie niet verstaan?" Nou, daar doen ze dan wat aan. De kalk valt van het plafond, als ze eenmaal goed bezig zijn. Ik heb nou zo'n zestigduizend man binnengehad. In goed vijf en een halve maand. Dat is een succes, dat ik zelf nooit verwacht had. Ik heb trouwens nooit by voorbaat gezegd, dat ik iets geweldigs ging doen. Dat merken ze pchteraf wel. Buziau en Davids zyn ook nooit gepiugged, al dat geannonceerde succes is flau wekul, goed voor één dag, maar niet voor een heel leven. Als je een artiest bent, dan begin je steeds opnieuw. Je pakt tien za ken aan en daar mislukken er dan prompt zes van. Dat kun je je als een goeie artiest permitteren. Je bent door het publiek op een voet stuk gezet, zij hebben je ontdekt en ze onthouden alleen die vier keer, dat het wel lukte. Een geliefd ar tiest vergeven ze veel. Ik hoor 't Lou Bandy nog zeggen in de ouwe Scala-bodega. Hij stond met Kees Pruis te praten over het wel of niet succes en opeens zei ie tegen Pruis: „Misschien ben jij in derdaad de bekendste artiest in Ne derland, maar ik ben de populairste". Daar zit inderdaad een groot ver schil in. Ik hou ook niet van sterallures. Je hebt van die mensen, die bij het stijgen van hun succes alsmaar meer kapsones krijgen. Ze rennen van de ene televisiezuil naar de andere en vragen steeds meer poen. Ik ben indertijd bij de VARA be gonnen en ik denk er niet aan om bij die club weg te gaan. Die jon gens hebben in net begin in me ge loofd, Stappershoef, de' Nuyl, Si mons. Dat is een erecode. Ik heb geen enkel contract, we hebben die overeenkomst op handslag gemaakt en ik heb het later nooit schrifte lijk bevestigd. Maar dat hoeft ook niet. Er is trouwens nog een andere reden, waarom ik bij die VARA blijf. Dat is vanwege mijn vader. Die zou het nooit goed hebben ge vonden, als ik bijvoorbeeld naar de AVRO was gelopen. Die man leefde met de SDAP, hield spreekbeurten voor de rooie stucadoorsbond. Hij had me gelyncht, als ik naar de AVRO vas gegaan. Hij is al jaren dood, maar het pakkie, waar je in geboren bent, leg je nou eenmaal nooit meer af". Hij drukt zijn snor aan, zet zijn vette bolhoed op en springt weer voor het oranje gordijn. „Hallo?", roept hij. De echo komt duizendvoudig te rug. Een vermoeide lach waait over zijn gezicht. Het is half vier. Tijd voor het Rotterdamse volkslied, voor hand in hand, de kameraden. Hij gaat op het trrnje zitten, trekt drie, vier kinderen naar zich toe, drukt links en rechts pakkerds op kleve rige wangen. Er wordt geschreeuwd, gezongen, gestampt. In een verre hoek zegt kellner Jan Naaykens ver zaligd: „Daar is ie gek op. Als het maar één grote puinhoop wordt". Het is de elfde keer, dat Naay kens de woensdagmiddag in het pakhuis van Manders stuk slaat. Hij is tot Dorus bekeerd dotr zijn 7-ja- rige dochter Monique, die niet kan leven zonder haar wekelijkse portie Manders-gein. Ze staat op de bank, deint mee met de moddervette ha venliederen en kijkt verzaligd naar haar morsig idool. „Op dit zaakje", zegt Naaykens, heeft Rotterdam 85 jaar zitten wach ten. We hebben hier niks voor de jeugd. Het is een pokke stad, waar alleen maar gewerkt wordt. Je kunt naar de Cineac of hier heen. Er is gewoon een schreeuwend gebrek aan ontspa-nningsmogeiykheden. Ik vind Dorus een verademing. Die man is fris van de lever, het is allemaal puur, wat ie doet. Moet je zien, hoe hij met kinderen om gaat. Hoe ie ze op hun gemak stelt. Dat vind ik een adembenemend ge zicht. Ik ben voor de eerste 200 woensdagmiddagen onder de pan nen". Hij nipt van zijn bier en grijpt de toegestoken hand van zijn dochter. Samen zingen ze ontroerd de twee de strofe van het Rotterdamse volks lied. Het is duidelijk, dat Dorus geen kwaad meer kan doen aan de boor den van de Maas. Voor de zoveelste keer zit het wel snor met hem.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1967 | | pagina 21