d tapijt
Prof. Vroom
over
Primo Conti
Octave Landuyt
magiër met verf
Kijken met je ogen, niet met je oren"
K. Poll levert bijdroge
tot troost en luxe
n
ET MEISJE
12
DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 9 DECEMBER 1967
4SPECTEUR
fERS
el
iar.
Ilancfse huls.
verkeer»,
e interieur.
LS
ÜWOORDIGER
>rden belast met de ac-
ststofsector.
n te stellen functionaris
I technische voorlichting
/en is enige ervaring in
t. Eigenhandig geschre-
net vermelding van curr-
hten aan de directie.
ireau voor Reclamediensten
intal medewerkers, die op
tolgende functies kunnen
issistentie nodig. Gegadig-
auto en telefoon te zijn.
aan een aantal mensen en
i aan de hand van stads-
ten geven aan een groepje
gratis artikelen afleveren.
;ine bestelwagens worden
is dus vereist. Ook zult u
'iënteren aan de hand van
zal zijn, gratis artikelen
/oelt, moet u nog weten dat de
lens tot 5 uur 's avonds zijn,
citaties te richten aan: Interlan-
15, Haarlem.
lirect of later een
ouder. Inwonend. Gewend zelfstandig
og loon. Hulp van werkster. Moderne
apparaten aanwezig. Brieven aan
lN, Lange Kerkdam 72, Wassenaar,
58.
./pjet is een onwaarschijnlijke zaak dat Primo Conti on
bekend is. Critici die hem onbelangrijk achten kijken met
hun oren en niet met hun ogen. Ja, zet er dat maar bij."
Professor dr. N. Vroom, directeur van de Rijksacademie
voor Beeldende kunsten te Amsterdam heeft zojuist de
grote overzichtstentoonstelling van deze kunstenaar in De
Beyerd te Brede geopend. Hij is op een vriendelijke wijze
pertinent in zijn uitspraken. Hij is geen Rembrandt aller
tijden maar hij verdient wel respect voor zijn eigen per
soonlijke uitspraak in de schilderkunst van deze eerste
euwhelft." Een tentoonstelling, die behalve een uitge
sproken levensverhaal in vorm en kleur ook nog een per
soonlijke kijk geeft op de grote kunststromingen van de
afgelopen vijftig jaar..
gOMS huiver je ervan. Zoals wan-
neer 3fc van de stoffige straat in
Ciiartres de kathedraalportalen bin
nengaat en dan, toch nog onverwacht,
de lichtbetovering van de ramen over
Je heen krijgt. Zoals een kind huivert
nat per ongeluk de anatomie-atlas
openslaat en niet begrijpend naar de
kleurige griezelingen staart.
£)E droomwereld van Landuyt. De
magiër, de tovenaar met verf-
matene, geboren 1922 in Gent, expo-
S ee.n twintigtal beklemmende
ken m no Tilburgse Hogeschool.
rolH V V voor °P 0211 andere we-
v,™ Een küsmos die u wellicht over-
wa?ÜÜn a,chtte, allang achterhaald
ctanae, of anders verborgen en vèr
kinïP dat niets voor
Kinderen was, kinderen die wij ge-
omSll W ^tijd gPelend aaii de
Want J e buite"kant der dingen,
i'iil anders droom je er maar le-
wmrVSn Kinderen altijd gespaard
voor bange dromen voor het al te
rede sprookje, het onbekende detail
o-zn ie.r"en Bofch- de griezelige maar
"tngerende operatiekamer, de
erkzaamhmd van de hersenchirurg.
ma»? rne wa2rv00' we de ogen
S+ J3 afwenden omdat het
ST' orndat het niet hoort, tè ge-
im en eigen is, „reden" waarom
net wonder van kiem en cel en zaad
btnr^ r?n geheimzinnigheid
vormsf j i juist déze dingen
wmereld6 V™ Landuyts to"
U denkt nu misschien oh, zeker
2°'n diepgaande abstracte-
img, zeker niets dan bruine Fieudi-
Wm klodders waar- iedere zieke ver
gelding van kan maken wat hij wil.
Hart 18 ^"Jder waar Landuyt schil-
f,2boetseert zelfs bijzonder rea-
«urfïil-I ovengens zonder in steriel
vervallen alles is
uiterst fijn gedetailleerd opgloeiend
JUW.eelklare schitterkleuren, razend
m Penseelgebaai- en verfstruc-
tuur. Gepassioneerd voor de myste
ries van de dood, maar vooral voor
die van het leven, uitgedrukt in een
rood van eindeloze schakeringen,
zoekt en graaft hij naar de kern van
de dingen, de binnenkant van het
wezen. En dat dient u dan letterlijk
op te vatten. Wanneer Landuyt een
gezicht, een oog, een naakt schildert
of boetseert, geeft hij niet het fraaie
omhulsel weer( tenzij van de bin
nenkant gezien) maar dat wat zich
ónder die huid aan geheimen en
groeivormen voordoet
F)AT hij daarbij voor alle technische
verworvenheden van de ganse
niet-academische schilderkunst nieu
we toepassingen vindt is daarbij na
tuurlijk niet te verwonderen. Rem-
brandts invloed is duidelijk terug te
vinden in het zachtstralende gouden
licht dat van sommige doeken en pa
nelen schijnt te komen Maar ook
vindt men de precieuze aandacht
voor het geringste detail en de zin
voor barokke opsmuk van een Dali.
En, Belg als hij is, de ruige verf
structuur van Permeke. En vreemde
fossiele vormen in rottende humus
en leem, en gezichten van wezens zo
als men ze soms meent gemeta
morfoseerd te zien in oude olmen
en knotwilgen. Dreigend? Nee, daar
voor is het te mooi, te rijk, te subliem
A LSOF dit prijzenswaardige initia-
tief van de Kunstkring Tilburg
nog niet genoeg was, zijn er ook nog
litho's en screenprints te zien van de
Australiër Sidney Nolan. Naar het
schijnt is hij een van de meest be
kende en vooruitstrevende kunste
naars daar. Werk van wel zeer uit
eenlopend gehalte.
Tot 20 december is iedereen (gra
tis) welkom in het prachtige gebouw
van de Hogeschool, die u hierbij uit
nodigt op deze wijze haar veertigste
dies natalis mee te yieren.
JAN ASSELBERGS
OEDKEUREND kijkt hij
Grond in een van de kamers
van de Beyerd. Er hangen
uitstekende kunstwerken. Op
eens veert hij op uit zijn
stoel. „Is dat een Lucebert?
Nee, dat is frut. Een uitstekende kunste
naar die Lucebert, maar dat
is een bokkesprong van hem: ter
wille van de publiciteit. Zoiets doet
Conti niet." Prof. Vroom schreef
dan ook in de fraaie catalogus: „Het
Florentijnse voorbeeld (van Conti)
noopt tot bezinning ten aanzien van
jongere talenten die vandaag mis
schien ten onrechte onbekend blijven
of overschreeuwd worden door de
naar actualiteit jagende kunstpubli-
citeitConti is een inspirerende
krachtbron van impulsen zonder over
jarig of onbegrepen vormenj argon,
zonder zelfoverschatting of publici-
teitsgehaspel; kortom: een tot waak
zaamheid nodigende troost, waarop
jonge kunstenaars in een stijlloze
tijd vol geestelijke verwarring hun
eigen kritisch normbesef kunnen
scherpen".
T7R is kritiek geweest over zijn
Conti-tentoonstelling naar aanlei
ding van de jubileumviering der rijks
academie. Waarom geen Nederlander
bij een Nederlands jubileum? „Och,
een 200-jarig bestaan is een toeval
ligheid. En wat wij op een acade
mie te doen hebben is de jeugd
een doorlopende dialoog bieden met
de kunstzinnige evolutie: de banden
met het verleden én het perspectief
op de toekomst. Een academie kan
niet bestaan bij de gratie van al of
niet kunstzinnige explosies. Niemand
beter dan Conti zou ik bijna zeggen,
kan deze continuïteit, sterk persoon
lijk gedragen, duidelijk maken. Pro
fessor Vroom vertelt graag over de
ze Italiaan.
„TK kende een aantal van zijn
A werken. Toen ik ook nog een
stel reprodukties van hem in mijn
vingers kreeg heb ik hem geschre
ven. Kom maar, was het antwoord.
Hij woont teruggetrokken in Fiesole
in een huis uit de 15e eeuw. In
zijn huis heeft Botticelli geleefd;
Conti vond daarin een fresco van
hem terug. Beneden is nog een
olijfpers. Stel je voor om in deze
omgeving te kunnen werken! Ja,
vanaf de schilderijen komt er een
milde man op je af. Dat is hij. Ik
zal hem morgenvroeg deze indruk
vertellen. Want ik ben er zeker van
dat hij dan om 8 uur vanuit Italië
me uit mijn bed belt: Waren ar
tiesten bij de opening? Hoe was de
response bij de pers?
Conti werd in 1900 te Florence ge
boren. Op 11-jarige leeftijd schilder
de hij zijn eerste zelfportret. En
hoe? Op de tentoonstelling te zien.
Met zijn pen krabbelde hij de
schoolschriften vol, terwijl hij de
sommen op het bord wel geloofde.
Ook van die minuscule jeugd-„krab-
bels" zijn er te zien. En de prof.
gnuift wanneer hij vei telt, dat een
criticus van een groot landelijk och
tendblad dit „academische werkstuk
jes" noemt. Behalve schilderen bleef
hij tekenen (twintig tekeningen van
1912 tot 1967 hangen er) „Telkens
ga ik 's avonds weer tekenen om de
discipline te bewaren", vertelde Con
ti aan de directeur van de Rijksacade
mie. In 1914 werd hij op een tentoon
stelling door middel van deze „krab
bels") al erkend als een der groten.
vinden Conti doorlopend te
w midden van erkende namen te
rug op grote exposities. Tussen na
men, die vaak als kometen omhoog-
schoten, maar dan weer verdwenen.
De Italiaan heeft zelf vaak gewor
steld, geestelijk en lichamelijk zak
te hij af, maar kwam telkens weer
terug; tot oD de dag van vandaag.
We zien hem in gezelschap van Co
rinth, Nolde, Pissarro, Renoir, Vil
lon; de futuristen trekken hem naar
zich toe; de Internationale Avant-
garde; hij wordt in één adem ge
noemd met Braque, Leger en Archi-
penko; te zamen met De Chirico,
Carra en Mor and i exposeert hij.
Met Pirandello is hij als lyricus
bevriend. Voor de tweede we
reldoorlog exposeert hij o.m. in Am
sterdam en Den Haag. Deze oorlog
knakt hem, maar hij herrijst. Ver
schillende retrospectieven getuigen
van zijn doorlopende kracht. Inmid
dels is hij benoemd tot hoogleraar
aan de Accademia di San Luca te
ome en vervolgens aan de Acca
demia di Belle Arti te Florence.
Drieëntachtig olieverfschilde
rijen en vijf beeldhouwwerken ver
tellen op deze tentoonstelling van dit
leven. Ze zijn niet chronologisch ge
ordend. Toch zegt prof. Vroom:
„De directeur van de Beyerd heeft
ze fijn opgehangen. Want ondanks
zijn (persoonlijke) verwantschap met
verschillende kunstrichtingen tijdens
zijn leven is er toch sprake van een
unisoniteit (gevolg van zijn gevoel
voor en contact met de traditie).
Hij is zichzelf gebleven, geënt ge
bleven op het erfgoed van het Tos-
caanse land. De vijf periodes, die
in zijn werken zijn terug te vin
den, worden daardoor nauw met elk
aar verweven. Zijn bijna sacrale be
langstelling voor do mens komt door
lopend tot uiting in zijn zelfportret
ten en vele studies van moeder en
kind". En de „academicus" Vroom
wijst lopend langs de schilderij
en met intens genoegen op het
„fluwele" oppervlak: op zijn worste
len met het abstraheren en met de
lichtval in en door het glas (er zijn
opvallend veel glasstudies in zijn la
tere schilderijen aanwezig); op de
intens doorwerkte serie van een
Zittende Vrouw (elf nummers). En
dan staan er nog enkele beelden, die
Conti „zomaar erbij maakt". Toen
de burgemeester van Breda naar de
plastische dimensies van De Naai
ster stond te kijken kregen wij de
stille hoop, dat nog eens de opdracht
tot aankoop zal volgen.
^"ONTI begon in 1911 (elf jaar)
maar blijft tot heden nop- de in
tense zoeker met een schilderkunsti
ge basis van koel en helder compo
neren. „Hij geeft zich *n elke om
standigheid aan die omstandigheid
en tracht zichzelf daarin terug te
vinden. Dat is voor ons de les van
Conti", meent professor Vroom, die
als directeur van de Rijksacademie
weet en zegt hoe moeilijk het is om
in deze tijd een academie te leiden.
„De rijksacademie moet normatief
zijn; niet reactionair. Ze moet de
autonome lijn kunnen aangeven. Ze
moet een koers kunnen geven aan
de volle menselijke ontplooiing van
de jonge kunstenaar ot> basis van
vakmanschap. Er is toekomst voor de
jonge kunstenaar mits deze gefun
deerd is op een maatschappelijk
functioneren. We zijn uit de roman
tiek van de ivoren toren". Hij is
wat huiverig om dit concreet te
omschrijven. „Het gaat om het
produceren van maatschappelijke
symbolen en waarden. Het ligt er
gens tussen de asbak en het portret.
Ook een lepel kan bezield zijn. Het
hangt van de vent af. Je moet zelf
iets zijn, om iets te kunnen ge
ven. Met losse zinnen over
tuigend in de verte starend te
kent hij voor zich een beeld van
de toekomstige kunstenaar„Het
wezenlijke is: het weggeven van
jezelf".
Of Amsterdam het Mekka is van
de kunst, waar iedere kunste
naar per heen moet om „erbij"
te horen? Onzin. Het klimaat in Bra
bant en Zeeland is voor hen heerlijk
Maar of ze hier kunnen aarden hangt
voor een deel af van degenen, die
hier het cultuurbeleid in handen heb
ben. Als deze mensen tot het on
geïnteresseerde gebaar kunnen ko
men het heeft iets te maken met
de christelijke charitas is hier veel
mogelijk. En diegenen, die daarbij
het publiek onderschatten zijn zelf
aan een persoonlijke opfrisser toe.
Ik moet zeggen, dat ik het fijn
vind, dat tegelijk met Conté hier Jan
van Griensven uit Eindhoven hangt."
\\fij moeten dan ineens denken aan
TV de sneer, die de criticus van het
eerder genoemde ochtendblad maak
te op het tentoon stelling sbeleid bij
De Beyerd: „Met wat relaties in
„het westen" worden tentoonstel
lingen van daar naar Breda gehaald.
Daar zou misschien niets tegenin te
brengen zijn, mits zich in Breda's
Beyerd geen eigen beleid zou af
tekenen. Het tegendeel wordt
langzamerhand duidelijk. De me
thode van dubbele exposities (het
een èn het ander) maakt dit dui
delijk. Heyboer ging vergezeld van
Leyendekkers (Breda), Conti van
Van Griensven (Eindhoven); in het
voorjaar krijgt de Mei groep weer
een kans. Het voordeel van deze
„relaties in het westen" laten zich
tevens onderkennen. Moest men
voorheen voor interessante tentoon
stellingen per se naar dat westen toe,
Breda deelt nu vaker mee in dat
gene wat voordien de Randstad voor
behouden bleef. Conti kwam als eer
ste na Amsterdam naar Breda (U-
trecht en Nijmegen volgen). In ja
nuari komt de Mari Andriessen ju
bileum-tentoonstelling in zijn geboor
teplaats Haarlem het eerst naar
Breda. De World-Press Fototentoon
stelling te Den Haag, komt het eerst
naar Breda. Wanneer daarnaast de
eigen (Brabantse) tentoonstellingen
zich positief blijven ontwikkelen zal
De Beyerd een eigen gezicht krij
gen, dat ze eigenlijk nog nooit ge
had heeft. De tekenen zijn er. Con
ti is er tot en met 31 december. De
moeite waard.
H. E.
De auteur K. L. Poll, in 1927
te Dordrecht geboren, ver
zamelde essays in de poc
kets „Zonder mirakels" en „De
eigen vorm". Als dichter debu
teerde hij met de bundel „In
huis". Nu is een tweede verzen
boek verschenen. Het heet „Bij
drage tot troost en luxe" en
werd als 49e deeltje opgenomen
in de reeks „De Ceder" van de
uitgeverij J. M. Meulenhoff te
Amsterdam.
IJ et opent met een lang gedicht:
„Een idylle". Het is een vertelling
in alledaagse, voor ieder begrijpelijke
taal. De vraag dringt zich echter op
of we hier nog wel met dichtkunst
te maken hebben. Vooral in hét slot
bevindt de schrijver zich op de grens
tussen proza en poëzie:
Hun laatste ontmoeting. Na een
duinwandeling waarbij zij elkaar
voor het eerst kusten,
met een treurig gevoel van af
scheid en volwassen zijn,
kwamen zij terug in hun straat,
zwaaiden
van huisdeur naar huisdeur en
lieven verlangend
nog één keer naar de rand van
de sloot. Eenden
vlogen gestoord weg bij hun
nadering.
Zij praatten onhandig, totdat
Jan zich vermande
en het water inliep. Halverwege
ontmoet hij Levine. Zij verliezen
het evenwicht
niet. Na afloop waden zij
duizelig
terug naar de kant.
Maar de tweede cyclus is het boek
genoemd. Ze bevat zes gedichten,
die in 1965 voor het Algemeen Han
delsblad zijn geschreven. Er is er een
bij voor hen, die het niet eens zijn
met al die ongelijke regels in de
krant en die zeggen: „Ik abonneer
mij niet op poëzie!" Voor hen is hier
duidelijk sprake van „luxe".
rje afdeling „Zeven hoofdbegrippen"
bestaat uit korte, zes- a zeven-
regelinge verzen, die minder opper
vlakkig zijn dan de voorgaande en
meer tot nadenken stemmen.
De zeven volgende gedichten zijn
samengevat onder de titel „Het sti
leren van de onwil". Een navrante
jeugdherinnering vinden we in „Een
kindertijd", waaraan we dit fragment
ontlenen:
Ook weet ik nog
éat wij een kever tegenkwamen
en dat mijn vader zei:
vijf gulden voor wie zijn kop
afbijt.
Een kapitaal
Ik nam hem 'op, tot vlak bij mijn
gezicht.
Ik heb het niet gedaan.
Dat was gemeen van mijn vader.
Mijn broer heeft het wel gedaan.
Hij was in die dagen al bijna
blind.
Het gedicht „Matinee van circus
Strassburger" is al even schrijnend.
IJet opschrift „Niet te geloven"
kondigt twee gedichten aan, die
aan de actualiteit ontleend zijn. „De
nieuwe goden" is geestig en sarcas
tisch. In „Niets menselijks is God
vreemd" wordt de kapper gehekeld,
die per advertentie getuigenis aflegde
van zijn liefde voor God en van het
feit, dat hem tijdens gebed een af
doend middel tegen overtollig haar
uitval is geopenbaard.
„In plaats van definities" omvat ten
slotte de laatste acht gedichten, waar
in herhaaldelijk ironie doorklinkt.
Wie gevoel heeft voor humor in ai
zijn variaties zal in deze „Ceder"
veel te waarderen vinden.
WILLEM v. d. VELDEN