MET RROPHY KIJKEN NAAR DE AAP VAN HACKENFELLER ENJEZELF WER'S WAT TE DOEN IN DE VRIJE TIJD? J is' ABRAM TERTS: SOVJET-UNIE OP DE KORREL IN LJOEBIMOV POVEST dagboek van priester-arbeider paul gauthier DAGBLAD DE STEM Heel apart! fl.50 voor 25 zonnige momenten Ijien professor wacht op het pa- J ren van twee apen. Dat is de korte inhoud van Brigid Brophy's „De aap van Hackenfeller" (uitg. Contact - Amsterdam). Bü het lezen ervan heb ik geproefd van de sfeer van de na-oorlogse teleurstelling. Een zekere teleurstelling in de mens van nu en een verlangen naar een of andere oorspronkelijk herstel, lijkt een wat zwaarwichtige formu lering van een thematiek, die uiterst subtiel is beschreven. Het gaat over apen, maar het te kent de mens, die zijn wezen dat wat hem tot mens maakt opsluit in allerlei hokjes en vakjes; die al leen iets van zichzelf laat zien als hij niets te verliezen heeft. En toch als je het boekje leest heb je ple zier in het mens-zijn, omdat het al lemaal goed en geestig beschreven wordt. De mens is behalve tot het inkapselen van zijn humaniteit ook in staat het op een sprankelende ma nier te uiten. De professor in het verhaal is de enige die humaan is; dwaas hu maan. In deze wereld die vol is van belangrijke dingen vecht hij voor een aap, die voor een raket-reis ge bruikt zal worden en daarvan niet zal terugkeren. Hij vecht niet in ge organiseerd verband tegen een vaag algemeen onrecht. Nee, zeer con creet en alléén. Hij is nu eenmaal, na langdurige observatie, gaan hou den van de aap. Het gaat daarbij om een verzonnen apenras, dat dichter bij de mens staat, dan de tot heden bekende soorten. ,,Ik weet het maar half en half", zegt de prof, ,,en neemt het voor de andere helft maar aan". Alleen de paring is nog aan het menselijke oog onttrokken geweest. Prof. Darrelhyde wacht en peinst: „Als je in de theevisite van de chimpansees een koddige karika tuur van het sociale leven van de mens wilde zien, dan had je hier een satire op het menselijke huwelijk. Gescheiden door de goede meter die hun kooi breed was, elkaar geen blik waardig keurend, gespannen en knorrig, konden Percy en Edwin aan het ontbijt gezeten hebben". Maar hij leert ook een andere zij de kennen. „Alles wat aan jonge dieren herinnerde, was verdreven door spanning, een rechtlijnige con centratie die alleen van volwassen lichamen bezit kan nemen. In tegen stelling tot de mens hadden de apen deze bezigheid niet naar het duister verbannen". (In deze situatie ge beurt iets merkwaardigs. En dat spint de schrijfster ragfijn uiteen. De gebeurtenissen balanceren rond dit hele geringe, maar toch belang rijke moment in een evolutie van de bdhoefte naar bewustzijn en vrij handelen. Percy luistert daarbij naar de prof in de hoop dat de taal hem opheldering kan geven voor zijn vreemde gedrag, ook al „verstaat" hij deze niet. De schrijfster, die op de achter flap staat geportretteerd kijkt verbe ten indringend, met een zweempje humor. Het is alsof ze zeggen wil: „Hiermee heb ik u beet". De thema tiek is verrassend origineel ver werkt; fijnzinnig en subtiel. Het boekje is waard dat het geschreven en door Clara Eggink goed vertaald) werd. M.K. De Stichting Aktie 365, die zetels heeft in Maastricht en in Berchem- Antwerpen, heeft weer een bijhel- agenda uitgegeven. Men kan het een combinatie noemen van een zakagenda en een gebedenboek. Wat dit laatste betreft, het is voor al bedoeld om lezing van de bijbel te stimuleren. Dat gebeurt door in de ruimte van iedere dag een bijbel vers af te drukken, gevolgd door een bijpassend commentaar uit het werk van vermaarde schrijvers. Voorts geeft de agenda, behalve de zaken die iedere zakagenda ver meldt, ook een aantal gebeden, waaronder die voor de eucharistie- viering wel de merkwaardigste zijn. Merkwaardig in die zin, dat nauwkeurig wordt aangegeven bij welke gebeden men moet knielen, zitten of staan, terwijl er minu tieus onderscheid wordt gemaakt tussen de Nederlandse en de Bel gische versie van bepaalde gebe den. Er staat dan netjes boven ver meld: .voor Nederland' of ,voor België'. Kennelijk verwacht de Stichting Aktie 365 een ruime afzet in het Benelux-middengebied, voor al onder grensoverschrijdende agendabezitters. Voor de canon gebeden is wellicht bij een vol gende uitgave een andere keuze te maken. K. C^ornelis Verhoeven heeft zo langza- merhand alles gezegd, wat hij te zeggen heeft over zijn denkbeelden. Hij parafraseert met deze gegevens, die reeds uit zijn vorige boeken bekend zijn, telkens op een ander thema. Dat ie natuurlijk best, maar in tien boeken, tijdschriften en kranten tegelijk, is wel wat veel. Wanneer je daarin het ver schijnsel Verhoeven volgt weet je het welen tóch je leest het. Boven dien zal niet iedereen alles wat Ver hoeven schrijft lezen, zodat beide cate gorieën er geen spijt van zuilen hebben zich in zijn nieuwste boekje „Tegen het geweid" (Ambo-paperback, Utrecht) te verdiepen. Om met het minst speculatieve laat ste deel gezien tegen de achtergrond der actualiteit te beginnen. Na een wijsgerige ontleding van het begrip „gewelddadig denken" en een ontrafe ling van de „ideologie van de activiteit" tracht hij de begrippen moed en dap perheid, voortkomend uit de (valse) ideologie van de activiteit, te liquideren. Want, zegt hij, als ergens de vraag naar 'zin' en 'nut' van denken belangrijk is, dan is dat hier het geval. Het effect van een versnelde technische ontwikkeling (ide noodzakelijke gevolgen hiervan komen steeds aan de orde) is de liquidatie van verstarde en feodale ethische beginselen, die zich blijven krampen rond gehypostatiseerde waarden en verworvenheden, ter verdediging waarvan de moed onder de wapenen gehouden wondt. Moralistisch denken t.o.v. vrede en geweld faalt. De vrede op aarde is niet de som van alle individuele vredes. Wij verbeteren de wereld niet door bij ons zelf te beginnen. Vrede Is een nuchtere, technische opdracht; eerder het nadrukkelijke effect van een com municatie dan van een ethische inspanning. Het gezag moet daarbij anoniem blijven en niet speculeren op onderdanigheid of goede opvoeding. De verkeers situatie kan een goed voorbeeld heten van een techniek van geweldloosheid. Technisch regelen is te prefereren boven avontuurlijke begrippen als moed en nobelheid. Dat zijn nog begrippen voor de sector sport en vrije tijd, waar ook de oorlog thuishoorde, toen het nog een feodaal vermaak was. In tegenstelling tot verkeer is sport een poging terzijde van de autoweg om met de meest archaïsche middelen een doel te bereiken. Dit alles veronderstelt natuurlijk dat de techniek principieel gericht is op geweldloosheid. Zijn boekje gaat evenzeer tégen als óver het geweld. De wijsgeer trekt „ten strijde". Hij voelt zich als een kerkvader, die tegen een ketterij strijdt. Nu is noch het een, noch het ander vreemd aan Verhoeven. Toch zou het voor velen, die heden ten dage ten strijde trekken tegen het geweld in de wereld gunstig kunnen zijn de benaderingswijze van deze filosoof eens in zich op te nemen. Met name beklemtoont hij, dat denken over het geweld het bewustzijn van de machteloosheid tegenover het geweld is. Op de vraag „Maar gebeurt er dan niets tegen het geweld?", zegt hij dat de vraag naar de overgang van doen naar denken een vraag is die een einde maakt aan het denken. Het denken kan nl. niet zien in welke mate het een daad is, een daad kan worden of tot daden leidt. Verhoeven balanceert dn deze studie zelf op de rand van het denken tengevolge van zijn strijdvaardigheid. Hij karakteriseert zichzelf uitstekend wanneer hij zegt: ,Een filosofie van het geweld is een beschrijving van de manier waarop het denken het geweld ontmoet, er door ontredderd wordt en zich er aan ergert.' Er zijn doelen dde alleen bereikt kunnen worden door passiviteit. Dit inzicht en Verhoevens gerechtvaardigde stokpaardje is al voldoende om aan alle alleenheerschappij van de activiteit een einde te maken. Over dit activisme zegt hij behartenswaardige dingen, zonder in moralisme te vervallen. Het gaat hem daarbij niet om een aansporing tot onmiddellijke geweldloosheid maar om een liquida-tie van het geweld als doctrine. Er is b.v. een institutionele verharding van de wil tot vrede, die door zijn nadrukkelijkheid zelf tot geweld leidt. Het leger dat de oorlog voorbereidt, omdat het de vrede wil is ook tot de oorlog bereid; het geweld wordt uitgedaagd. Niet de wijsgerige utopie is een dwaasheid, maar de actieve voluntaire kramp, waarin het vertrouwen op het woord en het denken wordt opgezegd, aldus Verhoeven. Het is jammer, dat hij niet ingaat op het verkrampte en misbruikte woordgebruik in deze con text, want daarin komt naar voren wat hij eerdeT genoemd heeft het „geweld van het denken". Het is tenslotte de techniek waarin niet de machteloosheid van het denken overwonnen wordt, maar eerder de geweldadigheid waarin het zich tegen die machteloosheid verzet. De ideologie van de activiteit past niet meer in een technisch tijdperk. Maar geweld is haar taaie ethiek geworden en zolang de techniek er niet in slaagt de overbodigheid hiervan aan te tonen, is de therapie daarop gericht, aldus Verhoeven. Ongetwijfeld znllen er velen zijn, die zeggen: „Wat koop ik hiervoor?" (i.e. voor deze verhandeling). Zij bewijzen daarmee dat zij deze benaderingswijze van het geweld misverstaan en onderschatten en bovendien zichzelf een dienst bewijzen deze toch maar te lezen. Mits zij een beter alternatief stellen. Maar ik geef toe hiermee al een vorm van ,geweldadig' denken in te leiden. H. E. OP DEZE PAGINA: Abram Terts: Ljoebimov Povest (Van Ditmar. Amsterdam)- P. Gauthier: Deze handen (Nelissen, Bilthoven): Potten bakken in uw vrtje ttfd en Maak mozaïek in uw vrije tijd (Cantecleer, De Bilt); Het meubel (W. de Haan, Hil versum); Bijbelagenda (Actie 365, Maastricht); R. Aron: Het vraagstuk van de vrijheid (Lemniscaat, Rotterdam); Corn. Verhoeven: Tegen het geweld (Ambo, Utrecht)) Br. Brophy; De aap van Hackenfeller (Contact, Amsterdam). Dater Paul Gauthier verliet in de jaren vijftig zijn functie als prof. aan het groot seminarie van Dijon om als priesterarbeider te gaan wer ken in Palestina; m.n. in Nazareth. Hij heeft van die tijd een dagboek uitgegeven, dat nu verscheen in een Nederlandse vertaling„Deze han den" - H. Nelissen, Bilthoven). Het boek heeft alleen nog historische waarde, omdat met name de actua liteit van deze vorm van priester arbeid uit de jaren vijftig (waarhij Rome ingreep) op de achtergrond is geraakt. En dat is begrijpelijk, wanneer men de moed opbrengt dit boek uit te le zen. Staan blijft de altruïstische inzet voor de medemens in nood; de gees telijke verpakking staat nu wel wat erg ver van ons af. Het boek is door drenkt van een symboliek, waarbij de evangelie-teksten, te pas en te onpas, worden ingepast en toegepast op de situaties; daarbij nauwelijks een antwoord gevend aan de mede arbeiders. „Als hij (een arbeider) me zijn handen toont, zie ik niet de wonden van het cement, maar de wonden van de zonde der wereld.." schrijft hij. Overigens staan in het boek stand punten, die nu heel goed aankno pingspunten zouden kunnen bieden tot verdere uitdieping, tot beter be grip en mogelijk tot aanzet van nieuwe vormen. We denken daarbij alleen al aan het begrip „priester" en „arbei der" in één verband. De begrippen armoede en arbeidsmilieu. Dat wil niet zeggen dat Gauthier geen rake dingen zegt of ontdekt. B-v. kijkend naar zijn medearbeiders: „Voor hen is de armoede reëel". Een priester, die het arbeidersleven gaat delen, weet altijd nog dat hij uiteindelijk niet alleen hoeft te knokken, maar kan terugvallen op de kerk, zijn werkgever. Er leven bij hem veel vraagtekens over de wijze van denken en handelen in de kerk, waarin we nu hier en daar enige kentering zien ontstaan. Als vergelijkingsmate riaal is het daarom wel ineressant. Dit boek verschijnt wel wat laat. De eventuele - verholen - bedoeling van de uitgever is ons dan ook niet erg duidelijk. APOCRIEF en, zelf proberen, kijken leren en van binnen, m, alle s mag. Ook vragen mogelijkheden voor oonlijke wensen, naar en garantie enz. IN KLANK :LHANDEL N.V. EL. 01600-301 64, BREDA AVONDEN worden weer lan ger, de weekenden worden weer meer thuis doorgebracht. Er zijn mensen, die er dan niets voor voe len om al die vrije tijd onderuit te zakke.i in een stoel voor de t.v. Het zijn de hobbyisten, die ferven te knutselaars aan huis, tuin en keu ken. De uitgevers weten dit en bo men met alleraardigste boekjes op de markt, die daarbij inspirerend kunnen werken. Be uitjeverij Cantecleer in De tfilt weet daar b.v. ook alles van. m een nieuwe serie „Vrije Tijd Pa perbacks" verschenen weer twee al leraardigste deeltjes. „Pottenbakken w"iW ^d*', is een oorspron- iv.ii *5nSels boekje van Kenneth k; j ',n2eland heeft zeer veel te ?i»k op dit, gebied. Nu lijkt pot tenbakken e.d. specialistisch werk. vil ?oet inderdaad liefde hebben lü n/r ts<;ren' glazuren, bakken, tc Maar dan if. er thuis meer mo- g^njk dan men denkt. Dit boekje is oaarvoor een prachtige handleiding, ♦aV'iyW (maar toch niet lHvItl0eillik)^aat °P aUe moge- kiSf onderdelen (gereedschappen, Jieitechnieken, materialen en zelfs ae oven). Bovendien staan er aller- Vïïerenfe afbeeldingen in en eeg Ujst van leveranciers, ben ander deeltje heet „Maak mo zaïek in uw vrije tijd" van de En gelsman John Berry. Ook hierin goe de uiteenzettingen over diverse ma terialen, ontwerpen, verschillende technieken, gereedschappen, etc. en tenslotte een historisch overzicht van het mozaïek met literatuuropgave. Een goed oriënterend geschrift al zijn we over de opgenomen ontwer pen lang niet zo enthousiast als bij het vorige boekje. Het beweegt zo ongeveer rond de meestal lelijke mozaïek-tafelbladen. Maar ieder zijn meug. f Antieke meubelen verzamelen (en kopen) is geen hobby die voor ieder een is weggelegd. Maar voor hen die dat wel kunnen doen is het misschien ook wel eens interessant wat meer te weten over verschillende stijlen en hun achtergronden. Trouwens voor ieder, en, die interesse heeft in deze stiel van cultuurhistorie, kan het op nieuw verschenen boek van dr. An ne Berendsen: Het Meubel aanbevo len worden. Het is de achtste (her ziene) druk en dat zegt wel iets. Nu is het boek echter verschenen als rijk geïllustreerde paperback (Phoenix boeken, W de Haan, Hil versum). Het is een zeer kundige wel wat droog geschreven uiteen zetting van de meubelstijlen vanaf de Renaissance tot de Biedermeijer in Europa. Het aardige is dat zij b-v. ook de woonstijlen en -technie ken in haar beschouwingen betrekt. Voor liefhebbers een uitstekend boek je. J^JARKO Fondse in zijn vertaling van Ljoebimov Povest van Abram Terts verklaart dat het de moeilijkste vertaling uit het Russisch is, die hij ooit maakte. Wie zijn vertaling, die onder de titei Ljoebimov bij Van Ditmar te Amsterdam verscheen, las, zal dit onmiddellijk begrijpen. Abram Terts schrijft niet alleen een zeer beeldende, nu en dan beslist poëtische taal, hij laat ook de gewoonste taal en zelfs dialect daarin meewerken. In Marko Fondse's vertaling, die niet alleen nauwkeurig is, maar die ook stilistisch recht doet aan het oor spronkelijke, blijkt dat het zelfs ver taald een moeilijk boek is. Fondse heeft er voor gezorgd dat de taaimoeilijkheid zoveel mogelijk wordt opgevangen, hij heeft zelfs met noten aan het eind van het boek ge tracht ook de moeilijkheden, de ty pisch Russische moeilijkheden van de inhoud, het door die taal medege deelde, te verhelderen. Maar zelfs met die noten zal het voor de on ingewijde moeilijk zijn om alle toe spelingen op Russische mensen en Russische toestanden te begrijpen. In Ljoebimov, dat men door „Geliefde Stad" zou kunnen vertalen, komt men tegen het einde een man van de geheime dienst tegen, Vitali Kotsjetov, die bepaald niet uitmunt door groot vernuft. Als Fondse in zijn voorwoord niet meedeelde dat deze Vitali Kotsjetov, de kampioen van het socialistische realisme en de hoofdredacteur van het tijdschrift Oktjabr of Oktober bedoeld wordt, zou de gemiddelde lezer buiten Rus land dit niet weten. Het werk van Abram Terts en Ljoebimov Poves* in het bijzonder is, zou men kunnen zeggen een reactie tegen dat socialistische realisme van schrijvers als de Nobelprijswinnaar Sjolochov. LIET vestigen van een particuliere dictatuur in het kleine provincie stadje Ljoebimov is een fantastisch verzinsel. Het is niet realistisch in de zin van de directe nabootsing van de werkelijkheid. Mensen veranderen er in vogels en andere dieren, er vliegt zelfs een heksje op een bezem steel door de lucht, en het gaat er nu en dan nogal miraculeus toe. Als men in de Russische traditie naar aanknopingspunten zou willen zoe ken zou men bij Gogolj en Majakovs- ki terecht komen. Terts vertoont in zijn werk een gelijke hardheid, gril ligheid en verbeeldingsrijkheid en ook hij werkt met het triviale, dat de fantasie van het geheel nog ster ker doet uitkomen. Hij is een man die evenals Majakovski bovendien op de hoogte is van de literatuur, niet alleen in do Sovjet Unie, maar in de hele wereld. Ljoebimov is een satire, zoals zo menig werk van Gogolj Het is on getwijfeld een satire, op toestanden in het huidige Rusland. In 1966 werd Abram Terts die met zijn ware naam Andrej Sinjavski heet. tot zeven jaar veroordeeld onder meer om Ljoebi mov Povest. Hij had al eerder de aandacht getrokken door zijn ver halen, waarvan een bundel bij Polak an Van Gennep te Amsterdam ver scheen, en door zijn literaire kritiek in Novyj Mir, Nieuwe Wereld, het nogal omstreden, maar voornaamste literaire maandblad in de Sovjet Unie. Dat men in Sovjet Rusland, dat Van de literatuur dienst voor de ont wikkeling van staat en volk ver wacht, met een werk als Ljoebimov in de maag zit, is niet moeilijk te begrijpen. Opvoedend in deze be perkte zin is het bepaald niet. In de dictatuur van Ljonja Tichomirov wa ren sommige aspecten van de Rus sische dictatuur zeker gehekeld. Abram Terts of Andrej Sinjavski heeft geen vrede met het „Goelasj- communisme" van Chroesjtsjov en in het provincialistisch gedoe van Ljonja Tichomirov wordt het provincialisme in het huidige Rusland geridiculi seerd. TTCHOMIROV zou men kunnen vertalen door vredestichter. Hij is een rijwielhersteller, die, door de bestudering van een hem min of meer occult in de handen gespeeld boek over Indisch occultisme zich tot wereldhersteller geroepen acht. Hij is daardoor in staat de mensen te laten doen en vooral ook te laten geloven wat hij wil. Hij hoeft daar voor maar op een bepaalde manier met zijn wenkbrauwen te fronsen, hij beschikt dus over een sterke hypno tische macht. Als hij op de eerste mei de secretaris van het stedelijk partijcomité Semjon Grarilovitsj Tisjtsenko afzet, neemt hij zelf het bestuur in handen van de stad Ljoe bimov en nodigt als hij later trouwt alle inwoneis op een grote maaltijd uit. Die inwoners kunnen precies zeggen wat ze graag willen hebben, want door de macht van de vrede stichter kan hij iedere spijs en drank de smaak geven die gewenst wordt. Hij wordt in zijn bestuur van Ljoebimov bijgestaan door de man die het verhaal doet van de omwen teling en zijn gevolgen, de enige iets meer, maar slechts gedeeltelijk ont wikkelde Saveli Koezjmitsj Profe- ransov, een afstammeling van de legendarische professor uit de tsaren tijd Samson Samsonovitsj Proferan- sov. Saveli Koezjmitsj vermaakt zich uitstekend bij het neerschrijven van de lotgevallen van Ljonja of Leonid Tichimirov. Hij wordt door Fondse uitstekend geschetst als een gniffe- laar en is weer een typische provin ciale figuur. VV7AT hij schrijft over de vrede- w stichter en diens vrouw Sera- fima Petrovna is soms uitermate plat vloers. Hoe fantastisch die lotgevallen en het leven in de nu „vrije" stad Ljoebimov ook zijn, men wordt er gewaar dat de revolutie, zelfs de re volutie van Tichomirov, de mensen weinig heeft veranderd Ze zijn ge bleven die ze waren mei hun kleine materiële verlangens, hun geloof en vooral hun bijgeloof. Russen bleven er Russen. Ljoebimov kan toestanden en per- sonen in de Sovjet Unie hekelen, het is daarom nog niet gericht tegen Rusland en de Sovjet Unie als zo danig; het hoeft niet anti-marxistisch te zijn. In de satire en in de held van het verhaal Tichomirov wordt eerder getracht in een lachspiegel te tonen, dat een nationalisering van de produktiemiddelen alleen de staat niet tot heilstaat kan maken, dat er daar voor een geestelijke revolutie nodig is, die nog niet werd bereikt en dat dit geen provinciale aangelegenheid is, maar de hele wereld aangaat. Het is in elk geval een wonder lijk boek, dat wellicht meer in de traditie van de Russische literatuur past dan sommige scheppingen van het algemeen erkende socialistische realisme. JOS PANHUIJSEN WOOR hen, die in het partij-politieke pf stelsel in ons land aan het touw- V"f trekken zijn kan het zin hebben de analytische studie over het begrip vrij heid door Raymond Aron te bestude ren. Maar ook zij, die geneigd zijn in zwart-wit termen te denken over dit grondgegeven in het menselijke be- staan bij de oost-west-verhoudingen, kunnen hun eigen definities daarmee j bijslijpen. (Het vraagstuk yan de vrij- heid uitg. Lemniscaat paperbeck Rotterdam). Raymond maakt duidelijk, I aan de hand van interessante verge- lijkingen tussen de drie grote westerse democratieën, dat er eigenlijk geen kloppende definitie te geven is. Vooral de zich steeds sneller verfcechniserende wereld roept daarbij een problema tiek op, die even moeilijk als boeiend j Aron is een relativerend denker over J actuele tijdsproblemen. Wanneer men weet dat hij sociologie aan de Sorbonne doceert en promoveerde op een filosofisch onderwerp (Introduction a la philo sophic de l'histoire) dan zijn deze twee gegevens tegelijk een karakterschets voor zijn werk. Bovendien wordt dit relativerende denken nog ondersteund door zijn eigen persoonlijke belangstellingen, die liepen via het marxisme en het gaullisme. Hij weet daarvan voldoende objectief afstand te nemen om waar dering en kritiek in zijn synthese te verwerken. Het is een synthese van ge dachten, die niet te vangen zijn in een of andere formule. „Dat op het gebied van economie en politiek de dialectiek van vrijheid en macht ons niet ver oorlooft het met de een of andere van de dogmatismen te houden, betekent nog niet dat de uitdrukking „vrije maatschappij" alle betekenis mist. De re geringen die wij democratisch-liberaal noemen zijn die welke zich doen kennen door de aanvaarding van de dialectiek, d.w.z. door de erkenning dat er geen enkele formule bestaat van de vrijheid bij uitstek." Aron zet uitvoerig de marxistische denkbeelden tegenover de liberale zoals die door De Tocqueville in de V S. beschreven zijn in de vorige eeuw. Ken merkend komt in deze dialoog naar voren het pluralisme, dat de westerse re geringen kenmerkt. Dat er weinig voorbeelden zijn van liberale democratie, zegt hij, buiten het westen bewijst niet dat de westerlingen een specifieke definitie hebben van vrijheid noch dat dit soort regering niet de normale bovenbouw is van de industriële maatschappij. Interessant zijn de opmerkingen over de waarde van de westerse maatschappijvormen in verband met de Sovjet- Unie en de gedekolonialiseerde gebieden. Aron zegt daar o.m. van dat de in stellingen van de westerse democratieën niet noodzakelijk uitdrukkingswijze van het algemeen verlangen naar vrijheid in onze tijd behoeven te zijn. Ander zijds is datgene wat in het westen doorgaat voor politieke vrijheid tegelijkertijd het meest in overeenstemming met het democratische ideaal en verenigbaar met een industriële maatschappij. Indringend gaat hij verder in op de sociale gelijkheid en economische on gelijkheid (power-elite). Naar aanleiding van Hayeks Constitution of Liberty („Nooit ernstig bestudeerd"), analyseert hij het begrip „vrijheid onder de wet". Dat berust op de stelling dat, als wij wetten gehoorzamen, in de betekenis van algemene abstracte regels die opgesteld zijn zonder betrekking te hebben op eventuele toepassing op onszelf, wij niet onderworpen zijn aan een andermans wil en daarom vrij zijn. Maar noch het onheil verkondigende profetisme van Marx daaromtrent noch het bevoogdende despotisme van Tocqueville hebben zich verwezenlijkt. De vrijheid die Marx formeel noemde is in het westen gehandhaafd, terwijl ze in de Sovjetregeringen is verdwenen. Daarbij dient men wel te overdenken dat wij geen andere vorm van politieke vrijheid kennen dan die de burgerlijke traditie voortzet en tot uitdrukking komt in verkiezingen, vertegenwoordiging, wedijver tussen partijen, constitutionele vormen. Het is mogelijk dat de men sen uit de Sovjetstaten het gemis van déze vrijheid niet voelen. In het hoofdstuk „politieke vrijheid en technische maatschappij" geeft hij vervolgens een uiterst interessante ontleding van democratische ideologieën en toestanden in Amerika Engeland en Frankrijk, waarbij zeer praktische punten aan de orde komen, die het overdenken waard zijn. Doorgetrokken: „Ik vrees dat de politieke vrijheid, d.w.z. de verkiezing of de discussie, eenmaal in de onderneming ingevoerd, niet minder teleurstelt. Hoe uitgebreider de collectivi teit is, des te minder is het merendeel der leden zich ervan bewust dat het gemeenschappelijk lot in aanmerkelijke mate afhangt van hun inspanningen. Nog nooit is de dwang van de techniek en van de organisatie zo duidelijk ge weest, nooit heeft deze de speelruimte die aan het initiatief wordt overgelaten van de meeste werknemers zozeer vernauwd." Aron is zich wel bewust van het woordenspel, dat er om het begrip vrijheid gesponnen wordt. Historisch gezien, wat van betekenis is, is de verwarring in onze tijd over onvrijheid met onvermogen. De synthese van het particuliere en het universele in de burgerlijke maatschappij is geen utopie gebleven, maar terwijl ze zich verwerkelijkt heeft zijn de vrijheden van ieder verminderd onder het voorwendsel aan de top de vrijheid-macht van allen te vervullen. De grootste bedreiging Is wel :n onze tijd, aldus Aron, die van het totalitarisme, het regime waarin een monopolistische organisatie, die van de partij, er aan spraak op maakt haar gezag uit te strekken over het geheel van het bestaan en elke andere organisatie het bestaansrecht weigert. Een technische maatschappij vertoont noodzakelijk bepaalde kenmerken die men vroeger collectivistisch zou hebben genoemd De boeiende studie van Aron is vooral van betekenis om de verschillende tendenties die hij aangeeft in de ontwikkeling van het begrip yrijheid. Men is vrij om zijn summiere conclusies te betwisten; maar dat is minder belangrijk dan het eerste. De vertaling is wat stroef, maar wel leesbaar.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1967 | | pagina 11