Franse bloemlezing
uit Vlaamse poëzie
Cornélis
Hoek
ustrieweg
De Schelde",
ortschrijdende
elde.
voords voor
ridustrie.
Frans
Sociaal
Ex-tuinder
wil
zanger
worden
12
gI
DAGBLAD DE S5TEM VAN ZATERDAG 28 OKT(|BER 1967
Altijd gezongen
Gebrek tenoren
13
ie
INGEN
Le monde est une flute oü bouches par mllliers
rendent un son bien triste aux soufles de chaque être.
Je n'y retrouverai pas mes accents familiers.
Et vous? N'avez-vous pas hélé mainfes fenêtres
N'avez-vous pas été comme moi houspillé
(Vertaling Andró Piot)
De wereld is een fluit met zoveel duizend monden.
En elkeen blaast zijn lied. En 't maakt een droef .geluid
waarin ik niets van eigen klank heb weergevondën.
En gij? Misschien hebt ge ook getikt aan meenge ruit
en werdt ge als ik weer feestelijk wandelen gezonden.
Richard Minne.
Le monde est une flute a mille et une bouches.
Et chacup dit son air. Cela fait un rondeau
triste oü je n'ai plus rien retrouvé de mon souffle.
Mais peut-être avez-vous frappé a maints carreaux,
pour être, comme moi, renvoyé dans la foule.
(Vertaling Maurice Garême)
Vorig jaar verscheen bij de uitgevers Aubier te Parijs en
Asedi te Brussel een tweetalige bloemlezing uit het Vlaamse
proza. Ze besloeg de jaren 1893 tot 1940 en was samenge
steld door dr. Pierre Brachin, professor aan de Sorbonne. Als
onderdeel van de „Collection bilingue des classiques etrangers"
gaf het boek de teksten zowel in het Vlaams als in het Frans.
Thans is bij deze uitgevers een tweede deel in dezelfde uitvoering
verschenen. Het bevat een ruime keuze uit de Vlaamse poëzie van 1830
tot 1966, beginnend met Guido Gezelle en eindigend met Chris Yper-
man. Jean Cassou wijst in een voorwoord op de moeilijkheden van het
vertalen, vooral waar het poëzie betreft. Hij zingt de lof van Maurice
Carême, die zich als een tovenaar aan de hachelijke onderneming ge
waagd heeft en die evengoed bekend is met de Vlaamse als met de
Franse taal. Ook treft Cassou een interessante parallel tussen de Vlaam
se literatuur en de Vlaamse schilderkunst.
J^AREL Jonckheere opent het boek met een inleiding. Hij ziet in
Vlaanderen niet alleen het slagveld van Europa, maar ook het
kruispunt, waar alle litteraire stromingen samenvloeien. De ene bloei
tijd volgt op de andere: de middeleeuwen met Ruysbroeck, Van Eyek,
de kathedraalbouwers; de 16e en 17e eeuw met Breughel, de humanis
ten en Rubens; rond het eind van de 19e eeuw de bouwmeester Van de
Velde, de schilder James Ensor, de dichter Guido Gezelle en de „Van
Nu en Straks"-ers. Jonckheere geeft een korte maar rake karakteristiek
van de Vlaming. Sommige dichters vonden een nieuwe bron voor inspi
ratie in vreemde landen, zoals Marnix Gijsen in Amerika en Marcel
Coole in Kongo. Het verwondert ons, dat de inleider aan de verwant
schap tussen Noord-Nederlandse en Vlaamse poëzie en de wederzijdse
beïnvloeding stilzwijgend voorbijgaat.
[y[AüRICE Carême geeft toe, dat het overzetten van poëzie bijna
onmogelijk is. Doelend op het bekende Italiaanse gezegde „tradut-
tore traditore" zegt hij: „Traduire, c'est fatalement trahir". Men ge
bruikt nu eenmaal totaal verschillende materialen. Men moet, meent
hij, met het hart vertalen. Beter dan een tekst al afzwakkend te ont
zien kan men hem in al zijn schoonheid laten schitteren, ook al gaat er
dan iets van het oorspronkelijke verloren. Natuurlijk is bij het kiezen
der gedichten hiermee rekening gehouden. Dit had tot gevolg, dat het
aantal verzen niet altijd overeenstemt met de betekenis van de dichter
e?i5-t sommigcn zelfs geheel ontbreken. We hebben hier begrip voor.
al blijft het vreemd, dat b.v. Pol de Mont, Cyriel Verschaeve, Reninca,
plaats moesten maken voor Alice Nahon, Virginie Loveling, Clara
Haesaert.
W moeten zeggen, dat Carême zijn uiterst moeilijke taak over het
algemeen voortreffelijk heeft volbracht. Vanzelfsprekend blijven
er altijd wensen en hij het interpreteren van een gedicht zijn dikwijls
verschillende opvattingen mogelijk. Het valt op dat het Vlaams tal
van woorden bevat, die de Fransman moet omschrijven. „De Dauw-
trapper", met welk prachtig woord Jan van Nijlen een van zijn bundels
betitelde, heet hier „Partir dans la rosée". Zijn krankzinnigengesticht
wordt een gekkenhuis: maison de fous. Natte vingerling, een vondst van
victor J. Brunclair, wordt: opportuniste. De bundel „Paradijsvogel"
van Albe is zo genoemd naar het gedicht „De Paradijsvogel". Carême
vertaalt het een met „Le paradisier", het ander met „L'oiseau de para
dis Jonckheere vertaalt Van de Woestijnes „Bergmeer" met „lac de
montagne Carême met „lac des montagnes". Kleinigheden, die alleen
maar de aanwezigheid van talrijke voetangels en klemmen accentueren,
voorkomen had kunnen worden, dat op pagina 7 Tijdkrans wordt weer
gegeven met „Guirlande du temps" en op pagina 11 met „Couronne du
emps Tot de gedichten, die zich uitstekend lenen voor een vertaling
ehoort o.i. „Macte animo" van Albrecht Rodenbach. De Franse behoeft
oor de oorspronkelijke versie niet onder te doen. Van Van de Woes-
«ines klankrijkdom is uiteraard veel verloren gegaan. Waarom het
aaerhuis de ene keer maison de mon père en de andere keer maison
paternelle heet, is weer een van die raadsels, die we niet kunnen op-
__ss,en' *pe vertaling van „Het doel" van Frans de Wilde is niet geheel
geslaagd, daar „leven" wel de echo kan zijn van „het leven", maar
„vivre niet van „la vie". Latijnse titels als „Nox", „Ars Poëtica" en
en opdracht als „in memoriam filii" hadden we liever onvertaald gela-
VOOR de aardigheid hebben we enkele vertalingen van André Piot
tn„^ast,d,ie van, Carême gelegd. Het blijkt, dat deze laatste stipter de
in „£Se vdlgt, maar ook voor het overige komen de bewerkingen
tni-o °ve™en- Vermelden we tenslotte, dat van alle opgenomen dich-
J ',e biografische notities zijn toegevoegd. Een derde anthologie.
Wo J- aams proza uit de jaren 1940 tot 1966 is in voorbereiding,
«e zien er met verlangen naar uit. WILLEM v.d. VELDEN
Laatst ging ik spelevaren
al op de blauwe doodsrivier.
Daar zag ik scheepjes varen,
die brachten veei vertier.
Zij hadden witte kielen
en rompen, witte zeilen op,
tot zij voor anker vielen
een witte vlag in top
zij losten en ontvingen
en dobberden den stroom weer af
(het waren speelgoeddingen)
naar zee, dat was hun graf.
Ook ik ging spelevaren
en ben op de rivier geweest,
al waren er gevaren,
toch was ik niet bevreesd.
Maar diuzelzwaar en dronken
vond ik op d'oever mij terug.
Het water zag ik fonklen,
de wind floot door het tuig.
't Scheepje zag ik verdwijnen,
een streepjen aan den horizon.
Eens zal het weer verschijnen
en heengaan met de noorderzon,
mij halen en verleiden
dat ik op 't witte dek
mijn moede leden strek
dan zeewaarts langs den blauwen stroom
zoo vredig en zoo loom
wegzeilen en verglijden.
Victor van Vriesland 75
Wie de stem van Victor Ema
nuel van Vriesland ooit hoorde
en tallozen in Nederland hebben
die stem ooit gehoord, vergeet
die niet meer. Hij zal ze altijd
herkennen ook als er geen stem
aan voorafging die hem aan
kondigde. Wie hem ooit heeft
gezien, al was het maar op het
beeldscherm, zal zijn gezicht
niet meer vergeten, dat vele ma
len is afgebeeld onder meer door
de virtuoze en gevpelige por
trettist Paul Citroen. Het kan,
zoals bij Citroen opvallend
droefgeestig zijn, het kan ook
soms in een gespeelde hilariteit
clownesk aandoen.
Van Vriesland houdt van die ge
speelde hilariteit waarin hij uit
drukt hoe vreemd hij de wereld vindt
en hoe onberekenbaar en onthutsend
de mensen. Maar zelfs in die clownes
ke, gespeelde hilariteit heeft dat ge
zicht nogal iets gedecideerds, zoals
dat zijn stem ook altijd heeft, zelfs
als ze degene op wie hij reageert
vriendelijk in zijn domheid te kijk
zet. Men neemt hem dat nooit kwa
lijk, omdat het zo vriendelijk en ter
beiering geschiedt. Men weet ook al-
tijd dat hij het speelt, dat hij de
lichtzinnigheid liefheeft. Mensen die
zo hun spel bedrijven en die zo
graag him lichtzinnigheid tonen, zijn
in de grond en als het er op aan
komt doodernstig en dat verklaart
althans gedeeltelijk het gedecideer
de in stem en gelaatsuitdrukking.
Victor Emanuel van Vriesland hoort
tot het geslacht der joden, dat veel
had te verdedigen in de loop der
eeuwen, noodgedwongen.
Hij werd geboren te Haarlem op
vrijdag 27 oktober 1892, waar hij zijn
gymnasiale opleiding ontving en la
ter les kreeg van de bekende dich
ter en wijsgeer J. A. der Mouw. Dat
was een ernstig man, maar geenszins
zonder humor en de humor en de
ernst ziet men ook in het werk van
zijn leerling, die in 1913 debuteerde
met een essay dat van die ernst
bfijk gaf en dat handelde over de cul
turele noodtoestand van het joodse
volk.
Hij had toen al colleges gevolgd
aan de universiteit van Dijon, want
zijn liefde en bewondering ging uit
naar de Franse taal en letteren, in
het bijzonder naar de poëzie van Paul
Valery, die een grote invloed op hem
heeft uitgeoefend ook wat het essay
betreft.
In zijn eerste verzen kan men al
zien hoezeer hij van Frankrijk en
van het goede leven houdt, maar
in die eerste verzen en in zijn enige
roman of novelle „Het afscheid van
de wereld in drie dagen" verschijnt
reeds als tegenhanger wie hij in
zijn dialoog met de Cither met Har
monica de Engros Kleptomaan dood
noemde. De hoofdpersoon wordt in
deze bespiegelende geschiedenis te
genover de dood geplaatst in die drie
dagen en vanuit deze situatie gaat
hij na wat in het leven van beteke
nis is en wat niet.
Er is veel niet van betekenis in
het leven, steeds bedreigd door het
einde.'
In zijn laatste bundels gedichten Te
gengif en Ondoordacht heeft hij op
een onverbiddelijke wijze laten zien
hoe de gang naar dat einde steeds
ontgoochelender wordt, maar het
doodsbesef is er van het begin in
Voorwaardelijk Uitzicht, Herhalings
oefeningen en Vooronderzoek, later
samengebundeld in Drievoudig Ver
weer, een bijzonder treffende titel.
Van zijn beschavingsbesef, van zijn
cultuurbelangstelling gaf van Vries
land blijk in zijn werk als letter
kundig redacteur van de Nieuwe Rot
terdamse Courant, in zijn beschou
wingen, later gebundeld in de twee
delen onderzoek en vertoog en nog
gevolgd door zijn studie over het
werkelijkheidsgehalte in de letter
kunde.
Van Vriesland heeft als criticus voor
de krant zeer veel jong talent naar
voren gebracht. Hij was niet alleen
geïnteresseerd in het werk maar
ook in de mens die het maakte, in
de schrijver. Dat bracht hem tot me
dewerking met organisaties en met
regeringsinstanties. Hij heeft de rege
ring vaak van advies gediend. Hij is
president geweest van de interna
tionale Penclub, voorzitter van het
Nederlands Pencentrum, vice-voorzit-
ter van de Vereniging van letter
kundigen, waarvan hü thans erelid
is. Hij heeft in zeer vele jury's
voorgezeten.
Het heeft hem aan erkenning niet
ontbroken. In 1954 promoveerde hij
tot doctor honoris causa aan de
Leidse universiteit. Hij ontving de
prijs van het kunstenaarsverzet, de
Constantijn Huygensprijs, de P.C.
Hooftprijs en de Prix des Amitiés
Francaises.
In zijn grote bloemlezing Spiegel
van de Nederlandse poëzie door alle
eeuwen, waarin hij voor Nederland
deed, wat destijds Palgrave met zijn
Golden Treasury deed voor de En
gelsen, vindt men van hem zelf
slechts vier regels, een kwatrijn over
de dood. Hij wilde er wel in aan
wezig zijn, maar slechts even. Ook
dat is kenmerkend.
Hij is nu vijfenzeventig. Maar al
was hij op de blauwe doodsrivier, zijn
stem wordt nog steeds gehoord.
JOS PANHUIJSEN
Dertig jaar geleden geboren
in een klein gezellig Westfries
huisje te Lutjebroek, opge
groeid in ditzelfde streekdorp,
waar hij ook zijn jeugdjaren
op dezelfde wijze als menig an
der kind doorbracht. Tot zover
is het leven van Cornelis Hoek
heel gewoon. Maar na zijn mili
taire dienst trok hij als tuinder
de wereld in. Hij werkte, luier
de, studeerde en leed armoede.
Nu, jaren later, is de Lutjebroe-
ker teruggekeerd als concert
zanger.
Cornelis Hoek heeft een leven ach
ter de rug, dat sterk afwijkt van
dat zijner streekgenoten. Met op de
achtergrond zachte klassieke muziek
vertelt de zwartbehaarde Lutjebroe-
ker, dat hij enige zoon van een
bloemboilenkweker na zijn oplei
ding aan de middelbare tuinbouw
school in Hoorn en twee jaar mili
taire dienst naar Zwitserland is ge
trokken. Een jaar lang was hij rent
meester van een landgoed in Lo
carno Terug in Nederland behaal
de hij in recordtijd het diploma van
de hotelvakschool. Cornelis Hoek
zwierf twee en een half jaar met ver
schillende schepen over zee naar al
lerlei landen. Om later zelf een ei
gen zaak te kunnen beginnen vestig
de hij zich tenslotte in Bazel als ober
kelner.
Heel toevallig kwam hij daar bij
de componiste Elisabeth Altmeier op
kamer.. Ja, en daar begon het.
„Ik zou dolgraag willen zingen", zei
Cornelis Hoek tegen haar. „Weet u
misschien een goed koor?" De Lut-
jebroeker vertelt dat zij hem advi
seerde onmiddellijk zangles te ne
men. Zij kende de dirigent van de
„Basel Liedertafel", een oud man
nenkoor met gbede naam. Deze pro
fessor aan een conservatorium test
te hem en bracht hem in contact
met de Zwitserse zanglerares Lenie
Neuenschwander, een leerlinge van
Nederlands bekende zangpedagoge
Aaltje Noordewier. Zij was bereid
om hem te helpen zijn stem tot
ontwikkeling te brengen.
Terwijl Cornelis Hoek alle dagen
zeventien uur lang als oberkelner
werkte, maakte hij eenmaal in de
week een lange reis naar Mannheim
waar Lenie Neuenschwander docen
te aan 'het conservatorium was, om
één uur te kunnen studeren. Hij
begreep dat het zo niet langer kon
doorgaan Hij zette zijn plannen om
in Zwitserland een eigen hotel te
beginnen opzij en vertrok definitief
naar Mannheim. Op 5 maart start
ten zijn volledige studies aan het
conservatorium.
„Een geweldig leuke tijd", zegt
hij, al ging het aanvankelijk niet
allemaal op rolletjes. „In het begin
was het zwaar. Ik had niets anders
dan een onverwarmde kamer in de
rosse buurt van Mannheim, Ik leefde
van koffh\ leverpastei en brood.
Van alles deed ik om aan geld te
komen, zelfs bloemen verkopen op
de markt. Zoiets is erg bitter. Maar
ach, als zo'n jaar voorbij is, dan
zeg je bij jezelf: heti is weer ge
beurd."
„Later kreeg ik de hoogste beurs
voor de buitenlandse studenten. En
ook andere toelagen stelden mij in
staat mijn studie te vervolgen. Ik
heb er heel wat geleerd, 's Avonds
gingen we dikwijls naar het thea
ter. Zondags zongen we meestal
liederen tijdens kerkdiensten". Twee
jaar is Cornelis Hoek in Mannheim
gebleven. Om te voorkomen dat hij,
wat zijn technische zangontwikke
ling betreft, op hetzelfde peil zou
blijven staan, ging hij studeren in
de operastudio van Greta Hofer. De
ze vrouw heeft verscheidene beroem
de zangers Bühne-klaar gemaakt.
Naast zijn privé-lessen kreeg hij
via het arbeidsbureau allerlei baan
tjes voornamelijk in hotels. Hij
moest soms nachtenlang werken. AI
leerde hij bij Greta Hofer veel van
opera's, bevredigend vond hij zijn
leven in Hannover, waar muzikale
connecties ontbraken, niet.
Met het overlijden van zijn vader
besloot de Lutjebroeker voorgoed
naar Nederland te komen; hij had
al vaker overwogen zich opnieuw in
zijn geboorteland te vestigen. Corne
lis Hoek slaagde er, met veel moei
te in te kunnen studeren hij de 72-
jarige Herman Schey aan het mu-
zieklyceum te Amsterdam. „Hij is
dé man van lied en oratorium. Een
ontzettend enthousiaste zanger", zegt
de Westfries, die zijn zinnen tijdens
het gesprek doorspekt met Duitse
woorden. Aan het muzieklyceum kan
Cornelis Hoek zijn onderwijsdiploma
voor zangleraar behalen. Maar hij
voelt meer voor de 'andere richting:
concertzanger. „De studie duurt nog
drie jaar. Misschien korter. Het
hangt er vanaf, wat ze in mi) z»en.
Mijn opleiding is dus nog niet vol
tooid. Daarom kan ik ook niet alles
zingen, wat ik zou willen, voor een
natuurlijke ontwikkeling van de stem
heb je vijf, soms zelf zeven of acht
jaar nodig, voordat deze goed ge
schoold is."
Er komen tijdens het gesprek
met Cornelis Hoek nog verschillen
de zaken aan de orde. Enkele opmer
kelijke uitspraken:
„Ik heb mijn hele leven al gezon
gen. In de schuur (waar nu een
Duitse vriend een schildersatelier
heeft ingericht) speelden we vroeger
bijvoorbeeld toneel met vriendjes uit
de buurt, en dan zong ife luidkeels
aria's waarvan ik de tekst niet kende.
Ik had vroeger ook al een zwak
voor klassieke muziek. Een oude
buurvrouw heeft nog wel eens ge
zegd: „Jij wordt later beslist zanger."
„In Duitsland doet iedereen iets
voor buitenlanders. Je wordt gewel
dig geholpen. Hier moet je maar
zien hoe je de touwtjes aan elkaar
knoopt. Het werkt erg deprimerend,
wanneer je zo afhankelijk van geld
bent."
„In Duitsland heb ik in twee ope
ra's gezongen: „De Barbier van Se-
villa" en „Fidelio". Deze zijn voor de
televisie uitgezonden."
„Bij opera's ga je schuil achter kost-
tuumE en gebaren. Bij liederen en
oratoria moet je alles verkopen, wat
je hebt- Je karakteriseert geen rol.
Je mag niets verbergen. Ik hou
meer van liederen dan van opera's."
„In Nederland is een groot gebrek
aan tenoren. Daarom contracteert
men meestal buitenlanders. Toch
schuilt er enorm veel talent onder
de Nederlanders, ook onder de
Westfriezen. Maar er is niemand, die
zich laat testen".
„Ik hou erg veel van muziek van
Mahler en Wagner".
„Mijn studie aan het muziek
lyceum (oratorium- en liedinterpre
tatie) vergt zoveel tijd, dat ik geen
tijd heb om mijn repertoire te be
studeren."
„Als bijverdienste zing ik regelma
tig in kefken, hier in de omgeving.
Mijn moeder gaat dan meestal mee.
Zij heeft een neel fijn gehoor."
Zijn moeder zegt aan het einde
van het gesprek: „Ik geloof in de
zangkwalitelten van mijn zoon. Ik
hoop, dat hjj als solist nog eens in
het Concertgebouw zal kunnen zin
gen."