Jonge werkman
moet vak leren
niets meer en
niets minder
Jeugdwerkloosheid
geen
probleem
Gunstig?
procent
Willekeur
Moeilijk
Apathie
«2 'Mi
Niet gemakkelijk
Onmaatschappelijk
Mobiliteit
Te gunstig
Bitter
f bouw "I
fcw> i>Mfi m m i%L
C,
1
r1
w
W
«w
*s«^
«SWW
J
„Kijk, de politieke partijen maken zich terecht druk
over het feit, dat vele jongeren geen zier om de politiek
geven is dat zo'n wonder? Vietnam? Zo ver weg. En
de politici zeggen het één erover maar doen juist het
tegenovergestelde. Jonge arbeiders zoeken het vaak
dichter bij huis. Een slechte chef op het werk. Dat vreet
ze op. Het feit, dat ze worden verondersteld over het
eigen werk geen mening te hebben. Dat ze alleen maar
opdrachten krijgen en dat niemand ze eens vraagt, of
ze over het produktieproces in het bedrijf zelf iets ver
standigs te zeggen hebben. Dat ergert ze en maakt ze
eerst razend en dan onverschillig."
(Van een onzer redacteuren)
„Er moet, zo spoedig mogelijk
een wettelijke regeling komen,
waarin de plichten én de rech
ten van de jonge arbeiders dui
delijk worden neergelegd. De
problematiek van de werkende
jonge vrouw en man in ons land
vraagt, nee schreeuwt, om meer
aandacht. De vormings- en ont
plooiingskansen van die meisjes
en jongens zijn veel te veel af-
afhankelijk van de economische
situatie. Dat is de reden waarom
het Nationaal Verbond der Ka
tholieke Werkende Jongeren al
sinds 1950 pleit voor een wet
waarin het „Statuut voor Wer
kende Jongeren" is verankerd."
Wim Bos, secretaris van het Ver
bond, 24 jaar, is blij dat het NKV
die eis in 1965 in zijn studie „Jeugd
en Bedrijf" ondersteunde. Staats
secretaris dr. J. F. G. M. de Meijer
(kabinet Cals) installeerde midden
1966 een studiegroep. Die kreeg
de opdracht regelingen uit te wer
ken die moeten voorkomen dat
jongere werknemers het slacht
offer worden van welvaartsschom
melingen, ze te vrijwaren dus voor
de gevolgen van economische cri
sissen in hun vorming en opleiding.
Jeugdige werknemers kunnen ont
slagen worden als het slecht gaat
in een bedrijf, ook als ze in een
leerlingstelsel zitten. Hun vakop
leiding wordt dan abrupt afgebro
ken. Studerende jongeren kunnen,
ongeacht de economische toestand,
hun studie afmaken. „Dat is een
groot goed. Waarom krijgen wer
kende jongeren dat niet? De ge
meenschap betaalt grote bedragen
om jongeren te laten studeren.
Prachtig! Maar waarom betaalt
ze niet om werkende jongeren de
vakstudie via de bedrijven te ga
randeren?"
De heer Bos vindt dat deze dis
criminatie getuigt van willekeur.
Juist nü er sprake is van jeugd
werkloosheid komt dat zo schrij
nend naar voren. „Ik vind dat er
in ieder geval een wettelijke ga
rantie moet komen dat werkende
jongeren via de bedrijven een
goede vakopleiding zullen kunnen
krijgen, ongeacht de economische
schommelingen, en dat zij tevens
een goede algemene vorming moe
ten hebben."
Hij ontveinst zich niet dat hier
moeilijkheden liggen. Maar die la
gen er ook toen wij in ons land de
achturige werkdag invoerden, of
om maar iets recenters te noe
men de Algemene Ouderdoms
Wet.
„We zullen de hele mentali
teit op het gebied van de vakop
leiding in de bedrijven moeten
zien om te buigen, zowel van de
werkgevers als van de jongeren.
De jonge werkman in een be
drijf zal geen factor in de pro-
duktiviteit van het bedrijf meer
mogen zijn. Hij moet zijn vak
leren. Niet meer, maar ook niet
minder. Er zou daarvoor een
landelijk fonds moeten komen.
De overheid zou in dat fonds
kunnen bijdragen. De jonge
werknemer zal een typische
leerlingstatus moeten krijgen".
Het moeilijke vraagstuk van
de jeugdlonen moet dan op de hel
ling. „Ik ben er voorstander van
dat men in het systeem dat ons
voor ogen staat, de jeugdlonen
laat vallen en dat men de leerling
een zakgeld geeft. Zo'n leerperiode
zou drie of vier jaar moeten duren.
Als die met succes wordt bekroond,
zal de vakman meteen het normale
loon dienen, te krijgen. Ook dat is
een zwaar punt."
Bos zet uiteen dat er In ons land
met die jeugdlonen een knap stuk
demagogie wordt gepleegd. Als. een
jeugdige werknemer volledig vak
bekwaam is, moet hij het volle
loon hebben. „Dat gebeurt nu 'be
slist niet. Ik ben automonteur. Ik
heb enige jaren geleerd om mjjn
vakdiploma's te halen. Offerde er
veel vrije tijd en veel pretjes
voor op. Toen ik klaar was, kreeg
ik lacht u niet twee cent
per uur opslag. Ik was immers nog
wat leeftijd betreft niet volwaar
dig. Maar wel wat mijn werk be
treft. Daarvan merkte ik in mijn
loonzakje zo'n gulden in de week.
Kijk, dat is dwaasheid!" Wim Bos
vindt voorts dat in die beroepen
die geen vakkennis, maar wel ge
oefendheid eisen, de wettelijke
waarborg moet komen dat de
jeugdige werknemers verplichte
levensvorming krijgen.
Zijn werk brengt hem vaak in
aanraking met werkloze jongeren.
„Steeds meer valt mij op dat zij
zo apathisch zijn. Dat pleit niet
voor onze maatschappij. Die jonge
ren zien onze samenleving als een
onwezenlijke zaak. Ze voelen er
zich niet bij betrokken. Zowel die
maatschappij die-hen uitstootte als
de politiek vinden ze onzinnig."
Het huidige maatschappelijke sys
teem, zo vinden, vele werkende
jongeren, ruikt naar bevoogding
en bevoorrechting. „Maar u moet
wel weten dat die jonge werkers,
als je eens rustig met ze praat,
vaak zo eerlijk zijn als goud. Laatst
zei een hunner mij: in onze verza
kelijkte samenleving voelen we ons
niet meer verantwoordelijk voor
elkaar. We barsten van de sociale
wetten, maar zijn als mensen niets
meer voor elkaar."
Zo'n formulering geeft je te den
ken. „Vele jonge arbeiders zijn
zich nutteloos gaan voelen, speel
ballen van een systeem dat zij niet
kunnen doorzien. Het enige dat zij
kunnen geven aan de maatschappij
is hun arbeid. Die wil die maat
schappij vaak niet hebben. Waarom
leggen wij niet vast dat ieder ge
zond mens recht heeft op zinvolle
arbeid. Dat zouden ze deksels goed
begrijpen. De mogelijkheid tot wer
ken, is hun enige bezit. Garan
deer dat!"
Wim Bos loopt er warm voor. Hij
onderstreept zijn woorden met bre
de gebaren. Preciseert, vult aan,
zoekt naar juiste formuleringen.
Hij gelooft dat een wettelijk „Sta
tuut voor de Werkende Jongeren"
een aantal rechten, en plichten
kan vastleggen. Maar misschien
nog belangrijker: dat zulk een
Statuut eindelijk de Nederlandse
samenleving eens zal drukken op
het vraagstuk van de vijandigheid
waarmee maatschappij en jonge
arbeider nu tegenover elkaar staan.
Een vijandigheid die veelal voort
komt uit onbekendheid bij de
jeugdige arbeider en onverschillig
heid bij de maatschappij die niet
meer in staat is eerst de mens en
dan pas de produktiefactor te zien.
DAGBLAD DE STEM, OKTOBER 1967
TWIENERSPIEGEt
tien jeugdige werklozen, waarvan
drie meisjes. In een gezin zit ik
met drie jongens die de hele dag
niets doen. Maar, vergist u zich
niet, ze amuseren zich best. Dat is
nou juist, vind ik, het ontstellen
de". Deze man is geen zwartkijker.
„Als ik dat was zou ik mijn werk
niet meer kunnen doen", zegt hij.
„Kijk, die kinderen komen uit
arbeidsschuwe milieus. Meestal is
in het gezin de vader ook werk
loos. Van nature, zou ik willen zeg
gen. Het gezin werkt dus niet mee
als we proberen die jongens aan
werk te helpen. De instanties trou
wens ook niet meer. Ze vinden het
hopeloze gevallen. Ze houden het
bij geen baas langer dan vijf mi
nuten uit. Da's nog waar ook.
Maar zijn we er daarmee vanaf?"
Hij meent van niet. „Ach, ik be
grijp best dat in die gevallen de
instantie poogt de jongens arbeids
ongeschikt te laten verklaren. Dan
vallen ze onder een paragraaf en
krijgen ze een uitkering en zit de
instantie er niet mee in de maag.
Maar het lost niets op. Integen
deel!"
Die jongens, je vindt ze overal,
staan dan officieel nog wel als
werkloos genoteerd, maar worden
niet meer bemiddeld. Ze vinden
dat reusachtig. „Thuis hebben ze
nooit anders gezien dan een vader
en moeder die liegen en bedriegen
om aan een werklozenuitkering te
komen. De arts is een vent voor
ze die vader aan het werk wil
hebben. De werkgever is een
vent die rijk wordt van het werk
„dat ie een ander laat doen."
„Zo'n jongen zegt dan, glashard,
ik laat me invalide verklaren.
Lukt hem vaak, ook nog. Dan
wordt hij 'n scharrelaar. Als hij
een keer per maand wat smok
kelt, „verdient" hij zo'n twee
honderd gulden. Is, met de uit
kering mee, zijn maand goed."
Ook dit zijn jeugdwerklozen
waarmee wij geen weg weten.
Nog minder dan met de „norma
le" gevallen. We hebben ook nog
nooit gepoogd er serieus iets
aan te doen.
„Als je die kinderen wilt hel
pen", zegt de groepsleider, „moet
je beginnen ze geen geld te geven
voor het feit dat ze geen werk
hebben. Ze profiteren van vele
voorzieningen, maar de bedoeling
van die regelingen is juist niet ze
werkloos te maken en te laten blij
ven. Men zou moeten zoeken naar
speciale maatregelen voor die jon
gens en meisjes. Niet eenvoudig?
Dat ben ik met u eens. Maar als
we alles laten zoals het is lijkt
wel het gemakkelijkst wordt
die groep profiteurs steeds groter.
Komen er steeds meer gezinnen
waarmee we gewoon geen raad we
ten."
Maar ook van het vraagstuk van
de jeugdige beroepswerkelozen we
ten we niet zo heel veel. Hoe we
dat probleem zouden kunnen aan
pakken? Is „invalide verklaren" de
oplossing? Geen zinnig mens die
het gelooft, ook al vallen ze dan
wel onder wettelijke bepalingen.
Met déze categorie jeugdwerklozen
weet Nederland helemaal geen
weg.
De onmaatschappelijke jeugd
werklozen vormen, landelijk een
vrij omvangrijke groep. Hoe we ze
moeten aanpakken weten we niet.
Maar minstens zo moeilijk is de
aanpak van de asociale werk
gevers. Directeuren van levensscho
len weten ervan mee te praten.
„Kinderen die nog geen vijf
tien jaar zijn en die al mogen
werken dank zij een speciale
vergunning moeten een dag per
week naar een levensschool om
geestelijk gevormd te worden.
Herhaaldelijk kom ik in bedrijven,
vaak niet eens kleine, die zulke
jongens in dienst hebben. Als ik
er dan op wijs dat er een wette
lijke verplichting bestaat om die
jongens maar vier dagen te laten
werken en ze één dag per week
naar onze school te sturen is de
boot aan".
„O ja", wordt er dan geantwoord.
„Nou dan gaat 'ie eruit. Dat kost
ons teveel geld. Dan kan 'ie terug
komen als 'ie vijftien jaar is". Als
dan geprobeerd wordt zulk een
directeur te wijzen op de morele
ènjuistheid van zijn houding,
lacht hij alleen maar.
„Wilt u wel geloven dat ik soms
maar niets zeg, als zo'n jongen op
enkele maanden na vijftien is. Als
hij ontslagen wordt, zijn de ge
volgen vaak veel ernstiger dan
warneer hij niet naar een levens
school gaat. Maar razend maakt
het je wel. Alleen, we kunnen er
niets aan doen".
En zo zijn er in dat koele maand
cijfer ook heel wat zeer jeugdige
werklozen verwerkt. Slachtoffers
van een mentaliteit in bepaalde
werkgeverskringen die men bijna
niet meer voor mogelijk had ge
houden.
Ook over hun tragiek vertellen die
cijfers niets.
Maar een ding staat wel vast.
Jeugdwerkloosheid op wat grote
re schaal kunnen wij in ons land
niet afdoende bestrijden. We zijn
er op geen enkele wijze voor uit
gerust. We modderen op dit ge
bied maar wat met cijfers en
fraaie woorden. De onoverzienbare
schade die de jeugdwerkloosheid
aanricht, en we doelen beslist niet
op het verlies aan produktiviteit,
is misschien wel zo groot, dat we
tot nu toe huiverig zijn geweest
ons er eens ernstig in te verdie
pen. Een onvermoede wereld vol
sombere perspectieven zou dan
immers voor ons opengaan.
(Van een onzer redacteuren)
Nederland weet niet goed weg met de jeugdwerkloos
heid. Officieel is er geen sprake van een probleem. De
cijfers bewijzen dat. Het heeft er in juni en juli wat
alarmerend uitgezien. Dat welMaar in augustus werd
het aantal jeugdige werklozen in ons land jongens en
meisjes tot negentien jaar weer „normaal." Dat is het
standpunt van de „instanties". Die werken nu eenmaal
met globale cijfers. Bovendien zijn er wettelijke finan
ciële regelingen, ook voor de jeugdwerklozen. Dus ook
wat dat betreft is er geen vuiltje aan de lueht.
Of toch wel Op het moment dat je vraagt naar de morele gevol
gen van de werkloosheid voor jonge vrouwen en mannen, valt er een
beklemmende stilte. Daarover heeft men immers geen (geruststel
lende) cijfers. Geen sociale voorziening vastgelegd in een wet kan
daarvoor als richtlijn worden gehanteerd.
„De ontwikkeling van de jeugd
werkloosheid was in de afgelopen
maand niet ongunstig. Het aantal
werkloze jongens onder de 19
.laar daalde van 11.100 tot 7700,
hetgeen voor de maand augustus
een betrekkelijk grote terug
gang^ is. Het aantal werkloze
meisjes van die leeftijdsgroep
steeg van 1900 tot 210Ó, welke
stijging geringer is dan in de
voorgaande jaren, zodat ook hier
van een betrekkelijk gunstige
ontwikkeling kan worden gespro
ken."
Maandverslag arbeidsmarkt
Min. Sociale Zaken
„Weet u dat heel wat jongelui
die enige maanden zonder werk
zijn en een uitkering krijgen, het
op den duur dus als de werk
loosheid wat langer gaat duren
eigenlijk wel fijn vinden. Kijk, dat
is een van de trieste aspecten van
dit probleem. Zoiets vindt u in de
cijfers niet terug Maar hoe moet
dat straks met die meisjes en jon
gens? Hoe stellen zij zich op te
genover een samenleving die hen
geruime tijd heeft uitgestoten?
Gaan velen het niet gewoon vin
den „te trekken van de rijks
groepsregeling, of als ze al ge
werkt hebben gedurende enige tijd
van de werkeloosheidswet?"
Vragen, vragen en nog eens vra
gen. We hebben er geen antwoord
op. We weten weinig of niets over
de morele gevolgen van de jeugd
werkloosheid. Een uitgebreid ge
coördineerd onderzoek daarover is
nog nooit gedaan. We weten alleen
over individuele gevallen, over
leed In heel wat gezinnen, omdat
vader zowel als een of meer kin
deren zonder werk zijn. Het zijn
veelal de mensen van de gezins-
en jeugdzorg die daarmee in aan
raking komen.
„Er wordt nogal eens gesteld dat
de jeugdige werklozen maar naar
gebieden moeten gaan in ons land
waar ze wel werk kunnen krijgen",
vertelt een dezer maatschappelijke
werkers. „Dat noemen ze dan heel
deftig de mobiliteit van de jeug
dige werklozen. Maar juist in de
gezinnen waar de kinderen al op
jonge leeftijd gaan werken, ver
teert men het niet of nauwelijks
dat zij al zo snel de deur uitgaan.
Beseffen zij die dit stellen wel dat
ze het over heel jonge mensen heb
ben, vaak nog kinderen? Moet een
jongen van, zeg zeventien jaar, uit
een kleine plaats naar, bijvoor
beeld, Amsterdam? Helemaal al
leen? Waar komt hij terecht? Kan
hij zichzelf bedruipen? Kan hij in
zo'n voor hem vreemde omgeving
op eigen benen blijven staan? En
wat gebeurt er ais hij daar zonder
werk komt? Dan kan hij met han
gende pootjes terug. Weer een mis
lukking erbij!"
Vragen, vragen en nog eens vra
gen. We hebben er geen antwoord
op. We hebben ons nooit ernstig
met het vraagstuk van de jeugd
werkloosheid als sociaal-maatschap
pelijk probleem beziggehouden. We
weten er, laten we het maar eerlijk
bekennen, geen weg mee.
Een heel ander aspect van de cij
fermatige benadering van het pro
bleem is, dat iedereen die ermee te
maken heeft ervan overtuigd is dat
die officiële cijfers een veel te gun
stig beeld geven. Er zijn heel wat
jongens en meisjes werkeloos die
zich niet laten inschrijven bij een
gewestelijk arbeidsbureau. Ze zijn
pas van school, hebben vakantie
gehad en denken dat ze het zelf
wel kunnen klaren. Vaak zien de
ouders er tegenop het jonge kind
al „te laten inschrijven". Men
neemt dus, onofficieel natuurlijk,
aan dat er heel wat meer jeugd
werklozen zijn dan de uitkomst is
van het maandelijkse optelsomme
tje.
Maar ook daarvan weten we
niets concreet. We hebben slechts
vermoedens en kunnen bij benade
ring niet zeggen, hoeveel meisjes
en jongens in ons land zonder werk
zijn en geen enkele financiële uit
kering krygen, omdat de ouders
zich generen, dat hun kinderen
werkloos zijn.
„Onze maatschappij met al haar
voorzieningen, haar wettelijke re
gelingen, haai ingebouwde veilig
heden wordt voor steeds meer
mensen uit het arbeidersmilieu
steeds minder leefbaarEen bit
tere opmerking, gebaseerd op ja
renlange intensieve aanraking met
gezinnen die wij in ons vakjargon
„onmaatschappelijk" believen te
noemen.
De groepswerkleider van een
groot bureau voor gezins- en jeugd
werk in Brabant maakt haar. Hij
weet waarover hij het heeft. Hij
„zorgt" voor 47 gezinnen in een
stadswijk die alle kenmerken van
naargeestig verval vertoont. „Er
zijn in die gezinnen in totaal der
Natuurlijk zijn de woordvoerders
van de „instanties" als mensen be
reid te verklaren dat ze het vre
selijk vinden dat jonge mensen
werkloos zijn. „Dat moet op vele
van die meisjes en jongens een
stempel voor het leven drukken."
Als de maatschappij geen gebruik
kan, of wil maken van het enige
dat jonge mensen haar te bieden
hebben, hun werkkracht, is er met
die maatschappij iets mis. Maar er
zijn geen richtlijnen om daaraan
iets te doen. Het vraagstuk van de
morele gevolgen van de jeugd
werkloosheid heeft Nederland
overvallen. Het weet er geen weg
mee.
Maar het probleem ligt er. Le
vensgroot! Dat erkent de vakor
ganisatie. Alle geruststellende ana
lyses in officiële maandrapporten
ten spijt.
NKV-districtsbestuurder V. J.
Naus uit Tilburg geeft onomwon
den toe dat het met die jeugd
werkloosheid een zorgelijke zaak is.
„Er is geen reden voor paniek,
wel voor bezinning. Dat is ook de
reden waarom de vakcentrales zich
op het ogenblik intern over dit
probleem, en vooral de afschuwe
lijke morele gevolgen ervan, be
raden." Een verheugende activiteit.
Maar ook een erkenning van het
feit dat zelfs de werknemers-or
ganisaties in ons land zich met
betrekking tot de jeugdwerkloos
heid wat al te lang in het wel
vaartsbedje in slaap hebben laten
sussen.