John Galsworthy verguisd schrijver van Saga Guido Ge het dichfi Poëzie Da capo DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 30 SEPTEMBER 1967 1 ^^0 jkens N.V., PS Sociaal bewogen Bevrijd van zichzelf The Forsyte aainnMiïa f -f De Engelse schrijver en kri- ticus J. W. Lambert analy seert in bijgaand artikel de figuur van John Galsworthy de man, die de stof leverde voor de indrukwekkende fa milie-roman in 26 delen The Forsyte Saga, die thans op de Nederlandse beeldbuizen verschijnt. Lamberts artikel is uitge groeid tot een hommage aan een schrijver, die in zijn ge boorteland door de officiële kritiek niet alleen altijd is doodgezwegen maar zelfs uit gewist. Het „vertalen" van The Forsyte Saga in televisie-beel den heeft echter bewezen, dat de doorsnee-lezer in Enge land het werk van de honderd jaar geleden geboren Gals worthy enorm waardeert. De televisie-bewerking bleek een doorslaand succes en in Ne derland blijkt de serie even eens grote indruk te maken. Het honderdste geboortejaar van John Galsworthy aanleiding voor de B.B.C. om zijn voornaamste werk in 26 afleveringen voor de televisie te brengen is opnieuw een waarschu wing aan al degenen, die in Engeland literaire reputaties maken en breken. Het feit dat West-Europa hem be schouwt als de man die het Engelse leven van zijn tijd het best wist af te schilderen, is door deze criticasters tenslotte met een zucht van „Ze-we- ten-niet-beter" aanvaard, maar zij wa ren er wel van overtuigd, dat zij hem in eigen land volledig vernietigd had den. Gezaghebbende literaire kringen heb ben Galsworthy reeds bij zijn leven van hun verachting doen blijken. Virginia Woolfe zei b.v. met noga] kortzichti ge arrogantie: „Galsworthy was een van die romanschrijvers, die het heb ben over onbelangrijke dingen terwijl zij even verderop schrijft dat hij met een hoop handigheid en nog meer uithoudingsvermoge- een poging doet om het alledaagse en voorbijgaan de te laten doorgaan voor iets van blijvende waarde. Later zou Sir Thomas Browne schrijven, dat het Virginia Woolfe's overgevoelige stijl van schrij ven is, die nu als sentimenteel en vluchtig wordt ervaren Niet zonder een gevoel van triomf meende men nog maar enkele jaren geleden in Engeland, dat Galsworthy vergeten was. Kritici en leraren hiel den het op minder in het oog vallen de tijdgenoten, die in wezen echter even kwetsbaar waren als de man, wiens werk ze probeerden te ontken nen. Maar toen kondigde de B.B.C. aan dat men zich in het honderdste sterf jaar van de verguisde schrijver wilde wagen aan de verwezenlijking van de grootste roman-televisie-serie, die ooit in de huiskamer was vertoond. Daar toe had men zijn Forsyte Saga geko zen. Amper was dit bekend of een tot nu tot nooit aan bod geweest zijnde on derstroom van het Engelse lezerspu bliek gaf van zijn instemming blijk. Het werd toen duidelijk dat ondanks al die literaire kritiek een omvang rijk op Galsworthy afgestemd publiek met verlangen naar deze uitzendingen uitzar De B.B.C. gaf de uitzendingen via het tweede net, dat evenals in Neder land slechts een ldein aantal kijkers kan ontvangen. Maar tot het einde toe bleek iedere aflevering een wekelijkse trekpleister, die zelfs het maatschap pelijk leven verstoorde en een einde loos onderwerp bleek voor gesprekken. Galsworthy's boeken, die ondertussen haastig werden herdrukt ln pocket- en paper-back-formaat, bereikten de best sellerstop er moeten in de afgelopen maanden door honderdduizenden En gelsen gelezen zijn. Het ziet er zo doende naar uit dat de Westeuropese lezer, die Galsworthy accepteerde als dè schrijver over het Britse leven van zijn tijd, over de gehele linie gelijk heeft gekregen en dat de massa van de Engelse lezers deze mening volle dig onderschrijft. Dit laatste is merk waardig, want een boek als de For syte Saga is allesbehalve een compli- In het Cultureel Centrum De Beyerd in Breda, wordt momenteel een expositie gehouden ter her denking van het feit dat drie honderd jaar geleden in Breda de vrede werd getekend die een einde maakte aan de Tweede En gelse Zee-oorlog. Op deze tentoon stelling ls een groot aantal schil derijen, gravures, etsen en voor werpen bijeengebracht, die her inneren aan de gebeurtenissen, die zich rond het jaar 1676 heb ben afgespeeld. Veel binnenlandse museums en instellingen en ook een groot aantal particulieren hebben voor deze herdenkingsexpositie stuk ken beschikbaar gesteld. Toch maakt het geheel een enigszins «obere indruk. Waarschijnlijk is dat gedeeltelijk een gevolg van het feit, dat door de korte voor bereidingstijd, die de organisators hadden, geen voorwerpen uit het buitenland konden worden aan getrokken. Wanneer men dan bovendien nog rekening houdt met de beperking aan geldmidde len, waarmee men te kampen had, dan kan toch gezegd worden dat een alleszins interessante tentoonstelling is ingericht, die een vrij algemeen overzicht geeft van de toenmalige situatie. De expositie is ingedeeld in vier fasen. Er wordt begonnen met een fraaie portrettengalerij van de oorlogvoerende partijen en direct daarop volgt een verzameling voorwerpen en afbeeldingen over de strijd op zee. Onder meer kan men in deze afdeling een paar laarzen zien, dat volgens de over levering heeft toebehoord aan de toenmalige Nederlandse admiraal Jacob van Wassenaer-Obdam. Ook zijn er een wandelstok en brie- Zodoende verdwijnt langzamerhand „het heilige vuur" uit zijn werk, maar zijn vakmanschap en zijn kritische in stelling stellen hem dan in staat te beginnen met het schrijven van de For syte-stories, die bijeengebundeld zijn onder de naam A modern comedy. Zijn succes begint omstreeks 1906. In dat jaar slaagde hij erin zijn ge liefde Ada te huwen en hij was ge reed met het eerste en wellicht mooiste ^eel van de Forsyte-verhalen: The Man of Property. Zijn toneelspel The silver Box werd enthousiast ontvangen. Hij drukte in dit werkstuk zijn publiek met de neus op de onrechtvaardigheid, dat de rijken hun eigen wetten, hebben, terwijl voor de armen andere wetten gelden. In het ene toneelstuk na het andere nam hij daarna allerlei socia le onrechtvaardigheden op de korrel. Galsworthy was in feite een aimabel man, ook in zijn privéleven, een onge wone karaktertrek bij creatieve gees ten. Hij was rijk en zou zonder de opbrengst van zijn boeken gemakkelijk hebben kunnen leven. Hij gaf gewoon lijk de helft van zijn inkomen weg en bleef tot aan zijn dood druk doende met schrijven, terwijl hij ook in het ment aan het Engeland van die ja ren. Niemand (en Galsworthy zou er zelf niet anders over hebben gedacht) re kent hem tot de top van de Engelse, laat staan de wereldliteratuur. Toch wist hy in zijn werk iets essentiëels te bereiken: hij wist zijn verhaal zo te brengen dat de lezer erdoor wordt meegesleept. Weliswaar was hij niet zozeer in staat om een karakter te tekenen en in alle richtingen te ontwik kelen, maar wel wist hij de kiem van een karakter in de geest van de le zer over te planten, zodat het zich daar krachtig, duurzaam en zelfstan dig kon ontwikkelen. Galsworthy behoorde tot op zekere hoogte tot de laatste van de gedegen 19e-eeuwse Engelse romanschrijvers maar ondanks zijn moderne kwaad sprekers was hij beslist een modern schrijver in die zin, dat het beste van zijn werk diep persoonlijk is en uit groeit tot spanningen, die geheel uit hemzelf voortkomen. Deze spanningen zijn tot op bepaal de hoogte gemakkelijk op te sporen. Men vindt ze terug in de afkomst en omgeving van de schrijver en zijn ei gen leven is zodoende in wezen iden tiek aan dat van de Forsytes. Zijn grootvader was een kleine koopman in South Devon, in het westen van En geland, die in de helft van de vorige eeuw naar Londen trok met zijn grote gezin, dat voornamelijk uit zoons be stond. De vader wist zich door huizen speculatie tot een man van geld op te werken. Hij droeg een baard en was een magistraal type, die op 45-jarige leeftijd huwde met een klein, frêle vrouwtje, dat in haar omgeving de bijnaam kreeg van „de markiezin". Zij kon buitengewoon geraffineerd optre den, was uitermate jaloers en naar het schijnt onverdragelijk irritant ten op zichte van haar kinderen. Het gezin werd opgenr nen in „de grote wereld". De jonge John beleefde een idyllische jeugd op het kleine fa milielandgoed in de buurt van Lon den, dat men als Robin Hill terugvindt in The Forsyte Saga. Nadien werd hij, evenals Winston Churchill, naar Har row gestuurd, een dure school met uit stekende reputatie. Hij leverde hier geen grootse prestaties en maakte even min grote indruk op leraren en scho lieren. De opvoeding, die hij hier ont ving, zou hij later bestempelen als de meest eenzijdige en ontoereikende, die men zich kon indenken. In Robin Hill evenals later in Oxford, waar hij zon der enthousiasme rechten studeerde, gin? hij om met jonge mensen, die so ciaal en financieel dikwijls ver boven hem stonden. Maar hij nam met ge mak hun manier van leven over en werd zodoende een echte „dandy". Zo bijvoorbeeld was hij een uitstekend ruiter en paardrijden heeft hij heel zijn leven gedaan. Hij kleedde zich altijd zeer zorgvuldig en men weet van hem te vertellen dat hij zijn rijkostuum al tijd koos bij de kleur van zijn paard. Hij had neiging veel geld uit te ge ven ofschoon hij zich daar later in wist te matigen. De bevrijding uit zichzelf kwam ten slotte van twee kanten tegelijk. Van tijd tot tijd vroeg zijn vader hem de huur op te halen van de vele huizen, die hij in Londen bezat. Dit werk bracht hem in delen van de stad, waar hij nooit geweest was en waarvan hij het bestaan niet eens vermoedde: de verschrikkelijke sloppen, met mensen die hutje mutje bjj elkaar leefden. Het was een leven, waarvan hij zich tevoren geen voorstelling had kunnen maken. Hij kwam er enorm van on der de indruk en de gedachte aan die vreselijke woontoestanden begon hem zelfs te obsederen. Toch kwam bij hem niet het idee op zich voor soci aal werk te gaan interesseren en even min maakte nij zich verwij ten over zijn eigen gemakkelijke en viotte leventje. De ontzetting die hem had aangegre pen bij het zien van de woontoestan den in ae Londense achterbuurten en vele andere onrechtvaardigheden, die hij hier opmerkte, ontlaadden zich in zijn boeken en eigenlijk nog meer in zijn toneelspelen. Hij schrok er als het ware plotseling wakker van. De tweede ervaring, die hem bevrijd de uit zichzelf was de kennismaking met de jonge vrouw van zijn neef Ar thur. Op deze vrouw werd hij name lijk verliefd. Zij was een merkwaar dige vrouw, die pas met Arthur was getrouwd, nadat zij in bijna alle Euro pese hoofdsteden achter de mannen aan gejaagd had. Zij vertelde Gals worthy en zijn zusters dat haar man haar wreed behandelde en zij geloof den dat. Dit schijnt echter niet waar te zijn geweest, maar het is begrij pelijk dat Galsworthy's ridderlijkheid daartegen opkwam en dat hij trachtte haar in bescherming te nemen. Daarop volgde een periode van tien jaar, die men echter allesbehalve rid derlijk kan noemen. Galsworthy ging een verhouding aan met déze vrouw met medeweten van neef Arthur, die toen 45 was. Galsworthy was op dat tijdstip 35. Noch de een noch de an der deed moeite deze situatie in het reine te brengen, want dit zou een schandaal hebben veroorzaakt en de wederzijdse papa's zouden dan wel eens hun jaarlijkse toelage aan hun zoons hebben kunnen Intrekken of nog erger; zij zouden hen uit hun testament heb ben kunnen schrappen. Galsworthy verdroeg deze toestand met moeite. Zodoende werd hij een aristocratische rebel tegen de onrecht vaardigheid van de maatschappij, die hem met haar fatsoensnormen dwong aldus te leven. Hij verzette zich ook tegen de tirannie van de familie, die hem dwong de normen te handhaven, waartegen hij protesteerde. Het zou on billijk zijn aan te nemen dat Gals worthy alleen om financiële redenen in deze hypocriete toestand berustte. Men moet zich echter realiseren dat hij diepe eerbied had voor de voorschriften en taboes die het leven van deze taaie Vietorianen regelden en dat hij zich ofschoon hij de beperkingen van de klasse, waartoe hij behoorde zich scherp bewust was nooit zou heb ben toegestaan met zijn familie te bre ken. Feestmaaltijd ten stadhuize na het sluiten van de vrede. ventas van Michiel de Ruyter, wiens door Ferdinand Bol geschil derd portret eveneens een plaats heeft gekregen. De derde afdeling, uitbeeldend de Tocht naar Chat- tam, bevat als bezienswaardig heid onder meer, de hangmat die Cornells de Witt tijdens deze tocht gebruikte. Het vierde en grootste deel van de tentoonstelling laat „De Vredehandel in Breda" zien. Door middel van een aantal gra vures, tekeningen, penningen, brieven, e.d. worden de onder handelingen uitgebeeld. Opval lend is een portret van Prins Wil lem HI ails Kind van Staat, dat waarschijnlijk is geschilderd door Abrabheam Ragueneau. De tentoonstelling is in De Beyerd nog te zien tot 23 oktober. Galsworthy's werk wordt gevoed door twee conflicten. Enerzijds is er de botsing tussen de rijkdom van de middenklasse, waartoe hij behoort, en het leven van zovelen in de diepste ellende en dus vernedering. Het twee de conflict, dat Galsworthy herhaalde lijk uitdiept is dat van de emotionele verlangens der middenklasse tegenover hun strenge sociale voorschriften, die zelfs vrouwen tot bezit degraderen. Ada, eerst zijn maitresse, later zijn vrouw, was degene die hem tot schrij ven aanzette. Hij schreef en publiceerde echter ge durende tien jaar zonder ernstig in bot sing te komen met de clan, waartoe hij behoorde. Zijn enige succes in die eerste jaren was The Island Pharisees, een satire op de gegoede middenklas se (1904).Praktisch al zijn romans ade men deze geest vol bijtende iro nie tegen dit dominerende deel van de Engelse samenleving. Als na de eerste wereldoorlog deze overheersing van de gegoede middenklasse echter verdwijnt (niet in het minst omdat zo- velen van haar beste jonge mensen de dood op het slagveld vonden), slaat de sympathie van Galsworthy helemaal door naar de zijde van de bezitters, die hij in het verleden keer op keer be lachelijk heeft gemaakt. Het volijverig Guido-Gezellegenootschap, dat te Kapellen bij Antwerpen gevestigd is, heeft in zijn kortstondig bestaan al verscheidene belangrijke studies gepubliceerd. We denken o.a. aan de vier Gezellekronieken en aan de dissertatie van dr. J. J. M. Westenbroek, die tot het G.G.G. behoort. Met steun van de Universitaire Stichting van België en in samenwerking met de Uitgeverij Ambo N.V. te Utrecht heeft het nu ook het proefschrift uit gegeven van dr. Bernard Frans van Vlierden, eveneens lid van het Genootschap. Deze romanschrijver, criticus, dramaturg en essayist is in Nederland vooral bekend onder zijn pseudoniem Bernard Kemp. Hij heeft zitting in de redactie van het maandblad „Raam", maar zijn bijdragen zijn zeer schaars. Toch is hij bijzonder actief. Zo heeft hij een aantal romans, enkele toneelstukken, studies en mono grafieën en een literair-historisch overzicht op zijn naam staan. Als Gèzelle-kenner verzamelde hij in een Vlaamse Pocket het proza van de dichter. In het tijdschrift „Roeping" schreef hij een artikel over Gezelle en het Dichterschap, waarmee hij in 1961 al preludeerde op de onderhavige uitgave. Voorts kennen we van hem een studie over het cruciaal moment in de vriendschap tussen Gezelle en Van Oye onder de titel „De Keerse en de koperen Kandelaar," en een bijdrage in Gezelle- kroniek 2 over het dialectisch moment in Gezelles dich terlijke evolutie. Zijn dissertatie heet „Guido Gezelle tegenover het dichterschap". Hij begon er aan onder leiding van prof. dr. P. Sobry. Na diens overlijden heeft prof. dr. José Aerts als promotor haar onder zijn hoede genomen. In zijn inleiding zegt dr. Van Vlierden, dat er ln het verleden al herhaaldelijk op gewezen is, dat de poëzie een van Gezelles voornaamste en permanente thema's was. Het is echter nooit systematisch onder zocht, wat niet verwonderen mag als men ziet welke bergen werk de promovendus heeft moeten verzetten. Hij heeft met opzet het begrip „dichterschap" gekozen, omdat „poëzie" en „dichtkunst" niet precies uitdruk ken wat hij bedoelt. Hij volgt de chronologische methode, die hem in staat stelt voortdurend rekening te houden met de wisselwerking tussen leven en werk en met literair-historische implicaties. In zijn eerste hoofdstuk toont hij aan hoe Gezelle uit de traditie tot een bewust dichterlijk programma gekomen is. Dit lag al min of meer besloten in de samenstelling van zijn eerste bundel „Dichtoefeningen" uit 1858 en van de plaquette „Kerkhofblommen" uit hetzelfde jaar. De kiem was echter al gelegd in 1846, toen Gezelle naar Roeselaere verhuisde. Uitvoerig be handelt de schrijver dan de twee aspecten van deze thesis: de geleidelijke ontbolstering van Gezelles dichterlijk bewustzijn in de gedichten, die in 1858 werden gebundeld, en het moment zelf van die bewust wording met de publikatie der twee bundels. Ook Gezelles briefwisseling uit 1858 geeft aanwij zingen voor zijn poëtische bewustwording. Ze is van intiemere aard en vindt haar klankbord in een even ERIC PORTER In sijn rol van de (ouder geworden) Soames, zoals Ne derland hem nog niet op het tele visiescherm heeft gezien. openbare leven zijn rol tot het einde toe bleef meespelen. Hij was een bewonderaar van Toer- genev en Maupassant, die hij echter nooit zou evenaren. Maar in de rij van Engelse schrijvers, die gedreven werden door sociale bewogenheid neemt hij een eervolle plaats in. Zo doende behoort zijn naam te staan in de rij van Defoe, Fielding, Smollett, Dickens, Thackery, Mereditt, Hardy en Bennett. Het zijn alle moralisten en dat is vandaag de dag geen mode meer Maar zij zijn ook creatieve kunste naars, die werk leverden dat de ge wone lezer nooit zal vervelen. Het Victoriaanse en Edwardlaanse Engeland van John Galsworthy heeft oppervlakkig gezien niets meer te ma ken met het Engeland van vandaag. Maar zijn romanfiguren, vooral die van de Forsytes, leven nu nog. Of schoon Old Jolyon, Soames, Irene en tientallen anderen bij herhaling door de officiële literaire kritiek in Enge land zijn doodverklaard, blijven zij le ven in de harten van miljoenen. persoonlijke als intense vriendschapsbeleving. Dr. Van Vlierden beziet het epistolair verkeer tussen Gezelle en zijn leerling Eugène van Oye in een afzonderlijk hoofdstuk. Uiteraard komt hier ook de kwestie van de „charitas" en de „eros" uitvoerig aan de orde. Hij citeert daarbij niet klakkeloos, maar laat hier en daar een afwijkende mening horen. Als b.v. prof. W. Assel- bergs naar aanleiding van een brief van Gezelle aan Van Oye meent, dat de dichter op de rand van een, geloofscrisis is geweest, verzet hij zich daartegen. Ook met prof. Frank Baurs definiëring van het woord „dichtoefeningen" is hij het niet eens. Het onderzoek wordt voortgezet aan de hand van „Gedichten, Gezangen en Gebeden". De schrijver toont aan, dat in deze bundel de religieuze verinnerlijking en nieuwe inzichten in formele mogelijkheden zich verder ontplooien. Hij ontkent, dat de titel door Van Oye geïnspireerd zou zijn, zoals Karei de Busschere verondersteld heeft. Ook de „Kleengedichtjes" met hun bewust religieus karakter worden onder de loep genomen. Van Vlierden herkent er twee grondtoonaarden in: de luidruchtige programmatische uitspraken en de stillere gebed gedichten. De uitgave van de (voorlopige) opera omnia noemt hij Gezelles eerste dichterlijke da capo. Dit hoofdstuk lazen we al in Gezellekroniek 4. In vervolg daarop betrekt de auteur ook Gezelles filologische arbeid in zijn onderzoek. Dit stadium is „de technische oefenschool geweest, waarin Gezelle zijn taal heeft verfijnd en verrijkt tot het uiterst soepel instrument van de impressionist", die in „Tijdkrans", zijn meest gestructureerde bundel, aan het woord komt. In een apart kapittel wijst Van Vlierden op Gezelles hunkering naar metafysische geborgenheid, nadat zijn belangstelling voor de taalstudie naar de achtergrond was vergleden. De tijd was rijp voor een nieuwe bloei, die in genoemde bundel gestalte kreeg. Twee andera motieven sluiten aan bij het metafysisch streven, namelijk de troostgedachte en de doodsgedachte. In tegenstelling tot Henri Bruning acht Van Vlierden Gezelles crisis niet specifiek religieus, ook niet zuiver poëtisch, maar religieus-esthetisch. Na aangetoond te hebben, dat ln „Rijmsnoer" en „Laatste Verzen" genoemde thema's opnieuw naar voren komen, besluit de schrijver zijn diepgaande en hoogst belangwekkende studie. Dat hij het zich niet gemakkelijk gemaakt heeft, bewijst de omvangrijke bibliografische nota, die hij aan zijn tekst heeft toe gevoegd, en het rijke notenarsenaal, waarin men o.a. alle citaten verantwoord vindt. We betreuren het, dat de correctie zoveel steken heeft laten vallen. Prof. Asselbergs krijgt b.v. de voornamen W. J. M. W. (blz. 385) en deze hoogleraar zou in 1858 (blz. 363) een essay aan „Kerkhofblommen" gewijd hebben. Zo wemelt het van slordigheden. De titel van het zesde hoofdstuk is niet identiek met die van de inhoudsopgave. „Gezelle de andere" van Henri Bruning wordt verwisseld met „De andere Gezelle" van J. van Dyck (blz. 114), enz. enz. Natuurlijk zijn deze foutjes van ondergeschikt belang tegenover de grote waarde van deze dissertatie, di« bij de verdere Gezelle-studie onmisbaar zal blijken te zjjn. WILLEM v. d. VELDEN

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1967 | | pagina 17