CONCENTRATIE VAN BISSCHOPPELIJKE MUSEA
OPNIEUW BEGINNEN IN ZEELAND
ABRAHAM KUYPER:
'DE GEWELDIGE'
30N*
BEHALVE
DE
ZUIDELIJKE
BISDOMMEN
Als. reactie op het individualisme
is Kuyper sterk geporteerd
voor discipline, samenhang, één
leiderschap, één doel. Zijn richting
zou men bijna totalitair kunnen
noemen. De schrijver wijst wel op
de invloed die Adolf Stöcker, de
grondlegger van de Duitse Christe
lijke partij op hem heeft gehad,
maar laat niet duidelijk genoeg de
verwantschap zien, die Kuyper ge
meen heeft met de Duitse „dienen
de Geist", waaruit ook de Duits
gezindheid van Kuyper wat gemak
kelijker te verklaren is. Kuyper
beschouwt zichzelf als de door God
aangestelde leider. Zo werd hij ook
gezien door zijn volgelingen. Zijn
geïsoleerde positie verklaart de ver
heerlijking door de ene en de ver
guizing door de andere partij. Met
verwondering kan men in dit boek
de socioloog zien worstelen met hét
probleem om de „souvereiniteit in
eigen kring" die Kuyper voorstond,
in te bouwen in diens organische
staatsopvatting.
DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 23 SEPTEMBER 1967
Jonge bakker
Toen enkele jaren geleden in
het Haagse Gemeentemu
seum een tentoonstelling
werd gehouden van kunst
voorwerpen uit de Nederlandse
kerkelijke musea opperde kardinaal
Alfrink een denkbeeld, dat velen
toen stoutmoedig in de oren klonk.
In zijn toespraak, waarmee hij de
tentoonstelling opende, suggereerde
hij namelijk de wenselijkheid om
het gehele kunstbezit van de ver
schillende bisdommen in een cen
traal museum voor kerkelijke kunst
Onder te brengen. Juist die Haagse
tentoonstelling was een aanwijzing
voor de aantrekkelijkheid van die
gedachte. Want wat hier bijeen was
te zien, bleek van een onvermoe
de rijkdom te zijn.
JsJu mag de kardinaal wikken, het
waren de verschillende mu
seumbesturen, die te beschikken
hadden. Vooral in de drie zuidelijke
bisdommen was (en is) er weinig
animo om kunst blijvend naar „bo
ven de Moerdijk" te zenden. Lim
burg heeft niet zo lang geleden een
eigen museum gesticht, de beide
Brabantse bisdommen zien hun be
zit liever her en der verspreid in
eigen gebied dan het te laten op
gaan in een groter geheel. Men kan
dat betreuren, maar we zouden,
geloven wij, verkeerd doen het te
veroordelen als een uiting van pro
vinciale zucht naar bezit. Tenslotte
gaat het hier vaak om stukken, die
eeuwenlang mede de trots van die
gewesten bepaald hebben.
Gelukkig is het overigens, dat de
bisdommen Haarlem en Rotterdam
wel „ja" hebben gezegd op de sug
gestie van de kardinaal. De collectie
van het Bisschoppelijk Museum te
Haarlem zal eerlang naar Utrecht
gaan om daar te worden gemengd
met die van het Aartsbisschoppelijk
Museum. Begin vorig jaar werd
een overeenkomst gesloten, mede
op aandrang van de subsidiërende
rijksoverheid, waarbij bepaald
werd, dat de Haarlemse collectie
naar Utrecht zal worden overge
bracht zodra daar een geschikte
museumgelegenheid beschikbaar
zou zijn. Die gelegenheid is er nu:
het zeer ruime complex van het
voormalige Catharijnegasthuis en
het Catharijneconvent aan de Nieu
we Gracht. Over enkele jaren, als
een ingrijpende restauratie is vol
tooid, zal daar een kerkelijk mu
seum worden ingericht, dat zeker
driekwart van het museale bezit
van kerkelijke kunst in ons land
zal omvatten en dat kan uitgroeien
tot een van dé belangrijkste collec
ties op dit gebied in Europa.
Dit komt mede door het feit, dat
beide collecties elkaar zo voor
treffelijk aanvullen. De wereldver
maarde verzameling van het
Aartsbisschoppelijk Museum omvat
vooral veel stukken uit de mid
deleeuwen, terwijl in Haarlem de
nadruk valt op renaissance en ba
rok, terwijl er tal van interessante
stukken uit de „schuilkerkentijd"
van de zeventiende en achttiende
eeuw aanwezig zijn. Bovendien zal
in het Catharijnecomplex, onge
mengd weliswaar, ook de collectie
van het Oud-Katholiek Museum
worden opgenomen, wat vooral ge
zien het rijke paramentenbezit van
deze verzameling, van groot be
lang is.
Het nieuwe museum zal een ge
heel eigen gezicht krijgen. Men
wil er aan de hand van de getoon
de kunstvoorwerpen een beeld ge
ven van de cultuurgeschiedenis van
de Nederlandse kerkprovincie. Dat
is vooral nü van belang. Door de
stormachtige ontwikkeling in de li
turgische inzichten van de laatste
jaren, lijkt het of een nieuwe „beel
denstorm" door de Kerk waart. Het
is hoog tijd, dat vandaag wordt
vastgelegd wat gisteren nog ge
woon was. Anders zal men het
morgen niet meer begrijpen.
De heer D. Bouvy, directeur van
het Aartsbisschoppelijk Mu
seum, illustreerde ons dit met een
voorbeeld. Men zal een overzicht
kunnen geven van de volksdevotie
zoals die zich in de loop van de
geschiedenis ontwikkeld heeft. In
de middeleeuwen was Sint-Anna-
te-drieën erg populair: de voorstel
ling van de (overigens apocriefe)
moeder Anna met op haar schoot
een kleine Maria, die op haar beurt
weer een heel klein Christuskind
draagt. Er waren ook typisch „mid
deleeuwse" heiligen als Sint-Anto-
nius met het varken en Sint-Jozef
was een min of meer lachwekken
de figuur op de achtergrond. Na
Trente verdween Sint-Anna nage
noeg, men vond het niet passend
meer haar zo groot voor te stellen
ten opzichte van Christus. Sint-Jo
zef werd patroon van de Kerk en
kreeg als „voedstervader" alle eer
als hij werd afgebeeld met zijn
hand op het hoofd van het Chris
tuskind. De Antonius-met-het-var-
ken moest plaats maken voor de
populaire volksheilige die zijn
naamgenoot uit Padua werd. Er
kwamen andere volksheiligen, na
de contra-reformatie onder meer
die door de jezuïeten populair
werden gemaakt: Ignatius, Fran-
ciscus Xaverius, Aloisius van Gon-
zaga en Stanislas Kostka.
het tonen van dergelijke ver
anderingen zal men niet schro
men om, indien nodig, ook minder
kunstzinnige voorwerper, op te ne
men. Men zal daar ook niet aan
voorbij kunnen, gezien de enorme
neergang van de kerkelijke kunst
in de tweede helft van de negen
tiende eeuw. En de lelijke „heili
genbeelden" van toen horen even
zeer tot de geschiedenis van de
kerkelijke sensibiliteit als de mid
deleeuwse schatten en, hoe men
daarover ook moge denken, som
mige extreme dingen, die tegen
woordig gemaakt worden.
Het nieuwe museum wordt dus
niet op de eerste plaats opgezet als
een kunstverzameling, maar als
een collectie van kunstvoorwerpen
en andere zaken, die op een tot nog
toe ongekende wijze in beeld bren
gen hoe de Nederlander van Sint-
Willibrord tot heden zijn geloof be
leefde. Het kan daarmee een van
de belangrijkste musea van ons
land worden. Zeker als op een ge
lukkig tijdstip de „zuidelijken"
nog eens van gedachten zouden
veranderen en het edelmoedige ge
baar van Haarlem en Rotterdam
zouden navolgen.
Uan hoeveel belang dat gebaar is,
kan men thans zien in het Cen
traal Museum te Utrecht, waar een
tentoonstelling is ingericht van
kunstschatten uit het Haarlemse
Museum. Als een soort preludium
dus op de toekomstige vereniging.
En al kan de Haarlemse collectie
niet tippen aan de eminente verza
meling van het aartsbisdom, er zijn
toch een paar stukken bij, die straks
tot de toppunten van het nieuwe
museum zullen gerekend worden:
een uitstekende Frans Hals; een
Saenredam, die er zijn mag; een
heel fraaie Orley; een „Izaak ze
gent Jacob" van Joachim de Beu-
ckelaer, topstuk van een „kleine
meester" en tal van andere interes
sante schilderijen. Er zijn fraai
beeldsnijwerk, handschriften en pa
ramenten. En er zijn zaken, die een
treffende illustratie vormen bij het
geschiedenisbeeld van de Neder
landse katholieken zoals dat in het
nieuwe museum gegeven zal wor
den. Bijvoorbeeld een klein zilve
ren doodkistje zoals dat in de
„schuilkerkentijd" werd gebruikt
voor de overledenen, die immers
niet in „gewijde aarde" konden
worden begraven. Een schepje ge
wijde aarde uit dat miniatuur
kistje ging dan mee tot gerust
stelling voor de nabestaanden.
Tot en met 29 oktober kan men
terecht in het Centraal Museum te
Utrecht.
Vg.
V Uer Dekkers: t
ers; ikoon
TN Galerie J 36 te Terneuzen ex-
poseren tot 1 oktober a.s. twee
jonge Amsterdamse kunstenaars,
die sedert enige maanden inwoners
van het Zuidbevelandse Lewedorp
zijn geworden waar ze met hunge-
zinnen. broederlijk naast elkaar in
twee kleine, gezellig ingerichte
huisjes aan een dijk wonen. Voor
beiden betekende het verlaten van
de grote stad Amsterdam een
breuk met de daar heersende stille
dictatuur van artistieke richtingen
en modestromingen en als zodanig
een nieuw begin.
Dekkers maakte nog tot voor kort
schilderijen die pastiches waren
van Paul Klee, weliswaar knap ge
daan en ook met succes bekroond,
maar die hij nu met afschuw ver
werpt omdat hij er helemaal niet
of onvoldoende zichzelf in was.
D'Armagnac op zijn beurt voelde
dat het lawaai, de afleiding en de
benauwenis van de grote stad op de
duur funest zouden zijn voor zijn
van nature eenzelvige en terugge
trokken aard en volgde zijn vriend
naar het Zeeuwse platteland.
WAT beiden daar, gelukkig met
de vrijheid en de rust, in de
laatste tijd maakten tonen zij op
deze expositie. Het is in wezen
sterk verwant werk, want beiden
streven naar een zo direct moge
lijke communicatie met de mede
mens en wel door het beeld ook
vergezeld te doen gaan van het
woord. Men zou kunnen zeggen dat
hun werken dagboekbladen zijn,
waarin tekening en schrift een ge
lijke en elkaar aanvullende functie
vervullen. Ze spreken daarmee on
middellijk en spontaan uit wat hen
bezighoudt, ontroert of overkomt.
D'Armagnac doet dat in de vorm
van enorme etsen die hij in vele
delen moet drukken, dan aan elk
aar plakken en die vervolgens een
geheel van niet zelden een bij twee
meter vormen. Zonder het hinder
lijke glas, maar duurzaam gemaakt
door vernis, bevestigd hij ze op
zwart geverfde planken die samen
met een zinken strip onmiddellijk
om het papier het encadrement
vormen.
TREKKERS daarentegen werkt on-
■L' middellijk op hout, meestal
wrakhout dat hij van het strand
wegsleept en dat door het verkeer
met de zee al een eigen karakter
gekregep heeft. Hij gebruikt de ge
geven vaak merkwaardige vormen,
stelt daaruit ook zelf panelen sa
men, beschildert ze en krast er met
mes of beitel zijn letters en woor
den in. Slechts een enkele maal
kiest hij ook de omweg van de ets.
Beiden brengen levensepisoden, ge
voelens en gewaarwordingen in
in beeld, spuien levenswijsheden
die hun inspiratiebron in het Zen
boeddhisme vinden en beiden bie
den het aan als werken der beel
dende kunst. Het is een nieuwe
boeiende weg die zij opgegaan zijn
en die zeker lang nog niet ten einde
is.
REIDE exposanten zullen nog veel
en lang moeten experimente
ren om hun werk tot een plasti
sche eenheid en onmiddellijk „zicht
baar" en „leesbaar" te maken. In
sommige van zijn iconen slaagt
Dekkers daar beter in dan D'Ar
magnac., één van zijn iconen straalt
de plastische betovering uit van
de bebeitelde oude muur van de
Zeustempel in Delphi, hij is ge
reserveerder in woord en beeld dan
d'Armagnac, wiens letters niet al
tijd zuiver uit de drukinkt te voor
schijn komen. Misschien wil d'Ar
magnac veel vertellen en ontbreekt
het hem aan een geoefend formu
leervermogen. Maar dat zijn feilen
en moeilijkheden onvermijdelijk
voor ieder die nieuwe wegen in
slaat. Bovendien zullen deze jonge,
hard en enthousiast werkende kun
stenaars al heel spoedig hun tech
niek meer en meer vervolmaken.
Hoofdzaak is dat zij een uit beeld
en woord bestaande boeiende kunst
vorm hebben gevonden die werke
lijk tot een directe communicatie
en waarschijnlijk ook meditatie kan
leiden. Een verrassende vaak ook
direct-ontroerende expositie die
men niet mag missen
WILLEM ENZINCK
Onder het protestantse volks
deel, speciaal onder de ge
reformeerden, leeft Abra
ham Kuyper voort als „de gewel
dige", de spotnaam van weleer, die
thans als eretitel wordt aangeme
ten. Er is weer een nieuw boek
over hem verschenen. De auteur,
Jac. van Weringh, heeft in een dis
sertatie getracht het maatschappij
beeld dat Kuyper er op nahield,
sociologisch te analyseren." Het
wordt langzamerhand mode dat de
sociologie zich ook gaat bezighou
den met historische onderwerpen.
Een zeer geslaagde kennismaking
met deze symbiose is „de Sociologie
van de Renaissance" van de Mün-
chense hoogleraar A. von Martin,
verschenen in de Aula-reeks. Vol
ledige bevrediging geeft een socio
logische benadering van een histo
risch onderwerp toch niet. Van We
ringh brengt de discussie' tussen
historici en sociologen terug tot
het keerpunt: generalisering en
„Einmaligkeit". Dit verschilpunt
tussen sociologische en historische
benadering is echter niet het enige.
De historicus is immers het meest
geïnteresseerd in het begin van een
ontwikkeling, de socioloog zoekt
naar ontleding van de feitelijke
toestand, m.a.w. de socioloog maakt
dwarsdoorsneden in de tijd, de his
toricus in beginsel lengtedoorsne
den.
■yyanneer men nu een werk als
van Van Weringh over een his
torische figuur als Kuyper leest,
dan mist men de vitale verbin
dingslijnen naar beneden en naar
boven, waardoor deze krachtmens
op de curve van de tijd meer re
liëf krijgt. Er zijn te weinig scha
kels, er is te weinig vergelijkings
materiaal. Deze studie gaat uit van
een theorie, een premisse, waarin
de geschiedenis, ditmaal die van
Kuyper, wordt ingepast. Waarom
wordt eens geen poging gewaagd
Kuypers leiderschap te toetsen aan
dat van Calvijn? Wanneer de schrij
ver de geestelijke ontwikkeling in
Duitsland behandelt o.a. de antide
mocratische beweging in de 19e
eeuw, dan schiet de socioloog te
kort door gebrek aan diorama naar
de moderne tijd. Tal van elemen
ten, die b.v. in het nazisme terug
gevonden worden, zoals overdre
ven nationalisme en antisemitisme
worden slechts even aangestipt. In
teressante lijnen zijn niet voldoende
uitgediept.
VLan de andere kant levert de on-
.gewone benadering van een
historische figuur ook ongewone re
sultaten op. Van Weringh maakt
duidelijk, dat Kuyper ondanks
zijn hoge idealen een opportunis
tisch politicus was. Zijn theorieën,
luid verkondigd in zijn lijfblad
„De Standaard" en op deputaten-
vergaderingen lopen niet over de
zelfde band als zijn daden als poli
ticus en minister-president.
De botsing tussen ideologie en
praktijk wordt dan weer getoetst
aan sociologische wetten, dat geen
brug der gemeenschap mogelijk
is. In een later stadium vereiste de
situatie echter een vorm van sa
menwerking met katholieken ter
bereiking van bepaalde antirevolu
tionaire doeleinden.
pe schrijver stelt zelf vast dat hl)
geen biografie van Kuyper wil
de maken. Kuypers betekenis all
stichter van de A.R.-partij, als op
richter van de Vrije Universiteit
en als vormgever van de gere
formeerde kerk komen wij slechts
op onrechtstreekse wijze in dit boek
aan de weet.
Van Weringh heeft getracht het
maatschappijbeeld van Kuyper te
toetsen aan een vijftal reactiewijzen
van de bekende socioloog Robert
Merton. Kuyper treedt in zijn tijd
op als rebellant tegen de atomis
tische maatschappijbeschouwing
van de liberalen. Daartegenover
stelt hij de maatschappij voor als
een „organisch lichaam", een van
God gewilde gemeenschap. Het ge
reformeerde volksdeel moet daarin
fungeren als een zuurdesem. De
kerk is de vaste basis voor alle ope
ratie. Interessant is te vernemen op
welk een militante wijze Kuyper in
taal en organisatie de „Gideons
bende"., zoals hij de gereformeer
den noemde, aanvoert.
"Tenslotte wijdt de schrijver aan
dacht aan Kuypers democrati
sche opvattingen. In hoeverre was
Kuyper sociaal links Hij trapt in
de richting van de mannen met de
dubbele namen. Dit heeft de oprich
ting van de C.H.U. mede tot gevolg
gehad. Socialisten hebben zich later
beroepen op uitspraken van de gro
te voorman der antirevolutionai
ren. Er waren in gereformeerde
kringen ook verwante opvattingen
aan het nationaal socialisme over
ras, nationalisme en sibbe. Kuyper
is aanhanger van de idee van sa
menleving als nationaal organisme.
Corporatieve opbouw met de gods
dienst als sociale stabiliteit dat is
't maatschappij-ideaal van dr. Abra
ham Kuyper geweest. In deze
tijd van deconfessionalisatie heeft
het zin zich op het ontstaan van een
der confessionele partijen in ons
land te bezinnen.
DR. J. G. L. THEUNISSE
Dr. Jac. van Weringh, Het maat
schappijbeeld van Abraham Kuy
per, Van Gorkum, Assen, pr. 13,90.
rankeerd met 12 cents post- "X"
i.b.v.
vakdiploma's en
handelstechnisch patroons
diploma,
rijbewijs B-E
zoekt een hem
passende werkkrinj
Brieven o. nr. H 79163-20-9
bijkantoor Hulst.
Bewening van Christus; jragment van een NoordnederLands retabel; einde der 15e eeuw.