Amsterdamse
kunstenaars
ontdekken
zichzelf
in rust van het Zeeuwse
JAN VAN HEEL
MODERN
MAAR NIET
VAN DEZE TIJD
DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 26 AUGUSTUS 1967
Oud hout
Agressief
„Wat een geluk om hier te
mogen werken". Deze aan dui
delijkheid niets te wensen
overlatende zin maakt deel
uit van de derde ikoon, die
de 24 jaar oude kunstenaar Gert
Dekker in zijn nu vijf maanden
oude Zeeuwse periode heeft ge
maakt. Het is een spontane
uiting, die precies weergeeft hoe
hij, zijn uit vrouw en doch
tertje bestaande gezin en zijn
vriend Ben d'Armagnac zich in
het Zeeuwse land op hun plaats
voelen. Hoe zij, in hun kleine en
intieme arbeiderswoninkjes
langs de Nieuwe Kraaiersedijk
in Lewedorp, de inspiratie heb
ben gevonden die zij nodig heb
ben voor hun creativiteit, en die
zij in hun jarenlange Amster
damse tijd node hebben gemist.
„Ik ben helemaal weg van dit
land," zegt Gert Dekker voor een
klein raam van zijn huisje uitkijkend
over de wijde vlakte, bezaaid met
stoere hooioppers en wuivend graan.
„Hier kan ik werken zoals ik dat
wil. Daartoe heb ik in Amsterdam,
het veel geroemde nationale kunst
centrum, absoluut de kans niet."
Met zijn vertrek uit de hoofdstad
heeft Gert een periode definitief af
gesloten. Hij noemt het zelf de „on
eerlijke" periode, een tijd waarin
hij om te beantwoorden aan de ei
sen, die men in Amsterdam aan
de kunstenaar stelt, heeft moeten
knokken met alle tot zijn beschik
king staande middelen. „Ook geme
ne en oneerlijke," vertelt hij. „Mijn
oneerlijkheid althans voor mezelf
ervaar ik het als oneerlijk be
stond hierin, dat ik me bezighield
met het na-apen van de grote Paul
Klee. Ik maakte in die tijd echt wel
mooie, d.w.z. esthetisch mooie doe
ken. Maar ze waren niet spontaan,
niet eerlijk. Simpel gezegd: ze wa
ren niet van mij."
Op den duur werd dit hem en zijn
vriend Ben, die nu in Lewedorp zijn
huurman is, te veel. Gert: „Ik kon
zo niet verder leven met het produ
ceren van dingen, waarin ik mij
zelf niet herkende. Het werd een ob
sessie voor me". Voor Ben waren
er soortgelijke motieven om Amster
dam, naar het zich nu laat aanzien
voorgoed de rug toe te keren. Maar
voor hem komt er nog bij dat hij in
tegenstelling tot Gert wat eenzelvig
is. „Ik kreeg de zenuwen van zo'n
stampvolle tram", zegt hij. „Ik moet
rust hebben om me heen om te kun
nen werken. Daarom ben ik graag
met Gert meegegaan." Een andere
reden hebben ze gemeen: de wo
ningnood. Gert geeft daarvan een
sprekend voorbeeld als hij vertelt
hoe hij samen met zijn vrouw en
kind heeft moeten huizen op een ka-
mertje van nauwelijks drie bij vijf
mete*
Voor belden beeft de komst in Zee
land ook artistieke gevolgen gehad.
Voor Gert verstrekkende: „Maakte
ik vroeger min of meer Klee-ko-
pieën, nu werk ik vrijwel uitsluitend
met oud hout en dan geheel volgens
eigen inzichten." Van tijd tot tyd
stapt hy op zijn brommertje en rydt
naar het staand. Als hij een stuk
wrakhout vindt dat hem bevalt neemt
hij het mee.
,,Ik ben het dode materiaal beu,
verklaart hij. „Bovendien ben ik er
een beetje bang van. Linnen en pa
pier b.v., het is volkomen levenloos
materiaal en het kost nog geld ook.
Als ik hierop wil gaan werken ben ik
als de dood dat ik het verpest. Dan
heb ik het geld, dat ik echt niet voor
het oprapen heb, gewoon verspild."
Met wrakhout is dat anders: het
is kosteloos materiaal en het leeft.
„Nee, bij hout ben ik niet bang dat
ik het verknoei, althans lang niet zo
als bij dat spul waar ik vroeger mee';
werkte. Het is voordat ik boet de be
werking begin al iets van me zelf."
Uit zijn ikonen (want zo noemt hij
zijn werkstukken bewust, en ze heb
ben ook inderdaad qua vorm en ma
teriaal veel weg van de oude reli
gieuze stukken van de zelfde naam)
spreekt een ontroerend eerlijke en
persoonlijke stijl.
Het zijn in beeld gebrachte le
vensepisoden, waarin hij met duide
lijke symbolen werkt en met een
scherpe pen allerlei teksten krast.
Levenswijsheden die hij put uit het
hem inspirerende Zen-boeddhisme,
maar ook invallen van het ogenblik.
Een voorbeeld van het laatste: „Een
machtig tweede pianoconcert van
Rachmaniniov" staat op een van zijn
ikonen.
Ze zijn bedrieglijk eenvoudig. Plat
tegronden zijn het, met bijna kin
derlijke hand in de verf gekrast. Stuk
jes topografie (b-v. een kaartje van
Lewedorp, compleet met zijn wo
ning, de Nieuwe Kraaiersedijk en
de spoorlijn) die volkomen natuur
lijk zijn verweven met wat een psy
chologische topografie genoemd zou
kunnen ^orden, verbeeld in vaste
symbolen.
Collega en vriend Ben d'Armag-
nac heeft in zijn etsen een stuk van
zijn Amsterdamse agressiviteit af
gelegd Hij werkt ^chter,. oppervlak-
kig gezien, nog geheel in de oude
trant, maar de nuanceverschillen
zijn bij nader inzien treffend en ty
perend voor de mentale ontwikkeling
die iedere randstedeling bij vesti
ging en eerlijk contact met Zeeland
schijnt door te maken. Zijn „Zeeuw
se" etsen missen de agressieve zelf
bewustheid, die tot uiting komt in
het steeds weerkerende mens-sym
bool, verbeeld door een merkwaardig
beestje, waren de diertjes in zijn
Amsterdamse tijd steeds voorzien
van scherpe uitsteeksels en talloze
gekleurde, ingewikkelde figuurtjes,
nu zijn ze als het ware tot rust ge
komen in egaal gekleurde, vloei
end afgelijnde beestjes.
Er is een logische verklaring
voor: in zijn hoofdstedelijke tijd
moest Ben zich met hand en
tand verzetten tegen de voor
hem vijandige maatschappij.
Daartoe bediende hij zich in zijn
kunst van scherp getande mon
sters. Nu het doel van zijn
agressiviteit is verdwenen, kan
hij zich in zichzelf keren.
In het werk van deze twee vrien
den die veel gemeen hebben i ,aar
op een aantal essentiële punten toch
ook diepgaand verschillen, spreekt
rust. Een „vredig gevoel", dat ze in
het Zeeuwse landschap, en Gert Dek
ker veronal ook in de omgang met
de bevolking hebhen gevonden. Vast
staat dat ze nog aan het begin .staan
van een nieuwe ontwikkeling. Een ei
gen ontwikkeling f véóral.
Gert Dekker (rechts) en Ben
d'Armagnac hebben zichzelf ge
vonden.
De schrijver K. L. Poll, in 1927 te Dordrecht
geboren, is sinds 1954 redacteur van het Haagse
dagblad „Het Vaderland". Tevens behoort hg
tot de redactie van het Hollands Maandblad, dat
in de eerste vier jaar van zijn bestaan Hol
lands Weekblad heette. Een aantal kritieken
en essays uit deze persorganen bundelde hij
twee jaar geleden in de Meulenhoff-pocket
„Zonder mirakels".
Na nog een aantal gedichten gepubliceerd te heb
ben in het boek „Bijdrage tot troost en luxe", heeft
hij nu opnieuw enige essays bijeengebracht in „De
eigen vorm", eveneens verschenen bij Meulenhoff te
Amsterdam. In tegenstelling tot de vorige bundel,
die uiteenlopende onderwerpen bevatte, is deze ge
heel aan de literatuur gewijd.
Hij valt uiteen in twee gedeelten' het eerste gaat
over poëzie in het algemeen, het tweede over het
werk van afzonderlijke dichters. K L. Poll verklaart
zelf de titel van zijn boek als hij op de achterflap
o.a. schrijft:
Wie iti zijn kritiek het bouwwerk ononderzocht
laat, miskent de dichter. En omgekeerd, wie de
persoon van de maker buiten spel zet, miskent
het gedicht. De clou zit in de combinatie, in de
eigen vorm.
Van dergelijke, soms wel wat apodictische uitlatin
gen, wemelt het boek. Herhaaldelijk stuit men op
originele visies, die het lezen bijzonder veraange
namen. Al direct op de eerste pagtna worden we
verrast door deze merkwaardige vergelijking:
Een dichtbundel lijkt op een babyboek, waarin
foto's, plukjes haar en de dagelijkse vorderingen
in gewicht worden bewaard. Als steun voor de
herinnering en als openbaring over vroeger voor
wie er niet bij waren.
Hij betoogt in dit openingsopste, dat in alle gedich
ten een conserverend element zit. Maar de dichers
willen ook telkens opnieuw van chaos uitgaan, tol
verandering bijdragen, zich openstellen voor wat
nog niet bekend is: „hun hoofd is vol tweerichtings
verkeer"
Het tweede hoofdstukje hoort eigenlijk niet in dit
boek thuis, daar het voornamelijk over proza handelt.
Poll constateert een doorzettende democratisering
in de literatuur, die begonnen bij de schrijvers van
Forum, die door H. A. Gomperts in zijn inaugurele
rede nog eens verdedigd is en waar ook professoren
als Minderaa en Meeuwesse niet afkerig van zijn.
De conclusie is, dat de relatie tussen vorm en rest
van de inhoud harmonisch moet zijn.
In een volgend artikeltje worden het nut van en
de bezwaren tegen noten bekeken. De bezwaren gel
den o.i. slechts bij eerste lezing van het gedicht. Bij
tweede lezing zal men de wetenschap, opgedaan uit
de noten, automatisch verwerken. Wij zijn geen te
genstander, al verdienen noten, die als literair ele
ment gebruikt zyn, zoals bij Nabokov, uiteraard de
voorkeur.
In „Willem willem niet zijn" geeft de schrijver een
dialoog, die grappig bedoeld is, maar in werkelijkheid
nogal zouteloos is uitgevallen. De titel wijst er al op,
dat het over woordspelingen gaat. Volgens Poll zijn
het, uitgezonderd Annie Schmidt, alleen mannen die
zich aan woordgrappen bezondigen. Verderop in zijn
boek noemt hij echter nog een tweede uitzondering
die de regel bevestigt, namelijk F. ten Harmsen van
der Beek.
Tenslotte zijn er in deze eerste afdeling enkele
korte notities, „manifesten" geneten. Mei, kan er uit
nemend de opvattingen van de schrijvei uit leren
kennen. O.a. is het wel duidelijk, dat dt koelte van
het tijdschrift Merlyn hem niet ligt.
De tweede serie essays opent met een beschouwing
over Jan van Nijlen naar aanleiding van de voor
treffelijke studie, die C. Bittremieux aan deze Vla
ming gewijd heeft. Poll is het in grote lijnen met
hem eens, al heeft hij op enkele onderdelen wel wat
aan te merken.
Hans Verhagen en Armando worden samen bezien
als de twee voornaamste dichters van Gard Sivik
en De Nieuwe Stijl, die afrekenaen met het principe
van de bevoogding. Voor wie dit opstel gelezen heeft
zal veel in hun poëzie duidelijker worden.
Hetzelfde geldt voor het hoofdstuk, dat D. Hille-
nius tot onderwerp heeft. Poll zet uiteen welke bete
kenis wit voor deze auteur heeft: het is voor hem
zowel de kleur van het sublieme als van het afschu
welijke. Bijzonder frappant is de overeenkomst, die
Poll signaleert tussen Hillenius en Melville, Een op
vallendkenmerk in de jongste poëzie van Hellenius
noemt hij het groot aantal onvoltooide deelwoorden,
dat er in voorkomt.
Campert en Bernlef worden tegenover elkaar ee-
plaatst: 6
Het blijft verschil maken of iemands verbeelding
het best tunctioneert in een staat van zelfbeves
tiging, van binnen naar buiten zoals bij Cam
pert, of in een staat van zelfverloochening van
buiten naar binnen, zoals bil Bernlef.
In het werk van L. Th. Lehmann wijst hij op het
exotische en de herinnering aar eigen verleden. Ju
dith Herzberg plaatst hij naast Vasaiis. Beiden heb
ben haar eigen kwaliteiten. Over F. ten Harmsen
van der Beek is Poll niet zo enthousiast als vele
andere critici Hij acht haar op haai best als zij dicht
over haar poes.
Behalve een intelligente benadering van Gerrit
Kouwenaars poëzie is er nog een studie over Leo
Vroman verreweg de beste en uitvoerigste in dit
boe*. Ieder, die een beter mzich: wil krijgen in Vro-
mans „spinsels" met hun eigenaardige lettercombina
ties Kunnen we dit essay ten zeerste aanbevelen. Het
wLa°°f j a ^este' wat tot nu toe over deze
m il dichtei geschreven is
We betreuren het, dat de opstellen niet gedateerd
PH ne, J°°! !e t'1.3315!" b-v- (uitreiking prijs aan
r televisieontmoeting tussen Vromans en
ij J. iht te hanSen als het niet
in de tijd bepaald wordt. Ook missen we een namen-
m™ Ki-T(S in de voHffe Pocket was opgeno
men. Bij het naslaan is dat vrijwel onmisbaar.
WILLEM V. d. VELDEN
Een modern schilder, die even
wel toch niet meer van „deze
tijd" is. Dat is ongeveer de to
taalindruk die men overhoudt
van de tentoonstelling van olie
verven en gouaches van Jan van
Heel in De Beyerd.
Een modern schilder is Jan van
Reel ongetwijfeld, in de zin van na
oorlogs. Avant-garde zelfs, zo men
wil. Heel merkwaardig voor deze
van geboorte Rotterdammer die ge
zien zijn jaren echt we] gerechtigd
/sou zijn om nog te wei ken in de
trant van, laten we zeggen de late
re Haagse school, of vooruit: Kees
Venvey. „Wordt wel tot de Haagse
School gerekend," zegt de encyclope
die inderdaad. Bien étonné, wan
neer men deze tentoonstelling vluch
tig doorloopt.
Maar bij nadere beschouwing:
kenmerkt de Haagse School, ook
wel genoemd Grijze School, zich niet
door romantiek, stille beschouwelijk
heid, vaak ook: literatuur, duimedik
sentiment? Jan van Heels werk is
ontegenzeggelijk opgebouwd uit grij
zen, de ene nog voller en verzadig-
der dan de andere. En wat te den
ken van titels als: Verjaarstaart
voor mijzelf; Vlinder; Speelgoedboot
je; Bloemen op tafel; Vietnam, pic
turaal boeiend, maai significatief bij
zonder onduidelijk?
Niet dat het belangrijk is of een
kunstenaar „Van Deze Tijd" is,
een slimmerik die mij kan vertellen
wat dat is: onze tijd het is maar
om hem ergens te kunner. plaatsen.
Wat bedoelt men immers nog wan
neer men zegt: modern, avant-gar
de. De één zal zeggen Pop-art, Hard
Edge, Situation, maar dan staat er
onmiddellijk iemand anders op die
verklaart dat dat allemaal allang
En dan wordt het gewoon fijn, en
echt wel gek. De techniek is heel
puur de verf is prachtig rijk opge
bracht, spiritueel tot in het kleinste
detail (lees: beeldgrapje). Nee, je
hoeft er heus geen H.B.S. voor te
hebben, je moet gewoon deze kin
derlijke spontaniteit en impulsiviteit
aanvaarden als een zelfstandige
waarde-in-zichzelf. Logisch ook dat
men wanneer men zo met verf om
kan gaan, dan aan een gladde
stroomlijn, aan „knap" perspectief,
ja zelfs aan iedere vorm van voor
stelling maling heeft.
Dit werk is mooi zoals een oude
brokkelige muur mooi is, waar ge
neraties lang kinderen op gekrast
en geschreven hebben. Mooi als een
bladderende schutting, waar al vele
tientallen affiches opgeplakt en weer
afgescheurd zijn.
Of zo'n stukje structuur, maar nu
kleurig en opzettelijk geschapen, dan
maar direct duizenden guldens moet
kosten blijft natuurlijk de vraag. En
of dit Kunst is, en de mozaïeken van
Ravenna, de plafonds van de Sixtijn
se Kapel en de ramen van Chartres
óók, helemaal....
JAN ASSELBERGS
weer passé is. De tijdperken, die
vroeger nog per eeuw versprongen,
wisselen nu met de tien, vijf, één
jaar, en het zal nog wel vlugger
gaan.
Nee- Wil men Jan van Heel anno
1967 onder de modernen schikken,
dan moet men niet denken aan love-
ins, psychedelicatessen, Pop, of de
Beatles, maar aan Afro, Klee, pro
testerend Amsterdam in juni '66,
Mis ja Mengelberg: die kleur.