[NEUZEN DE LEZER MOET ZELF MEEDICHTEN lis gratis1. MZ. traat 6-8 ALE MING tALE IMING DE HARTOG KAN HET NIET LATEN: „DE KAPITEIN' CORNELIUS 0NN0 JELLEMA GERARD WALSCHAP VERTELT: „DE KAARTRIDDER" en 1-6 uur m (P 3 w O 3 (0 3 (f) 3 DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 8 APRIL 1967 MANTELPAKJE ontvangt u IF HERENREGEN. KORTING rg JZIGING EFOON NUMMER 1 (01180) ROBERT VAN T HOFF - EINDHOVEN JANUS KLUYTMANS - HILYARENBEEK LEO DUT0Y - BREDA DRAYER EN PRINSEN - DEN BOSCH Wat kost Gas C.V. I Voorb.: 8 vertrekken verwarmd met radia toren o.a. kamer, keu ken, w.c., hal, 3 slaap kamers en douche, uit gevoerd met koperen ol stalen pijp. Ketel in keuken ot op zolder. 430 m3 verwarmd. Richtprijs 1 4500,-. Fi nanciering: kostprijs t 4500,-. Aflossing: in b.v. 60 mnd. per mnd: f 92,- incl. rente. faS^dVhunisdi?eSdber1ik»rl»°ie' ier ide nummer 3751 komt me [ie dag te vervallen, wethouders cretaris Hooij urgemeester Drijber Jan de Hartog kan het niet laten. Het lijkt bij hem een obsessie geworden. Anno 1966 heeft hij Arnold Kwel junior weer uit zijn obscuur ver leden te voorschijn geroepen. Toen, in „Hollands Glorie", was het mannetje Kwel een wellustig fatje, zoon van de grootste sleep bootreder ter wereld, gruwel in de ogen van Jan Wandelaar, die hem de oorlog had verklaard door zelf een rederij te beginnen. Nu in „De Kapitein" is het Harinx- ma, die els gezagvoerder op een der sleepboten van KweJs Inter nationale Zeesleepvaartmaatschap- pij, te doen krijgt met de door hem vurig verwenste Kwel junior, harteloze uitbuiter, een „accoun tant" die alleen denkt in geld en geen boodschap heeft aan de ploeterende bemanningen. Aan deze beide boeken van De Hartog zit een merkwaardige kant: ze lijken griezelig veel op wst men de feitelijke geschiedschrijving van de Nederlandse zeesleepvaart zou kunnen noemen. Een aantal van de „gefingeerde" personen zijn zelfs in de werkelijkheid terug te vinden. Daarbij zijn Jan Wandelaar en Kwel junior. In het begin van De Hartogs nieuw ste boek treft men hier en daar au tobiografische trekjes aan: tot mijn grote verrassing, een onvermoed talent in mij zelf ont dekte. op een bepaald ogenblik zag ik duidelijk wat mij te doen stond: een boek schrijven over de zeesleepvaart en daarin (-) de tiran mijnheer Kwel aan de kaak te stel len. Als stuurman ter zeesleepvaart heeft Harinxma de zee vaarwel wil len zeggen. Kort voor het begin van de tweede wereldoorlog wordt hij echter 'opgeroepen door de marine om een sleepboot te helpen beman nen. Ontsnapt naar Engeland, wordt hij tegen wil en dank door Kwel tot kapitein van een haveloos en af geleefd sleepbootje aangesteld. Hij noemt, het typerend voor Kwel zo'n schip nog zee laat kiezen en Ik was weer een slaaf onder de slaven, kettingganger van Hol lands Glorie". r\fschoon hij zelf terugschrikt voor de verantwoordelijkheid van het commando, „Schipper naast God", de eenzaamste baan ter wereld, blijkt hij zo te voldoen, dat hij com modore wordt van het vlaggeschip van de slepersvloot, de „Isabel Kwel". Ook op dit moment wordt de weerzin tegen de reder zo schilder achtig geuit: ,.Hij (Kwel) zat me te bekijken met de taxerende blik van een slavenhandelaar". Harinxma gaat met de „Isabel Kwel" geen sleperswerk doen. Het schip wordt omgebouwd tot 'n „red dingsschip" bij de roemruchte Moer- manskkonvooien- De overlevingskans op deze kon vooien, die de oorlogvoerende Sov jet-Unie moeten bevoorraden en zo heftig mogelijk door de Duitsers worden aangevallen, is niet bijster groot- Men heeft voortdurend reke ning te houden met de dood in het ijskoude water. Als verbindingsofficier met de En gelse konvooicommandant komt een jonge Canadees, Tyler, aan boord. Het is een te jonge man, die udt idealisme te strijden voor het goede aan de oorlog wil deelne men. Geconfronteerd met de zo ver schillende werkelijkheid van het aan beide zijden brute oorlogsbedrijf en niet geaccepteerd door de beman ning van de Isabel Kwel" wordt hij een zielige over zijn toeren ge raakte sukkel die door een Duitse vliegtuigmitrailleur wordt gedood als hij probeert een kat te beschermen. Voorai het eerste deel van „De Kapitein" is ons ronduit te gengevallen. De* Hartog zegt zelf dat dit boek uit een impasse is voortge komen. Na „Het Ziekenhuis" leek het me dat ik nooit meer een „be dacht" verhaal zou kunnen schrijven. (-) Ik had wat de astronauten „re entry problems" noemen". Hij is ten slotte toch weer aan de slag gekomen door zijn vijftien jaar oude novelle „Mary", die niet eer der in het Engels verscheen, voor de dag te halen en te gebruiken als basis voor „The Captain". Hij schreef „The Captain" in het Engels. Het sloeg direct in en kreeg de titel „boek van de maand". Een ander tenslotte, Alfred Pleiter moest het boek in het Nederlands vertalen. Vol gens ons is De Hartog toch niet hele maal uit zijn schrijvers-impasse ge komen. Zeker tot aan het moment waarop Harinxma het commando over de Isabel Kwel" op zich neemt is het een traag op gang komend hier en daar nogal rommelig ver haal, waarin hij veel ouwe koeien uit de sloot haalt. Omdat hij eigen lijk zelf verwijst naar „Hollands Glo rie" is het contrast tussen dit rijke verhaal en „De Kapitein" in kwali teit opvallend. A ls Harinxma de nogal onvrien- delijke kennismaking met de be manning van de „Isabel KWel" be schrijft is hij weer helemaal „in" en erkennen wij volmondig zijn vertel talent. Later voelden we toch weer die teleurstelling bij het lezen van al dat vermoeiende gedoe rond liaison- officer Tyler. Er zijn zeker vele boeiende passages in het verhaal. Bijvoorbeeld Harinx- ma's kennismaking met de hartelo ze maar vakkundige Kwel senior, die geen hoge dunk heeft van de kwa liteiten van zijn eigen zoon. Maar om 346 pagina's druks" te boeien blijkt voor de Hartog ditmaal een zware opgave. C.S. DE Vlaamse romanschrijver Gerard Walschap steekt in produktiviteit zijn Ueder- landse collega Simon Vestdijk naar de kroon. Nog maar enkele weken geleden bespraken we zijn won derlijk boek „Het gastmaal". Thans is bij J. M. Meulenhoff te Amsterdam alweer een nieuw ver haal verschenen, dat tot titel kreeg „De kaartridder". Eigenlijk zijn het acht verhalen, die Walschap vérnomen heeft uit de mond van Soo Moereman. Deze uitstekende verteller zal men zich nog herinneren uit „De wereld van Soo Moereman", dat Walschap in 1942 publiceerde. Over het leven en sterven van Soo had hij trouwens al in „De dood in het dorp" van 1928 geschreven. Met ander jong volk had Walschap hele avonden rond Soo gezeten en daar hij. haast de. enige was, die wat méér dan zijn naam kon schrijven en pennewerk zijn stiel was had hij een kort uit treksel samengesteld uit de menig- vüldige"geschiêdënts"sen, die Soo op diste. Blijkbaar was de stof niet ge heel uitgeput, want opnieuw heeft Walschap een aantal vertellingen op papier gezet. LJad hij al zijn vorig boek het 1 1 materiaal over vijf avonden ver deeld, deze keer zijn er het acht ge worden. De gebeurtenissen spelen zich af in Brabant en Limburg, zo wel op Belgisch alsop Nederlands gebied. Ze zijn in het dialect van die streken weergegeven. Dit maakt de lectuur wel eens moeilijk, daar een woordenlijstje helaas ontbreekt. Meestal moet men uit 't zinsverband opmaken wat er bedoeld wordt. Een ander bezwaar is het groot aantal personen, die Walschap naar voren haalt en die men slechts met moei te uit elkaar kan houden. De inhoud van de verhalen berust op een oude legende, waarvan in het land rondom Maaseik nog vele yarianten bestaan. De hoofdrol is, in handen van de kaartridder, zo ge noemd, omdat hij het verfoeilijke kaartspel beoefent. Zijn adellijke af komst wordt niet erkend, waarna hij zich op het kwade pad begeeft. Hij wordt opgenomen in de Midas- dienst en als hij alle rangen door lopen heeft is zijn ziel aan de duivel verkocht. Door de hulp van de H. Maria komt echter alles weer op zijn' pootjes terecht. Zoals in het vorige boek van Soo klinkt ook hier 't Faust-motief duidelijk door. Voorts ligt er tussen de regels veel sym boliek verborgen, terwijl ook' Wal schap zelf hier en daar iets van ziin eigen visie inlast. Hij ziet er daarbij ook niet tegen op van anarchronis- men gebruik te maken. Zo treffen we op een der eerste bladzijden Suske en Wiske aan, welke helden uit het beeldfeuilleton Soo Moereman in zijn tijd zeker niet gekend zal hebben. Al met al kostelijke verhalen, in een prettige grote letter gedrukt, en bij uitstek geschikt om te wor den voorgelezen. Men moet daar bij evenwel bedenken, dat de taal soms erg ruw en gekruid is, wat niet bij iedereen in de smaak zal vallen. Maar dat mogen we Wal-' schap niet aanrekenen, want hij heeft slechts opgetekend, wat Moereman te berde bracht! WILLEM v. d. VELDEN BIJ HET schrijven van ge dichten gaat het mij erom, een werkelijkheid te stich ten. Mensen en dingen verliezen hun identiteit, wanneer zij niet meer in relatie staan tot andere dingen, andere mensen èn tot God. In mijn gedichten probeer ik die relaties te stichten en daar mee de mensen en dingen hun identiteit te geven". Deze enigs zins aan J. P. Sartre herinnerende woorden komen uit de mond van dichter Cornelius Onno Jellema (30) wiens (tweede en nog niet verschenen) gedichtenbundel „Tors voor een hymne" onlangs door het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk met een prijs van f 3000,- is be kroond. Het filosofisch getinte werk van deze leraar Nederlandse taal en letterkunde aan het Baarns Lyceum herinnert overigens meer aan de fi losofen Kierkegaard en Heidegger dan een de Franse existentialist. „Ik ga uit van de taal, van woor den in een zin. Het woord moet re- latiescheppend zijn. Ik heb de indruk, dat in de moderne poëzie het woord teveel wordt geabsoluteerd". De in vloed van Paul van Ostayen is in dit verband dan ook niet- vreemd te noemen. „Het ontstaan van een ge dicht is een heel proces. Soms schiet me vaak door toeval een be paalde woordcombinatie te binnen. Die eerste ingeving is de kiem van het gedicht. Soms is de kiem onvruchtbaar. Dan kan je er niets mee doen; er groeit niets uit. Maar als de kiem in goede grond terecht komt, ontstaat er een gedicht, soms onmiddellijk, soms ook pas na ja ren". TAe vergelijking van de eerste dichterlijke ingeving met een kiem is niet nieuw. Simon Vestdijk legde dat verband al in zijn boek „De Glanzende Kiemcel". Nieuwer is de betekenis, die aan het gedicht wordt toegekend: „Lyriek is niet meer het schone woord (van Perk of Kloos), lyriek is intensiteit. Een gedicht is af, als het zijn hoogste graad van intensiteit heef? bereikt. De vorm van het gedicht speelt daarbij een grote rol", meent Jelle- man. „Die intensiteit kan worden be reikt door een bewuste woordkeus, 'n alliteratie, door het oproepen van bepaalde associaties en door de zins bouw, maar evenzeer door 't shocke rende of paradoxale woord". Het ge dicht „In het hol van de nacht" uit de bekroonde bundel „Tors voor een hymne" is er een voorbeeld van: „In het. hol vun de nacht ligt de storm van het sterven getekend, gevlooid in de veren vaji vogelsgekooid; in het hol van de nacht huilt de uil bonst het hart van de prooi, - stikt de mond in het dons ruist het bloed in het oor; in het hol van de nacht werpt de koe, waakt de mens schreeuiot de god". LJet lezen van een gedicht vereist vandaag meer dan ooit inspan ning van de lezer. Hij moet de re latie tussen zichzelf en de dichter leren ontdekken. De lezer moet in feite zelf meedichten. Het maakt niet uit, of een gedicht verschillend wordt uitgelegd of verschillende le zers. anders overtuigt. Een kunstwerk is ook niet meer iets voltooids, im mers het wereldbeeld is niet meer gesloten en ook de verhoudingen zijn niet meer constant. In dit licht ge zien spreekt het haast vanzelf, dat de relatie dichter-lezer een zeer persoonlijke is". Doelbewust schrijft Jellema om die individuele banden met zijn lezers aan te knopen. „Het publiek in het algemeen interesseert mij niet. Evenmin schrijf ik om te publice ren. Het is mij meer om de relatie met de lezer en in laatste instantie ook om de relatie tot mezelf te doen". Want de Groningse domineeszoon maakt er geen geheim van, dat hij een zwak werkelijkheidsbesef heeft. Zijn werk als leraar heeft die ba sis voor de realiteitszin aanmerke lijk verstevigd. „Als leraar heb ik ook zelf veel geleerd, ik ben veel rijper geworden en heb mezelf meer leren kennen. Door mijn vak ben ik veel positiever tegenover het leven komen te staan". TAe wortels van dit enigszins ge- schokt en later toch weer her wonnen vertrouwen reiken tot diep in zijn jeugd. Een langdurige ziekte zonderde hem voor enige tijd van de wereld af. Het is een periode ge weest, die hij nooit meer helemaal uit zijn herinnering en daarmede zijn werk heeft kunnen verbannen. Voor zijn gevoel hoeft hij de toen opgelopen achterstand nooit meer helemaal ingehaald. Ondanks zijn twaalf jaren gaf de jonge Jellema zich tijdens zijn ziekte over aan wijs gerige bespiegelingen waaraan zijn cultureel belangstellende ouders niet vreemd waren, in het bijzonder zijn vader, die het ambt van Nederlands hervormd predikant (in Hoogland) uitoefende.,,Tijdens mijn ziekte las ik veel, vooral boeken, waar ik nog niet aan toe was. Ik schreef toen ook mijn eerste versjes. Het had niets om het lijf, het was meer een spelen met klanken en beelden, een soort hersengymnastiek. Toen ik her steld was, nam het leven me dade lijk weer zo in beslag, dat ik aan het schrijven van gedichten niet meer ben toegekomen." ("^ornelis Jellema doorliep in A- mersfoort het gymnasiumstu deerde vier jaar theologie aan de ge meentelijke universiteit te Amster dam (waarmede ^een oude familie traditie werd voortgezet) en studeer de aan de Utrechtse universiteit Dui- se letteren en wijsbegeerte. Sinds drie jaar is hij nu leraar aan het Baarnse Lyceum. Hij woont in Utrecht. Op zestienjarige leeftijd hervatte Jellema het schrijven van gedichten, daartoe geïnspireerd door de poëzie van Gerrit Achterberg, Martinus NiJ- hoff, Marie Vasalis en Leopold. Zijn debuut als dichter komt in 1961 (in De Gids) nadat Bert Voeten op min of meer toevallige wijze met zijn werk kennis had gemaakt. Publika- lies in Maatstaf en Wending volg den. Een paar jaar geleden zag de inmiddels uitverkochte bundel „Klein Gloria" het daglicht. De bundel „Tors voor een hymne" zal binnen kort verschijnen, terwijl een derde bundel in voorbereiding is. Er wach ten nog'meer publikaties. Binnen kort doet hij zijn doctoraal; 't proef schrift zal handelen over de na-oor- logse Duitse poëzie in het licht van de hedendaagse wijsbegeerte. Te vens kan de van een commentaar voorziene vertaling van een aantal psalmen van de middeleeuwse mysticus Johannes Tauler tegemoet worden gezien. H.C. **8 N Van 't Hof, landhuis (1915). Wie een beetje oog heeft voor bouwvormen, zal ongetwij feld geïntrigeerd worden door het witte geometrische land huis, dat ligt in Huis ter Heide, langs de grote weg Utrecht- Amersfoort. Het ligt er al sinds 1915. Het zal u dan waar schijnlijk vergaan als mü Hoe zou het er van binnen uit zien' Is er ook harmonie tussen binnen en buiten? Etc. Die wens kan nu vervuld worden op de tentoonstelling rond de 80-jarige architect Robert van 't Hoff, de schepper van dit eerste betonliuis in ons land. In het Van Abbemuseum te Eindhoven zijn de maquette en tekeningen van dit buis te zien. Een architect, die oorspronkelijk schiep vanuit de idealen van de Stijl-groep, maar daarin ook de onmacht ervaarde en als logische consequentie daaruit zijn architecten-loop baan eraan gaf. G. Rietveld, die nauw verwant was met het utopistische denken van deze groep, zei eens van Van 't Hoff: „Ik heb nooit iemand gevondèn, die hem begreep.' Dit huis vormt een markeringspunt in de ontwikkeling van de Nederlandse architectuur in het begin van de 20e eeuw, tussen Berlage en de nieuwe zakelijkheid van rond 1930. In afwachting van de realisering van de plannen tot oprichting van het Nederlands architectuurmuseum, waar toe het initiatief reeds in 1911 genomen werd, houdt het Van Abbemuseum en de afdeling bouwkunde van de TH Delft, een tentoonstelling van zijn kleine maar belangrijke werk, dat ontstond tussen 1911-1919, waarvan de genoemde villa de spil is. Curieus daarbij is evenwel zijn ontwerp uit de jaren veertig (Wooncommune) dat ook te zien is. Architect Oud heeft het standpunt van de Stijl-architecten eens als volgt omschreven: „Geen kleine kunstwerken meer voor de enkelingen, geen precieuze landhuizen met mooi handwerk en luxueuze versiering, maar massaproduktie en normalisering met het doel goede woningen voor velen te maken. Het detail als doel in 2i'chzelf moet ten guste van het geheel verdwijnen." Wie de ontwerpen van Van 't Hoff op de expositie bekijkt proeft enerzijds zijn sociaal engage ment met deze gedachte, maar kan zich ook voorstellen, dat hij zich in een isolement heeft gewerkt. Men ziet er o.m. de ontwerpen voor „Bosch en duin", Hiuis ter Heide; atelierwoning van Augustus John, Londen; woonschuit „De Stijl", Loosdrecht; ontwerpen voor kastjes en bed (In een „stijl", die verschillende kamers in ons land nog siert); documentatie over de Stijlbeweging; Wright (de architect die vooral zijn visitekaartje op Van 't Hoffs villa in Huis ter Heide zette); plastische studie „trappaal" etc. Bovendien is er een informatiebox met dia's, geluidsband, bibliografie en archivalia. Documentatie, informatie en interpretatie zijn de slagwoorden waaronder deze expositie goed gevangen wordt. Een goede aanzet voor het verlangde museum. Voor geïnteresseerden m de bouwkunst een interessante expo sitie. h.E. Midden in het Groot-Kempische land ligt Hilvarenbeek waar in het gemeentehuis Janus Kluytmans (48) gelegen heid heelt gekregen een vijftigtal van zijn werken te laten zien. Wanneer u de catalogus neemt en de lage prijzen ziet, zou u wellicht geneigd zijn te denken dat ,,'t ai niks kan zijn". Dat dit een volkomen verkeerd adagium is bewijst óók Janus Kluytmans weer eens. Zeker, hij is amateurschilder. Maar toch is deze tentoon stelling wel degelijk vermelding op een kunstpagina waard. Immers, dit werk toont veel meer dan alleen maar de ge bruikelijke altijd Ietwat aandoenlijke ijver in natuurbeschou wing die de doorsnee-amateur kenmerkt. Deze man, met de gegroefde apostelkop die iedereen in Beek kent en waardeert als huisschilder, heeft (zij het niet in alle technieken) techniek. Gevoel of beter: intuïtie voor het vlak. Ogen in zijn hoofd. Maar bovenal: een handschrift. Kijkt u maar eens naar de reisschetsen uit Frankrijk en Spanje. Nota bene tin zulke moeilijke en gevaarlijke tech nieken als tusche en aquarel. Kijk eens wat een geraffineerd knappe linosnedes van distels: zou hij wel eens iets van de grote Jessurun de Mesquita hebben gezien? Kijk naar de driftige boom,studies. De ruige tempera's van bloesem en van de Maas. Eigenlijk doet het zelfs goed om hier en daar ook „d'op- rechte amateurtegen te komen. Plaatjesachtige dingen als -4 en 25. Winter en Panorama. En in de olieverven: het soms niet helemaal begrepen fauvisme, waardoor de kleu ren (altijd in de luchten!) wel eens wat vuil zijn. De krampachtigheid in het zoeken naar stilering, zoals in de naakten die het, ondanks een goede instelling, maar door gebrek aan een voor dit onderwerp noodzakelijk anatomisch arsenaal, beslist niet gehaald hebben. Maar 'dan hangt er weer ineens een doek als „Dooi", dat helemaal geen lampje nodig heeft om goed te zijn. Dan zijn er weer grote eerlijke kwaliteiten m havens en stillevens. J3" dat er nog mensen zijn, die wars [jug m het hedendaags kumstgezwam, gewoon steeds van onderaf aan beginnen met het mooie métier. ken llrün acht zaligheden" Is zo mooi. De wer- Heht he. 6®rV-L ®n zo go6<* in de menselijke zin Hebt u het gemist? Jammer. JAN ASSELBERGS gladde stelen,' knoppen die noodt open zullen gaan, gefun deerd op hersenischorsaehtige oppervlaktes en boomstronken; steken geheimziruniig verlicht af tegen zwaarbewolkte luch ten. De ruimte is alom, kil, oneindig verlaten en stil, be woond hoogstens door een bij voorbaat gedoemd embryo. Zuurstofloos i« alles, onleefbaar. Een toekomstbeeld De techniek van verf, inkt of potlood is zo onpersoonlijk mo gelijk gehouden, glad maar onvoorstelbaar knap. Tot 28 april, van 9-15 uur, zaterdags en zondags van 2-5 uur kunt u op de Pettelaarseweg in Den Bosch de eigentijdse dromen van Drayer afwegen tegen de toekomst-nachtmerries van Prinsen. JAN ASSELBERGS Otto Prinsen: Toekomstbeeld In de Bossche Academie zijn werken te zien van Reinder Jcurfc Drayer (68) en Otto Prinsen (31). Grote verschillen op het eerste gezicht, by nadere beschouwing toch ook veel overeenkomsten. Van Drayer zijn er ruige, koele vlajcke schilderijen en ge sloten ontoegankelijke plastieken. Zwarte waigens staan er op de schilderijen, spiegelingen, tekens en Tekenen langs de au tosnelweg. Bevroren momentopnamen 'in een echoënde stil- te. Verlaten, maar, dan pas zojuist verlaten; de mens is nel voorbijgegaan in deze melancholieke landschappen. Alles is klaar en duidelijk omlijnd, zoals vlak na een onweersbui. Er heerst geen angst, eerder een gevoel van berusting, heimwee. Met hun als uit zandsteen gekapte oppervlaktes willen de schilderijen vlak zijn, maar de menselijke aanwezigheid is zo tastbaar als adem in een vrieskoude dag, en daardoor ont staan dan toch weer leefbaar-humane ruimten, vensters naar buiten. Directe reminiscenties aan de wereld van Dali en Willink daarentegen worden gewekt door de schilderijen en .dikwijls miniatuur-) tekeningen van Otto Prinsen. Deze wereld is wel van angst vervuld, van in de keel stokkende kreten van pijn, van bange voorgevoelens en dreigend of zojuist geschied onheil Weke grijze naakte bouwwerken van tot rotting overgaande klokhuizen, geaderde ogen, alles op lange Er mag wel eens weer op gewezen wofden, dat hel Bre dase Vestzaktheater met de regelmaat van de klok (om de veertien dagen) met over het algemeen goede ex posities komt. De belangstelling neemt toe, maar het asmital bezoekers is nog niet evenredig met het gebodene en een stad (en omgeving) als Breda. Het is te hopen, dat de on derneming zo langzamerhand niet alleen wat meer er kenning en steun krUgt, maar ook over betere accommo datie gaat beschikken. Momenteel hangt er werk van Leo Dutoy, een kunste naar uit Antwerpen. We schreven reeds uitvoeriger over zijn werk op deze pagina naar aanleiding van een expositie in Antwerpen. Dutoy is een hardwerkende schilder, die de wereld rondom zich ervaart alseen chaotische, zich ver stenende massa, gegrepen door dreigende kwade invloeden. Zijn ervaringen zet hij om in maskerade-achtige beelden van insecten, verstolde bomen en zielige wezens. Het is mis schien allemaal wat somber, maar over het algemeen knap en expressief. Een weergave van een collectief bewustzijn in deze tijd. Het is echt wel de moeite waard van zijn werk kennis te nemen. Bovendien is het werk te koop. En ik kan me voorstellen, dat er zijn, die door zijn schilderijen geboeid zullen zijn. H.E. Leo DutoyMaskers, Er liep een lied door mijn straatje te zingen, zo zachtjes en alle dingen kenden het niet. Was een liedje, ach van kleuren als blauw van een kind met een lach, van een jong schone vrouw» Ik wilde het schrijven op vuurrood papier. Het wilde niet blijven, was weg, ver van-hier. Ik huilde een beetje, want kleine vreugden maken 't leven. CAREL JANSSEN (HULST)

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1967 | | pagina 15