[NEUZEN
DE LEZER MOET
ZELF
MEEDICHTEN
lis gratis1.
MZ.
traat 6-8
ALE
MING
tALE
IMING
DE HARTOG KAN HET NIET LATEN: „DE KAPITEIN'
CORNELIUS 0NN0 JELLEMA
GERARD WALSCHAP VERTELT: „DE KAARTRIDDER"
en 1-6 uur
m
(P
3
w
O
3
(0
3
(f)
3
DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 8 APRIL 1967
MANTELPAKJE
ontvangt u
IF HERENREGEN.
KORTING
rg
JZIGING
EFOON NUMMER
1 (01180)
ROBERT VAN T HOFF - EINDHOVEN
JANUS KLUYTMANS - HILYARENBEEK
LEO DUT0Y - BREDA
DRAYER EN PRINSEN - DEN BOSCH
Wat kost Gas C.V. I
Voorb.: 8 vertrekken
verwarmd met radia
toren o.a. kamer, keu
ken, w.c., hal, 3 slaap
kamers en douche, uit
gevoerd met koperen
ol stalen pijp. Ketel in
keuken ot op zolder.
430 m3 verwarmd.
Richtprijs 1 4500,-. Fi
nanciering: kostprijs
t 4500,-. Aflossing: in
b.v. 60 mnd. per mnd:
f 92,- incl. rente.
faS^dVhunisdi?eSdber1ik»rl»°ie'
ier
ide nummer 3751 komt me
[ie dag te vervallen,
wethouders
cretaris
Hooij
urgemeester
Drijber
Jan de Hartog kan het niet
laten. Het lijkt bij hem
een obsessie geworden.
Anno 1966 heeft hij Arnold Kwel
junior weer uit zijn obscuur ver
leden te voorschijn geroepen.
Toen, in „Hollands Glorie", was
het mannetje Kwel een wellustig
fatje, zoon van de grootste sleep
bootreder ter wereld, gruwel in de
ogen van Jan Wandelaar, die hem
de oorlog had verklaard door zelf
een rederij te beginnen.
Nu in „De Kapitein" is het Harinx-
ma, die els gezagvoerder op een
der sleepboten van KweJs Inter
nationale Zeesleepvaartmaatschap-
pij, te doen krijgt met de door
hem vurig verwenste Kwel junior,
harteloze uitbuiter, een „accoun
tant" die alleen denkt in geld en
geen boodschap heeft aan de
ploeterende bemanningen.
Aan deze beide boeken van De
Hartog zit een merkwaardige kant:
ze lijken griezelig veel op wst men
de feitelijke geschiedschrijving van
de Nederlandse zeesleepvaart zou
kunnen noemen. Een aantal van de
„gefingeerde" personen zijn zelfs in
de werkelijkheid terug te vinden.
Daarbij zijn Jan Wandelaar en Kwel
junior.
In het begin van De Hartogs nieuw
ste boek treft men hier en daar au
tobiografische trekjes aan:
tot mijn grote verrassing,
een onvermoed talent in mij zelf ont
dekte. op een bepaald ogenblik
zag ik duidelijk wat mij te doen
stond: een boek schrijven over de
zeesleepvaart en daarin (-) de tiran
mijnheer Kwel aan de kaak te stel
len. Als stuurman ter zeesleepvaart
heeft Harinxma de zee vaarwel wil
len zeggen. Kort voor het begin
van de tweede wereldoorlog wordt hij
echter 'opgeroepen door de marine
om een sleepboot te helpen beman
nen. Ontsnapt naar Engeland, wordt
hij tegen wil en dank door Kwel
tot kapitein van een haveloos en af
geleefd sleepbootje aangesteld. Hij
noemt, het typerend voor Kwel zo'n
schip nog zee laat kiezen en
Ik was weer een slaaf onder
de slaven, kettingganger van Hol
lands Glorie".
r\fschoon hij zelf terugschrikt voor
de verantwoordelijkheid van het
commando, „Schipper naast God",
de eenzaamste baan ter wereld,
blijkt hij zo te voldoen, dat hij com
modore wordt van het vlaggeschip
van de slepersvloot, de „Isabel
Kwel". Ook op dit moment wordt de
weerzin tegen de reder zo schilder
achtig geuit: ,.Hij (Kwel) zat me te
bekijken met de taxerende blik van
een slavenhandelaar".
Harinxma gaat met de „Isabel
Kwel" geen sleperswerk doen. Het
schip wordt omgebouwd tot 'n „red
dingsschip" bij de roemruchte Moer-
manskkonvooien-
De overlevingskans op deze kon
vooien, die de oorlogvoerende Sov
jet-Unie moeten bevoorraden en zo
heftig mogelijk door de Duitsers
worden aangevallen, is niet bijster
groot- Men heeft voortdurend reke
ning te houden met de dood in het
ijskoude water.
Als verbindingsofficier met de En
gelse konvooicommandant komt een
jonge Canadees, Tyler, aan boord.
Het is een te jonge man, die udt
idealisme te strijden voor het
goede aan de oorlog wil deelne
men. Geconfronteerd met de zo ver
schillende werkelijkheid van het aan
beide zijden brute oorlogsbedrijf en
niet geaccepteerd door de beman
ning van de Isabel Kwel" wordt
hij een zielige over zijn toeren ge
raakte sukkel die door een Duitse
vliegtuigmitrailleur wordt gedood als
hij probeert een kat te beschermen.
Voorai het eerste deel van „De
Kapitein" is ons ronduit te
gengevallen. De* Hartog zegt zelf dat
dit boek uit een impasse is voortge
komen. Na „Het Ziekenhuis" leek
het me dat ik nooit meer een „be
dacht" verhaal zou kunnen schrijven.
(-) Ik had wat de astronauten „re
entry problems" noemen".
Hij is ten slotte toch weer aan de
slag gekomen door zijn vijftien jaar
oude novelle „Mary", die niet eer
der in het Engels verscheen, voor
de dag te halen en te gebruiken als
basis voor „The Captain". Hij schreef
„The Captain" in het Engels. Het
sloeg direct in en kreeg de titel
„boek van de maand". Een ander
tenslotte, Alfred Pleiter moest het
boek in het Nederlands vertalen. Vol
gens ons is De Hartog toch niet hele
maal uit zijn schrijvers-impasse ge
komen. Zeker tot aan het moment
waarop Harinxma het commando
over de Isabel Kwel" op zich neemt
is het een traag op gang komend
hier en daar nogal rommelig ver
haal, waarin hij veel ouwe koeien
uit de sloot haalt. Omdat hij eigen
lijk zelf verwijst naar „Hollands Glo
rie" is het contrast tussen dit rijke
verhaal en „De Kapitein" in kwali
teit opvallend.
A ls Harinxma de nogal onvrien-
delijke kennismaking met de be
manning van de „Isabel KWel" be
schrijft is hij weer helemaal „in" en
erkennen wij volmondig zijn vertel
talent. Later voelden we toch weer
die teleurstelling bij het lezen van al
dat vermoeiende gedoe rond liaison-
officer Tyler.
Er zijn zeker vele boeiende passages
in het verhaal. Bijvoorbeeld Harinx-
ma's kennismaking met de hartelo
ze maar vakkundige Kwel senior, die
geen hoge dunk heeft van de kwa
liteiten van zijn eigen zoon. Maar om
346 pagina's druks" te boeien blijkt
voor de Hartog ditmaal een zware
opgave.
C.S.
DE Vlaamse romanschrijver
Gerard Walschap steekt in
produktiviteit zijn Ueder-
landse collega Simon Vestdijk naar
de kroon. Nog maar enkele weken
geleden bespraken we zijn won
derlijk boek „Het gastmaal".
Thans is bij J. M. Meulenhoff te
Amsterdam alweer een nieuw ver
haal verschenen, dat tot titel
kreeg „De kaartridder".
Eigenlijk zijn het acht verhalen,
die Walschap vérnomen heeft uit
de mond van Soo Moereman. Deze
uitstekende verteller zal men zich
nog herinneren uit „De wereld van
Soo Moereman", dat Walschap in
1942 publiceerde. Over het leven
en sterven van Soo had hij trouwens
al in „De dood in het dorp" van 1928
geschreven. Met ander jong volk
had Walschap hele avonden rond
Soo gezeten en daar hij. haast de.
enige was, die wat méér dan zijn
naam kon schrijven en pennewerk
zijn stiel was had hij een kort uit
treksel samengesteld uit de menig-
vüldige"geschiêdënts"sen, die Soo op
diste. Blijkbaar was de stof niet ge
heel uitgeput, want opnieuw heeft
Walschap een aantal vertellingen op
papier gezet.
LJad hij al zijn vorig boek het
1 1 materiaal over vijf avonden ver
deeld, deze keer zijn er het acht ge
worden. De gebeurtenissen spelen
zich af in Brabant en Limburg, zo
wel op Belgisch alsop Nederlands
gebied. Ze zijn in het dialect van die
streken weergegeven. Dit maakt de
lectuur wel eens moeilijk, daar een
woordenlijstje helaas ontbreekt.
Meestal moet men uit 't zinsverband
opmaken wat er bedoeld wordt. Een
ander bezwaar is het groot aantal
personen, die Walschap naar voren
haalt en die men slechts met moei
te uit elkaar kan houden.
De inhoud van de verhalen berust
op een oude legende, waarvan in
het land rondom Maaseik nog vele
yarianten bestaan. De hoofdrol is,
in handen van de kaartridder, zo ge
noemd, omdat hij het verfoeilijke
kaartspel beoefent. Zijn adellijke af
komst wordt niet erkend, waarna
hij zich op het kwade pad begeeft.
Hij wordt opgenomen in de Midas-
dienst en als hij alle rangen door
lopen heeft is zijn ziel aan de duivel
verkocht. Door de hulp van de H.
Maria komt echter alles weer op
zijn' pootjes terecht. Zoals in het
vorige boek van Soo klinkt ook hier
't Faust-motief duidelijk door. Voorts
ligt er tussen de regels veel sym
boliek verborgen, terwijl ook' Wal
schap zelf hier en daar iets van ziin
eigen visie inlast. Hij ziet er daarbij
ook niet tegen op van anarchronis-
men gebruik te maken. Zo treffen
we op een der eerste bladzijden
Suske en Wiske aan, welke helden
uit het beeldfeuilleton Soo Moereman
in zijn tijd zeker niet gekend zal
hebben.
Al met al kostelijke verhalen, in
een prettige grote letter gedrukt,
en bij uitstek geschikt om te wor
den voorgelezen. Men moet daar
bij evenwel bedenken, dat de taal
soms erg ruw en gekruid is, wat
niet bij iedereen in de smaak zal
vallen. Maar dat mogen we Wal-'
schap niet aanrekenen, want hij heeft
slechts opgetekend, wat Moereman
te berde bracht!
WILLEM v. d. VELDEN
BIJ HET schrijven van ge
dichten gaat het mij erom,
een werkelijkheid te stich
ten. Mensen en dingen
verliezen hun identiteit, wanneer
zij niet meer in relatie staan tot
andere dingen, andere mensen èn
tot God. In mijn gedichten probeer
ik die relaties te stichten en daar
mee de mensen en dingen hun
identiteit te geven". Deze enigs
zins aan J. P. Sartre herinnerende
woorden komen uit de mond van
dichter Cornelius Onno Jellema
(30) wiens (tweede en nog
niet verschenen) gedichtenbundel
„Tors voor een hymne" onlangs
door het ministerie van Cultuur,
Recreatie en Maatschappelijk werk
met een prijs van f 3000,- is be
kroond.
Het filosofisch getinte werk van
deze leraar Nederlandse taal en
letterkunde aan het Baarns Lyceum
herinnert overigens meer aan de fi
losofen Kierkegaard en Heidegger
dan een de Franse existentialist.
„Ik ga uit van de taal, van woor
den in een zin. Het woord moet re-
latiescheppend zijn. Ik heb de indruk,
dat in de moderne poëzie het woord
teveel wordt geabsoluteerd". De in
vloed van Paul van Ostayen is in
dit verband dan ook niet- vreemd te
noemen. „Het ontstaan van een ge
dicht is een heel proces. Soms schiet
me vaak door toeval een be
paalde woordcombinatie te binnen.
Die eerste ingeving is de kiem van
het gedicht.
Soms is de kiem onvruchtbaar.
Dan kan je er niets mee
doen; er groeit niets uit. Maar als
de kiem in goede grond terecht
komt, ontstaat er een gedicht, soms
onmiddellijk, soms ook pas na ja
ren".
TAe vergelijking van de eerste
dichterlijke ingeving met een
kiem is niet nieuw. Simon Vestdijk
legde dat verband al in zijn boek
„De Glanzende Kiemcel". Nieuwer
is de betekenis, die aan het gedicht
wordt toegekend: „Lyriek is niet
meer het schone woord (van Perk
of Kloos), lyriek is intensiteit. Een
gedicht is af, als het zijn hoogste
graad van intensiteit heef? bereikt.
De vorm van het gedicht speelt
daarbij een grote rol", meent Jelle-
man. „Die intensiteit kan worden be
reikt door een bewuste woordkeus,
'n alliteratie, door het oproepen van
bepaalde associaties en door de zins
bouw, maar evenzeer door 't shocke
rende of paradoxale woord". Het ge
dicht „In het hol van de nacht" uit
de bekroonde bundel „Tors voor een
hymne" is er een voorbeeld van:
„In het. hol vun de nacht
ligt de storm van het sterven
getekend, gevlooid in de veren
vaji vogelsgekooid;
in het hol van de nacht
huilt de uil
bonst het hart van de prooi, -
stikt de mond in het dons
ruist het bloed in het oor;
in het hol van de nacht
werpt de koe,
waakt de mens
schreeuiot de god".
LJet lezen van een gedicht vereist
vandaag meer dan ooit inspan
ning van de lezer. Hij moet de re
latie tussen zichzelf en de dichter
leren ontdekken. De lezer moet in
feite zelf meedichten. Het maakt niet
uit, of een gedicht verschillend
wordt uitgelegd of verschillende le
zers. anders overtuigt. Een kunstwerk
is ook niet meer iets voltooids, im
mers het wereldbeeld is niet meer
gesloten en ook de verhoudingen zijn
niet meer constant. In dit licht ge
zien spreekt het haast vanzelf, dat
de relatie dichter-lezer een zeer
persoonlijke is".
Doelbewust schrijft Jellema om die
individuele banden met zijn lezers
aan te knopen. „Het publiek in het
algemeen interesseert mij niet.
Evenmin schrijf ik om te publice
ren. Het is mij meer om de relatie
met de lezer en in laatste instantie
ook om de relatie tot mezelf te
doen".
Want de Groningse domineeszoon
maakt er geen geheim van, dat hij
een zwak werkelijkheidsbesef heeft.
Zijn werk als leraar heeft die ba
sis voor de realiteitszin aanmerke
lijk verstevigd. „Als leraar heb ik
ook zelf veel geleerd, ik ben veel
rijper geworden en heb mezelf meer
leren kennen. Door mijn vak ben ik
veel positiever tegenover het leven
komen te staan".
TAe wortels van dit enigszins ge-
schokt en later toch weer her
wonnen vertrouwen reiken tot diep
in zijn jeugd. Een langdurige ziekte
zonderde hem voor enige tijd van de
wereld af. Het is een periode ge
weest, die hij nooit meer helemaal
uit zijn herinnering en daarmede zijn
werk heeft kunnen verbannen.
Voor zijn gevoel hoeft hij de toen
opgelopen achterstand nooit meer
helemaal ingehaald. Ondanks zijn
twaalf jaren gaf de jonge Jellema
zich tijdens zijn ziekte over aan wijs
gerige bespiegelingen waaraan zijn
cultureel belangstellende ouders niet
vreemd waren, in het bijzonder zijn
vader, die het ambt van Nederlands
hervormd predikant (in Hoogland)
uitoefende.,,Tijdens mijn ziekte las
ik veel, vooral boeken, waar ik nog
niet aan toe was. Ik schreef toen
ook mijn eerste versjes. Het had
niets om het lijf, het was meer een
spelen met klanken en beelden, een
soort hersengymnastiek. Toen ik her
steld was, nam het leven me dade
lijk weer zo in beslag, dat ik aan
het schrijven van gedichten niet
meer ben toegekomen."
("^ornelis Jellema doorliep in A-
mersfoort het gymnasiumstu
deerde vier jaar theologie aan de ge
meentelijke universiteit te Amster
dam (waarmede ^een oude familie
traditie werd voortgezet) en studeer
de aan de Utrechtse universiteit Dui-
se letteren en wijsbegeerte. Sinds
drie jaar is hij nu leraar aan het
Baarnse Lyceum. Hij woont in
Utrecht.
Op zestienjarige leeftijd hervatte
Jellema het schrijven van gedichten,
daartoe geïnspireerd door de poëzie
van Gerrit Achterberg, Martinus NiJ-
hoff, Marie Vasalis en Leopold. Zijn
debuut als dichter komt in 1961 (in
De Gids) nadat Bert Voeten op min
of meer toevallige wijze met zijn
werk kennis had gemaakt. Publika-
lies in Maatstaf en Wending volg
den. Een paar jaar geleden zag de
inmiddels uitverkochte bundel „Klein
Gloria" het daglicht. De bundel
„Tors voor een hymne" zal binnen
kort verschijnen, terwijl een derde
bundel in voorbereiding is. Er wach
ten nog'meer publikaties. Binnen
kort doet hij zijn doctoraal; 't proef
schrift zal handelen over de na-oor-
logse Duitse poëzie in het licht van
de hedendaagse wijsbegeerte. Te
vens kan de van een commentaar
voorziene vertaling van een aantal
psalmen van de middeleeuwse
mysticus Johannes Tauler tegemoet
worden gezien.
H.C.
**8
N
Van 't Hof, landhuis (1915).
Wie een beetje oog heeft voor bouwvormen, zal ongetwij
feld geïntrigeerd worden door het witte geometrische land
huis, dat ligt in Huis ter Heide, langs de grote weg Utrecht-
Amersfoort. Het ligt er al sinds 1915. Het zal u dan waar
schijnlijk vergaan als mü Hoe zou het er van binnen uit
zien' Is er ook harmonie tussen binnen en buiten? Etc. Die
wens kan nu vervuld worden op de tentoonstelling rond de
80-jarige architect Robert van 't Hoff, de schepper van dit
eerste betonliuis in ons land. In het Van Abbemuseum te
Eindhoven zijn de maquette en tekeningen van dit buis te
zien.
Een architect, die oorspronkelijk schiep vanuit de idealen
van de Stijl-groep, maar daarin ook de onmacht ervaarde
en als logische consequentie daaruit zijn architecten-loop
baan eraan gaf. G. Rietveld, die nauw verwant was met het
utopistische denken van deze groep, zei eens van Van 't
Hoff: „Ik heb nooit iemand gevondèn, die hem begreep.'
Dit huis vormt een markeringspunt in de ontwikkeling
van de Nederlandse architectuur in het begin van de 20e
eeuw, tussen Berlage en de nieuwe zakelijkheid van rond
1930. In afwachting van de realisering van de plannen tot
oprichting van het Nederlands architectuurmuseum, waar
toe het initiatief reeds in 1911 genomen werd, houdt het Van
Abbemuseum en de afdeling bouwkunde van de TH Delft,
een tentoonstelling van zijn kleine maar belangrijke werk,
dat ontstond tussen 1911-1919, waarvan de genoemde villa
de spil is. Curieus daarbij is evenwel zijn ontwerp uit de
jaren veertig (Wooncommune) dat ook te zien is.
Architect Oud heeft het standpunt van de Stijl-architecten
eens als volgt omschreven: „Geen kleine kunstwerken meer
voor de enkelingen, geen precieuze landhuizen met mooi
handwerk en luxueuze versiering, maar massaproduktie en
normalisering met het doel goede woningen voor velen te
maken. Het detail als doel in 2i'chzelf moet ten guste van
het geheel verdwijnen." Wie de ontwerpen van Van 't Hoff
op de expositie bekijkt proeft enerzijds zijn sociaal engage
ment met deze gedachte, maar kan zich ook voorstellen,
dat hij zich in een isolement heeft gewerkt. Men ziet er
o.m. de ontwerpen voor „Bosch en duin", Hiuis ter Heide;
atelierwoning van Augustus John, Londen; woonschuit „De
Stijl", Loosdrecht; ontwerpen voor kastjes en bed (In een
„stijl", die verschillende kamers in ons land nog siert);
documentatie over de Stijlbeweging; Wright (de architect die
vooral zijn visitekaartje op Van 't Hoffs villa in Huis ter
Heide zette); plastische studie „trappaal" etc. Bovendien is
er een informatiebox met dia's, geluidsband, bibliografie en
archivalia. Documentatie, informatie en interpretatie zijn
de slagwoorden waaronder deze expositie goed gevangen
wordt. Een goede aanzet voor het verlangde museum. Voor
geïnteresseerden m de bouwkunst een interessante expo
sitie. h.E.
Midden in het Groot-Kempische land ligt Hilvarenbeek
waar in het gemeentehuis Janus Kluytmans (48) gelegen
heid heelt gekregen een vijftigtal van zijn werken te laten
zien. Wanneer u de catalogus neemt en de lage prijzen ziet,
zou u wellicht geneigd zijn te denken dat ,,'t ai niks kan
zijn". Dat dit een volkomen verkeerd adagium is bewijst óók
Janus Kluytmans weer eens.
Zeker, hij is amateurschilder. Maar toch is deze tentoon
stelling wel degelijk vermelding op een kunstpagina waard.
Immers, dit werk toont veel meer dan alleen maar de ge
bruikelijke altijd Ietwat aandoenlijke ijver in natuurbeschou
wing die de doorsnee-amateur kenmerkt.
Deze man, met de gegroefde apostelkop die iedereen in
Beek kent en waardeert als huisschilder, heeft (zij het niet in
alle technieken) techniek. Gevoel of beter: intuïtie voor
het vlak. Ogen in zijn hoofd. Maar bovenal: een handschrift.
Kijkt u maar eens naar de reisschetsen uit Frankrijk en
Spanje. Nota bene tin zulke moeilijke en gevaarlijke tech
nieken als tusche en aquarel. Kijk eens wat een geraffineerd
knappe linosnedes van distels: zou hij wel eens iets van de
grote Jessurun de Mesquita hebben gezien? Kijk naar de
driftige boom,studies. De ruige tempera's van bloesem en
van de Maas.
Eigenlijk doet het zelfs goed om hier en daar ook „d'op-
rechte amateurtegen te komen. Plaatjesachtige dingen als
-4 en 25. Winter en Panorama. En in de olieverven: het
soms niet helemaal begrepen fauvisme, waardoor de kleu
ren (altijd in de luchten!) wel eens wat vuil zijn. De
krampachtigheid in het zoeken naar stilering, zoals in de
naakten die het, ondanks een goede instelling, maar door
gebrek aan een voor dit onderwerp noodzakelijk anatomisch
arsenaal, beslist niet gehaald hebben. Maar 'dan hangt er
weer ineens een doek als „Dooi", dat helemaal geen lampje
nodig heeft om goed te zijn. Dan zijn er weer grote eerlijke
kwaliteiten m havens en stillevens.
J3" dat er nog mensen zijn, die wars
[jug m het hedendaags kumstgezwam, gewoon
steeds van onderaf aan beginnen met het mooie métier.
ken llrün acht zaligheden" Is zo mooi. De wer-
Heht he. 6®rV-L ®n zo go6<* in de menselijke zin
Hebt u het gemist? Jammer.
JAN ASSELBERGS
gladde stelen,' knoppen die noodt open zullen gaan, gefun
deerd op hersenischorsaehtige oppervlaktes en boomstronken;
steken geheimziruniig verlicht af tegen zwaarbewolkte luch
ten. De ruimte is alom, kil, oneindig verlaten en stil, be
woond hoogstens door een bij voorbaat gedoemd embryo.
Zuurstofloos i« alles, onleefbaar. Een toekomstbeeld De
techniek van verf, inkt of potlood is zo onpersoonlijk mo
gelijk gehouden, glad maar onvoorstelbaar knap.
Tot 28 april, van 9-15 uur, zaterdags en zondags van 2-5 uur
kunt u op de Pettelaarseweg in Den Bosch de eigentijdse
dromen van Drayer afwegen tegen de toekomst-nachtmerries
van Prinsen.
JAN ASSELBERGS
Otto Prinsen: Toekomstbeeld
In de Bossche Academie zijn werken te zien van Reinder
Jcurfc Drayer (68) en Otto Prinsen (31). Grote verschillen op
het eerste gezicht, by nadere beschouwing toch ook veel
overeenkomsten.
Van Drayer zijn er ruige, koele vlajcke schilderijen en ge
sloten ontoegankelijke plastieken. Zwarte waigens staan er op
de schilderijen, spiegelingen, tekens en Tekenen langs de au
tosnelweg. Bevroren momentopnamen 'in een echoënde stil-
te. Verlaten, maar, dan pas zojuist verlaten; de mens is nel
voorbijgegaan in deze melancholieke landschappen. Alles is
klaar en duidelijk omlijnd, zoals vlak na een onweersbui. Er
heerst geen angst, eerder een gevoel van berusting, heimwee.
Met hun als uit zandsteen gekapte oppervlaktes willen de
schilderijen vlak zijn, maar de menselijke aanwezigheid is
zo tastbaar als adem in een vrieskoude dag, en daardoor ont
staan dan toch weer leefbaar-humane ruimten, vensters naar
buiten.
Directe reminiscenties aan de wereld van Dali en Willink
daarentegen worden gewekt door de schilderijen en .dikwijls
miniatuur-) tekeningen van Otto Prinsen. Deze wereld is
wel van angst vervuld, van in de keel stokkende kreten
van pijn, van bange voorgevoelens en dreigend of zojuist
geschied onheil Weke grijze naakte bouwwerken van tot
rotting overgaande klokhuizen, geaderde ogen, alles op lange
Er mag wel eens weer op gewezen wofden, dat hel Bre
dase Vestzaktheater met de regelmaat van de klok (om
de veertien dagen) met over het algemeen goede ex
posities komt. De belangstelling neemt toe, maar het asmital
bezoekers is nog niet evenredig met het gebodene en een
stad (en omgeving) als Breda. Het is te hopen, dat de on
derneming zo langzamerhand niet alleen wat meer er
kenning en steun krUgt, maar ook over betere accommo
datie gaat beschikken.
Momenteel hangt er werk van Leo Dutoy, een kunste
naar uit Antwerpen. We schreven reeds uitvoeriger over zijn
werk op deze pagina naar aanleiding van een expositie
in Antwerpen. Dutoy is een hardwerkende schilder, die de
wereld rondom zich ervaart alseen chaotische, zich ver
stenende massa, gegrepen door dreigende kwade invloeden.
Zijn ervaringen zet hij om in maskerade-achtige beelden
van insecten, verstolde bomen en zielige wezens. Het is mis
schien allemaal wat somber, maar over het algemeen knap
en expressief. Een weergave van een collectief bewustzijn
in deze tijd. Het is echt wel de moeite waard van zijn werk
kennis te nemen. Bovendien is het werk te koop. En ik
kan me voorstellen, dat er zijn, die door zijn schilderijen
geboeid zullen zijn. H.E.
Leo DutoyMaskers,
Er liep een lied door mijn
straatje te zingen,
zo zachtjes en alle dingen
kenden het niet.
Was een liedje, ach
van kleuren als blauw
van een kind met een lach,
van een jong schone vrouw»
Ik wilde het schrijven
op vuurrood papier.
Het wilde niet blijven,
was weg, ver van-hier.
Ik huilde een beetje,
want kleine vreugden
maken 't leven.
CAREL JANSSEN (HULST)