PAARD ETCETERA MIDDELEEUWSE STRIPVERHALEN ridder" ferwerda NIET MEER DECADENT? rug van EEN GROENE BOOM IN GEDOE RX£pard ANATOMIE VAN EEN GLASACHTIG LICHAAM FERWERDA RAPPA|D FERVQ.0 FERWERDA FERWERDA RAPPARD FERWERDA PBARD - J RAPü^RD FER' RAPPARD DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 18 MAART 1967 Tf van dé vier exposanten, tie y momenteel werk tentoon stellen in kunstzaal Etce tera te Bergen op Zoom, spreekt me MAARTEN THIEL het meest aart. Niet omdat hij het minst pretentieus (tot in de prij zen toelijkt, maar ook omdat zijn tekeningen en „etsen" het meest persoonlijk doordacht op je afko men. Hij woont in Kassei (Duits land) en werkt daar onder om standigheden, die financieel ge zien voor kunstenaars minder „ideaal" zijn dan in ons land. Hij heeft er zelfs het haantje van huisschilder hij moeten ne men. De beperkte middelen waren voor hem ook aanleiding om te gaan „etsen" op goedkoop spaan plaat. De resultaten zijn vaak boeiend en verrassend. Werelden van Tolkien (Het Veeren Bel- campo zijn de zijne. Zijn studie der biologie en grafische opleiding spreken mee. Grottekeningen be palen soms zijn handschrift. In Six Dolls en Hollandse Nieuwe zitten pop-elementen. De Hemel- vissers is een fijne ets. Meknès vertelt van zijn reis naar de oos terse wereld. De Kleine anatomie is een gaaf voorbeeld van zijn techniek op spaanplaat. WIL HEESPELINK, die haar ate lier in Nispen heeft is er met de meest geprononceerde doeken. Met haar grote Bezweringen, lijkt zij haar figuratieve oorsprong te willen afzweren. Een worsteling met de materie, waaraan een ge wrongenheid niet vreemd is. De materie is haar nog de baas; het minst echter op die doeken, waar nog een verwijzing maar het figu- ratieve valt waar te nemen. Het meest troffen ons haar gouaches met name Vrouw. JOS VAN AMSTERDAM doet met zijn schilderijen een gooi naaf het surrealisme. Het dada-achtige daarbij is meestal echter blaba. Compositorisch maken zijn fan tomen een zwakke indruk. Nelson en ook Naakt in Achtertuin zijn daarop goede uitzonderingen. Zijn pentekeningen zijn, zowel teken- technisch als, ten aanzien van het protest (tegen oorlog en aanver wante artikelendat daaruit moet spreken, niet sterk. Als leerling van Couzljn en Ta- jiri is FRED BENJAMINS zijn eigen weg aan het zoeken in het speels-grappige. Zijn metalen com posities zijn van namen voorzien, die méér waar willen maken dan de vanzelfsprekende zeggings kracht, inhaerent aan de composi ties. Maar om eraan te proeven vragen ze een andere ruimte (vrij) dan ze bij Etcetera krijgen. Hij komt er bekaaid af. Paard op stal; Papa needs a new bank; Return to the KamizakaOch, mis schien zijn er die plezier beleven aan deze plastieken. Tot en met maandag 27 maart Is deze expositie te zien. Etcetera heeft een allerplezierigst zaaltje. Maar niet alleen daarom kunnen we deze keer een bezoek aanbeve len. De veertig aanwezige kunst stukken zijn er bovendien te koop. Bij aankoop geldt bovendien de subsidieregeling. Dat wil zeggen 25 procent voor u (of voor de kunstenaar n.B. De jeugdige auteur Jacq Firmin Vogelaar (hij is in 1944 te Tilburg geboren) studeert aan de Nijmeegse universiteit. Hij is een bekend en gewaardeerd mede werker aan net N.U.B. Daarnaast publiceert hij in Merlyn, Podium en De Vlaamse Gids. In de bundel „Parterre, en van glas" verzamel de hij enige gedichten. Meer aan dacht trokken enkele stukken pro za, bijeengebracht in „De komen de en gaande man". TN het zicht van de boekenweek de- buteerde hij met een roman van niet minder dan 300 bladzijden, uit gegeven door J. M. Meulenhoff te Amsterdam. Zelf spreekt hij liever van „situaties", welk begrip de in houd inderdaad beter weergeeft. De bedoelingen van de schrijver zijn niet altijd even gemakkelijk te achter halen. Hij werkt met flashbacks, een wat snobistische typografie, waaraan Trits Stoepman zijn medewerking verleend heeft, eigen spelling en on gebruikelijke interpunctie. Zijn ver haal springt van de hak op de tak, zodat de draad soms moeilijk te vol gen is; er zijn tal van dromen, hal lucinaties, brieffragmenten en zelfs een toneeldialoog. Uit verscheidene aanwijzingen valt op te maken, dat de Keizer Karelstad de plaats van handeling is. Hier woont in een uitgeleefd pand de ongehuwde Hilde Verheyen met haar. grootmoeder, een verlamde, on gemakkelijke, seniele vrouw. De zorg voor dit afgetakeld wezen vult haar dagen. Voor het overige leeft zij in de grootste eenzaamheid. De leegte, waarin zij vertoeft, wordt gecompen seerd door haar verbeelding. Zij scha duwt (in werkelijkheid) een over buurman en volgt hem bovendien (in haar fantasie) yan minuut tot mi nuut. Zij is met haar gedachten bij een broer, die haar bij het spel in een oog geschoten heeft. De mani pulaties met haar glazen oog beho ren tot de lugubere gedeelten uit dit boek. Zo nu en dan ontvangt zij een brief van André, een man, die voor zijn huwelijk een relatie met haar gehad heeft. En dan is er nog een zwerfkat, die mee naar binnen glipt en haar voortdurend obsedeert. Men sen en dieren accentueren de tijde- loosheid, waarin zij verkeert. Het is niet eenvoudig om overal de symboliek te vinden, die Vogelaar in zijn proza heeft neergelegd. Het boek is, als de mens, na negen maanden geboren en bestaat uit negen delen, die in omgekeerde volgorde genum merd zijn. Men kan hierin de afgang van Hiides leven aangeduid zien. "TjEZE „anatomie" biedt geen vro- lijke lectuur. Optimisme of hu mor komen er niet aan te pas. De situaties bieden geen perspectief en zijn bij gebrek aan enige bovenzin-. nelijke gedachte volkomen uitzicht loos. Aan het slot van het boek, als de grootmoeder sterft, is er welis waar sprake van een zekere bevrij ding. maar deze verlost Hilde niet van haar eenzaamheid. „Ze kijkt naar buiten, maar ziet niets" zijn de laat ste woorden van het naschrift. Deze grijpen terug op de eerste alinea van de inleiding, waar de hoofdpersoon eveneens naar buiten kijkt, De cirkel gang is voltooid. Als minutieuze beschrijving van een mensenleven, dat ten gevolge van eenzaamheid, en isolement ten onder gaat, is dit boek zeer waardevol. Tot de hoogtepunten behoren het spel met de poppen, zowel in realiteit als in fictie, en het bekijken van familie foto's. De verbeeldingskracht en originele schrijftechniek, waarover Jacq Fir min Vogelaar beschikt, doen nog veel van hem verwachten. WILLEM y. d. VELDEN De werkelijke slachtoffers waren misschien haar ouders wel, af gesneden van hun kinderen nu en overgeleverd aan elkaar en aan hun pathetisch zelfbedrog. Twee doodgewone mensen die eikaars karikaturen hadden gekoesterd en daarmee kinderen hadden verwekt en het..leven van die kinderen had den vervormd en, zoals kon wor den vastgesteld nu hun" invloed te verwaarlozen was, met aanzien lijk succes. Want was Peters geslo ten universum, zijn persoonlijke fascisme, was dat niet zijn vader in een andere gedaante. En haar (Ruth) afhankelijkheid van hem, kon zij daarin niet haar moeder terugvinden, haar moeder die haar echtgenoot slaafs op haar wenken bediende. 70 tekent de Engelse schrijver Alan Sharp -twe» van de vier mensen (dat zijn ze) in ,,Een groene boom in Gedde" (uitg. Polak Van Gennep, Amsterdam). Een debuut van de 32-jarige auteur, dat twee jaar geleden nogal opzien baarde in de Engelse pers. Na vertalingen in de VS, Frankrijk, Italië, Duitsland en de Scandinavische landen ligt nu de op verschillende slordigheden na goede Nederlandse vertaling te koop. En terecht. Sharp kan schrijven, al krijgt men de indruk, dat hij door een wat barokke poëzie tè veei overtuigd was van zijn eigen kunnen. Van de 400 pagina's zouden er wel een 100 af kunnen. De kracht van Sharp ligt ook niet zozeer in het componeren van een thema, maar Jeer in de wijze van behandelen, m de wijze van observeren en beschrij ven. Het gegeven is niet oorspronke lijk. maar de beschrijvingen van de situaties zijn zo knap en frappant raak, dat het verhaal zich boeiend laat lezen. Behalve broer en zus, Peter en Ruth, zijn het John Moseby en Har ry Gibbon, die zich in Schotland, Engeland en Frankrijk trachten te ontworstelen aan een erfenis van psychische en physische inteelt. Een uitvoerige familiekroniek van Gib bon legt de banden met een tijd van piëtisme, socialisme en het bloed, dat kruipt waar het niet gaan kan in een morbide Angelsaksische sfeer. De ontworsteling speelt zich vooral af in hun seksuele leven. En dan vlak na de laatste wereldoor log; een tijd waarin dit thema voor al actueel is geworden tot op de aag van vandaag. Peter maakt zich daarbij los van een naar zijn gevoel gave ver houding met zijn zus, waarvoor het woord „incest" een achterhaalde vloek lijkt. Peter stort zich daarbij na een losbreken uit het ouderlij ke milieu in het „avontuur", maar komt tenslotte op zijn (eigen) poot jes terecht. Harry Gibbon worstelt vanuit zijn erfelijke belasting met het vraagteken der homofilie. „Als je niet weggaat, kun je niet terugko men" was een van de wapenspreu ken In zijn voorgeslacht. Hij gaat met Peter naar Frankrijk en komt terug bij Ruth. John Moseby, die tenslotte meer behept wjis met „een preoccupatie van een heilige die in verzoeking wordt gebracht dan die van een sensualist" verzandt in een huwelijk met Edna, „in het leven verzonken en vertrouwend op de re gelmaat ervan". Getrouwd met een man die even solide en doelbewust was als zijzelf. John. Moseby steun pilaar des geloofs, marathonorganist van de overleden koning". Zijn oude vriendin Cathie kan daar zelfs geen oplossing voor geven. Hij komt te rug bij zichzelf; bij de opgave zich te ontworstelen aan zichzelf. XJ^en groene boom in Gedde is een stuk „seksuele worstelcultuur" in de goede zin van het woord. Dat „goed" is geen morele kwalificatie, maar een appreciatie voor het in bouwen van deze problematiek (wat het nog altijd schijnt te moeten zijn) in een dichterlijk geschreven ver haal. Voor lezers, die in dit verband nog prijs stellen op de waardering „functioneel": ook dat. Zonder het steeds met Sharp eens te moeten (dat is het fijne van zijn schrijfwijze) zijn, geven zijn dichterlijke denkspel letjes te denken. Niet als logica-op gaven, maar om als Ruth te beden ken dat „Wat ik er wel van begrijp, heb ik zelf al veel eerder bedacht". Het bedenken van Sharp is met na me boeiend door de wijze waarop. H.E. Ik heb sterk de Indruk, dat de burgemeester zich over mijn rug wil rehabiliteren. Het was februari '65 dat hij een tentoonstelling van me liet slui ten in de Gorinchemse Doelen. Het was te decadent Nu heeft hij tegen de man, die hier zo'n beetje als stadsschilder beschouwd wordt gezegd: Hoe staat Ferwerda tegenover mij? Als hij nu een ten toonstelling wil houden dan kan en ik zal hem dan zelf openen. En als hij geen materiaal heeft kan hij in mijn tuin altijd wel een paar stronken rooien". Gorcums bugemeester Ridder van Rappard schijnt van mening ver anderd, maar Wil Ferwerda ver trouwd het nog niet helemaal. Al thans niet de wijze waarop deze rehabilitatie gespeeld zal worden. „Hij zal het over de vaderlijke toer spelen. Twee jaar geleden was Ferwerda nog niet gerijpt in zijn kunstvak. Maar nu is hij een vol waardig kunstenaar. Nu kan het. Maar dat is dan een valse redene ring. De oorzaken liggen bij hem niet bij mij". „/"Onbewoonbaar verklaarde wo- v/ ning", zegt een bordje op de deur van zijn huis. No. 85' aan de Da lemstraat, die uitloopt op een grap pig poortje. Een smalle houten trap naar boven. De bakker legt het brood op die trap. „Hij wil er niets voor hebben, maar voor mijn schilderijen geeft hij nog geen knaak". Door het grote raam in de kamer uitzicht op een binnenplaatsje. Er staat een zand stenen beeld. Het heet: Eenzaam heid niet weten. Wil.en Els, zijn vrouw, hebben het moeilijk gehad. Hij werkt gemeten naar epidemische opvattingen onder niet-kunstenaars ieder dag gewoon hard. Els: „We za ten zwaar omhoog en schreven ten einde raad Sociale Zaken. Na drie maanden een briefje terug: Ga maar werken in de gemeentelijke werk plaats voor minder validen. Fideel hoor". Maar nu werkt hij in de con traprestatie. Dat betekent iedere 3 maand een drietal werken inleveren op het gemeentehuis en f 125,— per week voor aankoop van materiaal en onderhoud van het vier man sterke gezin. De baby, om het hoekje, zet een keel op. Ik zit met mijn rug te- geen een geweldige en oude mangel pers aan. „Het mooiste is, dat de federatie deze regeling erdoor gedrukt heeft. De gemeente had een afwijzend ad vies gegeven. Maar de zeven etsen, die ik op het gemeentehuis heb inge leverd zijn nog veel „decadenter", nog veel erger dan het werk, dat de ridder van Rappard liet verwijde ren. Maar ze hebben het niet eens door; alles hebben ze gehouden. Wat ze ermee doen?" We bellen de burgemeester. Even informeren naar zijn veranderd inzicht. Hij ligt met longontsteking op bed. Dan de gemeente-secretaris. „Wat de burgemeester denkt als lid van het regentencollege van De Doe len, dat de tentoonstellingen beoor deelt, weet ik niet. Ja. de ingeleverde stukken van Ferwerda liggen hier. Wat we ermee gaan doen weten we ook nog niet. Ze zullen wel een plaatsje krijgen in een of andere ka mer van het gemeentehuis. Wil rolt een zware. Els zet koffie op tafel. Ze hebben „de ridder" na die rel aardig in de vernieling ge schreven En hij maar praten over ethische gronden en decadente rom mel, maar werd de clown van het re giment! Och de man kan er zelf niets aan doen; hij komt uit een oud nest. Maar hij heeft gezwolgen in die pu- blikaties. Hij is een Cremer-manne- tje. Of er goed of slecht over hem gescheven wordt interesseert hem niet. Als er maar geschreven wordt, want hij wil Gorichem groot maken. Ik heb de rel cadeau gekregen, heb hem niet „gemaakt" zoals Aad Veld hoen. Zit hier rustig te werken. Wat de burgemeester en vele an deren, die mijn werk zien, prikt is het gedeformeerde van mijn figu ren. Dat komt omdat ik momenteel deze wereld misvormd vind. Voor mij takelen alle waarden af; het accent ligt op vegeteren, geld, eten. We moe ten zoeken naar nieuwe waarden en niet verkrampt willen vasthouden aan achterhaalde „waarden". De mens zit nu in een vacuüm; is eenzaam. Kijk maar naar dat beeld daar op de bin nenplaats. Goede dingen hoef je niet te veranderen; niet te schilderen. Rot te dingen kun je veranderen. Ik heb me daarom de arrogantie aangemeten met mijn schilderen iets te willen zeggen. Els schenkt de mokken weer vol en: „Zoveel mensen agiteren ertegen om dat ze er niet mee geconfronteerd wil len worden. Het iriteert hen". Wil: „Ik vind het zelf niet eens „mooi" maar ik wordt giftig wanneer ik op de voorpagine van een krant met grote koppen zie staan „Wasmiddelen oorlog uitgebroken" en ergens achter in diezelfde krant een klein berichtje lees over duizenden doden in Viet nam. Mijn prenten, die nu op het Gorinchemse gemeenteehuis liggen ge ven juist deze deformatie weer en men (de ridder incluis) heeft niet gereageerd. Onlangs heeft in Schiedam de KVP-fractie wel gepro- teerd tegen mijn tentoonstelling daar. En een expositie van me in Zierikzee is ook (via „Gorinchem") geboycot,' zodat er bij de opening één journa list aanwezig was. Els voelt er niet veel voor, maar ik stap binnenkort maar eens naar burgemeester ridder van Rappard toe. Een boomstronk kan ik in ieder geval altijd wel gebruiken". Wil Ferwerda werkt rustig zon der een gespannen verbeten heid verder in zijn ruime atelier. Een oude werkplaats vol grote doe ken, waarop de ronde vormen lang zamerhand wijken voor knekelige vormen, die associaties met een tech nische wereld oproepen. De gang naar de binnenplaats staat vol beelden; grote zielige, melancholische figuren, die uit de natuurlijke constructie van het hout of de steen te voorschijn ko men. Links een kamer waar hij hakt in het steen en het hout. Rechts een ruimte waar zijn grimmige etsen op papier komen. „Van die rel heb ik een paar verzamelaars overgehouden, die regelmatig werk van me aanko pen", vertelt Wil Ferwerda in het tochtgat van de deur. Aan de over zijde hangen de buren uit de ramen. Wat is er nu weer te zien? ,,Och, het zijn beste mensen hier in de straat. Laatst kwamen .buren ons kliekjes brengen met de mededeling; „Wij gooi en het toch wegIk geef je te ra den, wat ik toen gezegd heb". H.E. TTistorisch is deze uitgave van be- lang omdat na veel speurwerk twee handschriften weer bij elkaar gebracht zijn en een reconstructie (waaruit nieuwe gegevens) mogelijk maakte. De snode kunsthandel had de oorspronkelijke eenheid letterlijk uiteengereten om er meer geld van te kunnen maken. De minder geïn teresseerden in historische knutsel- partijen zullen uitermate gelukkig kunnen zijn met de 160 reprodukties van de prachtige miniaturen. Het blijven natuurlijk reprodukties, die de gloed van de kleur missen. Maar het zijn toch behoorlijke weergaven van de „schilderijtjes" die ons in formeren over het middeleeuwse denken, gegrepen door paralellen, analogieën en symbolen. Bijna ieder „schilderijtje" is een stripverhaal over middeleeuwse devoties, gevat in „profane" symbolen. De miniaturen horen bij de getijden van Maria, H. Kruis, Doden, Allerheiligen, feest der Barmhartigheid Gods Moe der Gods en bij vele suffragia van heiligenfeesten. Behalve dieren, wa penschilden, vruchten en banderolles met teksten (stripballonnetjes), die ons de atmosfeer en vaak de ge schiedenis van die tijd duidelijk ma ken, kunnen we kennis nemen van een Johannes de Doper, die vogel tjes vangt in een net, terwijl Chris tus daarin verstrikt zit, de H. Mar cus, die op mirakuleuze wijze over het water wandelt, daarbij de aan wijzingen van Benedictus opvolgend etc. Een kostelijk prentenboek, waarbij het vergrootglas soms diensten kan bewijzen. Niet omdat de repro dukties zo klein zouden zijn maar omdat de meester van Catharina van Kleef een detaillist was. Een meester in zijn vak met nieuwe idee- en in de trompe-l'oeil en stilleven versieringen van de randen. Een meester die een eigen plaats in de kunstgeschiedenis heeft. Naar alle waarschijnlijkheid heeft hij in Utrecht gewerkt. Dit getijdenboek wordt gedateerd rond 1440. Er be staan overigens talrijke hypothesen over deze vakman en over dit hand schrift. Plummer schrijft daar gede gen over. Ook zijn commentaar bij iedere prent is instructief: kort maar voldoende. Dit fraaie boekwerk zal voor de uitgever, Meulenhoff, Amsterdam, wel geen bestseller worden in de ge bruikelijke zin van het woord. Toch zullen ongetwijfeld echt geïnteres seerden er wel wat voor over heb ben (f 57,50) zich dit boekwerk te verwerven. M.K. Deze miniatuur („De mond van de held"; getijden van de dóden- metten) wordt gevuld door een monsterachtig hoofddat de hel voorstelt. Het. is bijna zwart, met gele en oranje vlammen en ge hoogd met goud dat uitstraalt van zijn ogen en oren. In de vlammend rode mond zijn achter de tanden zeven naakte, jonge zielen gevan gen, biddend en ineengekrompen van angst. Breviers zijn verworden tot dun- druk-boekjes, desnoods „goud" op snee, waarmee men ge makkelijk kan manoeuvreren in bin nenzak, bus of trein. Dat bedenk je wanneer je het Getijdenboek van Catharina van. Kleef openslaat. Een gereproduceerd boekwerk naar de verluchte handschriften in The Guennol collection om The Pierpont Morgan Library. Het gaat daarbij vooral om de fijnzinnige illustraties, die de meester van Catharina van Kleef aanbracht bij de Getijden, die als* pendant voor het „grote" brevier voor de middeleeuwse (en later) vrome leek zijn bedacht. Met de inleiding en toelichtingen van John Plummer een boekwerk voor de fijnproevers en In historische handschriften geïnteresseerd® bi bliofielen. - niet voor de mensen met hun monden noch voor de kinderen die verstommen, nooit7 bestonden, noch voor degenen die steeds maar menen in de wereld van hun eigen-ik verdwenen. Maar alleen voor jou mijn kind dat zingt voor het breken van het vuur en ademt in de droppels van een gesmoorde schaterlach die akelig vinnig trilt in de vlezig-kille glans van de schreiende ochtendzon! mijn lief, het is voorbij gegaan zonder dat we beseften te leven In een vastgelopen wiel. andré adank Marteldood van de H. Erasmus. M l- op^n mijter en lendendoek vastgebonden op een -tn ingewanden worden hrmt„ien s."etie in de buik op een vp,SPU gewonden door twee het Li1iCjten' die de spoken van kal r dIa!llen- Het landschap is Imn'ets? mnd rijdt een klein 'hoed Ir, een kegelvormige 'end.tan %e" ag die uit lange

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1967 | | pagina 15