NIITS STATION WERD KUNSTENAARSCENTRUM Hongarije kocht N PAKJES N PAKJES aar U moet N PAKJES gde prijzen Cn mi/" ""5 de toilette" WEER VRIJE EXPRESSIE MOGELIJK ACHTER IJZEREN GORDIJN DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 5 NOVEMBER 1966 3erd alledaagse voorwerpen in bot metaal, hebben hem gebracht tot de glim mende werken in aluminium en chroom, waar hij nu aan toe is. TS/Ulliam Turnbull, die zich rond vijftig bezighield met het ver vaardigen van zuilen in hout, steen en brons, die erg veel gelijkenis ver tonen met totempalen, schildert nu sobere, platte vlakken op metaal, van eenzelfde kleur, die elk loodrecht omhoog rijzen vanuit een horizon tale basis. Hij is een van de zuiverste kleurschilders van Engeland. Anthony Caro werd rond 1950 fel bewonderd om zijn sterk gemodel leerde, dramatische bronzen figuren. In 190 schakelde hij over naar het medium van standaard metalen bal ken, stangen en staven, bijeengebracht in open structuren, en beschilderd om het in elk beeldhouwwerk besloten eigen karakter te onderlijnen. Het is een beeldhouwtaal die ver telt van originaliteit en flexibiliteit, en die zowel onze zinnelijke als onze emotionele gevoeligheid aanspreekt. Uit deze bemerkingen wordt het dui delijk dat de Britse kunst overging tot een geconcentreerde bekommernis om de essentiële elementen van het esthetisch experiment. De meest be langrijke factor in deze ontwikkeling is de Amerikaanse invloed geweest op de Engelse kunstenaars tijdens deze laatste tien jaar. De zekerheid en de macht van de Amerikaanse kunst, heeft een beslissende invloed uitgeoefend, sinds de eerste grote ten toonstelling van Amerikaanse ab stracte kunst te Londen in 1956. \\7"illiam Scott, is een intrigerend voorbeeld van een kunstenaar, gevormd volgens Europese traditie, bij wie het voorbeeld van de Ameri kaanse abstracte kunst, totaal nieuwe mogelijkheden vrijmaakte. De Ameri kaanse stijl in schilderen heeft ook haar invloed gehad op de eerste rijpe kunstenaars van de jonge generatie. Buitenstaanders onder hen zijn die genen die Engeland dit jaar verte genwoordigd hebben op de Biënnale van VenetiëBernard en Harold Co- hen, Robyn Denny en Richard Smith. Dank zij hen is de schilderkunst rond 1960 met nieuwe proporties uitge breid, waarbij zij de toeschouwer ac tief betrekken in het werk. Wanneer we het hebben over het doek als to tale eenheid in oppervlakte en ruim te, dan is dat nooit sterker verwezen lijkt dan ln de laatste wei ken van Bernard Cohen; méér bevattelijk pro vocatief dan in de zogenaamde „in formal painting". IJoewel de Engelse „pop" art onaf- hamkelijk opkwam, lijdt het toch geen twijfel dat het zijn concentratie en formele sterkte aan het Ameri kaanse voorbeeld ontleende. In feite is de hedendaagse Engelse kunst een bewijs voor de volledige ineenstorting van elke definieerbare grens tussen figuratieve en abstracte kunst, zoals we dat kunnen zien in de schilderij en van Joe Tilson en Ptrick Caul- field. Tilson, die altijd even sterk ge activeerd werd door een instinct voor formele vitaliteit, als door zijn geas socieerd beeldenspel, heeft bijna vol ledig afgezien van zijn specifieke re ferenties in zijn laatste schitterende reliëfs. Caulfield, gefascineerd door de manier waarop een doorgedreven vereenvoudiging een onmiddellijke on dervinding voor ons wordt, heeft er netwerken van ongewone formele kracht van gemaakt. Al deze kun stenaars hebben één doel met elkaar gemeen: het opnieuw appreciëren van de functie van elk onderdeel in hun schilderijen; een stroming die eigen lijk lijnrecht staat tegenover „pop". Men krijgt de indruk dat de Engel se avant-garde nooit zozeer betrok ken geweest is in een doelmatig on derzoek naar verdere mogelijkheden, zoals die nu eigen is aan de ontwikke ling van schilder- en beeldhouwkunst. Inderdaad, de eerste golf van Ame rikaanse abstracte kunst veroorzaak te een sterke deining en een uitge breide weerklank bij de Engelse kun stenaars, en het tegenwoordige kli maat van grondig onderzoek kan slechts volledig begrepen worden, als wij het steeds nauwere contact onder ogen nemen met een tweede golf. De dramatische onmschakeling in de beeldhouwkunst van Caro in 1960, stond nauw in verband met Ameri kaanse schilders als een Noland, die steeds meer evolueerden naar een grotere eenvoud in de schilderkunst, onder de vorm van een totale fusie van kleur, vorm en functie. Deze hoofdbekommernis, van vitaal belang voor Smith en Denny, staan centraal bij nog jongere schilders als Huxley, Sedglcy, Moon, Hoyland, Cook en Lancaster, alsook Bridget Riley, die een steeds strenger wordende begren zing vertoont wat betreft kleur. Al deze' kunstenaars zijn van me ning dat de beperkingen die zij zich opgelegd hebben, een grotere vrijheid verlenen aan hun kunst. Dat geldt ook voor de jongste generatie vam beeldhouwers, geleid door Phillip King en William Tucker. De recente plotse verschijning van de kleur in de Britse beeldhouwkunst, toont aan hoe de beide disciplines delen in de ana lyse van de basiselementen. Dit on derzoek verenigt nu kunstenaars uit alle generaties, en overtreft de ver wantschap in groep en stijl. Verschanste posities en radicale onwrikbare verklaringen, zijn niet langer in trek en van dominerend be lang. De huidige strekking is er een van onbegrensde mogelijkheden. RICHARD MORPHET jyjet zijn stuk „La Reine Morte" heeft Henry de Montherlant een groot succes, ofschoon het meer een lees- dan een speelstuk is. Bij de première in de Comédie Fran- gaise ging het doek aan het slot meer dan 25 maal omhoog. In al zijn deugden en gebreken wordt de mens niet alleen van vroeger, maar ook van heden, ten tonele gevoerd, waarbij de vrouw er be ter afkomt dan de man. De vrou welijke hoofdpersoon, Inès del Castro, la Reine Morte, is een hel din en sterft als martelares. Alle mannen, die haar omringen, zijn schurken of lafaards. Ferrante is koning van. Portugal. Een schijnbaar sterke figuur, die in naam van de christenheid althans dat meent hij een koloniaal rijk heeft gesticht en de heidense Moren uit zijn land heeft verdreven. Zijn leven loopt ten einde. Nog één daad .wil hij verrichtenPortugal vereni gen met Navarra. Daarvoor moet zijn eigen zoon Don Pedro trouwen met de infante van Navarra. Het hu welijk mag rustig een huwelijk uit berekening zijn. Liefde hoeft er niet aan te pas te komen. Als Don Pedro met de infante trouwt, is er geen en kel bezwaar, dat hij Inès del Castro als maitresse achter de hand houdt. Concubinaat is als overblijfsel van de Moren in Portugal en Navarra toegestaan. Don Pedro weigert, maar uit angst voor de woede van zijn vader zegt hij hem niet de waarheid. Niet zeer moedig laat hij het aan Inès over de koning te zeggenwij zijn al in het geheim getrouwd en ik verwacht van Don Pedro een kind. Ergo staat de koning voor het vol dongen feit, want het kerkelijk gesloten huwelijk is onontbindbaar. De paus weigert nietigverklaring. De raadgevers van de koning adviseren Inès uit de weg te ruimen, wat de koning doet uitroepen, dat men in Portugal toch wel heel ver verwij derd is van het koninkrijk der heme len. Toch weten de raadgevers hun zin door te drijven door de koning het verwijt voor te houden van laf heid: zoveel vijanden bedwongen en op de loop gaan voor een vrouw Ferrante gaat verder dan Pilatus, dis zijn handen in onschuld waste. Hij neemt de woorden over van de ho gepriester Kaïfas, die oordeelde, dat beter 'één mens kan worden geofferd, opdat niet een geheel volk verloren gaat. In een laatste onderhoud met Inès laat de koning zijn leven de revue passeren. Van dat leven blijft niet veel over. Hij, de grote Ferrante, de machtige Ferrante, stichter van een overzees gebied, bedwinger van de Moren, schrik van alle rebellen, is toch niet veel meer dan een arme zondaar. Weldra zal hij voor Gods rechterstoel moeten verschijnen en wat zal er dan van al zijn werken overblijven Niet veel en misschien wel helemaal niets. Hoogstens een portret aan de muur. Maar de men sen, die naar al die protretten staan te kijken, zullen zich niet één van Ferrantes daden weten te herinne ren. Zij zullen van al die familie portretten zeggen kijk, die vent z'n neus is wat langer dan die van de anderen. Het wapen van de sluipmoorde naar doet zijn werk. Inès is dood Maar op hetzelfde ogenblik staat ook het hart van de koning stil. Alle hovelingen, raadgevers, ministers en edellieden wenden zich van zijn stof felijk overschot af en kussen de ver stijvende hand van Inès, Reine Mor te, als teken van onderwerping. Hy pocriet buigt de leugen zich voor de waarheid, zoals Mefisto zich in de proloog van Faust buigt voor God, maar desondanks zijn oude rol van duivel blijft spelen. Zelfs de lieve lingspage van Ferrante, een kind van dertien jaar, loopt van de dode ko ning vandaan en knielt naast de dode Inès. Zij alle eer, die haar toe komt, hij, de koning, alle schande, die hij verdient. Er Was eens een station. Dat werd In nn,t^al'p 'aren se'eden toen er flen and bi-ina Seen auto's re- w.' ,rM'es sebouwd op de plek den i beS'nt mooi te wor- Kpi,i''n Uolandseck, halverwege een J e" oblen'" Omdat het niet den ","n s'ation moest wor- bruik.rn het nict zoals 8e- "hidden in de stad ge- S maar aan de rand van de Riin K" een punt' waar men de W bijzonder goed kan zien. Het die mo°' Nation, althans voor iranTn-,met eel1 buiten- talen i/S smeedijzer. De feest- StaljiL,„i, "erdieping boven de Maat tii Wlt marmer bekleed. bet statiJ"™ .Rinsen voorbij en werd oud en grijs. Kn sprookiek kt uCt verhaal als de nuchter»' emt dan ook het exotóSi ""kelijkheid. Gezien ngat Xn0rtdennde Vereiste «ok n« ?.de Slutse spoor- awarte likt Hstatlon-tolanseck rp Peuze gebouw onrendabele pom- vV gesloopt ntt worden Sesl°- 0-nde z;;n p" Dat zou een treurig s,cbe g«chietweSt Van de romanti- -tobannes wanneer niet k GodeskS-o n' ,k"nsthandelaar S"*11, ik zooh, bostaan- .Ach dasberg en I. r."™ten in Bad Go- i»4e kumti mg' Rl"mten waar den 4 ars ^Ruc^en kunnen f^hiaai vond i£en het zoeken hndseck." 00 station Ro- Schilders WbepijJ°nge kunstenaars beel<*houwers, architec ten en musici, werkgelegenheid bie den. Een atelier en een woning, waar- ir zij een jaar of een half jaar on gestoord kunnen werken. De betrok kenen moeten dan op hun beurt Wasmuth helpen bij het verwezenlij ken van een aantal plannen op sociaal gebied. En zo begon het een paar jaar ge leden. Kunstenaars uit de kring rond om Wasmuth gaven schilderijen. De opbrengst daarvan werd gestort op rekening van het door Wasmuth op gerichte Genootschap „Kinderen in Nood." Van dit geld werden kinder speelplaatsen gebouwd voor kinderen, die aan de zelfkant van de welvaarts staat opgroeien in Born en Düs- seldorf, in Duisburg en München- Gladbach. „Dat is al allemaal verleden tijd. De kinderbewaarplaatsen zijn aan de kerken overgedragen. Het Ge nootschap „Kinderen in Nood" kan zich intussen zelf bedruipen. Wèl wordt het nog altijd door Wasmuth en zijn kunstenaars gesteund. Voor d'it doel heeft hij be gin vorig jaar het genootschap „Arts and Music G.m.b.H." opgericht. Deelnemers zijn de pianisten Stefan Askenase en Yalta Menuhin en Jo hannes Wasmuth. In de raad van advies van dit genootschap zitten be kende kunstenaars als Marcel Mar- ceau en Oskar Kokoschka. En het was Marceau die gepakt werd door de inval om het station Rolandseck te gaan gebruiken. Het station moest bewoonbaar gemaakt worden. Zoiets kost geld. Wasmuth wilde geen bedel brieven rondsturen. Een beetje tam tam voor het goede doel gekruid met een snuifje snob-appeal bleek het juiste recept. Hij organiseerde in het oude stationsgebouw een „galafeest voor kunstenaars en mecenassen." Wasmuth riep en iedereen kwam. De zeer hoge toegangsprijs bleek geen beletsel. De gasten kwamen per spe ciale trein uit het Roergebied, uit Dusseldorp en Keulen. Peter von Zalm, de bekende televisieproducent was er en Carlo Schmid, de vice- president van de bondsdag en Inge Brandenburg, de bekende jazz-zan- geres, die op het feest optrad. Al lemaal moesten zij hun kaartje laten knippen. Want nog is Rolandseck een station, waar 43 treinen per dag stop pen. In het oude gebouw ging het die avond levendig toe. In de grote feest zaal speelde het orkest van Kurt Edelhagen of werden films vertoond. Een verdieping lager was het Man- gelsdorf-kwintet in actie. Op het terras werd een os aan het spit ge braden. Op de grote buitentrap ston den pages in rode livrei en aan de voet van de trap werd bier uit gro te vaten geschonken. Men zag smo kings en spijkerbroeken. Men amu seerde zich kostelijk en bovendien voor een goed doel. Dit is allemaal al weer ruim een jaar geleden. Wasmuth heeft ook al meer dan een jaar geleden het sta tion gehuurd. Wat is er intussen ge beurd „Wel, we hadden een tweede feest. Toen hebben we het station een beetje opgeknapt. Marcel Marceau, die bij de opening niet aanwezig kon zijn, kwam om in het station een voorstelling te geven. We hadden een paar jazzconcerten, van een ervan hebben we een plaat laten maken „Jazz in het station". Er was een gastspel van het „Living Theatre" uit New York. Gedurende twee weken gaven drie Tsjechische componisten recitals," Daarna werd werk- en woongele- geheid voor jonge kunstenaars ge schapen. Vier ateliers in totaal. In een daarvan woont en werkt al ruim een jaar een beeldhouwer uit Boedapest. De „Arts Music G.m.b.H." heeft ook dit jaar al 70.000 D.M. in het oude station gestopt. Wasmuth heeft nog vele plannen. „Ik denk aan lezingen uit eigen werk door dichters, aan dis cussies tussen kunstenaars en „ge troffenen" dat zijn voor mij men sen uit de slums, de achterbuurten, daklozen. We willen ook een kleine kunstverzameling in het station op bouwen en een drukkerij voor biblio fiele boeken." Daarvoor heef. „Arts Music" veel geld nodig. Wasmuth kwam aan, dat geld. Alle Duitse kranten hebben over „Arts Music" geschreven toen Os kar Kokoschka een portret van Ade nauer schilderde. Voor 200.000 D.M., een bedrag dat door de uitgever van een geïllustreerd blad in München werd geschonken niet als honora rium voor Kokoschka, maar als bij drage voor „Arts Music", waarvan Kokoschka adviseur is. De bondsdag in Bonn kreeg het schilderij, een kwart van het geld werd geschonken aan „Kinderen in Nood". De rest van het geld werkt in stilte voor een goed doel. Johannes Wasmuth blijft bij dergelijke acties het liefst op de ach tergrond. Hij verafschuwt het woord „liefdadigheid" hij spreekt liever van „sociale taken". Niet hij staat, op de vooorgrond als gevierd mecenas, maar zijn invallen. Men mag be nieuwd zijn naar de volgende. Friedrich W. Husemann József Garanyi: Kompositie Gedurende vele jaren is van werkelijke kunstbeoefening in Hongarije nauwelijks sprake geweest. Het van staatswege opgedrongen realisme moet daarvoor in hoofdzaak verantwoordelijk ivorden gesteld. Daar blijkt de laatste jaren verandering in te zijn gekomen. Men kan nu ook daar spreken van een vrije(l) expressie. De jarenlange opgekropte energie blijkt zich met goede resultaten te kunnen uitlevenVooral keramiek neemt een voorname plaats in. Bekende namen op dit terrein zijn Margit Kovacs, Livia Gorka en Katalin StaindlVan hen werd werk getoond op de jongste landelijke kunstnijverheidstentoonstelling in Hon garije. Volgens een cultuurprogrammaheeft de Hongaarse overheid zich tot taak gesteld de kunstnijverheid te bevorderenOnder dit programma vallen ook de verbetering van wooncultuur en de kunstzinnige vormge ving van gebruiksvoorwerpen. uitdrukking vond in sociaal-realisme en neo-romantiek. Deze kunstenaars hebben thans echter allen een grote rijpheid en een sterk gezag bereikt. Hedendaagse jonge schilders en beeldhouwers, die in de dertiger ja ren pas het levenslicht zagen, kunnen zich nu vrij ontplooien in een open en ontvankelijke sfeer. De grootste moeilijkheid die zij te verwerken krij gen, is misschien wel juist die geest van totale vrijheid en openheid, en het gemak waarmee een nieuwe stijl er tegenwoordig ingaat. Dat kan wel eens een bekoring zijn om zich al te snel door iets te laten meeslepen, nog voor zij eigenlijk de tijd hebben ge kregen om een persoonlijke kijk te ontwikkelen. En wat méér is; gaat een nieuwe stijl er tegenwoordig goed in, hij is ook snel uit de belangstelling verdwenen. Toch is de sfeer die nu heerst heel wat gezonder dan die van vroeger, en zal een jong talent er veel meer door aangemoedigd worden. Voor ern stige kunstenaars is verscheidenheid geen hinderpaal. Het zal eerder een stimulans tot concentratie zijn, en tot de ontwikkeling van een eigen, gedisciplineerde stijl. <3terk en Individueel werk wordt nu voortgebracht door kunstenaars onder de veertig jaar. Dit is mis schien de eerste generatie voor wie vrijheid van opvatting een vanzelf sprekend verschijnsel is geworden. Gelukkig zijn ze ook veel kritischer en nuchterder dan vroegere genera ties. Hun eerste zorg blijft de nood zaak tot ontdekking en bewustwor ding, veel meer dan de gebondenheid aan een bepaalde formule of theorie. Vrijheid van vooroordelen is dus een voorname factor in hun houding. Deze „open" toestand wordt gedeeld door kunstenaars van de middelbare generatie, die het eerst opvielen in de moeilijke toestand waarin zij zich bevonden, omdat zij figuren als Moo re, Bacon en Sutherland volgden. Voor veel schilders betekende dit de versmelting van hun produktie met de eerste uitingen van Amerikaanse abstracte kunst. In de jaren vijftig kan dit worden opgemaakt uit het werk van Wynter, Lanyon en Da vie, verwant met Tobey, de Kooning en Pollock. Deze duidelijke tendens staat in scherp contrast tot de hedendaag se algemene voorkeur voor under statement en formele klaarheid. In de midden-generatie vinden wij Alan Davie. Zijn werk is rijk aan fi guratieve suggesties, speciaal mense lijke en dierlijke vormen. Maar nu toont hij een duidelijke neiging lot overladenheid. Dit is ook het geval met de schil dersgroep dit zich concentreert rond het Engelse vissersdorp St.-Ives, waar de abstracte atmosfeerlandschap pen uit de jaren vijftig standhouden. Roger Hilton's talent voor combina ties van landschappen met erotische taferelen is gegroeid in het lyrische vlak. De speciale voorkeur van Bryan Wynter voor beweging en licht-pe- netratie komt tot uitdrukking in dy namische beeldhouwwerken met kla re, sterkgekleurde vormen, draaiend op draden. De speurtocht van Patrick Heron naar pure kleur, heeft een grotere weerklank gevonden, en Ter ry Frost schildert grote, platte, één- kleurige segmenten, die aan Ellsworth Kelly doen denken. Een gelijke ontwikkeling is te zien bij de beeldhouwkunst. Tien of vijf tien jaar geleden waren strakke spijl- vormen en antropomorfistische beel den van angst en kwelling aan de or de van de dag. Nu zijn het kleuren; evoluerend van directe naar weke, ijle en subtiele tinten, en klaar-omlijnde vormen die domineren. Drie beeld houwers uit de midden-generatie, al len geboren in 1924, zijn een mooi voorbeeld van die verandering in ori ëntatie. Eduardo Paolozzi heeft steeds be langstelling getoond voor het schep pen van beelden uit fragmentarische elementen. Reeds vroeg stond hij on der invloed van de dadaïstische en surrealistische ideeën. Zijn sjokkerige en wankele figuren uit de vijftiger jaren, vervaardigd uit verbrijzelde en opnieuw verzamelde indrukken van Toon Prüst (23) tekent cartoons. In De Trapkes te Breda zjjn er te zien. Simpele, soms nog wat onze kere, zwarte lijntjes en vlakken. Schrijnend grappig. „Sociale kri tiek", zegt hij, „al is dat een groot woord". Toch is hij geen predi kant; ze staan er wel op. Ook is h|j geen cynicus, maar deze zal er wel een opdoffer krijgen. Zijn «schrift" is soms nog moeizaam, maar het zit erin. Het zwaarwich tige leven en ons eigen leventje kan goede cartoons gebruiken voor te noodzakelijke relativiteit. De schijn-gewichtheffer; de nihil-ob- stat-pii; Het duivelse zelfportretje in een doosje; Krans voor eigen standbeeldwt komen „het" en allemaal tegen. Misschien het meest bij onszelf. Harold Cohen: „First folio E" (1965). oinds 1948 is de internationale waardering voor de beeldende kunst in Engeland voortdurend ge stegen. De Britse kunst is sinds die tijd zo geëvolueerd, dat zij nu een rijker spectrum van werkstukken toont en over meer uitbreidingsmo gelijkheden beschikt dan ooit in die eeuw. Eén van de redenen hier van is de herontdekking door de jonge generatie van die uitdruk kingsmogelijkheden, die dertig jaar geleden voor het eerst hun ingang deden in de Engelse kunst, en die nu meer algemeen gewaardeerd worden. In het w erk vau Barbara Hiepworth, is orde en soberheid, die het eerst op de voorgrond traden in het mid den der dertiger jaren, en die van toen af een integrerend deel van haar beeldhouwkunst uitmaken, met hernieuwde directheid naar voren gebracht. Zo zijn haar organische beeldhouwwerken, zeer in overeen stemming met deze periode van her nieuwde beeldende klaarheid. Voor aanstaande kunstenaars als Hepworth en Bacon, wiens radicaal afwijzen van alle compromissen erg bewonderd wordt door jonge schilders, werken stimulerend in deze open atmosfeer van vrij onderzoek. Men moet ver te ruggaan, wil men een gelijkaardige periode vinden, waarin frisse levens kracht zo uitgesproken de Britse kunst doordrongen heeft. Onmiddellijk na de oorlog rustte de reputatie van de Britse kunst gro tendeels op enkele markante perso nen; zoals Francis Bacon en Henry Moore. Hun tijdgenoten Barbara Hep worth, Ben Nicholson, Graham Su therland en Victor Pasmore ontwik kelden uit vooroorlogse vorming een sterk persoonlijk uitdrukkingsvermo gen. Deze zes kunstenaars hebben grondig de twee radicale stromingen van de kunst der twintigste eeuw aan gehangen: surrealisme en abstractie. Deze stromingen ondervonden veel verweer van een soms zuiver be krompen en plaatselijke visie, die haar

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1966 | | pagina 13