NIITS STATION WERD KUNSTENAARSCENTRUM
Hongarije
kocht
N PAKJES
N PAKJES
aar U moet
N PAKJES
gde prijzen
Cn mi/" ""5 de toilette"
WEER
VRIJE EXPRESSIE
MOGELIJK
ACHTER
IJZEREN
GORDIJN
DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 5 NOVEMBER 1966
3erd
alledaagse voorwerpen in bot metaal,
hebben hem gebracht tot de glim
mende werken in aluminium en
chroom, waar hij nu aan toe is.
TS/Ulliam Turnbull, die zich rond
vijftig bezighield met het ver
vaardigen van zuilen in hout, steen
en brons, die erg veel gelijkenis ver
tonen met totempalen, schildert nu
sobere, platte vlakken op metaal,
van eenzelfde kleur, die elk loodrecht
omhoog rijzen vanuit een horizon
tale basis. Hij is een van de zuiverste
kleurschilders van Engeland.
Anthony Caro werd rond 1950 fel
bewonderd om zijn sterk gemodel
leerde, dramatische bronzen figuren.
In 190 schakelde hij over naar het
medium van standaard metalen bal
ken, stangen en staven, bijeengebracht
in open structuren, en beschilderd om
het in elk beeldhouwwerk besloten
eigen karakter te onderlijnen.
Het is een beeldhouwtaal die ver
telt van originaliteit en flexibiliteit,
en die zowel onze zinnelijke als onze
emotionele gevoeligheid aanspreekt.
Uit deze bemerkingen wordt het dui
delijk dat de Britse kunst overging
tot een geconcentreerde bekommernis
om de essentiële elementen van het
esthetisch experiment. De meest be
langrijke factor in deze ontwikkeling
is de Amerikaanse invloed geweest
op de Engelse kunstenaars tijdens
deze laatste tien jaar. De zekerheid
en de macht van de Amerikaanse
kunst, heeft een beslissende invloed
uitgeoefend, sinds de eerste grote ten
toonstelling van Amerikaanse ab
stracte kunst te Londen in 1956.
\\7"illiam Scott, is een intrigerend
voorbeeld van een kunstenaar,
gevormd volgens Europese traditie,
bij wie het voorbeeld van de Ameri
kaanse abstracte kunst, totaal nieuwe
mogelijkheden vrijmaakte. De Ameri
kaanse stijl in schilderen heeft ook
haar invloed gehad op de eerste rijpe
kunstenaars van de jonge generatie.
Buitenstaanders onder hen zijn die
genen die Engeland dit jaar verte
genwoordigd hebben op de Biënnale
van VenetiëBernard en Harold Co-
hen, Robyn Denny en Richard Smith.
Dank zij hen is de schilderkunst rond
1960 met nieuwe proporties uitge
breid, waarbij zij de toeschouwer ac
tief betrekken in het werk. Wanneer
we het hebben over het doek als to
tale eenheid in oppervlakte en ruim
te, dan is dat nooit sterker verwezen
lijkt dan ln de laatste wei ken van
Bernard Cohen; méér bevattelijk pro
vocatief dan in de zogenaamde „in
formal painting".
IJoewel de Engelse „pop" art onaf-
hamkelijk opkwam, lijdt het toch
geen twijfel dat het zijn concentratie
en formele sterkte aan het Ameri
kaanse voorbeeld ontleende. In feite
is de hedendaagse Engelse kunst een
bewijs voor de volledige ineenstorting
van elke definieerbare grens tussen
figuratieve en abstracte kunst, zoals
we dat kunnen zien in de schilderij
en van Joe Tilson en Ptrick Caul-
field. Tilson, die altijd even sterk ge
activeerd werd door een instinct voor
formele vitaliteit, als door zijn geas
socieerd beeldenspel, heeft bijna vol
ledig afgezien van zijn specifieke re
ferenties in zijn laatste schitterende
reliëfs. Caulfield, gefascineerd door
de manier waarop een doorgedreven
vereenvoudiging een onmiddellijke on
dervinding voor ons wordt, heeft er
netwerken van ongewone formele
kracht van gemaakt. Al deze kun
stenaars hebben één doel met elkaar
gemeen: het opnieuw appreciëren van
de functie van elk onderdeel in hun
schilderijen; een stroming die eigen
lijk lijnrecht staat tegenover „pop".
Men krijgt de indruk dat de Engel
se avant-garde nooit zozeer betrok
ken geweest is in een doelmatig on
derzoek naar verdere mogelijkheden,
zoals die nu eigen is aan de ontwikke
ling van schilder- en beeldhouwkunst.
Inderdaad, de eerste golf van Ame
rikaanse abstracte kunst veroorzaak
te een sterke deining en een uitge
breide weerklank bij de Engelse kun
stenaars, en het tegenwoordige kli
maat van grondig onderzoek kan
slechts volledig begrepen worden, als
wij het steeds nauwere contact onder
ogen nemen met een tweede golf. De
dramatische onmschakeling in de
beeldhouwkunst van Caro in 1960,
stond nauw in verband met Ameri
kaanse schilders als een Noland, die
steeds meer evolueerden naar een
grotere eenvoud in de schilderkunst,
onder de vorm van een totale fusie
van kleur, vorm en functie. Deze
hoofdbekommernis, van vitaal belang
voor Smith en Denny, staan centraal
bij nog jongere schilders als Huxley,
Sedglcy, Moon, Hoyland, Cook en
Lancaster, alsook Bridget Riley, die
een steeds strenger wordende begren
zing vertoont wat betreft kleur.
Al deze' kunstenaars zijn van me
ning dat de beperkingen die zij zich
opgelegd hebben, een grotere vrijheid
verlenen aan hun kunst. Dat geldt
ook voor de jongste generatie vam
beeldhouwers, geleid door Phillip
King en William Tucker. De recente
plotse verschijning van de kleur in de
Britse beeldhouwkunst, toont aan hoe
de beide disciplines delen in de ana
lyse van de basiselementen. Dit on
derzoek verenigt nu kunstenaars uit
alle generaties, en overtreft de ver
wantschap in groep en stijl.
Verschanste posities en radicale
onwrikbare verklaringen, zijn niet
langer in trek en van dominerend be
lang. De huidige strekking is er een
van onbegrensde mogelijkheden.
RICHARD MORPHET
jyjet zijn stuk „La Reine Morte"
heeft Henry de Montherlant
een groot succes, ofschoon het meer
een lees- dan een speelstuk is. Bij
de première in de Comédie Fran-
gaise ging het doek aan het slot
meer dan 25 maal omhoog. In al
zijn deugden en gebreken wordt
de mens niet alleen van vroeger,
maar ook van heden, ten tonele
gevoerd, waarbij de vrouw er be
ter afkomt dan de man. De vrou
welijke hoofdpersoon, Inès del
Castro, la Reine Morte, is een hel
din en sterft als martelares. Alle
mannen, die haar omringen, zijn
schurken of lafaards.
Ferrante is koning van. Portugal.
Een schijnbaar sterke figuur, die in
naam van de christenheid althans
dat meent hij een koloniaal rijk
heeft gesticht en de heidense Moren
uit zijn land heeft verdreven. Zijn
leven loopt ten einde. Nog één daad
.wil hij verrichtenPortugal vereni
gen met Navarra. Daarvoor moet
zijn eigen zoon Don Pedro trouwen
met de infante van Navarra. Het hu
welijk mag rustig een huwelijk uit
berekening zijn. Liefde hoeft er niet
aan te pas te komen. Als Don Pedro
met de infante trouwt, is er geen en
kel bezwaar, dat hij Inès del Castro
als maitresse achter de hand houdt.
Concubinaat is als overblijfsel van
de Moren in Portugal en Navarra
toegestaan. Don Pedro weigert, maar
uit angst voor de woede van zijn
vader zegt hij hem niet de waarheid.
Niet zeer moedig laat hij het aan
Inès over de koning te zeggenwij
zijn al in het geheim getrouwd en ik
verwacht van Don Pedro een kind.
Ergo staat de koning voor het vol
dongen feit, want het kerkelijk
gesloten huwelijk is onontbindbaar.
De paus weigert nietigverklaring. De
raadgevers van de koning adviseren
Inès uit de weg te ruimen, wat de
koning doet uitroepen, dat men in
Portugal toch wel heel ver verwij
derd is van het koninkrijk der heme
len. Toch weten de raadgevers hun
zin door te drijven door de koning
het verwijt voor te houden van laf
heid: zoveel vijanden bedwongen en
op de loop gaan voor een vrouw
Ferrante gaat verder dan Pilatus, dis
zijn handen in onschuld waste. Hij
neemt de woorden over van de ho
gepriester Kaïfas, die oordeelde, dat
beter 'één mens kan worden geofferd,
opdat niet een geheel volk verloren
gaat.
In een laatste onderhoud met Inès
laat de koning zijn leven de revue
passeren. Van dat leven blijft niet
veel over. Hij, de grote Ferrante, de
machtige Ferrante, stichter van een
overzees gebied, bedwinger van de
Moren, schrik van alle rebellen, is
toch niet veel meer dan een arme
zondaar. Weldra zal hij voor Gods
rechterstoel moeten verschijnen en
wat zal er dan van al zijn werken
overblijven Niet veel en misschien
wel helemaal niets. Hoogstens een
portret aan de muur. Maar de men
sen, die naar al die protretten staan
te kijken, zullen zich niet één van
Ferrantes daden weten te herinne
ren. Zij zullen van al die familie
portretten zeggen kijk, die vent z'n
neus is wat langer dan die van de
anderen.
Het wapen van de sluipmoorde
naar doet zijn werk. Inès is dood
Maar op hetzelfde ogenblik staat
ook het hart van de koning stil. Alle
hovelingen, raadgevers, ministers en
edellieden wenden zich van zijn stof
felijk overschot af en kussen de ver
stijvende hand van Inès, Reine Mor
te, als teken van onderwerping. Hy
pocriet buigt de leugen zich voor de
waarheid, zoals Mefisto zich in de
proloog van Faust buigt voor God,
maar desondanks zijn oude rol van
duivel blijft spelen. Zelfs de lieve
lingspage van Ferrante, een kind van
dertien jaar, loopt van de dode ko
ning vandaan en knielt naast de
dode Inès. Zij alle eer, die haar toe
komt, hij, de koning, alle schande,
die hij verdient.
Er Was eens een station. Dat werd
In nn,t^al'p 'aren se'eden toen er
flen and bi-ina Seen auto's re-
w.' ,rM'es sebouwd op de plek
den i beS'nt mooi te wor-
Kpi,i''n Uolandseck, halverwege
een J e" oblen'" Omdat het niet
den ","n s'ation moest wor-
bruik.rn het nict zoals 8e-
"hidden in de stad ge-
S maar aan de rand van de
Riin K" een punt' waar men de
W bijzonder goed kan zien. Het
die mo°' Nation, althans voor
iranTn-,met eel1 buiten-
talen i/S smeedijzer. De feest-
StaljiL,„i, "erdieping boven de
Maat tii Wlt marmer bekleed.
bet statiJ"™ .Rinsen voorbij en
werd oud en grijs.
Kn sprookiek kt uCt verhaal als
de nuchter»' emt dan ook
het exotóSi ""kelijkheid. Gezien
ngat Xn0rtdennde Vereiste
«ok n« ?.de Slutse spoor-
awarte likt Hstatlon-tolanseck rp
Peuze gebouw onrendabele pom-
vV gesloopt ntt worden Sesl°-
0-nde z;;n p" Dat zou een treurig
s,cbe g«chietweSt Van de romanti-
-tobannes wanneer niet
k GodeskS-o n' ,k"nsthandelaar
S"*11, ik zooh, bostaan- .Ach
dasberg en I. r."™ten in Bad Go-
i»4e kumti mg' Rl"mten waar
den 4 ars ^Ruc^en kunnen
f^hiaai vond i£en het zoeken
hndseck." 00 station Ro-
Schilders WbepijJ°nge kunstenaars
beel<*houwers, architec
ten en musici, werkgelegenheid bie
den. Een atelier en een woning, waar-
ir zij een jaar of een half jaar on
gestoord kunnen werken. De betrok
kenen moeten dan op hun beurt
Wasmuth helpen bij het verwezenlij
ken van een aantal plannen op sociaal
gebied.
En zo begon het een paar jaar ge
leden. Kunstenaars uit de kring rond
om Wasmuth gaven schilderijen. De
opbrengst daarvan werd gestort op
rekening van het door Wasmuth op
gerichte Genootschap „Kinderen in
Nood." Van dit geld werden kinder
speelplaatsen gebouwd voor kinderen,
die aan de zelfkant van de welvaarts
staat opgroeien in Born en Düs-
seldorf, in Duisburg en München-
Gladbach. „Dat is al allemaal verleden
tijd. De kinderbewaarplaatsen zijn
aan de kerken overgedragen. Het Ge
nootschap „Kinderen in Nood" kan
zich intussen zelf bedruipen. Wèl
wordt het nog altijd door Wasmuth en
zijn kunstenaars gesteund.
Voor d'it doel heeft hij be
gin vorig jaar het genootschap
„Arts and Music G.m.b.H." opgericht.
Deelnemers zijn de pianisten Stefan
Askenase en Yalta Menuhin en Jo
hannes Wasmuth. In de raad van
advies van dit genootschap zitten be
kende kunstenaars als Marcel Mar-
ceau en Oskar Kokoschka. En het
was Marceau die gepakt werd door de
inval om het station Rolandseck te
gaan gebruiken. Het station moest
bewoonbaar gemaakt worden. Zoiets
kost geld. Wasmuth wilde geen bedel
brieven rondsturen. Een beetje tam
tam voor het goede doel gekruid met
een snuifje snob-appeal bleek het
juiste recept. Hij organiseerde in het
oude stationsgebouw een „galafeest
voor kunstenaars en mecenassen."
Wasmuth riep en iedereen kwam.
De zeer hoge toegangsprijs bleek geen
beletsel. De gasten kwamen per spe
ciale trein uit het Roergebied, uit
Dusseldorp en Keulen. Peter von
Zalm, de bekende televisieproducent
was er en Carlo Schmid, de vice-
president van de bondsdag en Inge
Brandenburg, de bekende jazz-zan-
geres, die op het feest optrad. Al
lemaal moesten zij hun kaartje laten
knippen. Want nog is Rolandseck een
station, waar 43 treinen per dag stop
pen.
In het oude gebouw ging het die
avond levendig toe. In de grote feest
zaal speelde het orkest van Kurt
Edelhagen of werden films vertoond.
Een verdieping lager was het Man-
gelsdorf-kwintet in actie. Op het
terras werd een os aan het spit ge
braden. Op de grote buitentrap ston
den pages in rode livrei en aan de
voet van de trap werd bier uit gro
te vaten geschonken. Men zag smo
kings en spijkerbroeken. Men amu
seerde zich kostelijk en bovendien
voor een goed doel.
Dit is allemaal al weer ruim een
jaar geleden. Wasmuth heeft ook al
meer dan een jaar geleden het sta
tion gehuurd. Wat is er intussen ge
beurd „Wel, we hadden een tweede
feest. Toen hebben we het station een
beetje opgeknapt. Marcel Marceau, die
bij de opening niet aanwezig kon
zijn, kwam om in het station een
voorstelling te geven. We hadden een
paar jazzconcerten, van een ervan
hebben we een plaat laten maken
„Jazz in het station". Er was een
gastspel van het „Living Theatre" uit
New York. Gedurende twee weken
gaven drie Tsjechische componisten
recitals,"
Daarna werd werk- en woongele-
geheid voor jonge kunstenaars ge
schapen. Vier ateliers in totaal. In een
daarvan woont en werkt al ruim een
jaar een beeldhouwer uit Boedapest.
De „Arts Music G.m.b.H." heeft ook
dit jaar al 70.000 D.M. in het oude
station gestopt. Wasmuth heeft nog
vele plannen. „Ik denk aan lezingen
uit eigen werk door dichters, aan dis
cussies tussen kunstenaars en „ge
troffenen" dat zijn voor mij men
sen uit de slums, de achterbuurten,
daklozen. We willen ook een kleine
kunstverzameling in het station op
bouwen en een drukkerij voor biblio
fiele boeken."
Daarvoor heef. „Arts Music" veel
geld nodig. Wasmuth kwam aan, dat
geld. Alle Duitse kranten hebben over
„Arts Music" geschreven toen Os
kar Kokoschka een portret van Ade
nauer schilderde. Voor 200.000 D.M.,
een bedrag dat door de uitgever van
een geïllustreerd blad in München
werd geschonken niet als honora
rium voor Kokoschka, maar als bij
drage voor „Arts Music", waarvan
Kokoschka adviseur is. De bondsdag
in Bonn kreeg het schilderij, een
kwart van het geld werd geschonken
aan „Kinderen in Nood". De rest van
het geld werkt in stilte voor een goed
doel. Johannes Wasmuth blijft bij
dergelijke acties het liefst op de ach
tergrond. Hij verafschuwt het woord
„liefdadigheid" hij spreekt liever
van „sociale taken". Niet hij staat, op
de vooorgrond als gevierd mecenas,
maar zijn invallen. Men mag be
nieuwd zijn naar de volgende.
Friedrich W. Husemann
József Garanyi: Kompositie
Gedurende vele jaren is van werkelijke kunstbeoefening in Hongarije
nauwelijks sprake geweest. Het van staatswege opgedrongen realisme
moet daarvoor in hoofdzaak verantwoordelijk ivorden gesteld.
Daar blijkt de laatste jaren verandering in te zijn gekomen. Men kan
nu ook daar spreken van een vrije(l) expressie. De jarenlange opgekropte
energie blijkt zich met goede resultaten te kunnen uitlevenVooral
keramiek neemt een voorname plaats in. Bekende namen op dit terrein
zijn Margit Kovacs, Livia Gorka en Katalin StaindlVan hen werd werk
getoond op de jongste landelijke kunstnijverheidstentoonstelling in Hon
garije.
Volgens een cultuurprogrammaheeft de Hongaarse overheid zich
tot taak gesteld de kunstnijverheid te bevorderenOnder dit programma
vallen ook de verbetering van wooncultuur en de kunstzinnige vormge
ving van gebruiksvoorwerpen.
uitdrukking vond in sociaal-realisme
en neo-romantiek. Deze kunstenaars
hebben thans echter allen een grote
rijpheid en een sterk gezag bereikt.
Hedendaagse jonge schilders en
beeldhouwers, die in de dertiger ja
ren pas het levenslicht zagen, kunnen
zich nu vrij ontplooien in een open
en ontvankelijke sfeer. De grootste
moeilijkheid die zij te verwerken krij
gen, is misschien wel juist die geest
van totale vrijheid en openheid, en
het gemak waarmee een nieuwe stijl
er tegenwoordig ingaat. Dat kan wel
eens een bekoring zijn om zich al te
snel door iets te laten meeslepen, nog
voor zij eigenlijk de tijd hebben ge
kregen om een persoonlijke kijk te
ontwikkelen. En wat méér is; gaat een
nieuwe stijl er tegenwoordig goed in,
hij is ook snel uit de belangstelling
verdwenen.
Toch is de sfeer die nu heerst heel
wat gezonder dan die van vroeger,
en zal een jong talent er veel meer
door aangemoedigd worden. Voor ern
stige kunstenaars is verscheidenheid
geen hinderpaal. Het zal eerder een
stimulans tot concentratie zijn, en
tot de ontwikkeling van een eigen,
gedisciplineerde stijl.
<3terk en Individueel werk wordt nu
voortgebracht door kunstenaars
onder de veertig jaar. Dit is mis
schien de eerste generatie voor wie
vrijheid van opvatting een vanzelf
sprekend verschijnsel is geworden.
Gelukkig zijn ze ook veel kritischer
en nuchterder dan vroegere genera
ties. Hun eerste zorg blijft de nood
zaak tot ontdekking en bewustwor
ding, veel meer dan de gebondenheid
aan een bepaalde formule of theorie.
Vrijheid van vooroordelen is dus een
voorname factor in hun houding.
Deze „open" toestand wordt gedeeld
door kunstenaars van de middelbare
generatie, die het eerst opvielen in
de moeilijke toestand waarin zij zich
bevonden, omdat zij figuren als Moo
re, Bacon en Sutherland volgden.
Voor veel schilders betekende dit de
versmelting van hun produktie met
de eerste uitingen van Amerikaanse
abstracte kunst. In de jaren vijftig
kan dit worden opgemaakt uit het
werk van Wynter, Lanyon en Da vie,
verwant met Tobey, de Kooning en
Pollock. Deze duidelijke tendens staat
in scherp contrast tot de hedendaag
se algemene voorkeur voor under
statement en formele klaarheid.
In de midden-generatie vinden wij
Alan Davie. Zijn werk is rijk aan fi
guratieve suggesties, speciaal mense
lijke en dierlijke vormen. Maar nu
toont hij een duidelijke neiging lot
overladenheid.
Dit is ook het geval met de schil
dersgroep dit zich concentreert rond
het Engelse vissersdorp St.-Ives, waar
de abstracte atmosfeerlandschap
pen uit de jaren vijftig standhouden.
Roger Hilton's talent voor combina
ties van landschappen met erotische
taferelen is gegroeid in het lyrische
vlak. De speciale voorkeur van Bryan
Wynter voor beweging en licht-pe-
netratie komt tot uitdrukking in dy
namische beeldhouwwerken met kla
re, sterkgekleurde vormen, draaiend
op draden. De speurtocht van Patrick
Heron naar pure kleur, heeft een
grotere weerklank gevonden, en Ter
ry Frost schildert grote, platte, één-
kleurige segmenten, die aan Ellsworth
Kelly doen denken.
Een gelijke ontwikkeling is te zien
bij de beeldhouwkunst. Tien of vijf
tien jaar geleden waren strakke spijl-
vormen en antropomorfistische beel
den van angst en kwelling aan de or
de van de dag. Nu zijn het kleuren;
evoluerend van directe naar weke, ijle
en subtiele tinten, en klaar-omlijnde
vormen die domineren. Drie beeld
houwers uit de midden-generatie, al
len geboren in 1924, zijn een mooi
voorbeeld van die verandering in ori
ëntatie.
Eduardo Paolozzi heeft steeds be
langstelling getoond voor het schep
pen van beelden uit fragmentarische
elementen. Reeds vroeg stond hij on
der invloed van de dadaïstische en
surrealistische ideeën. Zijn sjokkerige
en wankele figuren uit de vijftiger
jaren, vervaardigd uit verbrijzelde en
opnieuw verzamelde indrukken van
Toon Prüst (23) tekent cartoons.
In De Trapkes te Breda zjjn er te
zien. Simpele, soms nog wat onze
kere, zwarte lijntjes en vlakken.
Schrijnend grappig. „Sociale kri
tiek", zegt hij, „al is dat een groot
woord". Toch is hij geen predi
kant; ze staan er wel op. Ook is
h|j geen cynicus, maar deze zal er
wel een opdoffer krijgen. Zijn
«schrift" is soms nog moeizaam,
maar het zit erin. Het zwaarwich
tige leven en ons eigen leventje
kan goede cartoons gebruiken voor
te noodzakelijke relativiteit. De
schijn-gewichtheffer; de nihil-ob-
stat-pii; Het duivelse zelfportretje
in een doosje; Krans voor eigen
standbeeldwt komen „het" en
allemaal tegen. Misschien het
meest bij onszelf.
Harold Cohen: „First folio E" (1965).
oinds 1948 is de internationale
waardering voor de beeldende
kunst in Engeland voortdurend ge
stegen. De Britse kunst is sinds die
tijd zo geëvolueerd, dat zij nu een
rijker spectrum van werkstukken
toont en over meer uitbreidingsmo
gelijkheden beschikt dan ooit in
die eeuw. Eén van de redenen hier
van is de herontdekking door de
jonge generatie van die uitdruk
kingsmogelijkheden, die dertig jaar
geleden voor het eerst hun ingang
deden in de Engelse kunst, en die
nu meer algemeen gewaardeerd
worden.
In het w erk vau Barbara Hiepworth,
is orde en soberheid, die het eerst
op de voorgrond traden in het mid
den der dertiger jaren, en die van
toen af een integrerend deel van
haar beeldhouwkunst uitmaken, met
hernieuwde directheid naar voren
gebracht. Zo zijn haar organische
beeldhouwwerken, zeer in overeen
stemming met deze periode van her
nieuwde beeldende klaarheid. Voor
aanstaande kunstenaars als Hepworth
en Bacon, wiens radicaal afwijzen van
alle compromissen erg bewonderd
wordt door jonge schilders, werken
stimulerend in deze open atmosfeer
van vrij onderzoek. Men moet ver te
ruggaan, wil men een gelijkaardige
periode vinden, waarin frisse levens
kracht zo uitgesproken de Britse
kunst doordrongen heeft.
Onmiddellijk na de oorlog rustte
de reputatie van de Britse kunst gro
tendeels op enkele markante perso
nen; zoals Francis Bacon en Henry
Moore. Hun tijdgenoten Barbara Hep
worth, Ben Nicholson, Graham Su
therland en Victor Pasmore ontwik
kelden uit vooroorlogse vorming een
sterk persoonlijk uitdrukkingsvermo
gen. Deze zes kunstenaars hebben
grondig de twee radicale stromingen
van de kunst der twintigste eeuw aan
gehangen: surrealisme en abstractie.
Deze stromingen ondervonden veel
verweer van een soms zuiver be
krompen en plaatselijke visie, die haar