Oude eenden sterven niet JACHTPARTIJ IS GEEN SLACHTP.4RTII Fraulein-wonder VIJF GLAZEN PER DAG IS DE JUISTE HOEVEELHEID JTBON" DEED VERRASSENDE Eendenkooi is producent, inplaats van een vernietiger Windschermen kunnen oogstopbrengsten belangrijk vergroten Herten lusten geen gecultiveerd voedsel 55' Onderzoek naar bierverbruik op Belgische universiteiten Troost voor hem die in de put zit DAGBLAD DE STEM" 27 ''Van één onzer verslaggevers) ARNHEM De ervaren eend heeft de kooiker goed door. Hij laat zich niet meer lijmen voor de fuik, die zijn onherroepelijke dood betekent. Met de wijsheid van zijn vijf levensjaren houdt hij zich rustig op in de vijver ervoor. De fuik zelf is goed voor de jonge eend, die de truc van de een denkooi nog niet kent. Jammer genoeg kan deze jonge man het nooit meer navertellen. De oplossing van het raadsel is tevens het einde van zijn le- vensbestaan. De oudere eend weet wel beter en daarom heeft de kooiker het andere uiterste gekozen. Hij sloot vriendschap met het levenswijze dier, gaf hem een broedkooi en liet hem zijn gang gaan. En zo zorgen de hon derd eendenkooien in Nederland tegenwoordig voor een verdubbeling van de eendenproduktie. Het werd een merkwaardige ontdekking van een even merkwaardig „Instituut voor toegepast biologisch onderzoek in de natuur". Zo verging het ook met het onderzoek van de korhoenders. Deze dieren stier ven uit. Natuurlijk sterven ze uit. zei men „Het zijn nu eenmaal oer-dieren, die zichzelf overleefd hebben." Na een diepgaande speurtocht kwamer totaal andere feiten aan het licht. Niet het oer-dier was er zelf de schuld van, maar de verwaarloosde heide. Een nog veel merkwaardiger resultaat leverde het onderzoek op naar de recreatie en de natuurbescherming in het Noordholland se duinreservaat. De resultaten waren verrassend. De befaamde Noordholland se duinen worden namelijk bezocht door een even groot aantal individuele recre atiezoekenden ais toeristen-in-massa. „Waaruit blijkt, dat het beleid in de toekomst in feite evenveel rekening zal moeten houden met de individuele na tuur- en rustzoeker als met degenen, die zich meer tot het massa-toerisme aangetrokken voelen", zegt de directeur van het in Arnhem gevestigde instituut dr. A.B. Voute. ,,0\erigens blijven wij met onze vijftig vaste researcli-krachten angstvallig buiten allerlei beleidsvragen. Wij onderzoeken oorzaak en gevolg en leggen het in onze rapporten vast. Er naar handelen is punt twee, want het uitvoeren van maatregelen is heel vaak een kwestie van economie." Dit geldt voor bodemonderzoek, maar ook voor de resarch rond de insectenbestrijding, voor de bosbescherming en voor het behoud van herten en reeën zonder al te veel schade "oor de landbouw". „Met herten maak je ook van alles mee", vertelt dr. Voute- Op een gege ven moment heeft zijn instituut in de Veluwse bossen voederakkers aange legd met zo op hef oog vorstelijke hap jes gras voor de herten Maar wie er ook op kwam grazen, niet de herten. Bij onderzoek bleek, dat de fraaie die-» ren toch maar liever wild gras te gra zen nemen. Nu weet het instituut het. Op de voederakkers groeit nu het - wat gecultiveerde wilde gras en de dieren zijn er gek op- „Zo bescherm je de landbouw en de herten", meent dr. Voute. „Maar als ze brede autowegen door de Veluwe gaan aanleggen, rijden ze de herten natuurlijk weg", mompelt hij er voorzichtig bij. Het instituut voor toegepast biolo gisch onderzoek in de natuur doet veel meer. Het beweegt zich ook rond kunst matig opgezette windschermen op de akkers. De zogenaamde houtwallen zijn uit de tijd. Zij vermolmen ^'n zijn ver- zamelbronnen voor insecten. Met wind schermen is dit totaal anders. Ze zijn lang houdbaar en b' vorderen de op brengst van de oogst. In sommige ge vallen is dit zelfs 100 procent meer ge weest, zoals in het Zeeuwse fruitgebied hij peren en pruimen. Percelen bonen elders in het land bleken zo'n tien pro cent meer op te brengen dan zonder windschermen. verloopt het merkwaardige leven van dr. A. B. Voüte en zijn 50 medewer kers van het Instituut voor toegepast biologisch onderzoek in de natuur. Een instituut, dat thans 25 jaar bestaat, groeide uit T.N-O, en houdt zich, nu onder het ministerie^van landbouw en visserij bezig met het onderzoek van de grond en de bestrijding van insektcn ten bate van flora, fauna, recreatie en land bouw. Eendenkooien, voederakkers voor herten, de gedragingen van wespen, mie ren. insekten e.d. vallen onder dit onder zoek. Maar ook het nut van windscher men voor land- en tuinbouw en de be wegingen van zeehonden. Zeehonden zijn precies als eenden en herten. Je kunt er van alles mee beleven. In 1959 sig naleerde men in het Waddengebied 900 zeehonden, in 1964 waven er al 1400. In het Deltagebied daalt het aantal sterk: in 1959 nog 800. in 1964 maar 300. Het onderzoek van het instituut heeft al heel wat resultaten bereikt. Voor de 100 eendenkooikers bijvoorbeeld die Nederland nog kent Hun bestaan of nevenfunctie werd bedreigd, omdat zij de eendenstand zouden uitroe'en De ge gevens wezen het tegendeel uit. Goede resultaten ook voor de voederakkers voor herten en voor de windschermen ten behoeve van de landbouw. Ook gun stige resultaten voor het Noordhollands duingebied en het befaamde Haagse Meyendel. Natuurlijk zijn er veel meer resultaten- Maar vele ervan blijven on der de dekmantel. ,,Een wetenschappe lijk onderzoeker moet zich daarover niet opwinden", merkt direkteur Voüte van ..Itbon" nuchter op. Natuurlijk doet hij het wel eens. Hij is ook een mens met zijn persoonlijke eerzucht. En dan is het voor hem soms verdraait sneu, wanneer de resultaten van zijn soms ja renlang onderzoek voorgoed in een gro te kast of diepe lade verdwijnen." De insektenbestrijding is een hoofd stuk apart. Jarenlang heeft men gezwo ren bij giftige bestrijdingsmiddelen, maar de wetenschap zet er thans een groot vraagteken achter. Insekten wor den er langzamerhand immuun voor en daarmee schijnt het lot van de insecti ciden in de toekoms* wel bezegeld te zijn Al zal het nog wel jaren duren voordat de wetenschap het vraagteken geheel verwijderd heeft. Het Itbon ge bruikt in ieder geval nu al minimale hoeveèlheden giftige bestrijdingsmidde len in de bosbouw Er zijn vele andere methoden, „maar dan zal men wel iets meer moeten goed vinden dan nu. Een vlekje op boom, ap pel peer of zo" ..egt dr Voüte, die meent dat de mens in zijn eis naar volmaakte bloemen planten, groenten, fruit langzamerhand wat te ver dreigt te gaan. „Volmaaktheid is hier name lijk onmogelijk. Weet u wat die Ameri kaanse appelkweker deed, toen zijn fruit door een zware hagelbui getroffen werd? Hij verstuurde het gevlekte fruit rustig naar zyn afnemers met een briefje, dat de hagelvlekken een goed teken waren, omdat zelfs in zo'n klimaat dezé fraaie appels konden groeien. Voortaan wüden zijn afnemers geen ander, dan dit ge vlekte fruit meer'.' De jacht is weer open. En dat betekent dus ook weer protesten van dierenbeschermers, die denken dat de jacht bestaat uit het neerknallen van wild zodra dit „in 't vizier" komt. Jagers zijn echter geen brute dierendoders. in de primitieve maatschappij was (en is) het een kwestie van dood of leven ,;oor de een of de ander. Het dier zag in dat tweebenige wezen een sma kelijk hapje; aan de andere kant was de spreuk: „Het is de groente die het 'm doet" nog niet wijd verbreid, dus de mens zag er, als aileseter, geen been in het dier aan te vallen en op te eten. Bij een gecultiveerd volk is daarvan geen sprake meer. Het zelf doden van de dieren is niet meer nodig. Dat doen nu heren in witte jassen voor ons. Het vlees ligt in vele variëteiten, panklaar, in diepvries-vitrines op ons te wachten. Is de jacht dan toch een over leefde sport? Er zijn echter nog steeds mensen, die de smaak van echt wild wil len proeven. Die is toch wel heel anders dan die van die door en door tamme koe die als oeros in vroeger tijd een heel wat pittiger en kruidiger smaak had. Dat weten we niet uit eigen ervaring, maar van een oervader, Bo met de knots, die ons dit als beeldverhaal op een rotswand vertelde. Er kriebelt en ritselt in ons bloed nog steeds, zoiets als een jachtinstinct, dat wij van deze voorouders hebben ge ërfd. De mens is echter door zijn voor treffelijke wapens altijd superieur aan het dier. Er blijft voor het jachtinstinct niet veel over, als het op het „neerleg gen" van wild aankomt: het gaat te ge makkelijk. Daarom heeft de mens, dat wil zeggen de jager in de mens, voor zichzelf een aantal regels vastgesteld, waarmee hij het zich wat moeilijker maakt. En de echte jager, die ondanks de verlopen eéuwen toch nog een beet je oermens is, houdt zich aan die re gels Hij jaagt „weidelijk." Het wild krijgt een kans om weg te komen. Hij zal daarom het wild niet overvallen, zoals mogelijk is bij dieren' met schutkleuren. Die kan men dicht naderen, voordat zij vluchten. Het zou zo gemakkelijk zijn zo'n haas, patrijs of fazant te doden. Maar de jager voelt er niets voor zo'n dier ,,aan flarden" te schieten. Dit kleinere wild wordt daarom door drijvers opgedreven. Het wild is dan in beweging. Het kan zich verbergen, zo dat de drijvers het ongemerkt passe ren wat meer gebeurt dan u denkt of het kan de „geweren",, zoals de ja gers tijdens de jacht worden genoemd, ontwijken en zo aan het dodelijke schot ontkomen. Dit rennende of vliegende wild nu vormt het doel van de weide lijke, sportieve j^ger. Is het schieten van te dichtbij zijnd wild oneervol, aan de andere k/nt mag het ook niet te ver weg zijn, omdat dan de kans bestaat dat het wild wordt gemist of aangeschoten, wat nog erger is. omdat de jager dan verplicht is dit dier direct op te sporen en het een „vangschot" (eindschot) te geven. Op dit kleinwild wordt geschoten van ongeveer 15 tot 40 meter afstand. Ook wordt bijvoorbeeld niet geschoten op een fazant die lager vliegt dan 12 a 15 meter. Maar vliegen moet ie, want het is tenslotte een vogel, en liefst met grote snelheid, zodat het schot niet te gemakkelijk wordt. Dat is wat de jager trekt. Jagen is echter meer dan een tijdver drijf. Het is ook noodzakelijk. De nood zaak van het jagen op wild wordt mede bepaald door de landbouw. Er zijn nu eenmaal dieren, die aan de oogst aan zienlijke schade zouden toebrengen, als men ze hun gang liet gaan. Daarom mag het hele jaar door gejaagd wor den op houtduiven, Vlaamse gaaien, ek sters, kraaien en konijnen. Zij zijn de grootste belagers van de landbouwgewas- (Bijzondere correspondentie) BONN Vrouwen speelden in het politieke leven an West-Duitsland tof nu toe slechts een secundaire In het algemeen gold het type van de dikke matro- 3 5 meest gangbare cliché voor aan politiek doende !°Uwen' ^af schijnf te veranderen. Nadat reeds de arm ante liberale afgevaardigde Hedda Heuser het af- Bo°w w" Zif,ingS'aar van journalisten de titel „Miss n s sg gekregen had, doet thans het „Duitse Fr'au- Jo S.°n^e' 'n de gestalte van de knappe 32-jarige de f>'Sfe ^'su'a Krips haar intrede in het parlement aan s men ma9 wel zeggen, dat zij het Duitse kin W°or<^ 'Jan9 kiaar - weinig verstand" buiten wer- fens (i Sz'i 's afgestudeerd in de politieke we- vjn c en werkfe tot voor kort aan het Ministerie mei onom'sche Zaken. De aantrekkelijke academica is den f n econoom 9e'i"ouwd en werd door de overle end Al'1C'Ce6XPer' van de socialistische partij Duits- tyke ca ^''er' voor de politiek ontdekt. Haar eige.n- Psrleml'?'6 i 6®on Pas onlangs tijdens de Westduitse vrouwe>|n-i.SVe' r'W3en- e 'n Keulen wonende jonge „2f'«1 "ch stallen in Stl (Van onze correspondent) BRUSSEL Jaar-in-jaar-uit liggen de Belgen in een spannende nek- aan-nek-race met de Beieren om te weten wie de titel heeft verdiend van de strafste bierdrinkers ter we reld. Om kans te maken op zo'n na tionale titel is het zonder meer dui delijk, dat alle bevolkingsgroepen hun beste beentje moeten voorzet ten, en er zijn werkelijk weinig ge bieden waarop de Belgen zich zo solidair voelen als in de biercon sumptie. Tijdens de traditionele ok toberfeesten in het Oostvlaamse dorp Wieze worden ieder jaar hon derden hectoliters bier verzwolgen. Het bier wordt er zeer efficiënt via een pijpleiding uit de brouwerij naar de feesthallen gepompt. Geen bevolkingsgroep blijft in ge breke en zeker i.iet de studenten, die een oude reputatie van onverzadigbare boemelaars te verdedigen hebben. Ge neraties lang werd er in weinige van de (talloze) Belgische herbergen zóveel bier getapt als in de kroegen met een vasfe S'tudentencliëntèle. Na de jongste wereldoorlog is, met de democratisering van het universitair onderwijs, de ge middelde bierconsumptie in min of meer aanzienlijke mate verminderd, maar dit neemt niet weg dat men allicht verwon derd 't voorhooid zal fronsen wanneer men verneemt, dat desondanks de meer derheid van de studenten een dagelijkse portie van vijf glazen bier zeer oirbaar vinden. Dit is gebleken uit een peiling, die onlangs volgens wetenschappelijke nor men werd verricht bij studenten van de Gentse (door Willem I der Nederlanden opgerichte) universiteit Initiatiefnemer tot die merkwaardige studie was het Centrum voor studie, behandeling en preventie van alcoholisme en toxico manie, dat geleid wordt door een aan tal professoren en artsen van de Gentse rijksuniversiteit. Driekwart van de on dervraagde studenten oordeelden, dat vijf glazen bier per dag als redelijk, maar meteen als voldoende mogen wor den aangezien. Raken de studenten hier mee boven hun theewater? Dat is niet de mening van meer dan de helft der deelnemers aan de enquête. Zij ontken nen, dat de student misbruik zou maken van alcoholische dranken. Slechts de kleine helft geeft toe dat er af en toe nèt een ietsje te veel wordt gedronken. In een publikatie „Studenten en drank", uitgegeven door het rectoraat van de rijksuniversiteit te Gent onder leiding van prof. dr. H. Picard, wordt daarop verder ingegaan. De conclusie luidt trouwens vrij optimistisch en komt hier op neer, dat de hedendaagse student ze ker niet méér boemelt dan andere be volkingsgroepen Bij verdere ontleding van de verza melde gegevens zijn wel enkele treffen de bijzonderheden aan het licht geko men. Onder andere bleek, dat het ge zinsleven vaak determinerend is voor dé gerichtheid van de student. Uit an dere enquêtes wist men reeds, dat som mige sociale groepen, zoals met name handelaars, grote bierverbruikers zijn. Het bierverbruik ligt ook hoger op het platteland dan in de grote steden. Wel nu, men stelde vast dat die situatie zich weerspiegelt in de gewoonten van stu denten die uit zulke milieus afkomstig zijn. Voorts neigt de kamerstudent, die dus „in volle vrijheid" leeft, er meer toe zijn boekje te buiten te gaan, dan de spoor- of de huisstudent, vooral wan neer hij lid is van een goed florerende regionale club. Het bierverbruik verschilt, merkwaar dig genoeg ook van de ene faculteit tot de andere. Zware fuifnummers en „zat te processies" komt men nog het meest tegen in de faculteit der rechten. Het is pikant te bedenken, dat daaruit de rechters moeten groeien die later met koude gestrengheid de staf zullen bre ken over de zondaars tegen de wet op de openbare dronkenschap! Een echt probleem kan men het ver bruik van alcoholische dranken bij de studenten niet (meer) noemen. Maar daarentegen is er een ander probleem aan het groeien: het gebruik van op wekkende en verdovende middelen door studenten. Stimulerende middelen richten van jaar tot jaar meer verwoestingen aan bij de beoefenaars van de beroepssport, in de eerste plaats onder de wielren ners. De Belgische wetgeving is ter zake gevoelig verscherpt eri er zijn pro dessen aan de gang of in voorbereiding tegen de overtreders. Maar ook in het onderwijs, zelfs reeds in de middelbare cyclus, zijn dramatische feiten bekend, voortspruitend uit het gebruik van sti mulerende middelen en van narcotica. Een studie, eveneens met wetenschappe lijke zorg verricht onder de studenten van de Gentse universiteit door dr. G. Varenne en gepubliceerd onder de titel „Het gebruik van opwekkende-, slaap- en kalmeermiddelen door de studenten tijdens de blok- en examenperiode" geeft meer inzicht in de werkelijke toe stand. Die toestand is niet bemoedigend. Bijna de helft van de ondervraagden gaven toe, veelvuldig gebruik te ma ken van dergelijke pilletjes. Sommigen bekenden zelfs, toevlucht te hebben ge nomen tot eigenhandig gegeven injec ties, tijdens de worsteling met de exa menstof. Kenschetsend is, dat bij een verge lijking der faculteiten, de studenten in exacte wetenschappen en geneeskunde méér op hun hoede zijn voor 'het slui merend gevaar der stimulerende mid delen, dan argeloze geesten die wijsbe geerte, letteren en rechten beoefenen. Ook opvallend is, dat vrouwelijke stu denten gemakkelijker een extra-steun bij dergelijke middelen zoeken om hun diploma te veroveren, dan hun manne lijke collega's. en' kalmeermiddelen. Het merendeel der ondervraagden acht het normaal dat slapeloosheid, spanning, vermoeidheid e.d. te lijf worden gegaan met een apo- thekersflesje. Zonder medisch voor schrift schaffen zij zich dergelijke pro dukten aan, terwijl de groep die pille tjes slikt om de examenstof baas te worden toch nog voor een deel eerst te rade gaat bij een arts. Deelt men de studenten in volgens hun levenswijze, d.w.z. als kamer-, spoor- of huisstudent, dan is alweer de gene die de grootste vrijheid geniet, na melijk de kamerstudent, het rneest ge neigd zijn toevlucht tot chemische pre paraten te nemen. Het rapport van het rectoraat der Gentse rijksuniversiteit heeft er het zijne toe bijgedragen om de situatie enigszins te saneren. De enquête had namelijk uitgemaakt, dat het vooral twee produkten waren waaraan de stu denten grepen om hun examencijfers met enige percenten te vermeerderen. Deze twee produkten, die toen zonder moeite bij de apothekers te koop. waren, wrerden sedertdien streng onder con trole geplaatst. Terwijl de vrees voor het schadelijk effect van stimulerende middelen toch nog remmend werkt op de meerderheid van de studenten, staan ze, volgens het onderzoek, veel vrijer tegenover slaap- Soms neemt die schade zulke vormen aan, dat men de jagers uit de buurt moet uitnodigen om de vraatzucht van de dieren wat in te perken. Jagers zijn de vrienden van de boeren. De andere in het wild levende dieren zijn wel min of meer schadelijk, maar er mag niet onbeperkt op gejaagd worden. Is de jacht op een bepaald dier wel geopend, dan is er nog geen sprake van neerschieten van wat de jager tegen komt, maar van een selectief afschot. Dat wil zeggen, dat eerst zieke on onvol waardige dieren worden bejaagd. Pas daarna gaat de jager over tot het af schieten van zijn aantal. Want dit aantal wordt tevoren vastgesteld door de jacht opziener, die van de wildstand in het door hem beheerde gebied volkomen op de hoogte is. Hij kent dus deaantallen van de wildsoorten, en weet hoeveel exemplaren kunnen worden afgeschoten zonder de stand, het voortbestaan van de soort, schade te doen. Hij kent ook de zieke en onvolkomen exemplaren en deelt dit de jagers mee, zodat die op de hoogte zijn van wat en hoeveel zij mogen schieten. Wat overblijft zijn de gezonde en sterke dieren. De jachtopzieners en jager zorgen op die manier voor het op peil houden van een gezonde wildstand. Zo worden over het algemeen meer mannetjes dan vrouwtjes geschoten, omdat de vrouw tjes het aantal op peil houden. Bij fa zanten wordt gerekend dat één haan, als een soort sultan, ongeveer acht hennen in zijn harem nodig heeft, zodat het te veel aan hanen kan worden bejaagd. Pa trijzen daarentegen zijn monogaam, en broeden even trouw als het vrouwtje! Zijn de eerste kuikens uit het ei, dan zoeken zij bescherming onder de veren van pa pa. Het spreekt vanzelf dat tijdens de paartijd en het opgroeien van de jongen in het geheel niet wordt gejaagd. De stadsbewoner geeft bij strenge winter of bij sneeuwvaj de vogels brood. Maar wie bekommeren zich om het wild in de bossen? Dat zijn de jagers en jachtopzieners! Zij voeren het roodwild hooi en de eenden brood. Het zou ge makkelijk zijn een grote jachtbuit bin nen te halen, als de eenden geen open water meer hebben en op het ijs zitten. Maar daar denkt de jager niet over: hij jaagt immers weidelijk, dat wil zeggen dat het wild altijd een kans moet heb ben. Hij schiet eenden dus alleen vlie gend. In de rui hebben de eenden ook niets te vrezen, omdat zij dan minder goed vliegen en er in die periode niet op gejaagd wordt. Na iedere jachtpartij wordt 't gescho ten wild naast elkaar gelegd op het punt van uitgang, de deel van een boerderij meestal. Zo'n uitstalling heet „tableau". De jagers en drijvers maken daaruit een keuze, het overblijvende gaat naar de poelier. Zo komt de poelier dus aan zijn wild, want „broodjagers" zijn er bijna niet meer. Jagen is dus niet zo eenvoudig als het vetmesten en het in beperkte ruim te opsluiten van slachtvee, het opfok ken van eenden en kalkoenen in de kersttijd, om aan de enorme vraag te kunnen voldoen. 'Van al deze dieren is het zeker dat zij „voor de bijl" gaan. Het wild in het vrije veld maakt nog een redelijke kans te ontkomen, als de jager er enkele tracht te verschalken. In de sportvisserij gaat het ruwer toe. De gevangen vis wordt levend naar water snakkend mee naar huis geno men en daar pas, voor zover nog levend gedood. Dat begrijpt een jager niet. Hij- z lf doodt zo snel mogelijk. Vandaar de afstand van 15-40 meter, waarbinnen het schot dodelijk is. De meeste jagers zijn lid van de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging, en hun 14-daags or gaan staat zowel typografisch als qua inhoud op een hoog peil. Door het lezen van de jachtbelevenissen of alleen maar de ervaringen in de vrije natuur, waar bij geen schot wordt gelost, leert men de jager kennen. Het toezicht op de wet op de dierenbe scherming kan niet meer voldoende wor den uitgeoefend door de rijks, en ge meentepolitie. Daarom is een speciale veldpolitie in het leven geroepen, die zich geheel kan wijden aan de natuurbescher ming. Zij zijn zelfs gerechtigd om, ter bescherming van het aanwezige wild of de vogels, andere dieren te doden. Dit kan het geval zijn als in een ge bied verwilderde katten voorkomen. De jongen daarvan worden gevoed met vo gels, en op die manier kan schad® aan de vogelstand worden toegebracht. Ook grote honden, zoals herders en bouviers, hebben nog wat wolvebloed in de aderen. Zij drijven de schapen in 'n sloot, de wol zuigt zich voj water en het schaap verdrinkt Soms verzamelen de honden zich tot groepen, drijven de scha pen op en vallen ze aan, waarbij deze soms volkomen worden verscheurd. De veldpolitie kan in zo'n geval direct ingrijpen. Aan prins Bernhard wordt verweten geld in te zamelen voor het World Life Fund, terwijl hij aan de andere kant nogal eens op jacht gaat Als er echter met meer gejaagd werdj zou het wild aan zichzelf ten gronde gaan. De gebie den- waarbinnen zij zich kunnen bewe gen, worden immers steeds kleiner. De oorzaken zijn bekend: de groeiende ex pansie van de mens voor woonruimte en exploitatie van de bodem. De dieren, zowel het grote als het kleine wild hebben nu eenmaal een bepaalde opper vlakte nodig om zich te kunnen hand haven. De jachtopzieners bepalen hoe er ver antwoord kan worden gejaagd. Iedere bonafide jager houdt zich aan die aan wijzingen. Het enige wat wij hen kun nen „verwijten" is dat zij in de jacht een zekere voldoening vinden. Ondanks dat zijn zij in de eerste plaats vrienden van de natuur.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1965 | | pagina 17