Oude eenden
sterven niet
JACHTPARTIJ
IS GEEN
SLACHTP.4RTII
Fraulein-wonder
VIJF GLAZEN PER DAG IS
DE JUISTE HOEVEELHEID
JTBON" DEED VERRASSENDE
Eendenkooi is producent, inplaats van een vernietiger
Windschermen kunnen oogstopbrengsten belangrijk vergroten
Herten lusten geen gecultiveerd voedsel
55'
Onderzoek naar bierverbruik op Belgische universiteiten
Troost voor hem
die in de put zit
DAGBLAD DE STEM"
27
''Van één onzer verslaggevers)
ARNHEM De ervaren eend heeft de kooiker goed door. Hij laat zich
niet meer lijmen voor de fuik, die zijn onherroepelijke dood betekent. Met
de wijsheid van zijn vijf levensjaren houdt hij zich rustig op in de vijver
ervoor. De fuik zelf is goed voor de jonge eend, die de truc van de een
denkooi nog niet kent. Jammer genoeg kan deze jonge man het nooit meer
navertellen. De oplossing van het raadsel is tevens het einde van zijn le-
vensbestaan. De oudere eend weet wel beter en daarom heeft de kooiker
het andere uiterste gekozen. Hij sloot vriendschap met het levenswijze dier,
gaf hem een broedkooi en liet hem zijn gang gaan. En zo zorgen de hon
derd eendenkooien in Nederland tegenwoordig voor een verdubbeling van
de eendenproduktie. Het werd een merkwaardige ontdekking van een
even merkwaardig „Instituut voor toegepast biologisch onderzoek in de
natuur".
Zo verging het ook met het onderzoek
van de korhoenders. Deze dieren stier
ven uit. Natuurlijk sterven ze uit. zei
men „Het zijn nu eenmaal oer-dieren,
die zichzelf overleefd hebben." Na een
diepgaande speurtocht kwamer totaal
andere feiten aan het licht. Niet het
oer-dier was er zelf de schuld van, maar
de verwaarloosde heide. Een nog veel
merkwaardiger resultaat leverde het
onderzoek op naar de recreatie en de
natuurbescherming in het Noordholland
se duinreservaat. De resultaten waren
verrassend. De befaamde Noordholland
se duinen worden namelijk bezocht door
een even groot aantal individuele recre
atiezoekenden ais toeristen-in-massa.
„Waaruit blijkt, dat het beleid in de
toekomst in feite evenveel rekening zal
moeten houden met de individuele na
tuur- en rustzoeker als met degenen,
die zich meer tot het massa-toerisme
aangetrokken voelen", zegt de directeur
van het in Arnhem gevestigde instituut
dr. A.B. Voute. ,,0\erigens blijven wij
met onze vijftig vaste researcli-krachten
angstvallig buiten allerlei beleidsvragen.
Wij onderzoeken oorzaak en gevolg en
leggen het in onze rapporten vast. Er
naar handelen is punt twee, want het
uitvoeren van maatregelen is heel vaak
een kwestie van economie." Dit geldt
voor bodemonderzoek, maar ook voor
de resarch rond de insectenbestrijding,
voor de bosbescherming en voor het
behoud van herten en reeën zonder al
te veel schade "oor de landbouw".
„Met herten maak je ook van alles
mee", vertelt dr. Voute- Op een gege
ven moment heeft zijn instituut in de
Veluwse bossen voederakkers aange
legd met zo op hef oog vorstelijke hap
jes gras voor de herten Maar wie er
ook op kwam grazen, niet de herten.
Bij onderzoek bleek, dat de fraaie die-»
ren toch maar liever wild gras te gra
zen nemen. Nu weet het instituut het.
Op de voederakkers groeit nu het - wat
gecultiveerde wilde gras en de dieren
zijn er gek op- „Zo bescherm je de
landbouw en de herten", meent dr.
Voute. „Maar als ze brede autowegen
door de Veluwe gaan aanleggen, rijden
ze de herten natuurlijk weg", mompelt
hij er voorzichtig bij.
Het instituut voor toegepast biolo
gisch onderzoek in de natuur doet veel
meer. Het beweegt zich ook rond kunst
matig opgezette windschermen op de
akkers. De zogenaamde houtwallen zijn
uit de tijd. Zij vermolmen ^'n zijn ver-
zamelbronnen voor insecten. Met wind
schermen is dit totaal anders. Ze zijn
lang houdbaar en b' vorderen de op
brengst van de oogst. In sommige ge
vallen is dit zelfs 100 procent meer ge
weest, zoals in het Zeeuwse fruitgebied
hij peren en pruimen. Percelen bonen
elders in het land bleken zo'n tien pro
cent meer op te brengen dan zonder
windschermen.
verloopt het merkwaardige leven
van dr. A. B. Voüte en zijn 50 medewer
kers van het Instituut voor toegepast
biologisch onderzoek in de natuur.
Een instituut, dat thans 25 jaar bestaat,
groeide uit T.N-O, en houdt zich, nu
onder het ministerie^van landbouw en
visserij bezig met het onderzoek van de
grond en de bestrijding van insektcn ten
bate van flora, fauna, recreatie en land
bouw. Eendenkooien, voederakkers voor
herten, de gedragingen van wespen, mie
ren. insekten e.d. vallen onder dit onder
zoek. Maar ook het nut van windscher
men voor land- en tuinbouw en de be
wegingen van zeehonden. Zeehonden zijn
precies als eenden en herten. Je kunt
er van alles mee beleven. In 1959 sig
naleerde men in het Waddengebied 900
zeehonden, in 1964 waven er al 1400. In
het Deltagebied daalt het aantal sterk:
in 1959 nog 800. in 1964 maar 300. Het
onderzoek van het instituut heeft al
heel wat resultaten bereikt. Voor de
100 eendenkooikers bijvoorbeeld die
Nederland nog kent Hun bestaan of
nevenfunctie werd bedreigd, omdat zij
de eendenstand zouden uitroe'en De ge
gevens wezen het tegendeel uit. Goede
resultaten ook voor de voederakkers
voor herten en voor de windschermen
ten behoeve van de landbouw. Ook gun
stige resultaten voor het Noordhollands
duingebied en het befaamde Haagse
Meyendel. Natuurlijk zijn er veel meer
resultaten- Maar vele ervan blijven on
der de dekmantel. ,,Een wetenschappe
lijk onderzoeker moet zich daarover niet
opwinden", merkt direkteur Voüte van
..Itbon" nuchter op. Natuurlijk doet
hij het wel eens. Hij is ook een mens
met zijn persoonlijke eerzucht. En dan
is het voor hem soms verdraait sneu,
wanneer de resultaten van zijn soms ja
renlang onderzoek voorgoed in een gro
te kast of diepe lade verdwijnen."
De insektenbestrijding is een hoofd
stuk apart. Jarenlang heeft men gezwo
ren bij giftige bestrijdingsmiddelen,
maar de wetenschap zet er thans een
groot vraagteken achter. Insekten wor
den er langzamerhand immuun voor en
daarmee schijnt het lot van de insecti
ciden in de toekoms* wel bezegeld te
zijn Al zal het nog wel jaren duren
voordat de wetenschap het vraagteken
geheel verwijderd heeft. Het Itbon ge
bruikt in ieder geval nu al minimale
hoeveèlheden giftige bestrijdingsmidde
len in de bosbouw
Er zijn vele andere methoden, „maar
dan zal men wel iets meer moeten goed
vinden dan nu. Een vlekje op boom, ap
pel peer of zo" ..egt dr Voüte, die
meent dat de mens in zijn eis naar
volmaakte bloemen planten, groenten,
fruit langzamerhand wat te ver dreigt
te gaan. „Volmaaktheid is hier name
lijk onmogelijk. Weet u wat die Ameri
kaanse appelkweker deed, toen zijn fruit
door een zware hagelbui getroffen werd?
Hij verstuurde het gevlekte fruit rustig
naar zyn afnemers met een briefje, dat
de hagelvlekken een goed teken waren,
omdat zelfs in zo'n klimaat dezé fraaie
appels konden groeien. Voortaan wüden
zijn afnemers geen ander, dan dit ge
vlekte fruit meer'.'
De jacht is weer open. En dat betekent dus ook weer protesten van
dierenbeschermers, die denken dat de jacht bestaat uit het neerknallen van
wild zodra dit „in 't vizier" komt. Jagers zijn echter geen brute dierendoders.
in de primitieve maatschappij was (en is) het een kwestie van dood of leven
,;oor de een of de ander. Het dier zag in dat tweebenige wezen een sma
kelijk hapje; aan de andere kant was de spreuk: „Het is de groente die het
'm doet" nog niet wijd verbreid, dus de mens zag er, als aileseter, geen
been in het dier aan te vallen en op te eten. Bij een gecultiveerd volk is
daarvan geen sprake meer. Het zelf doden van de dieren is niet meer nodig.
Dat doen nu heren in witte jassen voor
ons. Het vlees ligt in vele variëteiten,
panklaar, in diepvries-vitrines op ons te
wachten. Is de jacht dan toch een over
leefde sport? Er zijn echter nog steeds
mensen, die de smaak van echt wild wil
len proeven. Die is toch wel heel anders
dan die van die door en door tamme koe
die als oeros in vroeger tijd een heel
wat pittiger en kruidiger smaak had. Dat
weten we niet uit eigen ervaring, maar
van een oervader, Bo met de knots, die
ons dit als beeldverhaal op een rotswand
vertelde.
Er kriebelt en ritselt in ons bloed
nog steeds, zoiets als een jachtinstinct,
dat wij van deze voorouders hebben ge
ërfd. De mens is echter door zijn voor
treffelijke wapens altijd superieur aan
het dier. Er blijft voor het jachtinstinct
niet veel over, als het op het „neerleg
gen" van wild aankomt: het gaat te ge
makkelijk. Daarom heeft de mens, dat
wil zeggen de jager in de mens, voor
zichzelf een aantal regels vastgesteld,
waarmee hij het zich wat moeilijker
maakt. En de echte jager, die ondanks
de verlopen eéuwen toch nog een beet
je oermens is, houdt zich aan die re
gels Hij jaagt „weidelijk."
Het wild krijgt een kans om weg te
komen. Hij zal daarom het wild niet
overvallen, zoals mogelijk is bij dieren'
met schutkleuren. Die kan men dicht
naderen, voordat zij vluchten. Het zou
zo gemakkelijk zijn zo'n haas, patrijs
of fazant te doden. Maar de jager voelt
er niets voor zo'n dier ,,aan flarden" te
schieten.
Dit kleinere wild wordt daarom door
drijvers opgedreven. Het wild is dan in
beweging. Het kan zich verbergen, zo
dat de drijvers het ongemerkt passe
ren wat meer gebeurt dan u denkt
of het kan de „geweren",, zoals de ja
gers tijdens de jacht worden genoemd,
ontwijken en zo aan het dodelijke schot
ontkomen. Dit rennende of vliegende
wild nu vormt het doel van de weide
lijke, sportieve j^ger. Is het schieten
van te dichtbij zijnd wild oneervol, aan
de andere k/nt mag het ook niet te ver
weg zijn, omdat dan de kans bestaat dat
het wild wordt gemist of aangeschoten,
wat nog erger is. omdat de jager dan
verplicht is dit dier direct op te sporen
en het een „vangschot" (eindschot) te
geven. Op dit kleinwild wordt geschoten
van ongeveer 15 tot 40 meter afstand.
Ook wordt bijvoorbeeld niet geschoten
op een fazant die lager vliegt dan 12
a 15 meter. Maar vliegen moet ie, want
het is tenslotte een vogel, en liefst met
grote snelheid, zodat het schot niet te
gemakkelijk wordt. Dat is wat de jager
trekt.
Jagen is echter meer dan een tijdver
drijf. Het is ook noodzakelijk. De nood
zaak van het jagen op wild wordt mede
bepaald door de landbouw. Er zijn nu
eenmaal dieren, die aan de oogst aan
zienlijke schade zouden toebrengen, als
men ze hun gang liet gaan. Daarom
mag het hele jaar door gejaagd wor
den op houtduiven, Vlaamse gaaien, ek
sters, kraaien en konijnen. Zij zijn de
grootste belagers van de landbouwgewas-
(Bijzondere correspondentie)
BONN Vrouwen speelden in het politieke leven
an West-Duitsland tof nu toe slechts een secundaire
In het algemeen gold het type van de dikke matro-
3 5 meest gangbare cliché voor aan politiek doende
!°Uwen' ^af schijnf te veranderen. Nadat reeds de
arm ante liberale afgevaardigde Hedda Heuser het af-
Bo°w w" Zif,ingS'aar van journalisten de titel „Miss
n s sg gekregen had, doet thans het „Duitse Fr'au-
Jo S.°n^e' 'n de gestalte van de knappe 32-jarige
de f>'Sfe ^'su'a Krips haar intrede in het parlement aan
s men ma9 wel zeggen, dat zij het Duitse
kin W°or<^ 'Jan9 kiaar - weinig verstand" buiten wer-
fens (i Sz'i 's afgestudeerd in de politieke we-
vjn c en werkfe tot voor kort aan het Ministerie
mei onom'sche Zaken. De aantrekkelijke academica is
den f n econoom 9e'i"ouwd en werd door de overle
end Al'1C'Ce6XPer' van de socialistische partij Duits-
tyke ca ^''er' voor de politiek ontdekt. Haar eige.n-
Psrleml'?'6 i 6®on Pas onlangs tijdens de Westduitse
vrouwe>|n-i.SVe' r'W3en- e 'n Keulen wonende jonge
„2f'«1 "ch stallen in Stl
(Van onze correspondent)
BRUSSEL Jaar-in-jaar-uit liggen
de Belgen in een spannende nek-
aan-nek-race met de Beieren om te
weten wie de titel heeft verdiend
van de strafste bierdrinkers ter we
reld. Om kans te maken op zo'n na
tionale titel is het zonder meer dui
delijk, dat alle bevolkingsgroepen
hun beste beentje moeten voorzet
ten, en er zijn werkelijk weinig ge
bieden waarop de Belgen zich zo
solidair voelen als in de biercon
sumptie. Tijdens de traditionele ok
toberfeesten in het Oostvlaamse
dorp Wieze worden ieder jaar hon
derden hectoliters bier verzwolgen.
Het bier wordt er zeer efficiënt via
een pijpleiding uit de brouwerij naar
de feesthallen gepompt.
Geen bevolkingsgroep blijft in ge
breke en zeker i.iet de studenten, die
een oude reputatie van onverzadigbare
boemelaars te verdedigen hebben. Ge
neraties lang werd er in weinige van
de (talloze) Belgische herbergen zóveel
bier getapt als in de kroegen met een
vasfe S'tudentencliëntèle. Na de jongste
wereldoorlog is, met de democratisering
van het universitair onderwijs, de ge
middelde bierconsumptie in min of meer
aanzienlijke mate verminderd, maar dit
neemt niet weg dat men allicht verwon
derd 't voorhooid zal fronsen wanneer
men verneemt, dat desondanks de meer
derheid van de studenten een dagelijkse
portie van vijf glazen bier zeer oirbaar
vinden.
Dit is gebleken uit een peiling, die
onlangs volgens wetenschappelijke nor
men werd verricht bij studenten van de
Gentse (door Willem I der Nederlanden
opgerichte) universiteit Initiatiefnemer
tot die merkwaardige studie was het
Centrum voor studie, behandeling en
preventie van alcoholisme en toxico
manie, dat geleid wordt door een aan
tal professoren en artsen van de Gentse
rijksuniversiteit. Driekwart van de on
dervraagde studenten oordeelden, dat
vijf glazen bier per dag als redelijk,
maar meteen als voldoende mogen wor
den aangezien. Raken de studenten hier
mee boven hun theewater? Dat is niet
de mening van meer dan de helft der
deelnemers aan de enquête. Zij ontken
nen, dat de student misbruik zou maken
van alcoholische dranken. Slechts de
kleine helft geeft toe dat er af en toe
nèt een ietsje te veel wordt gedronken.
In een publikatie „Studenten en drank",
uitgegeven door het rectoraat van de
rijksuniversiteit te Gent onder leiding
van prof. dr. H. Picard, wordt daarop
verder ingegaan. De conclusie luidt
trouwens vrij optimistisch en komt hier
op neer, dat de hedendaagse student ze
ker niet méér boemelt dan andere be
volkingsgroepen
Bij verdere ontleding van de verza
melde gegevens zijn wel enkele treffen
de bijzonderheden aan het licht geko
men. Onder andere bleek, dat het ge
zinsleven vaak determinerend is voor
dé gerichtheid van de student. Uit an
dere enquêtes wist men reeds, dat som
mige sociale groepen, zoals met name
handelaars, grote bierverbruikers zijn.
Het bierverbruik ligt ook hoger op het
platteland dan in de grote steden. Wel
nu, men stelde vast dat die situatie zich
weerspiegelt in de gewoonten van stu
denten die uit zulke milieus afkomstig
zijn. Voorts neigt de kamerstudent, die
dus „in volle vrijheid" leeft, er meer
toe zijn boekje te buiten te gaan, dan
de spoor- of de huisstudent, vooral wan
neer hij lid is van een goed florerende
regionale club.
Het bierverbruik verschilt, merkwaar
dig genoeg ook van de ene faculteit tot
de andere. Zware fuifnummers en „zat
te processies" komt men nog het meest
tegen in de faculteit der rechten. Het
is pikant te bedenken, dat daaruit de
rechters moeten groeien die later met
koude gestrengheid de staf zullen bre
ken over de zondaars tegen de wet op
de openbare dronkenschap!
Een echt probleem kan men het ver
bruik van alcoholische dranken bij de
studenten niet (meer) noemen. Maar
daarentegen is er een ander probleem
aan het groeien: het gebruik van op
wekkende en verdovende middelen
door studenten.
Stimulerende middelen richten van
jaar tot jaar meer verwoestingen aan
bij de beoefenaars van de beroepssport,
in de eerste plaats onder de wielren
ners. De Belgische wetgeving is ter
zake gevoelig verscherpt eri er zijn pro
dessen aan de gang of in voorbereiding
tegen de overtreders. Maar ook in het
onderwijs, zelfs reeds in de middelbare
cyclus, zijn dramatische feiten bekend,
voortspruitend uit het gebruik van sti
mulerende middelen en van narcotica.
Een studie, eveneens met wetenschappe
lijke zorg verricht onder de studenten
van de Gentse universiteit door dr. G.
Varenne en gepubliceerd onder de titel
„Het gebruik van opwekkende-, slaap-
en kalmeermiddelen door de studenten
tijdens de blok- en examenperiode"
geeft meer inzicht in de werkelijke toe
stand. Die toestand is niet bemoedigend.
Bijna de helft van de ondervraagden
gaven toe, veelvuldig gebruik te ma
ken van dergelijke pilletjes. Sommigen
bekenden zelfs, toevlucht te hebben ge
nomen tot eigenhandig gegeven injec
ties, tijdens de worsteling met de exa
menstof.
Kenschetsend is, dat bij een verge
lijking der faculteiten, de studenten in
exacte wetenschappen en geneeskunde
méér op hun hoede zijn voor 'het slui
merend gevaar der stimulerende mid
delen, dan argeloze geesten die wijsbe
geerte, letteren en rechten beoefenen.
Ook opvallend is, dat vrouwelijke stu
denten gemakkelijker een extra-steun
bij dergelijke middelen zoeken om hun
diploma te veroveren, dan hun manne
lijke collega's.
en' kalmeermiddelen. Het merendeel
der ondervraagden acht het normaal dat
slapeloosheid, spanning, vermoeidheid
e.d. te lijf worden gegaan met een apo-
thekersflesje. Zonder medisch voor
schrift schaffen zij zich dergelijke pro
dukten aan, terwijl de groep die pille
tjes slikt om de examenstof baas te
worden toch nog voor een deel eerst te
rade gaat bij een arts.
Deelt men de studenten in volgens
hun levenswijze, d.w.z. als kamer-,
spoor- of huisstudent, dan is alweer de
gene die de grootste vrijheid geniet, na
melijk de kamerstudent, het rneest ge
neigd zijn toevlucht tot chemische pre
paraten te nemen.
Het rapport van het rectoraat der
Gentse rijksuniversiteit heeft er het
zijne toe bijgedragen om de situatie
enigszins te saneren. De enquête had
namelijk uitgemaakt, dat het vooral
twee produkten waren waaraan de stu
denten grepen om hun examencijfers
met enige percenten te vermeerderen.
Deze twee produkten, die toen zonder
moeite bij de apothekers te koop. waren,
wrerden sedertdien streng onder con
trole geplaatst.
Terwijl de vrees voor het schadelijk
effect van stimulerende middelen toch
nog remmend werkt op de meerderheid
van de studenten, staan ze, volgens het
onderzoek, veel vrijer tegenover slaap-
Soms neemt die schade zulke vormen
aan, dat men de jagers uit de buurt
moet uitnodigen om de vraatzucht van
de dieren wat in te perken. Jagers zijn
de vrienden van de boeren. De andere in
het wild levende dieren zijn wel min of
meer schadelijk, maar er mag niet
onbeperkt op gejaagd worden.
Is de jacht op een bepaald dier wel
geopend, dan is er nog geen sprake van
neerschieten van wat de jager tegen
komt, maar van een selectief afschot.
Dat wil zeggen, dat eerst zieke on onvol
waardige dieren worden bejaagd. Pas
daarna gaat de jager over tot het af
schieten van zijn aantal. Want dit aantal
wordt tevoren vastgesteld door de jacht
opziener, die van de wildstand in het
door hem beheerde gebied volkomen op
de hoogte is. Hij kent dus deaantallen
van de wildsoorten, en weet hoeveel
exemplaren kunnen worden afgeschoten
zonder de stand, het voortbestaan van
de soort, schade te doen. Hij kent ook
de zieke en onvolkomen exemplaren en
deelt dit de jagers mee, zodat die op
de hoogte zijn van wat en hoeveel zij
mogen schieten. Wat overblijft zijn de
gezonde en sterke dieren.
De jachtopzieners en jager zorgen op
die manier voor het op peil houden van
een gezonde wildstand. Zo worden over
het algemeen meer mannetjes dan
vrouwtjes geschoten, omdat de vrouw
tjes het aantal op peil houden. Bij fa
zanten wordt gerekend dat één haan, als
een soort sultan, ongeveer acht hennen
in zijn harem nodig heeft, zodat het te
veel aan hanen kan worden bejaagd. Pa
trijzen daarentegen zijn monogaam, en
broeden even trouw als het vrouwtje! Zijn
de eerste kuikens uit het ei, dan zoeken
zij bescherming onder de veren van pa
pa. Het spreekt vanzelf dat tijdens de
paartijd en het opgroeien van de jongen
in het geheel niet wordt gejaagd.
De stadsbewoner geeft bij strenge
winter of bij sneeuwvaj de vogels brood.
Maar wie bekommeren zich om het
wild in de bossen? Dat zijn de jagers en
jachtopzieners! Zij voeren het roodwild
hooi en de eenden brood. Het zou ge
makkelijk zijn een grote jachtbuit bin
nen te halen, als de eenden geen open
water meer hebben en op het ijs zitten.
Maar daar denkt de jager niet over: hij
jaagt immers weidelijk, dat wil zeggen
dat het wild altijd een kans moet heb
ben. Hij schiet eenden dus alleen vlie
gend. In de rui hebben de eenden ook
niets te vrezen, omdat zij dan minder
goed vliegen en er in die periode niet
op gejaagd wordt.
Na iedere jachtpartij wordt 't gescho
ten wild naast elkaar gelegd op het punt
van uitgang, de deel van een boerderij
meestal. Zo'n uitstalling heet „tableau".
De jagers en drijvers maken daaruit een
keuze, het overblijvende gaat naar de
poelier. Zo komt de poelier dus aan zijn
wild, want „broodjagers" zijn er bijna
niet meer.
Jagen is dus niet zo eenvoudig als
het vetmesten en het in beperkte ruim
te opsluiten van slachtvee, het opfok
ken van eenden en kalkoenen in de
kersttijd, om aan de enorme vraag te
kunnen voldoen. 'Van al deze dieren is
het zeker dat zij „voor de bijl" gaan.
Het wild in het vrije veld maakt nog
een redelijke kans te ontkomen, als de
jager er enkele tracht te verschalken.
In de sportvisserij gaat het ruwer toe.
De gevangen vis wordt levend naar
water snakkend mee naar huis geno
men en daar pas, voor zover nog levend
gedood. Dat begrijpt een jager niet. Hij-
z lf doodt zo snel mogelijk. Vandaar
de afstand van 15-40 meter, waarbinnen
het schot dodelijk is. De meeste jagers
zijn lid van de Koninklijke Nederlandse
Jagers Vereniging, en hun 14-daags or
gaan staat zowel typografisch als qua
inhoud op een hoog peil. Door het lezen
van de jachtbelevenissen of alleen maar
de ervaringen in de vrije natuur, waar
bij geen schot wordt gelost, leert men
de jager kennen.
Het toezicht op de wet op de dierenbe
scherming kan niet meer voldoende wor
den uitgeoefend door de rijks, en ge
meentepolitie. Daarom is een speciale
veldpolitie in het leven geroepen, die zich
geheel kan wijden aan de natuurbescher
ming. Zij zijn zelfs gerechtigd om, ter
bescherming van het aanwezige wild of
de vogels, andere dieren te doden.
Dit kan het geval zijn als in een ge
bied verwilderde katten voorkomen. De
jongen daarvan worden gevoed met vo
gels, en op die manier kan schad® aan
de vogelstand worden toegebracht.
Ook grote honden, zoals herders en
bouviers, hebben nog wat wolvebloed in
de aderen. Zij drijven de schapen in 'n
sloot, de wol zuigt zich voj water en het
schaap verdrinkt Soms verzamelen de
honden zich tot groepen, drijven de scha
pen op en vallen ze aan, waarbij deze
soms volkomen worden verscheurd.
De veldpolitie kan in zo'n geval direct
ingrijpen.
Aan prins Bernhard wordt verweten
geld in te zamelen voor het World Life
Fund, terwijl hij aan de andere kant
nogal eens op jacht gaat Als er echter
met meer gejaagd werdj zou het wild
aan zichzelf ten gronde gaan. De gebie
den- waarbinnen zij zich kunnen bewe
gen, worden immers steeds kleiner. De
oorzaken zijn bekend: de groeiende ex
pansie van de mens voor woonruimte
en exploitatie van de bodem. De dieren,
zowel het grote als het kleine wild
hebben nu eenmaal een bepaalde opper
vlakte nodig om zich te kunnen hand
haven.
De jachtopzieners bepalen hoe er ver
antwoord kan worden gejaagd. Iedere
bonafide jager houdt zich aan die aan
wijzingen. Het enige wat wij hen kun
nen „verwijten" is dat zij in de jacht
een zekere voldoening vinden. Ondanks
dat zijn zij in de eerste plaats vrienden
van de natuur.