Arthur Spronken in Van Abbe-museum te Eindhoven: vormen zonder stilstand LORD JIM of de débacle Vierde prijs der Nederlandse letteren voor J. C. Bloem GOVERT FLINCK slechts een tweederangs talent? van RICHARD BROOKS Kort kunstnieuws 13 DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 2 OKTOBER 1965 13 «1 KONSEPT VAN LEVEN. Als elk misverstand met kracht uit de weg is geruimd dan rest ons nog de onwil de schepen prijs te geven, die we maar liever uit het gezicht verbranden. En of er littekens zullen zijn brandmerken van ons onuitroeibare karakter, of dat er overlevenden, ooggetuigen zullen blijven bestaan, is een. lastige vraag. Een vraag van vliegenverweer. Daarom stellen wij ons wederom en daarna nogmaals in slagorde op om al wat levend is en wat om adem vraagt in elkaar in kanonieke volgorde dus met systematische handen te vernietigen. Dat er ondanks wij en alle anderen nog leven, ademhaling, liefde mogelijk is, danken wij uitsluitend aan onze onmacht niet volmaakt goed of slecht te zijn. NOUD BLES. Voor Mieke. ■v m Bk: WMZ; Wie zich - oriënterend - door de prach tige vlakten loopt van het Abbe-muse um in Eindhoven om een eerste in druk op te doen van de expositie, die er is ingericht van de beeldhouwer Arthur Spronken, heeft misschien de zelfde neiging als wij: te constateren dat men midden in de barok is terecht gekomen. Maar als men een ogenblik nadien de pas inhoudt om geboeid stil te staan voor het bronzen portret van de jonge Caius, -ntdekt men een klas- sicistisch element. De weelde zo men wil overdaad van dit werk lijkt op het eerste ge zicht inderdaad te herleiden tot de ba- rok-tijd, maar de onderwerpen-, die de beeldhouwer inspireren wijzen op klas sieke voorbeelden. De centaurs, de amazones, de ruiters en de naakten wijzen terug naar Griekse en Romein se voorbeelden. Maar in het werk van Spronken is ook en voora1 onze tijd terug te vinden: aan zijn werk ont breekt namelijk de rust, het moderne panta rhei heeft hij in hevige mate in zijn werk verdisconteerd. Behalve de trouw aan de materie, blijkt uit dit werk ook de trouw aan de eigen tijd: Spronkens werk is gespannen en geladen van een zichtbare onrust: het torso is geen glad naakt alleen, dat onberispelijk in dé vorm zit, want het heeft een huid die vibreert en siddert en het portret van Geertrui toont be halve gelijkenis ook tref-zeker iets van le psyche van deze vrouw. Wie over deze tentoonstelling rond wandelt, voelt zich omgeven door een bevrijdende orgie van geweld. Het is of de bezoeker in kontakt wordt ge bracht met het mysterie van het ont staan, hier groeit de wereld. Want Spronkens vormen kennen geen stil stand, zij blijven voortgaan met ont staan, zij blijven in beweging. Ener zijds zou men deze werkstukken bar baars willen noemen, in werkelijkheid zijn het levensimpulsen, het is één hartstochtelijk bewegen. Zij hebben soms het mysterieuze van een oer-re- ligie en inderdaad scheppen zij nu en dan een heidense sfeer om zich heen, dikwijls inharent aan sensualiteit. Deze vormen grijpen als het ware terug naar een ons onbekend ver verleden, dat wij gaarne herontdekken zouden, omdat wij er onze oorsprong wellicht in terug kunnen vinden. Spronkens werk grijpt als een synthese over de eeuwen heen, uit een bronzen baaierd ontstaat het geweld van de levens kracht. Arthur Spronken heeft een jaar lang gewerkt onder Marino Marini en dat is goed merkbaar: hij heeft de liefde tot het paard van hem overgenomen. Alhoewel: Spronkens paarden (in tien tallen variaties op de expositie aan wezig) moet men anders interpreteren. De rossen van Marini hebben iets van zelfkwelling en zij dragen een idee. De paarden van Spronken zijn alleen maar samengebalde kracht. Het zijn aardgebonden dieren, zij zouden sym bool kunnen staan voor het alt;jd du rende gevecht van de mens tegen de materie. Want zijn paarden zijn het beste in hun gevecht met de mens. Zij worden bereden door centaurs en amazones, die zich In allerlei houdin gen op de rug van het gigantische dier handhaven. Zij worden voorgeleid door mannenfiguren, die worstelen met de oerkracht, die zij aan teugel of manen voeren. Het paard verzet zich met ge weld en dan ontstaan uitbundige figu ren. Man en paard vloeien te zamen tot één beweging en de bronzen vast heid betekent geen stilstand. Zo is het met ieder van Spronkens werkstukken. Hij hangt een dansend torso met. een ketting aan het plafond om de illusie der beweging tot het ui terste in stand te houden: het torso danst als het ware de ruimte door en een andgf heeft hij met één voet vast gezet op de uiterste rand van het houtblok, waardoor de illusie wordt gewekt dat deze danser zó de zaal in springt. Zijn klein-plastieken. waarmee en kele vitrines gevuld zijn (de opeenho ping daarvan is soms storend) bezit diezelfde kracht. Het zijn voor het merendeel volgroeide aanzetten, die erop wachten te worden voltooid in de enorme gebaren van zijn grote werken. Er ligt poëzie- verscholen in ieder van zijn stukken, maar ook een zeker vaag heimwee naar de oorsprong van het leven, dat nog niet ontraad seld is. De verstilling bereikt hij pas in zijn portretten, waarvan er enkele zijn ge ëxposeerd. Zij zijn klassicistisch van opzet, maar missen er de steriliteit van Ook hier heeft Spronken er een dimensie aan toe weten te voegen. Deze portretten zijn met grote aan dacht voor het object gemaakt en zeer bewogen van uitdrukking. Zodoende zijn zijn portretten menselijker dan de klaarblijkelijke bron van zijn inspira tie. Men zou kunnen spreken van een vervolmaking van het koude natura lisme, dat een der kenmerken van het klassicisme is. Men kan overigens et- zelfde zeggen van de grote werkstuk ken: men heeft te maken met een die pere beleving van de starre volmaakt heid, zijn werk staat als het ware sym bool voor de stelling, dat de wereld altijd in wording is èn dus in bewe ging blijven zal. Er zijn enkele tekeningen aan de tentoonstelling toegevoegd, het is daar bij jammer, dat een deel daarvan om aesthetischc redenen, heel laag bij de grond is geëxposeerd, waardoor het kijken een vermoeiende bezigheid wordt. Voor deze tentoonstelling werd een catalogus uitgegeven, die uitste kend is verzorgd, de bladen hebben een eenvoudige maar fraaie lay out. JAC. MARTENS Het zal niemand verbazen, dat de 9 Prys der Nederlandse Letteren dit jaar is toegekend aan de 78-jarige dichter J. C. Bloem te Kalenberg in Overtfsel. Met zijn voorgangers Herman Teir- linck, A. Roland Holst en Stfón Streu- vels behoort hy immers tot de groot ste letterkundigen in het Nederlandse taalgebied. Aanvankelijk studeerde hy rechts wetenschappen aan de universiteit van Utrecht, waar hjj in 1916 de meesters titel behaalde. Korte tijd was hy daarna werkzaam bij de gemeentelijke admini stratie van Amsterdam en Almelo. Van 1920 tot 1927 was hij redacteur van de N.R.Crt. Zyn ambtelijke loopbaan vol. trok zich achtereenvolgens bij de kan tongerechten te Lemmer en Breukelen. aan het departement van sociale zaken en bij het kantongerecht te Zutphen. In 1921, dus ln de journalistieke pe riode, verscheen zijn eerste bundel „Het Verlangen", welke titel kenmerkend is voor alles, wat sindsdien van zijn hand is gepubliceerd. In het begin was hij vervuld van een levensverlangen, zoals Jan Greshoff bij zijn vijftigste verjaar dag opmerkte, later volgde een doods verlangen, o.a. uitgedrukt in de bundel „Media Vita" en tenslotte een toe komstverlangen, waar de bundel „De Nederlaag" van getuigt. Helaas zijn teleurstellingen hem niet bespaard ge bleven, maar elke tegenslag gaf hem weer moed en kracht voor een hoger verlangen. Na een gelukkige jeugd in zijn ge boortestadje Oudshoorn, waarvan men de neerslag vindt in zijn eerste verzen leidde hij een zwervend bestaan, verbit terd en in onvrede met zichzelf en de medemens. Steeds meer kwam hij tot de overtuiging, dat de mens een pro- dukt is van zijn lot. De inhoud van zijn oeuvre is dan ook een voortdurend be. nadrukken van de antithese tussen droom en werkelijkheid, het bestaan, dat hij zich gewenst heeft, en dat wat het lot hem heeft opgedrongen. In 1947 vierde Bloem zijn zestigst< verjaardag met een receptie te Amster dam. waar vrijwel de gehele Nederland se letterkundige wereld present was Bij die gelegenheid verscheen de eerste uitgave van zijn „Verzamelde gedich ten", waarvan de grondtoon steeds pes simisme en berusting is. Berusting in de ontoereikendheid van een onvervuld leven met de troost van de kleine ge neugten, zoals hij schreef in „Later Leven": Hout voor het vuur, een boek en een glas wtfn. Dit zijn de dingen van het latere leven Die den alleen gewordene nooit bege ven. Maar steeds ter hand en nooit onwillig ïijn. Het lykt wel weinig, wanneer men de bin Teruggaat, die het leven heeft beschre ven, En dan één troost slechts vindt na heel dit streven: Dat er een einde komt aan alle pijn. In 1949 verwierf de dichter de Con- stantijn Huygensprijs, welke hem door de Jan Campertstichting werd toege kend. Vier jaar later werd hij opnieuw bekroond en wel met de P. C. Hooft- prijs. Deze hulde betrof vooral zijn bundel „Avond", die in 1951 uitkwam en waarin de versregels „Leven is altijd: naar de dood toe gaan" de grond gedachte weergeeft. We kunnen niet nalaten het fraaie kwatrijn „De nach tegalen" uit het boekje over te .nemen: Ik heb van 't leven vrywel niets ver wacht, 't Geluk is. nu eenmaal niet te achter halen. Wat geeft het In de koude voorjaars nacht Zingen de onsterfelyke nachtegalen. Men ziet hieruit hoe prachtig Bloem de vorm beheerst en hoe hij tot een uiterste eenvoud van woordkeus is ge komen. Zijn poëzie is altijd eerlijk en zuiver. In latere jaren is de dichter steeds meer vervuld van de gedachte aan de dood. zoals in deze strofe: O meisje, o jonge bruid. Uw lippen zijn warm en rood Het leven, dat niemand stuit. Bloeit eens uit uw wachtenden schoot; Gy lacht en uw stap klinkt luid Maar het eind van dit al is de dood. Jacques Bloem schreef naast zijn ge dichten ook een aantal beschouwingen over literaire onderwerpen en een boekje met aphorismen, waarvan „Dichten is afleren" een der meest be kende is. Voorts stelde hij een bloem lezing samen uit het werk van de door hem zeer bewonderde Helène Swarth, die tot titel kreeg „Het Zingende Hart". Aan de vooravond van zijn zeventigste verjaardag heeft Bloem zijn levenswerk afgerond met de plaquette „Afscheid". Het is een aangrijpend bundeltje, dat spreekt van berusting na vele onver vulbare dromen: "Op weg naar t graf is nien niet meer verbolgen. Men wacht gelaten wat het lot besloot En denkt aan 't enige wat nog kan volgen: Najaar en ouderdom, winter en dood. Bloem heeft ooit over de verzen van Willem Kloos geschreven: „De stem des harten, die daaruit spreekt, is onmis. kenbaar en dit is altijd het enige, dat in de dichtkunst belang heeft". Deze uit spraak geldt ook voor zijn eigen werk. Wie er kennis van wil nemen kunnen we wyzen op de uitstekende bloemle zing „Doorschenen wolkenranden" in de Ooievaar-reeks, en de recente nieu we uitgave der verzamelde werken van de actieve firma Polak en Van Gennep te Amsterdam. WILLEM v. d. VELDEN De Westduïtse stad Kleef toont op dit ogenblik het oeuvre van de schilder Govert Flinck, die hier in december van het jaar 1616 geboren werd. In het stedeiyk museum „Hans Koekkoek" zyn 47 schilderijen en 25 tekeningen bijeengebracht, die een representief overzicht geven van het werk van deze In zyn tijd zeer geziene kunstenaar. De in bruikleen afgestane kunstwer ken zjjn afkomstig uit Nederland, België, Denemarken, Engeland, Fin land, Frankrijk, Ierland, Zwitserland en de V.S., alsmede uit de Bondsrepu bliek en Oost-Duitsland. men in Kleef eveneens kan zien buitengewoon goede schilderijen ge schilderd, van een krachtige, altijd voorname realiteit, van een degelijke techniek en schilderachtig elan. De Ne derlandse 17e eeuw heeft vele meesters van het slag van Flinck voortgebracht. En men mag niet vergeten, dat juist deze in grote mate de rijkdom en de bijzondere aantrekkelijkheid van dit be langrijke tijdperk van* de Europese schilderkunst uitmaken. Hoewel Duitser wordt Govert Flinck toch terecht tot de Nederlandse schil derkunst van de 17e eeuw gerekend. Op 13 of 14-jarige leeftijd trok hij reeds naar Leeuwarden om er schilderen en tekenen te leren, toen hij 16 jaar wr.s ging hij naar Amsterdam, naar Rem brandt. Hier vestigde hij zich ook la,ter als vrije kunstenaar, trouwde, kreeg in 1652 het burgerrecht en stierf, 44 jaar oud, op 12 december 1660. De tentoonstelling laat zien, dat de aanduiding van een „Kleef's appel", waarmede Govert Flinck tijdens zijn leven bedacht werd, beslist te hoog ge grepen is. Anderzijds verduidelijkt ze, hoe deze zeer vriendelijke meester, als hij zijn schilderijen niet signeerde, zo dikwijls met Rembrandt, van Dyck of Bartholomeus van der Helst ver wisseld werd. De waarschijnlijk ge wilde vereenzelviging met zijn leraar in de jonge werken gaat buitengewoon ver, ook al blijft d^ze voor het grootste deel beperkt tot uiterlijkheden en be reikt zij nooit de diepte van Rembrandt Toen diens ster begon te dalen, wendde Flinck zich met gelijke intensiteit tot de predominerende richting van de Vlaamse barok. Typisch is bijvoorbeeld dat een zich in het Suermondt-museum in Aken bevindende „Kruisdraging" nog tot voor enige tijd met „toege schreven aan Van Dyck" gecatalogi seerd werd. Pas een recente restaura tie bracht de originele signatuur aan het daglicht. In zijn latere werken kan men Flinck dikwijls nauwelijks onder scheiden van de toenmalige modeschil der van der Helst. Zijn grote, mytho logische allegorieën tenslotte zijn ka rakteristieke modieuze barok. Men heeft de vraag' gesteld, of met deze speciale tentoonstelling „een zon der twijfel kundig maar klaarblijkelijk niet oorspronkelijk tweederangs talent nie'. teveel eer bewezen wordt". Zeker, originaliteit was niet Govert Flincks sterkste zijde. Maar hij heeft zoals DE nog prille sectie jongeren ama teur-toneel van de Nederlandse Ama teur Unie (NATU) houdt op 2 novem ber in de schouwburg De brakke grond in Amsterdam een jeugdtoneeldag. Daarmee start deze sectie haar open bare activiteiten. Het jongeren amateur toneel van de NATU beoogt jongeren voor toneel te interesseren, ze in de gelegenheid te stellen zelf toneel te spelen en zorg te dragen voor een goede toneelvorming. Op de ochtend van de jeugdtoneeldag, waaraan ongeveer 300 jongeren zullen deelnemen, zal Wilbert Bank, assis tent van de artistieke leiding van de toneelgroep Studio, een lezing houden over modern toneel. Het middagpro gramma vermeldt een voorstèlling van Een geur van bloemen, van James Saunders onder regie van Kees van Iersel. In aansluiting hierop zal in kleine groepen onder leiding van Wil bert Bank, medespelenden en toneel adviseurs van de NATU van gedachten worden gewisseld over het gespeelde stuk. Het ligt in de bedoeling van deze jeugdtoneeldag een jaarlijkse manifes tatie te maken. De sectie jeugd ama teur-toneel van de NATU heeft reeds tien toneelwerkgroepen in het leven geroepen, waarin jongeren toneel gaan spelen, zien en bespreken. Voorts zul- 1-n in het komende seizoen tien to neelstudieweekends en een toneelstu dieweek worden gehouden. Les Frères Jacques zullen in okto ber weer een toernee door Nederland maken met hun programma „Recital 1965", waarmee zij in het Théatre des Champs Elysees te Parijs meer dan een half jaar met succes zijn opgetreden. Dit programma bevat o.a. een drietal fabels van La Fontaine en spectaculaire nummers als „Le Twist Agricole" en „Les Barbouzes". Zij treden o.m. op in Tilburg (21 ok tober), Eindhoven (22 oktober), Breda (29 oktober) en Middelburg 30 okto ber). Er is al veel tam tam gemaakt over dé film „Lord Jim" van de Ameri kaanse regisseur Richard Brooks (53). Dat was nodig, want de producerende filmmaatschappij heeft er heel wat mil joenen ingestoken, die er natuurlijk uit moeten komen. Het is jammer, dat deze soort geldverslindende films zo vaak aan artistieke bloedarmoede lij den. Wat zou het niet plezierig zyn als een klein deel van zo'n miljoenen begroting eens ten deel viel aan de talrijke talentvolle cineasten, die jaren lang moeten ploeteren met een budget, dat slechts een fractie is van wat voor „Lord Jim" werd betaald. Toegegeven, deze mijmering heeft weinig zin, maar ze dringt zich toch onwillekeurig op als men ziet wat er aan de definitieve montage van Brooks' film is vooraf gegaan. Als een film zo'n indrukwekkende hoop bankpapier verslindt zou men licht geneigd zijn te denken, dat wel iets bijzonders moet worden. Dat dit een misvatting is wordt weer eens bewezen. „Lord Jini", waaraan Richaid Brooks inclusief het schrijven van het scenario een dikke drie jaar heeft ge werkt, is tenminste geen bijzondere film geworden. Tenzij men de buiten gewoon lange duur (twee en een half uur), de kleuren en het brede beeld als iets speciaals wil zien. Voor het overige is deze verfilming van Joseph Conrads roman bepaald geen hoog vlieger. Het grote project, dat de opna- meploeg o.a. naar Hongkong en Cam bodja voerde, is geen grote film ge worden. Het hele werkstuk valt dui delijk in twee delen uiteen, waarbij het tweede gedeelte de levendigheid mist om een kritische toeschouwer werke lijk te blijven, boeien. „Lord Jim" is de geschiedenis van de jonge zeeman uit het Victoriaanse tijd perk, die zijn schip met vele honderden passagiers, dat in nood verkeert, in de steek laat om zijn hachje te redden. Achteraf komt de wroeging en de zee man neemt zich voor zijn schanddaad hoe dan ook goed te maken. Hij krijgt daartoe de kans in een paradijselijke eiland-omgeving, waar hij de bevolking verlost van een tiiran (Eli Wallach). Brooks is er niet in geslaagd deze vorige-eeuwse geschiedenis zo in beeld te brengen, dat er voor de eigentijdse filmkijker genoeg te genieten overblijft. Hij heeft het verhaal wel in een aan trekkelijk exotisch kader geplaatst, maar binnen dat kader kpmt de psy chologie van mijnheer Jim niet uit de verf. Het gevecht om eerherstel van de gedeserteerde zeeman heeft als menselijk thema zo weinig dimensie gekregen, dat men er moeilijk in kan. geloven. De perikelen van de hoofd figuur, die wordt vertolkt door de acteur Peter O'Toole, zijn niet los gekomen van het scenario-papier, waar door al de moeite, die Jim zich ge troost om zijn fout te herstellen als een zinloze poging in de lucht komt te hangen. Wat er uiteindelijk over blijft is een kijkspel, niet meer en niet minder. Een spektakel, waarin acteurs als James Mason, Curt Jürgens, Akim Tamiroff (bekend uit de Nederlandse flopfilm „Spuit Elf" van de toneel speler Paul Cammermans) en Paul Lukas weliswaar acceptabele types wegzetten, maar waarin geen van hen wat bloedwarme menselijkheid laat zien. Lord Jim, alias Peter O'Toole, maakt er ook niet veel van. Wat er ook gebeurt, aan welke innerlijke ver scheurdheid hij ook ten prooi heet te zijn, het is niet aan hem te zien. Ten zij men de zenuwtrekken op zijn ge beeldhouwd jongelingengezicht voor uiterlijke tekenen van innerlijke be roering wil houden. Maar dat stadium zijn we toch te boven. „Lord Jim" is een film in hetzelfde genre als b.v. „The guns of Navarone" en „De brug over de Kwai". Voor wat betreft de vorm hoeft Brooks' werk stuk zeker niet voor deze twee films onder te doen. De vertolkingen daar entegen en de „vertaling" van het innerlijke conflict in de film waren in „De brug over de Kwai" toch zeker een stuk beter. Wat te prijzen valt is de fotografie, die mede vanwege de oosterse achtergrond werkelijk de moeite waard is. Daarmee is de film als drama natuurlijk niet op een hoger plan gebracht. BERT VAN OOSTERHOUT Peter O'Toole als Lord Jim

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1965 | | pagina 13