Nieuwe aanval op Nijmegens Karolingische traditie Hele (oude) vaderlandse historie moet verhuizen Karl May's „Old Shurehand" in openluchtspel herleefd CHOREOGRAAF ENIGE ECHTE INDIAAN „NOVIOMAGUS IS (FRANS) NOYON WALICHRUM GEEN Delahaye over geografie van 25 25 Alles of niets Gevoeligheden De hete melk Niets Hardnekkig VERZEKERT ZIEKENHUISKOSTEN Noormannengeschiedenis komt op losse schroeven TOMAHAWKS, MADE IN GERMANY DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 25 SEPTEMBER 1965 z&sw/.i z*rs///ni rjTMMU 11 vry Romeinse nederzetting en haar mili taire betekenis, die uit de onweerleg bare bodemvondsten blijkt, maar hij ontkent dat deze Romeinse plaats ooit de naam Noviomagus heeft gedragen. Bedoelde Romeinse plaat heeft van de eerste tot de derde eeuw bestaan, maar is volkomen verdwenen in de derde eeuw toen het Romeinse gezag Noord en Midden Nederland heeft prijsgege ven en de grenzen van het rijk een flink stuk naar het zuiden verlegd zijn. De historicus en archivaris A. Delahaye, die in kringen van his torici en niet-historici zoveel op zien baarde dat zijn bewering dat in Nijmegen nimmer een Karolin gisch paleis heeft gestaan, heeft zijn opzienbarende opvattingen in een nieuw bock vastgelegd. Zijn tegenstanders zullen aan dit boek een zwaardere kluif hebben dan aan zijn vorige publikatie die al uit 1958 is, en waarvan de auteur thans eerlijk getuigt, dat hij ze op vele pun ten „moet corrigeren, of aanvullen, in bepaalde gevallen zelfs helemaal ver vangen door nieuwe inzichten" (blz. 3>. Delahaye meent dat dit geen ver wondering hoeft te wekken en zegt dan: „Het zou integendeel wel tot ver wondering aanleiding hebben mogen geven, indien het mij bij de eerste po ging gelukt was enige diepingewortel- de mystificaties volledig op te helde ren (blz. 3). Deze bekentenis heeft het voordeel dat historici die tegenover de publika- tie van 1958 afwijzend stonden, gemak kelijker tegenover de publikatie van 1965 een ander standpunt kunnen in nemen. Het nieuwe boek heet Vraag stukken in de historische geografie van Nederland, deel I", een boek van 222 blz., gedrukt bij de fa. W. Vors- selmans te Zundert. Behandeld worden de vraagstukken Noviomagus, Doresta- dum, Walacria, Batua en Renus. Het gaat vooral om de (beweerde) ver warring tussen Noyon en Nijmegen. De stelling van Delahaye is namelijk dat alle teksten betreffende het Karolingi sche Noviomagus niet op Nijmegen slaan maar op de Franse stad Noyon. Het woongebied van de Bataven zou dan niet de huidige Betuwe zijn, maar eveneens in Noord-Frankrijk liggen. Zelfs Rijnmondingen worden in Noord- Frankrijk gezocht. Men kan dus wel zeggen, dat Delahaye een lawine in be- weging gebracht heeft, waarmee hij de historiografie een enorme dienst be wezen heeft als zijn opvattingen juist zijn. Maar tot nog toe voelen de histo rici zich nog lekker en verwijzen het allemaal ais kletspraat. Zij zullen daar in onderdelen een zware dobber aan hebben, want de laatste jaren is wel niemand zo diepgaand op deze kwes tie ingegaan als Albert Delahaye. De specialisatie heeft zich veel meer toe gelegd op de archeologie, het bodem onderzoek in strikte zin, dat de aan- trekkelijkheid van detectivewerk heeft. De literaire bronnen dreigen daarbij wel een beetje verwaarloosd te wor den. Wie zal de handschoen tegen De lahaye durven opnemen? Wanneer het hier de geschiedenis van Egypte of Assyrië betrof zou het alle maal iets gemakkelijker zijn, maar het gaat hier om vaderlandse geschiedenis en dat is een vak waarin het weten schappelijk onderzoek telkens vader landse gevoeligheden raakt, nationaal, regionaal en lokaal. Het aanvaarden van volkomen nieuw opvattingen is bij de vaderlandse geschiedschrijving daarom nog moeilijker dan in andere faculteiten. Veronderstel dat Delahaye gelijk gaat krijgen en hij de Karolingische traditie van Nijmegen naar het ter rein der legenden kan verwijzen, dan vrezen wij dat de sereniteit in de we tenschap niet zodaniig zal blijken dat hem ooit een Nijmeegs professoraat ten deel zou vallen. In uiterste nood hebben we nog altijd de klassieke smoes van de wijzc-waarop..-. Wij herinneren ons nog altijd een col lege van prof. dr. Willem Mulder S-J. aan de Nijmeegse universiteit, waarin deze lachend vertelde, dat, wanneer er een Merovingische munt ge. vonden wordt waarop Trict of Trect staat, de Nederlandse geleerden dan 2eSgen, dat het natuurlijk Utrecht is, maar de Engelse en Franse numis- matici menen altijd dat het Maas tricht is. Albert Delahaye kan de disputeertoon niet. meer kwijt. In zijn boek keert hij zich feller tegen wie het met hem niet eens zijn, dan wetenschappelijk gebruikelijk is. Maar wie zou hem dit kwalijk nemen? Kon Galilei nog pra ten zonder zich op te winden? Aan de andere kant valt het bij de inleiding *1 op, dat de auteur zich richt tegen verwerpers van zijn opvattingen in „De Tijd", de ,,De Gelderlander", in Dag blad .De Stem", of de ..Nieuwe Rot terdamse Courant". Wetenschappelijke vakliteratuur zou belangrijker zijn- Hoeft het buitenland nog niet gerea geerd? Het vermoeden rijst dat meerdere his torici de kwestie liever vermijden om zich aan dit heet schoteltje melk niet te verbranden Volgens Albert Delahaye is Nijmegen «iet Karolingisch. Er is in Nijmegen nimmer een Karolingische palts ge weest. Alles wat de bronnen tot aan U55 schrijven over een Karolingische palts in Noviomagus slaat op Noyon «n niet op Nijmegen. Eerst in 1155 bouwt Frederik Bar barossa in Nijmegen een palts. Daar mee begint de geschiedenis van het middeleeuwse Nijmegen, Numaga. Delahaye ontkent niet de belangrijke Op de Romeinse wegenkaart, de zo genaamde Peutingerkaart staat een plaats Noviomagus, gelegen nabij het eiland der Bataven. De gangbare op vatting is dat daarmee Nijmegen be doeld is bij de Betuwe. Neen, zegt Delahaye, dat is de Franse stad Noyon en het Bataveneiland is een landschap in Noord-Frankrijk. Daarmee tast Delahaye de Neder landse interpretatie van de Peutinger kaart aan. Dat zijn dus geen kleinig heden. Die Peutingerkaart is pas uit de vierde eeuw, en toen was de Ro meinse nederzetting ter plaatse van het huidige Nijmegen al lang verdwe nen, aldus Delahaye. Bataven hebben dus nooit in ons land gewoond. Wie zou van deze conclusie geen kippevel krijgen? De bewijsvoering van Delahaye is spannende lectuur, ook voor diegenen die een eigen oordeel nog zullen op- De heer J. S. A. Delahaye, de schrijver van het boek „Vraag stukken over de historische eeo- grafie van Nederland", werd in 1915 geboren in het Limburgse dorpje Klimmen bij Valkenburg. Aan het Rijksarchief in Maas tricht behaalde hij het diploma wetenschappelijk archiefambte naar 2e klasse. Van 1943 tot 1946 fungeerde hij als archiva ris van de gemeente Kerkrade. Vervolgens werd hij als ambte naar verbonden aan het oud archief van de gemeente Nijme gen. In deze functie publiceerde hij veel over de Nijmeegse ge schiedenis. In die periode is ook het idee bij hem gegroeid om het zojuist uitgekomen boek te schrijven. Aanleiding Hiertoe vond hij de bestudering van de topografie van Nijmegen. Reeds in die tijd publiceerde hij veel over de Keizer Karelstad. Van zijn hand verscheen o.a. een lijvige inventaris van het rechter lijk archief van Nijmegen. Op 1 april 1953 trad hij in func tie als archivaris van het ge meenschappelijk archivariaaf Nassau-Brabtn te Zevenbergen. Dit omvatte toen de gemeenten Rijsbergen, Zundert, Steenber gen en Zevenbergen. Later kwa men daar nog Halsteren en Oud en Nieuw-Gastel bij. De laatste jaren heeft de heer Delahaye zich voornamelijk beziggehou den met het ordenen van de archieven in bovengenoemde gemeenten. Daarnaast schreef hij toch wel het een en ander, zoals de „Geschiedenis van de polder en het dorp van De Heen", een geschiedenis van Kruisland en enkele vaktechni sche werken. schorten en nieuwsgierig uitkijken wat rte deskundigen tegen Delahaye gaan aanvoeren. Alles draait om de vraag of het Noviomagus op dit deel der Peutingerkaart het Franse Noyon is of het Nederlandse Nijmegen. Delahaye concentreert zich helemaal op dit punt en zegt „wordt dit Noviomagus bewe zen Nijmegen te zijn dan behoeft niet verder meer gesproken te worden en blijven de Romeinse en Karolingische tradities van Nijmegen onaangetast" (blz. 33). Blijkt het daarentegen Noyon te zijn, dan blijft voor Nijmegen niets over vóór 1155. Delahaye wil niet schippe ren. Hij voelt er niets voor de teksten over Noviomagus te verdelen tussen Noyon en Nijmegen. Het is voor hem alles of niets. Juist op dit nadrukke lijke, dit pertinente „niets" van Dela haye zijn wij het meest ongerust. Alle wetenschap is de dwaling van heden Wie durft zo positief te zijn? Tongeren heeft verwoest en verdwe nen te zijn met de grote volksverhui zing. Het duurt eeuwen voordat Tonge ven en dat is dan het middeleeuwse Tongeren in de literaire bronnen voor het eerst weer eens genoemd wordt. Omdat de toch altijd schaar se bronnen over Tongeren zwijgen, mag men daaruit concluderen dat Ton geren niet meer bestond, dat Tonge ren open veld was zonder enige bewo ning? Aken heet gesticht door Karei de Grote, Maar de Romeinse legionairs schijnen de warmwaterbronnen van Aken en hun geneeskracht gekend en gebruikt te hebben. De vader van Karei de Grote kende en gebruikte deze ge neeskrachtige bronnen voor zijn reu matiek. Omdat met dit bezoek van koning Pepijn voor het eerst weer ge meld wordt, wil dat zeggen dat tot in de Se eeuw in Aken niets meer was, geen nederzetting, geen huis, geen mens? Charlemagne bouwde zijn Ma- riamunster toch niet in de maagdelijke rimboe? Verdwijnen nederzettingen wel ooit? Keulen —zegt de jongste weten schap is geen Romeinse stichting, maar een veel oudere Keltische neder zetting. Menige Romeinse weg blijkt de herconstructie of verbetering van een pre-historiscbe route. Waarom zou de pre-historische mens op een andere plek de rivier oversteken dan de Ro mein of de Frank, en niet op de geo grafisch meest voor de handliggende plek? Men kan omtrent Nijmegen wel vra gen waarom Karei de Grote juist daar een palts zou willen bouwen waar niets was? Ditzelfde geldt voor Frederik Barbarossa: wat zag in 1155 keizer Frederik Barbarossa plotseling in die plek waar aan de Waal als dat niet iets geweest is, als daar niet een traditie bestond? Zou daar nu echt van de derde tot de elfde eeuw niets geweest zijn? Wij kunnen zo moeilijk aan dat volstrekte niets geloven tenzij men natuurlijk te doen heeft met een door de zee ver zwolgen of onder woestijnzand bedol ven nederzetting. Maar in ons klimaat, bij onze bodemgesteldheid Frederik Barbarossa was bovendien bijzonder op traditie van Charlemag ne gesteld. Hij dreef immers de heilig verklaring van keizer Karei door en het past zo logisch in zijn gedragingen om elke plek waar nog iets van Ka- rel de Grote bij overlevering bestond al was het maar een legende weer nieuwe bevestiging te geven Wat ons ook niet duidelijk is bij Dela haye, dat is het standpunt van de niet-Nederlandse historici. Delahaye spreekt altijd van de Nederlandse in terpretatie van de Peutingerkaart. de befaamde Romeinse wegenkaart. In het begin van zijn boek vertelt Delahaye dat hij met zijn onderzoek recht streeks naar de bronnen is gegaan en de latere literatuur buiten beschouwing heeft gelaten. Dat is natuurlijk zeer toe te juichen. Maar staat Delahaye internationaal zo alleen als hij strijdlustig zich zelf voorstelt? Wij hebben een oudere Brockhaus-encyclo- pedie er eens op nagekeken. Nijmegen krijgt daar een flinke kolom tekst, Noyon een veel kleiner stukje. Dat klopt natuurlijk met de betekenis van beide plaatsen in onze tijd, want Nij megen had toen (in 1899) 42.756 inwo ners, Noyon maar 5893 inwoners (in 1901). Van Nijmegen lezen we dat het bij de Romeinen Noviomagus heet en Oppidum Batavorum. Over de Ka- rolingers en Nijmegen staat er geen woord. Het veel kortere artikeltje over Noyon vertelt, dat Noyon Novio magus is, de stad van de door Caesar in 57 v. Chr. onderworpen Veroman- duiis. dat Medardus er in 531 zijn bis dom vestigde, Pepijn de Korte er een fraaie kathedraal bouwde die door Ka- rel de Grote nog uitgebreid werd. De studie van Albert Delahay heeft te veel het karakter van een met verve en hardnekkigheid voorgedragen plei dooi,waarbij men al lezende telkens de schrijver wil onderbreken met een ,,ho, ho, nu niet overdrijven". Eigen lijk zou Delahaye al tevreden moeten zijn met wat toegegeven wordt. Zo heeft het Valkhof als Karolingisch af gedaan. Dat is nimmer aan paleis van Karei de Grote geweest. Prof. De Waele erkent dit, maar voegt er aan toe, dat het werkelijke paleis van Ka- rel de Grote toch nog ergens in de bodem van Nijmegen moet steken. De lahaye antwoordt daarop: „Best, als u het vind, dan hoor ik het wel". Dr. Charles Thewissen (Advertentie) h VEZENO ZAANDAM WESTZIJDE 212 - TEL. 63441 Hier ziet men de Peutingerkaart boven volgens de traditionele Ne derlandse opvatting, waarbij de rivier bovenaan aangezien wordt als de Rijn, Noviomagus als Nijme gen en waarop een groot aantal Latijnse plaatsnamen vereenzel vigd werden met Nederlandse plaatsen: Lugduno is Kativijk, Pretorium Agrippina is Valken burg bij Den Haag, Foro Adriani is Voorburg. Albanianio is Alphen, Fletione is Vechten enz. Op de andere kaart ziet men de opvatting van Delahaye, waar al deze Nederlandse plaatsnamen door Franse namen vervangen zijn en Nijmegen zelf door Noyon. Waar de Nederlandse lezing Rijn zet, laat Delahaye het Latijnse Re nus staan en betoogt dat deze ri vier niet de Rijn is. De bewering dat Karei de Grote in Nijmegen een paleis bouwde steunt op een tekst van Einhard, tijdgenoot en medewerker van Karei de Grote en o.a. abt van de Servaasabdij in Maastricht. Deze Einhard schrijft „Hij (Karei de Grote) begon aan de bouw van paleizen van uitmuntende pracht, één niet ver van Mainz, bij de plaats die Engelenheim heet, het andere te Noviomagus aan de rivier de Valhalis, die het eiland der Bataven in het zuiden poor- bijstroomt Volgens de gangbare opvatting is Noviomagus Nij megen, het eiland der Bataven is de Betuwe en de rivier de Vahalis de Waal. Hiertegen nu komt Dela haye in verzet. Volgens hem is dit Noviomagus niet Nijmegen maar de Franse stad Noyo-n. Hij is nu ook verplicht te bewijzen dat het eiland der Bataven niet de Betuwe is, en de Vahalis niet de Waal. Het bericht bij Einhard klopt met de gangbare interpretatie van de Peutingerkaart, waar de Renus op staat en Noviomagus-Nijmegen. Delahaye tracht te bewijzen dat die als Renus aangeduide rivier waar aan Noviomagus gelegen is niet de Rijn is maar een rivier in Noord-Frankrijk. In Noord-Frankrijk plaatst hij dan ook de Rijnmonden, waarover tal van be richten zijn en waarmee volgens hem niet de Riin- monden in Nederland bedoeld zijn. Voor alle Romeinse plaatsen in de Betuwe zet hij plaatsen van Franse dorpen in de plaats en kritiseert de al te gemakkelijke wijze waarop wij van de La tijnse namen Nederlandse plaatsnamen hebben ge maakt. Daarmee hebben wij ons volgens De lahaye toegeëigend wat allemaal Frans bezit is en plaatsen wij gebeurtenissen in ons land die veel verder naar het zuiden hebben plaats gevonden. De wijze waarop de Peutingerkaart en ook latere aardrijkskundige beschrijvingen samengesteld wer den wijkt natuurlijk sterk af van onze huidige geo grafie, maar Delahaye gaat erg ver als hij bijv. be weert dat de naam Renus oorspronkelijk geen naam is geweest, -maar het inheemse woord voor water en dus best gebruikt kan zijn voor andere rivieren dan de Rijn. Natuurlijk, de namen Maas (Mosa) en kleine Maas, Mosella of Moezel betekenden oorspron kelijk eveneens „water". Bij de allereerste primi tiefste aanduiding van een rivier kan dus best het woord Renus niet de Rijn zijn, maar dat dit nog in de Noormannentijd zou gebeurd zijn is ver gezocht. Ook vertelt Delahaye langs zijn neus weg dat de juiste loop van rivieren voor ontdekkingsreizigers altijd bijzonder moeilijk is. Kijk maar naar de bin nenlanden van Afrika of Nieuw-Guinea hoeveel wit daar nog op de kaarten staat. Dit klinkt weer erg overtuigend, maar het is niet waar. Integendeel, ont dekkingsreizigers hebben juist aan de rivieren het eerst een houvast wanneer ze een gebied in kaart brengen. Kijk maar naar de kaarten van nog niet geheel bekende gebieden. De rivieren staan er alle maal op, terwijl uitgestrekte tussenliggende gebieden nog volkomen wit zijn. De naam Betuwe en de naam Bataven hebben niets met elkaar te maken, aldus Delahaye. De naam Betuwe komt pas omstreeks het jaar 1000 op. Wij willen dit voetstoots aannemen maar dan voegt Delahaye eraan toe, dat nergens de naam van een volksstam in een geografische naam overgebleven is en dat is dan weer te veel beweerd, tenzij de Condroz niets te maken had met de Condruzen, Toxandra niets met Toxandri, Twente niets met de Tubantii, Trier niets met de Treviri en hebben er dan geen Tungri bestaan? Het duizelt de lezer van de vele citaten. Verzuimt Delahaye niet van tijd tot tijd de werkelijke aardrijkskundige situatie van de grote rivieren te bekijken? Er mag dan al iets in historische tijden veranderd zijn en wij nemen terstond aan dat de nu gesloten kust tegenover Engeland oorspronkelijk meer open is geweest, onderhevig aan afkalving en droog vallen, maar daarmee vervallen toch niet de werke lijke Rijnarmen van onze Noordnederlandse delta, die door Delahaye behandeld worden alsof ze niet be stonden en na de derde eeuw onmogelijk nog in enig geschrift genoemd of aangduid konden worden. Dit gebied kan volgens Delahaye niet op de Peutinger kaart staan omdat toen deze kaart gemaakt werd (4e eeuw) dit gebied niet meer tot het Romeinse rijk behoorde. Is dit overtuigend? Delahaye is te pertinent in zyn beweringen. Omdat Nymegen niet Noviomagus kan zijn, het eiland der Bataven niet de Betuwe, kan Dorestad natuurlijk ook niet het latere Wijk by Duurstede zyn. Een van Delahaye's argumenten is, dat Dorestad een zeehaven en was dus aan de zee gezocht moet worden en niet zo ver landinwaarts. Delahaye vergeet hier dat de zeevaart met kleine schepen plaatsvond, die overal ver de rivieren opvoeren voordat zij aanlegden. Zelfs Maastricht was zeehaven in Merovingische tijd en latere eeuwen. Maastrichtse reders onderhielden scheepvaart met Scandinavië. Ter plaatse van Wijk bij Duurstede kan dus best een zeehaven liggen. Maastricht kreeg een Sterre der Zee-devotie. Soms krijgen we de indruk dat Delahaye wel eens schrikken moet van de consequenties van zijn eigen stellingen. De hele Noormannengeschiedenis van ons land komt te vervallen als Delahaye op dit punt gelijk heeft. Wij hebben als gangbare voorstelling altijd die Noormannen onze riviermonden zien bin nenvallen en via Rijn of Maas diep doordringen met hun kleine schepen. Het beeld dat uit Delahaye's interpretatie ontstaat is een heel ander. Het is een landoorlog geworden die vanuit het gevestigde Noor» mannenrijk Normandië gevoerd werd. Voor ons in de Maasgouw kwamen die Noormannen niet met schepen via de rivieren vanuit het noorden maar over land vanuit het westen. Maar is het dan niet waar dat de Utrechtse bisschoppen voor het Noormannengeweld naar het zuiden uitweken, totdat Radboud geleidelijk via Deventer weer zijn zetel in Utrecht kon gaan innemen? Delahaye belooft op meerdere kwesties nog terug te komen in het tweede deel, dat volgens de uit gever al persklaar is. Wij zullen dit tweede deel beslist niet ongelezen laten. Integendeel, we zijn er barstens nieuwsgierig naar, want het belooft wederom sensationeel te zijn. De hoofdstukken in dit tweede deel zijn: de drie trajecta, St. Willibrord, Friezen, Saksen en Vilten; het bisdom Trajectum, de bronnen van het bisdom Utrecht, de goederen van St. Willi brord en van Echternach; de goederen in Noord- Frankrijk en Vlaanderen. Het belooft nog een grotere sensatie te worden als het in 1938 verschenen boekje over St. Willibrord van dr. P. Boeren. Zal het even betrouwbaar blijken? Een kras staaltje vinden we al in deel 1, waar het verblijf vam Willibrord op Walcheren als een fabel verworpen wordt. De schrijvers vertellen dat Wil librord op het eiland Walichrum was, daar een afgods beeld vernielde, waarover de inboorlingen zo kwaad werden dat ze de zendeling mishandelden. Zijn bloed was nog te zien aan de kerk van Waeskapelle. Te lichtvaardig maakten wij volgens Delahaye van Walichrum Walcheren en Waeskapelle was na tuurlijk Westkapelle op Walcheren. Maar buiten Zeeland zyn nog twee plaatsen die Westkapelle he ten, waarop deze gebeurtenis veel beter op kan slaan, aldus Delahaye. Ook de plaatsnaam Midlebourc ver staan wy veel te gemakkelijk als Middelburg, zegt hy. Walacria kan niet Walcheren zijn en Midle bourc is Millebrugge in Frans-Vlaanderen. Ook deze episode verhuist dus met hebben en houden uit ons land naar Frankrijk. Van veel beweringen moeten we zuchtend toegeven, dat we het wel allemaal horen en lezen, maar wij geloven het nog niet. Verre van ons om de studie van Albert Delahaye daarmee tot nonsens te verklaren en fantasterij. Wij geloven dat hij waardevolle bij dragen levert voor de historiografie al zouden wij zijn methoden en zienswijzen willen karakteriseren als a-nationale hyperkritiek. Kritiek is altijd nuttig, a-nationale historiografie buitengewoon nuttig omdat de nationale tendenzen al heel wat op hun geweten hebben, maar alle overdrijving schaadt. Wij willen Delahaye met ons ongeloof niet onaangenaam zijn want wij geloven dat van veel verwerpen er toch waardevolle zaken zullen overblijven. DR. CHARLES THEWISSEN May's roemrijke verhalen worden levende werkelijkheid. (Van een speciale medewerker) HAMBURG Karl May betekent voor vele opeenvolgende gene raties een herinnering uit de kinderjaren. Ondanks de nuchtere in stelling van de jeugd worden zijn avontuurlijke vertellingen ook van- daag de dag nog steeds verslonden. Zelfs vooraanstaande schrijvers van Bertha von Suttncr tot Hermann Hesse hebben hun waardering voor het werk van Karl May tot uitdrukking gebracht, om nog maar te zwijgen van de twee grote Alberts van deze eeuw: Schweitzer en Einstein. Carl Zuckmayer, de befaamde Duitse toneelschrijver, heeft zijn dochter de naam van „Winnetou" gegeven. Voor de spelen va., dit jaar is „Old Surehand" in toneeltermen vertaald en met Duitse acteurs van verschillende to neelgezelschappen geënsceneerd. De voorwaarden daarvoor leverde de natuur zelf: vlakbij Bad Segeberg be vindt zich een reusachtige kalkberg waarop keizer Lothar in 1134 een burcht liet neerzetten. Deze werd door de Zwe den tijdens de dertigjarige oorlog ver woest. In later tijden won men wat gips uit de berg, hetgeen het kleine plaatsje tot betrekkelijke welvaart bracht. In 1931 werd de berg tot natuurreservaat verklaard, In het dal, dat bij het winnen van het gips ontstaan was, kon men ge makkelijk een amfitheater aanleggen. Daarna kwam de oorlog en er was geen tijd meer voor het realiseren van de plannen voor de openluchtspelen. De „Gipsberg" levert nu echter meer op dan ooit tevoren. Hij is door weer en wind uitgehold. Uit dit labyrint van gangen duiken nu tijdens de Karl-May- spelen roodhuiden in volle oorlogskleu ren op. Ze worden uiteraard vertolkt door Duitse toneelspelers. In het dal voor Ook het Duitse filmbedrijf heeft veel op met de avontuurlijke wereld van de sprookjesverteller uit Saksen. De boeken van May beleven herdruk op herdruk. Ze zijn allengs ook in ons 1 and in pocketboekformaat op de markt ge bracht. En sedert veertien jaar stromen honderdduizenden van Karl-May-bewon- deraars naar Segeberg, waar eik jaar openluchtvoorstellingen worden gehou den van voor toneel bewerkte avonturen van Karl May's helden. Segeberg, een vroeger volkomen onbekend plaatje, dat niet ver van Hamburg ligt, heeft door deze spelen veel bekendheid verworven het amfitheater wordt een overval ge pleegd op de postkoets. Maar Old Shat- terhand en Winnetou komen al gauw in- gnjpen. En dan is het met de boosdoe ners afgelopen. Want bij May behaalt het goede altijd de overwinning. De attractie van dit jaar is echter een rasechte Indiaan. Zijn naam is Silkirdis Nichols van de stam van de Cherokesen. Hij werd in 1927 in Denver geboren. Hij is atleet en danser van formaat. Hij is op drie cm na twee meter lang en kan zon der moeite over een lat van dezelfde hoogte heenspringen. In Duitsland is hij trouwens geen onbekende meer. In Bad Kreuznach speelde hij nog als lid van net Amerikaanse garnizoen in de Duitse hockeyclub. In het seizoen 1963- 64 stond hij in de musical „Annie get your gun" naast Heidi Brühl op de plan ken. In Segeberg is hij nu de grote attractie. Dank zij zijn choreografische aanwijzingen konden er echte Indiaanse oorlogsdansen worden ingestudeerd. Zij vinden plaats om de totempaal waaraan Old Surehand en Massa Bob hun dood zullen vinden. Zelf voert Nichols origine le dansen op, die een folkloristisch accent aan de openluchtspelen zullen verlenen. Als men in Segeberg niet zo beschei den was, dan zou de roem van dit kleine badplaatsje in geheel Noord-Amerika moeten schitteren. In welk Indianen-re servaat men ook verzeild mag raken, men komt er de tomahawks, trommels en volledige Indianenpakken tegen die in de werkplaatsen van de nijvere Sege- bergse ambachtslieden werden vervaar digd. Souvenirs „made in Germany" zijn ook in het overige Europa te vin den: bontvellen, linten, amuletten, buf- feltanden en noem maar op. Bovendien is er in Segeberg nog een romantische basiliek uit de twaalfde eeuw. die ook veel bekijks trekt. En niet te vergeten er is een zeer bekende school voor im kers met ongeveer 300 bijenvolken, waar de aanhangers van dit steeds zeldzamer wordende beroep hun kunst kunnen ko men leren. Karl May zou ongetwijfeld veel plezier aan al deze dingen beleefd hebben.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1965 | | pagina 15