Nieuwe aanval
op Nijmegens
Karolingische
traditie
Hele (oude) vaderlandse
historie moet verhuizen
Karl May's „Old Shurehand" in
openluchtspel herleefd
CHOREOGRAAF ENIGE ECHTE INDIAAN
„NOVIOMAGUS IS (FRANS) NOYON
WALICHRUM GEEN
Delahaye over
geografie van
25
25
Alles of niets
Gevoeligheden
De hete melk
Niets
Hardnekkig
VERZEKERT
ZIEKENHUISKOSTEN
Noormannengeschiedenis
komt op losse schroeven
TOMAHAWKS,
MADE IN
GERMANY
DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 25 SEPTEMBER 1965
z&sw/.i
z*rs///ni
rjTMMU 11
vry
Romeinse nederzetting en haar mili
taire betekenis, die uit de onweerleg
bare bodemvondsten blijkt, maar hij
ontkent dat deze Romeinse plaats ooit
de naam Noviomagus heeft gedragen.
Bedoelde Romeinse plaat heeft van de
eerste tot de derde eeuw bestaan, maar
is volkomen verdwenen in de derde
eeuw toen het Romeinse gezag Noord
en Midden Nederland heeft prijsgege
ven en de grenzen van het rijk een
flink stuk naar het zuiden verlegd
zijn.
De historicus en archivaris A.
Delahaye, die in kringen van his
torici en niet-historici zoveel op
zien baarde dat zijn bewering dat
in Nijmegen nimmer een Karolin
gisch paleis heeft gestaan, heeft
zijn opzienbarende opvattingen in
een nieuw bock vastgelegd.
Zijn tegenstanders zullen aan dit
boek een zwaardere kluif hebben dan
aan zijn vorige publikatie die al uit
1958 is, en waarvan de auteur thans
eerlijk getuigt, dat hij ze op vele pun
ten „moet corrigeren, of aanvullen, in
bepaalde gevallen zelfs helemaal ver
vangen door nieuwe inzichten" (blz.
3>. Delahaye meent dat dit geen ver
wondering hoeft te wekken en zegt
dan: „Het zou integendeel wel tot ver
wondering aanleiding hebben mogen
geven, indien het mij bij de eerste po
ging gelukt was enige diepingewortel-
de mystificaties volledig op te helde
ren (blz. 3).
Deze bekentenis heeft het voordeel
dat historici die tegenover de publika-
tie van 1958 afwijzend stonden, gemak
kelijker tegenover de publikatie van
1965 een ander standpunt kunnen in
nemen. Het nieuwe boek heet Vraag
stukken in de historische geografie
van Nederland, deel I", een boek van
222 blz., gedrukt bij de fa. W. Vors-
selmans te Zundert. Behandeld worden
de vraagstukken Noviomagus, Doresta-
dum, Walacria, Batua en Renus. Het
gaat vooral om de (beweerde) ver
warring tussen Noyon en Nijmegen. De
stelling van Delahaye is namelijk dat
alle teksten betreffende het Karolingi
sche Noviomagus niet op Nijmegen
slaan maar op de Franse stad Noyon.
Het woongebied van de Bataven zou
dan niet de huidige Betuwe zijn, maar
eveneens in Noord-Frankrijk liggen.
Zelfs Rijnmondingen worden in Noord-
Frankrijk gezocht. Men kan dus wel
zeggen, dat Delahaye een lawine in be-
weging gebracht heeft, waarmee hij de
historiografie een enorme dienst be
wezen heeft als zijn opvattingen juist
zijn. Maar tot nog toe voelen de histo
rici zich nog lekker en verwijzen het
allemaal ais kletspraat. Zij zullen daar
in onderdelen een zware dobber aan
hebben, want de laatste jaren is wel
niemand zo diepgaand op deze kwes
tie ingegaan als Albert Delahaye. De
specialisatie heeft zich veel meer toe
gelegd op de archeologie, het bodem
onderzoek in strikte zin, dat de aan-
trekkelijkheid van detectivewerk heeft.
De literaire bronnen dreigen daarbij
wel een beetje verwaarloosd te wor
den. Wie zal de handschoen tegen De
lahaye durven opnemen?
Wanneer het hier de geschiedenis van
Egypte of Assyrië betrof zou het alle
maal iets gemakkelijker zijn, maar het
gaat hier om vaderlandse geschiedenis
en dat is een vak waarin het weten
schappelijk onderzoek telkens vader
landse gevoeligheden raakt, nationaal,
regionaal en lokaal. Het aanvaarden
van volkomen nieuw opvattingen is bij
de vaderlandse geschiedschrijving
daarom nog moeilijker dan in andere
faculteiten.
Veronderstel dat Delahaye gelijk
gaat krijgen en hij de Karolingische
traditie van Nijmegen naar het ter
rein der legenden kan verwijzen, dan
vrezen wij dat de sereniteit in de we
tenschap niet zodaniig zal blijken dat
hem ooit een Nijmeegs professoraat
ten deel zou vallen. In uiterste nood
hebben we nog altijd de klassieke
smoes van de wijzc-waarop..-.
Wij herinneren ons nog altijd een col
lege van prof. dr. Willem Mulder
S-J. aan de Nijmeegse universiteit,
waarin deze lachend vertelde, dat,
wanneer er een Merovingische munt ge.
vonden wordt waarop Trict of Trect
staat, de Nederlandse geleerden dan
2eSgen, dat het natuurlijk Utrecht is,
maar de Engelse en Franse numis-
matici menen altijd dat het Maas
tricht is.
Albert Delahaye kan de disputeertoon
niet. meer kwijt. In zijn boek keert hij
zich feller tegen wie het met hem
niet eens zijn, dan wetenschappelijk
gebruikelijk is. Maar wie zou hem dit
kwalijk nemen? Kon Galilei nog pra
ten zonder zich op te winden? Aan de
andere kant valt het bij de inleiding
*1 op, dat de auteur zich richt tegen
verwerpers van zijn opvattingen in „De
Tijd", de ,,De Gelderlander", in Dag
blad .De Stem", of de ..Nieuwe Rot
terdamse Courant". Wetenschappelijke
vakliteratuur zou belangrijker zijn-
Hoeft het buitenland nog niet gerea
geerd?
Het vermoeden rijst dat meerdere his
torici de kwestie liever vermijden om
zich aan dit heet schoteltje melk niet
te verbranden
Volgens Albert Delahaye is Nijmegen
«iet Karolingisch. Er is in Nijmegen
nimmer een Karolingische palts ge
weest. Alles wat de bronnen tot aan
U55 schrijven over een Karolingische
palts in Noviomagus slaat op Noyon
«n niet op Nijmegen.
Eerst in 1155 bouwt Frederik Bar
barossa in Nijmegen een palts. Daar
mee begint de geschiedenis van het
middeleeuwse Nijmegen, Numaga.
Delahaye ontkent niet de belangrijke
Op de Romeinse wegenkaart, de zo
genaamde Peutingerkaart staat een
plaats Noviomagus, gelegen nabij het
eiland der Bataven. De gangbare op
vatting is dat daarmee Nijmegen be
doeld is bij de Betuwe. Neen, zegt
Delahaye, dat is de Franse stad Noyon
en het Bataveneiland is een landschap
in Noord-Frankrijk.
Daarmee tast Delahaye de Neder
landse interpretatie van de Peutinger
kaart aan. Dat zijn dus geen kleinig
heden. Die Peutingerkaart is pas uit
de vierde eeuw, en toen was de Ro
meinse nederzetting ter plaatse van
het huidige Nijmegen al lang verdwe
nen, aldus Delahaye. Bataven hebben
dus nooit in ons land gewoond. Wie
zou van deze conclusie geen kippevel
krijgen?
De bewijsvoering van Delahaye is
spannende lectuur, ook voor diegenen
die een eigen oordeel nog zullen op-
De heer J. S. A. Delahaye, de
schrijver van het boek „Vraag
stukken over de historische eeo-
grafie van Nederland", werd in
1915 geboren in het Limburgse
dorpje Klimmen bij Valkenburg.
Aan het Rijksarchief in Maas
tricht behaalde hij het diploma
wetenschappelijk archiefambte
naar 2e klasse. Van 1943 tot
1946 fungeerde hij als archiva
ris van de gemeente Kerkrade.
Vervolgens werd hij als ambte
naar verbonden aan het oud
archief van de gemeente Nijme
gen. In deze functie publiceerde
hij veel over de Nijmeegse ge
schiedenis. In die periode is ook
het idee bij hem gegroeid om
het zojuist uitgekomen boek te
schrijven. Aanleiding Hiertoe
vond hij de bestudering van de
topografie van Nijmegen. Reeds
in die tijd publiceerde hij veel
over de Keizer Karelstad. Van
zijn hand verscheen o.a. een
lijvige inventaris van het rechter
lijk archief van Nijmegen.
Op 1 april 1953 trad hij in func
tie als archivaris van het ge
meenschappelijk archivariaaf
Nassau-Brabtn te Zevenbergen.
Dit omvatte toen de gemeenten
Rijsbergen, Zundert, Steenber
gen en Zevenbergen. Later kwa
men daar nog Halsteren en Oud
en Nieuw-Gastel bij. De laatste
jaren heeft de heer Delahaye
zich voornamelijk beziggehou
den met het ordenen van de
archieven in bovengenoemde
gemeenten. Daarnaast schreef
hij toch wel het een en ander,
zoals de „Geschiedenis van de
polder en het dorp van De
Heen", een geschiedenis van
Kruisland en enkele vaktechni
sche werken.
schorten en nieuwsgierig uitkijken wat
rte deskundigen tegen Delahaye gaan
aanvoeren. Alles draait om de vraag
of het Noviomagus op dit deel der
Peutingerkaart het Franse Noyon is of
het Nederlandse Nijmegen. Delahaye
concentreert zich helemaal op dit punt
en zegt „wordt dit Noviomagus bewe
zen Nijmegen te zijn dan behoeft niet
verder meer gesproken te worden en
blijven de Romeinse en Karolingische
tradities van Nijmegen onaangetast"
(blz. 33).
Blijkt het daarentegen Noyon te zijn,
dan blijft voor Nijmegen niets over
vóór 1155. Delahaye wil niet schippe
ren. Hij voelt er niets voor de teksten
over Noviomagus te verdelen tussen
Noyon en Nijmegen. Het is voor hem
alles of niets. Juist op dit nadrukke
lijke, dit pertinente „niets" van Dela
haye zijn wij het meest ongerust. Alle
wetenschap is de dwaling van heden
Wie durft zo positief te zijn?
Tongeren heeft verwoest en verdwe
nen te zijn met de grote volksverhui
zing. Het duurt eeuwen voordat Tonge
ven en dat is dan het middeleeuwse
Tongeren in de literaire bronnen
voor het eerst weer eens genoemd
wordt. Omdat de toch altijd schaar
se bronnen over Tongeren zwijgen,
mag men daaruit concluderen dat Ton
geren niet meer bestond, dat Tonge
ren open veld was zonder enige bewo
ning? Aken heet gesticht door Karei
de Grote, Maar de Romeinse legionairs
schijnen de warmwaterbronnen van
Aken en hun geneeskracht gekend en
gebruikt te hebben. De vader van Karei
de Grote kende en gebruikte deze ge
neeskrachtige bronnen voor zijn reu
matiek. Omdat met dit bezoek van
koning Pepijn voor het eerst weer ge
meld wordt, wil dat zeggen dat tot in
de Se eeuw in Aken niets meer was,
geen nederzetting, geen huis, geen
mens? Charlemagne bouwde zijn Ma-
riamunster toch niet in de maagdelijke
rimboe?
Verdwijnen nederzettingen wel ooit?
Keulen —zegt de jongste weten
schap is geen Romeinse stichting,
maar een veel oudere Keltische neder
zetting. Menige Romeinse weg blijkt de
herconstructie of verbetering van een
pre-historiscbe route. Waarom zou de
pre-historische mens op een andere
plek de rivier oversteken dan de Ro
mein of de Frank, en niet op de geo
grafisch meest voor de handliggende
plek?
Men kan omtrent Nijmegen wel vra
gen waarom Karei de Grote juist daar
een palts zou willen bouwen waar niets
was? Ditzelfde geldt voor Frederik
Barbarossa: wat zag in 1155 keizer
Frederik Barbarossa plotseling in die
plek waar aan de Waal als dat niet
iets geweest is, als daar niet een
traditie bestond?
Zou daar nu echt van de derde tot
de elfde eeuw niets geweest zijn? Wij
kunnen zo moeilijk aan dat volstrekte
niets geloven tenzij men natuurlijk te
doen heeft met een door de zee ver
zwolgen of onder woestijnzand bedol
ven nederzetting. Maar in ons klimaat,
bij onze bodemgesteldheid
Frederik Barbarossa was bovendien
bijzonder op traditie van Charlemag
ne gesteld. Hij dreef immers de heilig
verklaring van keizer Karei door en
het past zo logisch in zijn gedragingen
om elke plek waar nog iets van Ka-
rel de Grote bij overlevering bestond
al was het maar een legende
weer nieuwe bevestiging te geven
Wat ons ook niet duidelijk is bij Dela
haye, dat is het standpunt van de
niet-Nederlandse historici. Delahaye
spreekt altijd van de Nederlandse in
terpretatie van de Peutingerkaart. de
befaamde Romeinse wegenkaart. In het
begin van zijn boek vertelt Delahaye
dat hij met zijn onderzoek recht
streeks naar de bronnen is gegaan en
de latere literatuur buiten beschouwing
heeft gelaten. Dat is natuurlijk zeer
toe te juichen. Maar staat Delahaye
internationaal zo alleen als hij
strijdlustig zich zelf voorstelt? Wij
hebben een oudere Brockhaus-encyclo-
pedie er eens op nagekeken. Nijmegen
krijgt daar een flinke kolom tekst,
Noyon een veel kleiner stukje. Dat
klopt natuurlijk met de betekenis van
beide plaatsen in onze tijd, want Nij
megen had toen (in 1899) 42.756 inwo
ners, Noyon maar 5893 inwoners (in
1901). Van Nijmegen lezen we dat
het bij de Romeinen Noviomagus heet
en Oppidum Batavorum. Over de Ka-
rolingers en Nijmegen staat er geen
woord. Het veel kortere artikeltje
over Noyon vertelt, dat Noyon Novio
magus is, de stad van de door Caesar
in 57 v. Chr. onderworpen Veroman-
duiis. dat Medardus er in 531 zijn bis
dom vestigde, Pepijn de Korte er een
fraaie kathedraal bouwde die door Ka-
rel de Grote nog uitgebreid werd.
De studie van Albert Delahay heeft
te veel het karakter van een met verve
en hardnekkigheid voorgedragen plei
dooi,waarbij men al lezende telkens
de schrijver wil onderbreken met een
,,ho, ho, nu niet overdrijven". Eigen
lijk zou Delahaye al tevreden moeten
zijn met wat toegegeven wordt. Zo
heeft het Valkhof als Karolingisch af
gedaan. Dat is nimmer aan paleis van
Karei de Grote geweest. Prof. De
Waele erkent dit, maar voegt er aan
toe, dat het werkelijke paleis van Ka-
rel de Grote toch nog ergens in de
bodem van Nijmegen moet steken. De
lahaye antwoordt daarop: „Best, als
u het vind, dan hoor ik het wel".
Dr. Charles Thewissen
(Advertentie)
h
VEZENO ZAANDAM WESTZIJDE 212 - TEL. 63441
Hier ziet men de Peutingerkaart
boven volgens de traditionele Ne
derlandse opvatting, waarbij de
rivier bovenaan aangezien wordt
als de Rijn, Noviomagus als Nijme
gen en waarop een groot aantal
Latijnse plaatsnamen vereenzel
vigd werden met Nederlandse
plaatsen: Lugduno is Kativijk,
Pretorium Agrippina is Valken
burg bij Den Haag, Foro Adriani is
Voorburg. Albanianio is Alphen,
Fletione is Vechten enz.
Op de andere kaart ziet men de
opvatting van Delahaye, waar al
deze Nederlandse plaatsnamen
door Franse namen vervangen zijn
en Nijmegen zelf door Noyon.
Waar de Nederlandse lezing Rijn
zet, laat Delahaye het Latijnse Re
nus staan en betoogt dat deze ri
vier niet de Rijn is.
De bewering dat Karei de Grote in Nijmegen
een paleis bouwde steunt op een tekst van
Einhard, tijdgenoot en medewerker van Karei
de Grote en o.a. abt van de Servaasabdij in
Maastricht. Deze Einhard schrijft
„Hij (Karei de Grote) begon aan de bouw van
paleizen van uitmuntende pracht, één niet ver van
Mainz, bij de plaats die Engelenheim heet, het
andere te Noviomagus aan de rivier de Valhalis,
die het eiland der Bataven in het zuiden poor-
bijstroomt
Volgens de gangbare opvatting is Noviomagus Nij
megen, het eiland der Bataven is de Betuwe en de
rivier de Vahalis de Waal. Hiertegen nu komt Dela
haye in verzet. Volgens hem is dit Noviomagus niet
Nijmegen maar de Franse stad Noyo-n. Hij is nu ook
verplicht te bewijzen dat het eiland der Bataven
niet de Betuwe is, en de Vahalis niet de Waal.
Het bericht bij Einhard klopt met de gangbare
interpretatie van de Peutingerkaart, waar de Renus
op staat en Noviomagus-Nijmegen. Delahaye tracht
te bewijzen dat die als Renus aangeduide rivier waar
aan Noviomagus gelegen is niet de Rijn is maar een
rivier in Noord-Frankrijk. In Noord-Frankrijk plaatst
hij dan ook de Rijnmonden, waarover tal van be
richten zijn en waarmee volgens hem niet de Riin-
monden in Nederland bedoeld zijn.
Voor alle Romeinse plaatsen in de Betuwe zet hij
plaatsen van Franse dorpen in de plaats en kritiseert
de al te gemakkelijke wijze waarop wij van de La
tijnse namen Nederlandse plaatsnamen hebben ge
maakt. Daarmee hebben wij ons volgens De
lahaye toegeëigend wat allemaal Frans bezit is en
plaatsen wij gebeurtenissen in ons land die veel
verder naar het zuiden hebben plaats gevonden.
De wijze waarop de Peutingerkaart en ook latere
aardrijkskundige beschrijvingen samengesteld wer
den wijkt natuurlijk sterk af van onze huidige geo
grafie, maar Delahaye gaat erg ver als hij bijv. be
weert dat de naam Renus oorspronkelijk geen naam
is geweest, -maar het inheemse woord voor water
en dus best gebruikt kan zijn voor andere rivieren
dan de Rijn. Natuurlijk, de namen Maas (Mosa) en
kleine Maas, Mosella of Moezel betekenden oorspron
kelijk eveneens „water". Bij de allereerste primi
tiefste aanduiding van een rivier kan dus best het
woord Renus niet de Rijn zijn, maar dat dit nog in
de Noormannentijd zou gebeurd zijn is ver gezocht.
Ook vertelt Delahaye langs zijn neus weg dat de
juiste loop van rivieren voor ontdekkingsreizigers
altijd bijzonder moeilijk is. Kijk maar naar de bin
nenlanden van Afrika of Nieuw-Guinea hoeveel wit
daar nog op de kaarten staat. Dit klinkt weer erg
overtuigend, maar het is niet waar. Integendeel, ont
dekkingsreizigers hebben juist aan de rivieren het
eerst een houvast wanneer ze een gebied in kaart
brengen. Kijk maar naar de kaarten van nog niet
geheel bekende gebieden. De rivieren staan er alle
maal op, terwijl uitgestrekte tussenliggende gebieden
nog volkomen wit zijn.
De naam Betuwe en de naam Bataven hebben niets
met elkaar te maken, aldus Delahaye. De naam
Betuwe komt pas omstreeks het jaar 1000 op. Wij
willen dit voetstoots aannemen maar dan voegt
Delahaye eraan toe, dat nergens de naam van een
volksstam in een geografische naam overgebleven is
en dat is dan weer te veel beweerd, tenzij de Condroz
niets te maken had met de Condruzen, Toxandra niets
met Toxandri, Twente niets met de Tubantii, Trier
niets met de Treviri en hebben er dan geen Tungri
bestaan? Het duizelt de lezer van de vele citaten.
Verzuimt Delahaye niet van tijd tot tijd de werkelijke
aardrijkskundige situatie van de grote rivieren te
bekijken? Er mag dan al iets in historische tijden
veranderd zijn en wij nemen terstond aan dat de nu
gesloten kust tegenover Engeland oorspronkelijk meer
open is geweest, onderhevig aan afkalving en droog
vallen, maar daarmee vervallen toch niet de werke
lijke Rijnarmen van onze Noordnederlandse delta, die
door Delahaye behandeld worden alsof ze niet be
stonden en na de derde eeuw onmogelijk nog in enig
geschrift genoemd of aangduid konden worden. Dit
gebied kan volgens Delahaye niet op de Peutinger
kaart staan omdat toen deze kaart gemaakt werd (4e
eeuw) dit gebied niet meer tot het Romeinse rijk
behoorde. Is dit overtuigend?
Delahaye is te pertinent in zyn beweringen. Omdat
Nymegen niet Noviomagus kan zijn, het eiland der
Bataven niet de Betuwe, kan Dorestad natuurlijk
ook niet het latere Wijk by Duurstede zyn. Een van
Delahaye's argumenten is, dat Dorestad een zeehaven
en was dus aan de zee gezocht moet worden en niet
zo ver landinwaarts.
Delahaye vergeet hier dat de zeevaart met kleine
schepen plaatsvond, die overal ver de rivieren
opvoeren voordat zij aanlegden. Zelfs Maastricht was
zeehaven in Merovingische tijd en latere eeuwen.
Maastrichtse reders onderhielden scheepvaart met
Scandinavië. Ter plaatse van Wijk bij Duurstede kan
dus best een zeehaven liggen. Maastricht kreeg een
Sterre der Zee-devotie.
Soms krijgen we de indruk dat Delahaye wel eens
schrikken moet van de consequenties van zijn eigen
stellingen. De hele Noormannengeschiedenis van ons
land komt te vervallen als Delahaye op dit punt
gelijk heeft. Wij hebben als gangbare voorstelling
altijd die Noormannen onze riviermonden zien bin
nenvallen en via Rijn of Maas diep doordringen met
hun kleine schepen. Het beeld dat uit Delahaye's
interpretatie ontstaat is een heel ander. Het is een
landoorlog geworden die vanuit het gevestigde Noor»
mannenrijk Normandië gevoerd werd.
Voor ons in de Maasgouw kwamen die Noormannen
niet met schepen via de rivieren vanuit het noorden
maar over land vanuit het westen. Maar is het dan
niet waar dat de Utrechtse bisschoppen voor het
Noormannengeweld naar het zuiden uitweken, totdat
Radboud geleidelijk via Deventer weer zijn zetel
in Utrecht kon gaan innemen?
Delahaye belooft op meerdere kwesties nog terug
te komen in het tweede deel, dat volgens de uit
gever al persklaar is. Wij zullen dit tweede deel
beslist niet ongelezen laten. Integendeel, we zijn er
barstens nieuwsgierig naar, want het belooft wederom
sensationeel te zijn. De hoofdstukken in dit tweede
deel zijn: de drie trajecta, St. Willibrord, Friezen,
Saksen en Vilten; het bisdom Trajectum, de bronnen
van het bisdom Utrecht, de goederen van St. Willi
brord en van Echternach; de goederen in Noord-
Frankrijk en Vlaanderen.
Het belooft nog een grotere sensatie te worden als
het in 1938 verschenen boekje over St. Willibrord
van dr. P. Boeren. Zal het even betrouwbaar blijken?
Een kras staaltje vinden we al in deel 1, waar het
verblijf vam Willibrord op Walcheren als een fabel
verworpen wordt. De schrijvers vertellen dat Wil
librord op het eiland Walichrum was, daar een afgods
beeld vernielde, waarover de inboorlingen zo kwaad
werden dat ze de zendeling mishandelden. Zijn bloed
was nog te zien aan de kerk van Waeskapelle.
Te lichtvaardig maakten wij volgens Delahaye
van Walichrum Walcheren en Waeskapelle was na
tuurlijk Westkapelle op Walcheren. Maar buiten
Zeeland zyn nog twee plaatsen die Westkapelle he
ten, waarop deze gebeurtenis veel beter op kan slaan,
aldus Delahaye. Ook de plaatsnaam Midlebourc ver
staan wy veel te gemakkelijk als Middelburg, zegt
hy. Walacria kan niet Walcheren zijn en Midle
bourc is Millebrugge in Frans-Vlaanderen. Ook deze
episode verhuist dus met hebben en houden uit ons
land naar Frankrijk.
Van veel beweringen moeten we zuchtend toegeven,
dat we het wel allemaal horen en lezen, maar wij
geloven het nog niet. Verre van ons om de studie van
Albert Delahaye daarmee tot nonsens te verklaren
en fantasterij. Wij geloven dat hij waardevolle bij
dragen levert voor de historiografie al zouden wij
zijn methoden en zienswijzen willen karakteriseren
als a-nationale hyperkritiek. Kritiek is altijd nuttig,
a-nationale historiografie buitengewoon nuttig omdat
de nationale tendenzen al heel wat op hun geweten
hebben, maar alle overdrijving schaadt. Wij willen
Delahaye met ons ongeloof niet onaangenaam zijn
want wij geloven dat van veel verwerpen er toch
waardevolle zaken zullen overblijven.
DR. CHARLES THEWISSEN
May's roemrijke verhalen worden levende werkelijkheid.
(Van een speciale medewerker)
HAMBURG Karl May betekent voor vele opeenvolgende gene
raties een herinnering uit de kinderjaren. Ondanks de nuchtere in
stelling van de jeugd worden zijn avontuurlijke vertellingen ook van-
daag de dag nog steeds verslonden. Zelfs vooraanstaande schrijvers
van Bertha von Suttncr tot Hermann Hesse hebben hun waardering
voor het werk van Karl May tot uitdrukking gebracht, om nog maar
te zwijgen van de twee grote Alberts van deze eeuw: Schweitzer en
Einstein. Carl Zuckmayer, de befaamde Duitse toneelschrijver, heeft
zijn dochter de naam van „Winnetou" gegeven.
Voor de spelen va., dit jaar is „Old
Surehand" in toneeltermen vertaald en
met Duitse acteurs van verschillende to
neelgezelschappen geënsceneerd.
De voorwaarden daarvoor leverde de
natuur zelf: vlakbij Bad Segeberg be
vindt zich een reusachtige kalkberg
waarop keizer Lothar in 1134 een burcht
liet neerzetten. Deze werd door de Zwe
den tijdens de dertigjarige oorlog ver
woest. In later tijden won men wat gips
uit de berg, hetgeen het kleine plaatsje
tot betrekkelijke welvaart bracht. In
1931 werd de berg tot natuurreservaat
verklaard, In het dal, dat bij het winnen
van het gips ontstaan was, kon men ge
makkelijk een amfitheater aanleggen.
Daarna kwam de oorlog en er was geen
tijd meer voor het realiseren van de
plannen voor de openluchtspelen. De
„Gipsberg" levert nu echter meer op
dan ooit tevoren. Hij is door weer en
wind uitgehold. Uit dit labyrint van
gangen duiken nu tijdens de Karl-May-
spelen roodhuiden in volle oorlogskleu
ren op. Ze worden uiteraard vertolkt
door Duitse toneelspelers. In het dal voor
Ook het Duitse filmbedrijf heeft veel
op met de avontuurlijke wereld van de
sprookjesverteller uit Saksen. De boeken
van May beleven herdruk op herdruk.
Ze zijn allengs ook in ons 1 and in
pocketboekformaat op de markt ge
bracht. En sedert veertien jaar stromen
honderdduizenden van Karl-May-bewon-
deraars naar Segeberg, waar eik jaar
openluchtvoorstellingen worden gehou
den van voor toneel bewerkte avonturen
van Karl May's helden. Segeberg, een
vroeger volkomen onbekend plaatje,
dat niet ver van Hamburg ligt, heeft door
deze spelen veel bekendheid verworven
het amfitheater wordt een overval ge
pleegd op de postkoets. Maar Old Shat-
terhand en Winnetou komen al gauw in-
gnjpen. En dan is het met de boosdoe
ners afgelopen. Want bij May behaalt
het goede altijd de overwinning.
De attractie van dit jaar is echter een
rasechte Indiaan. Zijn naam is Silkirdis
Nichols van de stam van de Cherokesen.
Hij werd in 1927 in Denver geboren. Hij
is atleet en danser van formaat. Hij is op
drie cm na twee meter lang en kan zon
der moeite over een lat van dezelfde
hoogte heenspringen. In Duitsland is hij
trouwens geen onbekende meer. In Bad
Kreuznach speelde hij nog als lid van
net Amerikaanse garnizoen in de
Duitse hockeyclub. In het seizoen 1963-
64 stond hij in de musical „Annie get
your gun" naast Heidi Brühl op de plan
ken. In Segeberg is hij nu de grote
attractie. Dank zij zijn choreografische
aanwijzingen konden er echte Indiaanse
oorlogsdansen worden ingestudeerd. Zij
vinden plaats om de totempaal waaraan
Old Surehand en Massa Bob hun dood
zullen vinden. Zelf voert Nichols origine
le dansen op, die een folkloristisch accent
aan de openluchtspelen zullen verlenen.
Als men in Segeberg niet zo beschei
den was, dan zou de roem van dit kleine
badplaatsje in geheel Noord-Amerika
moeten schitteren. In welk Indianen-re
servaat men ook verzeild mag raken,
men komt er de tomahawks, trommels
en volledige Indianenpakken tegen die in
de werkplaatsen van de nijvere Sege-
bergse ambachtslieden werden vervaar
digd. Souvenirs „made in Germany"
zijn ook in het overige Europa te vin
den: bontvellen, linten, amuletten, buf-
feltanden en noem maar op. Bovendien
is er in Segeberg nog een romantische
basiliek uit de twaalfde eeuw. die ook
veel bekijks trekt. En niet te vergeten
er is een zeer bekende school voor im
kers met ongeveer 300 bijenvolken, waar
de aanhangers van dit steeds zeldzamer
wordende beroep hun kunst kunnen ko
men leren. Karl May zou ongetwijfeld
veel plezier aan al deze dingen beleefd
hebben.