Marco Ferreri:
op de grens van de wansmaak
mensen en muzen Gustav Janouch: gesprekken met Kafka
Herwaardering van de Haagse school
DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 24 JULI 1965
De Praagse musicus Gustav Janouch
heeft vier jaar omgang gehad met zijn
stadgenoot Franz Kafka. In 1920 maak
te liy op 17-jarige leeftijd kennis met
de schrijver, die toen zijn voornaamste
werken al gepubliceerd had, maar nog
niet algemeen erkend werd als een ge
niaal auteur. De Kafka-cultus is pas
enkele jaren later begonnen en duurt
voort tot op de dag van heden.
Janouchs vader werkte op het bureau
van een Arbeidsverzekering, waar doc
tor Kafka hoofd was van de juridische
afdeling. Toen hij ontdekt had, dat zijn
zoon stiekem gedichten schreef, nam
hy hem mee naar zijn kantoor om hem
aan Kafka voor te stellen. Deze zag
blijkbaar iets in de jongeman en voerde
regelmatig gesprekken met hem. Zy
werden ijverig in een dagboek geno
teerd en zo was Janouch in 1951 in
staat zijn aantekeningen onder de titel
..Gesprache mit Kafka" uit te geven.
Nini Brunt, die al enkele werken van
Kafka in het Nederlands overzette, heeft
ook deze notities vertaald. De „Ge
sprekken met Kafka" verschenen als
Reuzensalamander 38 by Em. Querido's
Uitgevery N.V. te Amsterdam.
Janouch heeft geen moeite gedaan
van zijn ervaringen met de t.b.c.-pa
tiënt, die al in de schaduw van de
dood verbleef, een doorlopend verhaal
te maken. Hij heeft zich bepaald tot
het schiften, ordenen en weergeven van
de oude herinneringen. Dit heeft tot
gevolg, dat hij wat van de hak op de tak
springt, maar anderzijds de authentici
teit ten volle bewaart. Daar Janouch
steeds onaangemeld bij Kafka binnen
stapte, zijn de gesprekken nooit te vo
ren bedacht, maar altijd spontaan en
levendig.
Kafka's persoon komt uit deze me
moires zeer duidelijk naar voren. Ja
nouch tekent hem als een lange slanke
man, met zwart achterover gekamd
haar, een kromme neus, wonderlijk
.grijs-blauwe ogen onder een buiten
gewoon smal voorhoofd. Hij sprak met
een gedempte baritonstem, die bewon
derenswaardig melodieus was. Zijn
spraak leek op zijn handen: brede hand
palmen, slanke fijne vingers met platte
spatelvormige nagels en duidelijke maar
tegelijk heel fijne geledingen en knok
kels.
Hoewel men dit misschien niet zoi
verwachten, had Kafka een grote be
wondering voor de ambachtsman. Hij
bezocht jarenlang de werkplaats var
een meubelmaker. De lucht van he'
geschaafd hout, het zingen van de zaag
het slaan van de hamer, dat alles beto
verde hem. Hij heeft ook op het lanc
en als tuinman gewerkt. Naar zijn me
ning ben je in het slavenbestaan oi
een kantoor alleen maar in schijn iet:
hogers, iets beters. In werkelijkheic
ben je alleen maar eenzamer en daar
door ongelukkiger. „Intellectuele ar
beid rukt de mensen uit de menselijk'
samenleving; het handwerk daarente
gen brengt hen naar de mensen toe"
zo zei hij. Als vurig Zionist heeft hi
er dan ook altijd naar verlangd al
landarbeider of handwerksman naa
Palestina te kunnen gaan.
Over zijn boeken sprak Kafka slecht
terloops. Het is bekend, dat hij er wej
nig waarde aan hechtte en dat hij aai
zijn grote vriend en latere biograa
Max Brod verzocht heeft alles te ver
branden. Deze heeft aan deze wens nic
voldaan, maar is integendeel alles mr
steeds stijgend succes gaan publicerer
Wel kwamen in de gesprekken uitei
aard allerlei themata ter sprake, die i
Kafka's werken op de voorgrond staar
Hij voelde zich altijd in een kooi opgc
sloten. „Ik draag de tralies altijd in mi
mee", zei hij, en het is begrijpelijk, da
deze uitspraak lang in Janouch is blij
ven natrillen. In een later gesprei
kwam Kafka er op terug. Omdat ieder
een achter de tralies leeft, schrijft mei
tegenwoordig zoveel over dieren, meen
de hij. Het is de uiting van het ver
langen naar een vrij, natuurlijk leven
„Veilig geborgen in de kudde mar
cheren 'we door de straten van de
stad naar ons werknaar de voerbak
en naar het genoegen. Het is een
precies afgebakend bestaan, zoals op
het bureau. Er gebeuren geen won
derener zijn alleen maar gebruiks
aanwijzingen, formulieren en voor
schriften. Wij zijn bang voor de vrij
heid en de verantwoordelijkheid.
Daarom stikken wij liever achter de
raliesdie wij zelf in elkaar hebben
'eknutseld".
Janouch heeft met Kafka ook vele
✓andelingen door Praag gemaakt. Daar-
)ij bleek hem, dat de schrijver de stad
ot in de kleinste bijzonderheden ken-
le. Onderwerp van gesprek waren van
zelfsprekend ook vele kunstenaars. In-
'erband met Kafka wordt vaak Edgar
\Ila-n Poe genoemd, een verwante geest
Ue in het droombeeld een uitweg zag.
/oor Kafka was de droom een ver-
rouwd element, zoals vooral uit zijn
lagboeken blijkt. Geen wonder, dat hij
'retig luisterde als Janouch hem uit-
/oerig een nachtmerrie vertelde.
Grote bewondering had Kafka voor
,éon Bloy, wiens boek „Le salut par
es Juifs" hij o.a. kende. „Bloy kan
chelden", zei hij, „dat is iets heel bij-
onders. Bloy bezit een vuur, dat aan
\et vuur van de profeten doet denken.
Vat zeg ik: Bloy scheldt veel beter.
>at is gemakkelijk te verklaren, omdat
ijn vuur door de mest van de moderne
jd wordt gevoed"'.
Kafka toonde zich ook opgetogen over
et werk van Vincent van Gogh. Voor-
1 het schilderij „Le café, le soir", dat
:ich thans in het rijksmuseum Kröller-
Müller te Otterlo bevindt, had hem
gefascineerd. Een eigenaardige kijk had
Kafka op de Indische wijsgeer Rabin-
dranath Tagore, doe hij een verklede
Duitser noemde. Hartelijk moest hij
lachen toen Janouch hem vertelde hoe
de uitgever Kurt Wolff in Leipzig
's morgens om acht uur de vertaling
van Tagore weigerde, om twee uur later
de lector van de uitgeverij haastig naar
het hoofdpostkantoor te sturen om het
geretourneerde manuscript terug te ha
len, daar hij intussen in de krant had
gelezen, dat Tagore de Nobelprijs had
gekregen.
Niet minder merkwaardig is Kafka'
visie op Charlie Chaplin. Volgens hem
is de grote clown een technicus. Zoals
een tandarts vele valse gebitten maakt
zo maakt hij fantasie-prothesen. Dal
zijn zijn films. Charles Dickens werd
door Kafka hevig bewonderd. Hij heefl
dan ook menige trek met hem gemeen
o.a. de macabere, soms een beetje wre
de humor.
Janouch zelf houdt zich bewonderen?-
waardig op de achtergrond. Hij heef
Kafka echt niet voor zelfverheerlijking
misbruikt.
Zelfs komt hij er in alle bescheidenheid
rond voor uit, dat hij niet altijd Kaf
ka's woorden, die soms zeer diepzinnig
waren, heeft begrepen. Tussen de regels
door wordt het wel duidelijk, dat de
gesprekken met Kafka voor Janouch
een compensatie waren voor de huise
lijke moeilijkheden, waaronder hij ge
bukt ging. Zijn vader, aan wiens nage
dachtenis hij zijn boek opdraagt, werd
door zijn moeder getiranniseerd. De man
pleegde zelfmoord op 14 mei 1924. Drie
weken later op 3 juni 1924 stierf Kafka
in een klein privé-sanatorium bij We
nen. De gevoels- en geesteswereld van
Janouchs jeugd stortte daarmee ineen.
In een uitvoerig naschrift vertelt hij
het ontstaan en de lotgevallen van zijn
dagboekblaadjes. Hij noemt het een
openlijke biecht en een excuus. Met dat
al zijn we er uiterst dankbaar voor,
want het bevat een menigte waardevol
le gègevens. Janouchs vriendin Jana
Vachovec heeft onder haar pseudoniem
Alma Urs een groot aantal zeer nuttige
opmerkingen en commenaren aan de ge
sprekken toegevoegd.
WILLEM v.d. VELDEN
DOCTOR FRANZ KAFKA
mmm
De Franse actrice Anne Girar-
dot poseert hier naast een grote
fotowaarop zij
staat afgebeeld.
als aapvrouw
MARCO FERRERI, de Italiaans-
Spaanse regisseur, wiens opzienbaren
de film ,,La donna scimmia" (De aap
vrouw) ook de vaderlandse bioscopen
heeft bereikt, heeft er veel plezier in
de mensen rondom hem in hun hemd
te zetten. In zijn sociaal-kritische film
studies grijpt hij by voorkeur naar ex
treme situaties, waarin de individuele
mens er maar zelden goed afkomt.
Ferreri hangt geen vleiend beeld op
van zijn medemensen: hij hekelt onge
nadig het egoïsme van zijn personages,
die meestal op de eerste plaats op de
verdediging van liun eigen belangen
uit zijn. Hy is by uitstek de cineast
van de zwarte humor, die vlijmscherp
het inderdaad belachelijke gedoe
van veel mensen weet te ontleden en
te ironiseren. Voor een goed deel ligt
aan zijn films hetzelfde gevoel ten
grondslag als aan byv. „Viridiana" van
Luis Bunuel.
Het behoeft geen verwondering te
wekken, dat de behoeders van de ge
middelde deugdzaamheid in de ver
schillende laaiden hun stemmen bij tijd
en wijle tegen zijn films verheffen. Dat
begon al in Spanje, waar de in 1928 te
Milaan geboren Ferreri in 1957 zijn toe
vlucht had gezocht. De puriteinse cen
suur daar, die al meer kunstenaars heeft
dwars gezeten, rees de haren te berge
toen Ferreri met „El pisito" (Het apar-
tementje) en „El conchito" (Het wa-
gentje) respectievelijk het woningpro
bleem en het egoïsme van een oudere
man en een groep verlamden ongena
dig over de hekel haalde. Hij kwam on
middellijk in conflict met de censuur,
die nu eenmaal meer opheeft met arlis.
tieke onbenulligheden rond zangertjes
als Marisol of Joselito.
Ferreri, teruggekeerd naar zijn ge
boorteland, daar „l'Ape Regina'' (De
bijenkoningin) maakte, kwam hij an
dermaal lijnrecht tegenover de film
keurders te staan. Veel interesseert hem
dat blijkbaar niet (vertoningsverboden
willen achteraf nog wel eens averechts
uitpakken), want hij zette zich monter
aan het werk voor „La donna scimmia"
zwartgalliger dan ooit.
In deze film heeft Ferreri de lijn, die
hem kennelijk met „El pisito" al voor
ogen stond, tot bijna in het wansmake
lijke doorgetrokken. Een buitenissiger
anekdote kunnen we ons amper voor
stellen. „El pisito" vertelde de geschie
denis van een verloofd paartje, dat geen
woning kan vinden. Omdat de vrouw
niet bij de familie wil inwonen, zet ze
haar verloofde aan met zijn stokoude
tante te trouwen om zo in het bezit te
komen van haar „pisito", haar aparte-
mentje. Ze behoeven dan maacr te wach_
"ten tot de tante het tijdelijke met het
eeuwige verwisselt om verzekerd te
zijn van een woning. Het gegeven
heeft hier veel weg van dat van „Tl
tetto" (Het dak) van Vittorio De Sica
Maar Ferreri bepaalt zich niet, zoals
hij, tot kritiek op sociale wantoestan
den. Belangrijker is zijn analyse van
de iwee verloofden, die van doodsbange
schaduwen uitgroeien tot begerige en
zelfzuchtige figuren. Als ze het gevecht
om hel simpele leven hebben gewonnen
begint de strijd om te bezitten.
Hetzelfde thema treffen we aan in
„El conchito" (Het wagentje). Om in
net bezit te komen van een gemotori
seerd wagentje helpt een oude man zijn
hele familie naar de andere wereld. De
zwarte humor viert ook hier hoogtij.
Er zijn zekere parallellen aan te wijzen
met een „klassieker" als bijv. „Arse
nicum en oude kant", al slaagt Ferreri
er minder goed in de goede toon te be
waren. Het vraagt van een regisseur
dan ook wel heel veel behendigheid om
bij de behandeling van zulke thema's
het karikaturale en het vulgaire te ver
mijden.
Na „El conchito" verdiepte Ferreri
zijn sarcasme in „L'Ape regina" (De
bijenkoningin), waarin hij een in de
bijenwereld voorkomend fenomeen, dat
het bijenwijfje het bijenmannetje ver
stoot als hij aan zijn biologische ver
plichtingen heeft voldaan, overhevelt
naar de mensenwereld. Deze transpo
sitie getuigt op zijn zachtst uitgedrukt
van een zeer grimmige opvatting over
de menselijke geslachtsrelatie. Dat heeft
Ferreri zelf ook wel beseft, want hij
heeft de primitieve opvatting een beet
je verzacht door de uitwerking met
humor te kruiden. Dat hij overigens
geen hoge opvattingen heeft over de
toestanden, die er op dit vlak in Italië
want daar gaat het hier over
heersen, wordt wel duidelijk. „L'Ape
regina" is een aanval op het familie
matriarchaat in Italië, die er niet om
liegt.
Maar Ferreri was nog niet aan het
einde van zijn Latijn. Op het jongste
festival te Cannes kwam hij met „La
donna scimmia" op de proppen, Meer
dan ooit bracht deze film de pennen in
beweging. En zoals altijd ontstonden er
minstens twee kampen: vóór tégen.
Maar zelfs de voorstanders vroegen
zich in dit geval toch af of Ferreri zijn
sarcasme hier niet te ver doorgedreven
had. „De aapvrouw" immers is een
aartslelijke, aapachtig behaarde vrouw,
die door een kermisgast ten toon wordt
gesteld. Als zij dreigt hem te verlaten,
hem zodoende van zijn broodwinning
berovend, trouwt hij haar. Bij de ge
boorte van een „aapkind" overlijden
vrouw en kind. De kermisexploitant
ziet er zelfs dan geen been in hen te
„exposeren". Althans, zo verliep het
verhaal oorspronkelijk. Voor het con
tinent is er, om al te grote weerstanden
te voorkomen, een andere draai aan ge
geven. Na de geboorte van een normaal
kind verliest de vrouw nu haar over
tollige haargroei, waarna vrouw, man
en kind een gewoon, gezapig burger
leventje beginnen.
Hiermee is Ferreri's kruistocht dan
voorlopig geëindigd. We kunnen niet
ontkennen, dat hij zich met de hiervoor
genoemde films als een vakman heeft
doen kennen Mei een minimum aan
mei middelor stelt hij films sa-
\T h°ewel qua milieu en types
uitgesproken Spaans en/of Italiaans
universeel aanspreken. Ferreri verze-
£fm*vo bovendien van uitstekende
Sn 5nsen' Ter werk de doM' hem
schaffen 7??™ fewenste sfeer ver-
oomI; JJn grootste verdienste ligt
echter in de manier, waarop hij met
'r-Anprü? oinspringt. Met name in
,.L Ape reöina en „La donna scimmia"
zijn de vrouwelijke hoofdrollen (Ma
nna Vlady en Anne Girardot) goed uit
de verf gekomen. 6 1
Alles bij elkaar echter blijft het werk
van deze ongetwijfeld begaafde Maren
Ferreri een filmische curiositeit, die een
wrange en soms wansmakelijke visie
z{jn den« d*G onze niet
BERT VAN OOSTERHOUT
Men zou kunnen stellen, dat het
Haagse gemeentemuseum thans een
poging doet het werk van de Haagse
school uit zijn discriminatie te halen.
Tot 13 september heeft men er een ex
positie van ingericht.
Het zyn enigermate de kunstenaar;-
van de Haagse School zelf en vooral
hun vele epigonen, hun navolgers, die
het werk van de Haagse school in dis-
crediet hebben gebracht. Op den duur
werden de mensen moe van al die
koeien, die boerenhuizen, die water
tjes en die steeds stereoptïeper luch
ten, met of zonder wolken. Bovendien
kwamen er de Amsterdammers, spe
ciaal de Amsterdammer van Rotter
dam: Breitner, die in feite aanslui
tend op de verworvenheden van d^
Haagse School deze omkeerden naar
een grotere en andere bewogenheid er
gedeeltelijk naar een andere kleur.
Zij. die de Haagse stemmingsver-
beeldimgen en de Haagse rust moe wer
den, vonden bij die Amsterdammers
iets anders, dat hun meer intrigeer
de en dat hun grootser leek. En zo
werd ondanks de vele navolging, die bij
de kunsthandel nog steeds aftrek vond,
e belangstelling in deze bij uitstek Hol
landse aangelegenheid, het werk van
de meesters van de Haagse School,
langzaamaan minder speciaal bij de
meer geïnteresseerden in d schilder
kunst.
Het werk dat eerst nogal aangeval
len was bij zijn opkomst en dat later
door velen min of meer als de enige
echte wijze van schilderen werd be
schouwd, verdween steeds verder uil
de belangstelling in de e bij uitstek Hol-
niet alleen kijken bij een toevallige ge
legenheid, maar die dat regelmatig
doen en die ook kopen.
De Haagse School is in zijn beste
tijd bovenmate bewonderd, zoals we
reeds aanduidden, ze is in de laatste
tijd even bovenmate verguisd. De taak
van een herwaardering, die altijd een
nieuwe ontdekking, een herontdekking
inhoudt, is dus op het moment niet
digheid en van verstand.
Die herwaardering is trouwens reeds
een tijd aan de gang zoals men bij
de kunsthandel in de Haagse Zeestraat,
van P. J. Scheen, de herwaardeerder
van onze romantische schilderkunst, de
laatste jaren zien kon. Van de roman
tiek naar de Haagse School leek bij
het ontstaan van de Haagse School
een geweldige afstand, maar nu blijkt
deze afstand aanmerkelijk ingekrom
pen en is men eerder geneigd van
een geleidelijke en begrijpelijke ontwik
keling te spreken.
De mensen van de homantiek keken
naar onze gouden eeuw en dat deze
Gouden Eeuw voor de Haagse School
van groot belang was, weet iedereen-
De meesters van de Haagse Schooi ko
pieerden in het Haagse Mauritshuis
niet zelden werk van hun zeventien-
de-eeuwse voorgangers.
In zijn catalogus van de tentoon
stelling Meesters van de Haagse School,
die tot 15 augustus in het Haagse ge
meentemuseum gehouden wordt, wijst
dr. Jos W. de Gruyter op die onmis
kenbare invloed, hij wijst ook op ver
schillende andere invloeden, op de in
vloed van de Barbizonners en direct of
door hen indirect, op de invloed van
Engelsen als Constable en Boning ton,
van wie vooral de eerste ook weer op
de Nederlandse Gouden Eeuw steunde.
Men kan met het aanwijzen van die
invloeden gemakkelijk vergissingen
maken, De Gruyter laat duidelijk dit
gevaar uitkomen door de juiste feiten
en data te vermelden. Hij wijst er bij-
v oor beeld op d'at het stemmingsvolle,
schitterende werk van de jonge Bil-
ders onafhankelijk ontstond niet alleen,
maar dat men ook niet van directe
navolging kan spreken'. De ontwikke
ling was inderdaad betrekkelijk gelei
delijk. via Bosboom en via Willem
Roelofs en de jonge Bilders, naai Jo
zef Israëls, naar Gabriël de nog
altijd niet volledig erkende naar de
Marissen. naar Mauve en maar J. H
Weissenbruch, die De Gruyter de groot
ste van de meesters van de Haagse
School acht, die het volledigst het stre
ven van de Haagse Schooi wist te ver
wezenlijken. Daar stond één van de Ma-
rissen, Matthijs Maris namenlijk, voor
al in zijn later werk, buiten. Er zijn
in het werk van Israëls en in het werk
van de Marissen in de aanvang tal
van verbindingen met romantiek, maar
bij Matthijs Maris is deze van een zeer
bijzondere aard, zij bracht hem tot
een mystieke innerlijkheid, die aan de
Haagse School, vooral een school van
het uiterlijke, van het enkel oog zijn,
over het algemeen vreemd is.
Men kan dit het best nagaan aan de
prachtige schilderijen van Matthijs Ma-
nis: De vrouw met de Geiten en Smart,
waar een grootsheid wordt vertoond
van een geheel andere aard. Ze is in
sommig opzicht Hollands, Nederlands,
maar ze is nauwelijks Haags in de zin
van de Haagse School.
Het verrassende van de tentoonstel
ling bestaat gedeeltelijk uit het tonen
van schilderijen als deze, maar het
voornaamste is er het tonen van de
hoge kwaliteiten van het werk van de
Haagse School in haar meer beperkte
zin.
Wat wilden deze meesters van de
Haagse School als ze op hun best
werkten en niet slechts wat helaas
soms het geval was voor de kunst
handel? Wat wilde Willem Maris, de
jongste van de Marissen, wanneer,
hij beweerde, dat hij nooit koeien schil
derde, terwijl hij bij een eerste aan
blik, afgewisseld met eenden, haast
niet anders geschilderd heeft?
Hij heeft het zelf gezegd: .,lk schilder
mooit koeien, ik schilder alleen licht
effecten."
Het was hun niet om de koe of de
eend of de molen te doen, maar om
het geheelbeeld, waarin deze dieren
of dingen slechts een onderdeel waren,
ze wilden zoals De Gruyter opmerkt:
Enkel een samenvatting geven van
de wisselvallige vormverschijningen
der matuur, zoals deze spontaan tot ons
koeien als een beeld van kleur en toon,
of wel van de toonschakeringen van
kleur, de „valeurs".
Maar kunstenaars geven altijd iets
anders en gewoonlijk nog iets meer
dan ze min of meer bewust nastreven.
Ze wilden „enkel oog" zijn maar ze
waren het niet, hoezeer het zien ook
bij hen van overwegende betekenis is.
In hun beste tekeningen, aquarellen en
schilderijen, in het gemeentemuseum in
een voortreffelijke keus. een keus van
nu. van onze tijd, bijeengebracht, blijkt
dat deze schijnbaar alleen maar kijkers
zo menselijk kunnen zijn in hun visie.
Het geluksgevoel, dat De Gruyter
onderging, toen hij in het Amerikaanse
Toledo 'n Weiland in Zonlicht van Wil
lem Maris zag, is een menselijke aan
gelegenheid. het menselijk verbonden
zijn; kan men onder meer opmerken
in werk van Jacob Maris, in een
vroege Mauve als De Karrijder, in een
werk als Levensavonl of de Oude
Wandelaar van Jozef Israëls.
En op dit menselijke wijst De Gruij-
te-r herhaaldelijk in zijn catalogus bij
Bosboom, bij de jonge Bilders, bij
Matthijs Maris, bij de bobbende Mau
ve. Hij benadert in die catalogus het
werk op de eerste plaats van de schil
derkunstige kant, maar die komt door
de ook getoonde menselijke ondertoon
nog beter uit. En zo behoort deze cata.
logus tot het beste wat De Gruyter
schreef.
Anton Mauve: de Karrijder.
Mathijs Maris: de vrouw en de geiten.