Subsidie voor dokter Jazz
Steven Membrecht: De
sprong in het net
13
mensen en muzen
Chris Brand
ontwierp nieuwe letter
Spaanse film: geen vrije mening
DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 17 JULI 1965
Chris Brand, als leraar verbonden
aan de academie Sint-Joost te Breda
maar geboren Utrechtenaar (1921),
heeft een nieuwe letter ontworpen die
hij de naam Albertina meegaf. De let
ter wordt uitgebracht door de Mono
type Corporation Ltd., in Engeland en
daarbij wordt het nieuwste zetsysteem
toegepast, het zogenaamde Monophoto-
procédé, waarbij zetsel ontstaat via een
foto-elektrische cel.
De welluidende naam Albertina is
pen herinnering aan de tijd, die Brand
in Brussel heeft doorgebracht. Daar
ïad hij zeer bijzondere bindingen met
de koninklijke bibliotheek. Dit insti
tuut heeft enige tijd geleden een nieuw
gebouw geopend, dat men Albert I-bi
bliotheek heeft genoemd ter nagedach
tenis aan koning Albert I. Deze biblio
theek is ondergebracht in het Alberti-
na-gebouwencomplex. Als hommage
aan de directeur van deze bibliotheek,
dr. Herman Liebaers, noemde Brand
zijn letter daarom Albertina. Zij zal
nu worden gebruikt voor het zetten
van een catalogus van het werk van
Stanley Morison, dat in het begin
van 1966 in de bibliotheek wordt ten
toongesteld. De nieuwe letter wordt
hier later geëxposeerd, daarna gaat
deze lettertentoonstelling naar Londen.
Een van de voorname karakteris
tieken van de Al'bbrfcina is, dat zij vrij
smal is maar toch niets aan helder
heid inboet. Daardoor is zij ideaal
voor publikaties, waarbij ruimtebespa
ring van belang is, zoa'ls bij paper
backs. Er is bovendien een niet te
groot contrast tussen dik en dun, waar
door een rustige bladspiegel ontstaat.
Deze twee eigenschappen zijn boven
dien van belang bij het fotolithografisch
systeem, waarin de letter is ingepast
en dat langzamerhand ook in Neder
land terrein wint.
Brand is zuiver uit genoegen aan de
ontwikkeling van zijn Albertina begon
nen. Het is een jaar of wat geleden
dat hij met dit werk startte, waarbij
hij uitging van zijn calligrafisch ver
leden. Tussen zijn normale werk door
(school en opdrachten) voltooide hij
rustig-aan zijn letterreeks.
„Een letter moet helder zijn", zegt
hij, ..rustig en zij mag de lezer niet
vermoeien. Zodoende diént de construc
tie eenvoudig te worden opgebouwd en
strak te zijn. Zij moet bovendien vol
doen aan de technische eisen van het
moment. Nadat ik de serie had vol
tooid zijn er proeven van gemaakt en
deze zijn uitentreuren bestudeerd en ge
corrigeerd, zowel van mijn kant als
van de zijde van de Monotype Corpo
ration."
Zo ontstond langzamerhand het ide
ale letterbeeld, dat een rustige en
voorname pagina garandeert.
Met deze Albertina heeft Brand zich
gevoegd in de bescheiden rij van kun
stenaars. die de perfecte typografie
in Europa beoefenen. In Nederland
zijn het er maar enkelen, die zich met
deze kunst bezighouden. Met het ont
werpen van deze serie heeft Brand
zich in de rij der belangrijke Neder
landse grafici gevoegd, waartoe na
men behoren als die van Pe Roos en
Van Krimpen, die beiden wereldfaam
hebben.
Chris Brand heeft in samenwerking
met Ben Engelhart verschillende wer
ken over het handschrift het licht doen
zien, waarbij er een is over het Ita
liaanse handschrift op de lagere
school, dat „Ritmisch schrijven" is
getiteld. Éveneens in samenwerking
met Engelhart publiceerde hij in 1959
een studie over Gerard Mercator, die
bij het merendeel der lezers alleen be
kend zal zijn als de Vlaamse cartho-
graaf, die zich een wereldreputatie
verwierf met zijn landkaarten. Maar
deze zelfde Mercator schreef ook een
verhandeling over het schrift, het zo
genaamde Italiaanse schrift, waarvan
hij gebruik maakte op zijn landkaar
ten. Dit schrift wordt door Brand
sterk gepropageerd. In Nederland be
staat een vereniging, die zich op de
verbreiding van deze schriftstijl toe
legt, zij heet Mercator.
Van 1948-1953, zijn Brusselse tijd,
was Brand niet alleen verbonden aan
de koninklijke bibliotheek, hij voerde
ook opdrachten uit voor de Belgian-
American Educational Foundation.
Voor de bibliotheek maakte hij char
ters, monogrammen en boekomslagen.
Brand ontwierp ook een groot aantal
vignetten. Behalve leraar op Sint-
Joost te Breda, is hij dat eveneens
aan de Koninklijke Academie voor
Kunst en Vormgeving in Den Bosch.
JAC. MARTENS.
Eindelijk hebben de jongens in Den
Haag uitgemaakt of jazz nu cultuur
is of niet. Het odium: „Gedoe voor
een clubje exclusieven" mag eraf. Wie
er vandaag nog rebellie in ziet tegen
alles wat muziek is, zal niet met de
vinger worden nagewezen als hij zich
morgen bekeert. Want jazz is nu offi
cieel kunst geworden. Het past echt
in een vak op het departement van
Cultuur. Daar staat sinds kort het
eerste dossier, waarin de promotie be
vestigd wordt: subsidie voor Boy Ed
gars Big Band. Een nationale over
winning voor de man, die naast zijn
taak als arts in het deftige Heemste
de, zijn oude liefde niet vergeten kan.
Zomaar ineens? Dat niet, hoor ik
van dokter Edgar zelf in Amsterdam.
De principiële uitspraak zou er mis
schien eerder zijn geweest als er geen
kabinet gestruikeld was. Nu was het
wachten op de visie-Vrolijk Maar de
nieuwe bewindsman zat er 'nog maar
net, of hij tekende voor akkoord. Het
precedent was er. En het wordt in
jazzkringen beschouwd als een gerecht
vaardigde erkenning van een jonge
kunstvorm-
Boy Edgar (50): „Ik heb gewoon
een beroep op het ministerie gedaan.
Representatie van Nederlandse kunste
naars in het buitenland kan namelijk
worden gesubsidieerd. Voor jazz had
den ze dat in Den Haag nog nooit bij
de hand gehad. Het was iets heel
nieuws, dat nog bestudeerd zou moe
ten worden. Stuur maar een verzoek
schrift, was het advies uit Den Haag.
En dat heb ik gedaan. Ik wilde met
het orkest naar het jazzfestival in An
tibes. Daarom vroeg ik, geargumen
teerd, volledige reiskostenvergoeding.
He* ministerie heeft intussen laten we
ten dat we het geld krijgen- De reis
gaat door."
Het huis van jazzspecialist Michiel
de Ruyter aan de Amsterdamse
Bronkhorststraat is het hoofdkwartier
van Boy Edgars Big Band. Daar wor
den plannen besproken en programma's
gemaakt. Het orkest heeft er ook lang
zamerhand vorm gekregen. Toevallig,
wamt er is nooit iets opgericht.
Michiel de Ruyter heeft er de hand
in gehad. Hij improviseerde vijf jaar
geleden in Amsterdam een concert,
waarvan de resultaten boven verwach
ting waren. „We hadden daar een stel
jongens bij elkaar, die een goed stuk
muziek lieten horen. Het was een gek
ke ervaring. Zestien man en amper
op elkaar ingespeeld. Het klinkt niet
eens vals, zeiden we na afloop. En
toen zijn we eigenlijk aan het orkest
gaan werken."
Tien jaar geleden moest je met big
bands in Nederland niet aankomen. Het
was de tijd van de combo's, van het
experimenteren met nieuwe vormen. Als
het toen had moeten gebeuren, was
er niets van dit orkest terechtgekomen.
En er zou zeker geen lustrum voor
zijn weggelegd. Is er dan nu wél een
toekomst voor? Economisch gezien
niet. Boy Edgars orkest zou er allang
niet meer zijn als Michiel de Ruyter
er geen radio-uitzendingen uit had ge
sleept. Dat houdt de mensen voorna
melijk bij elkaar. Daarbij komt dat ze
het zelf lollig zijn gaan vinden. Ge
woon. omdat het een „fijn strijkie"
geworden is-
Boy Edgar nee het is geen schuil
naam speelt in zijn eigen orkest
niet mee. Hij arrangeert en compo
neert, omdat hij het niet kan laten.
Hij was al achttien jaar amateur,
toen hij er in 1950 mee moest stoppen.
Maar eer het tien jaar verder was,
had het hem weer te pakken. Je moet
Edgar wat laten schrijven, had trom
pettist Ado Broodboom voor het Am
sterdamse concertdebuut voorgesteld/
Dat gebeurde en niet lang daarna
stond de arts zelf voor het orkest,
waarbij zijn naam zo lekker allitereert
Muziek is meer dan een „zwak"
van hem. Hii ziet het zelf als een
gezond soort verslaving. Een tegenwicht
voor het wetenschappelijk onderzoe
kingswerk, dat hij voor epileptici in
Heemstede verricht Het houdt hem
lenig van geest. Eh het bezorgt hem
de uitlaatklep voor zijn onblusbare
dynamiek.
Die energie heeft het orkest de
plaats bezorgd, waar het thuis hoort:
aan de top van de Nederlandse jazz-
Eric Dolphy en Max Roach die in Am
sterdam met Boy Edgar hebben ge
speeld, gingen in hun kwalificaties nog
verder. Van de resultaten in Antibes
zal het afhangen of Boy Edgars Big
Band ooit nog eens in het Amerikaan
se New Port op het podium der aller
grootsten komt.
Intussen heeft het orkest er een le
vend instrument bij gekregen. Nelly
Frijda. echtgenote van de Amsterdam
se hoogleraar in de psychologie. Het
is een idee van Edgar geweest. Hij
heeft haar stem helemaal in de ar
rangementen verwerkt. Nog niet zolang
geleden werd ze bij wijze van proef
„voor de-leeuwen" geworpen, Ze door
stond die zó goed, dat ze mee gaat
iiaar Antibes. En daarna? N0g geen
specifieke plannen. Een televisie-uit
zending of een concert, denkt Edgar.
En niet te vergeten de eerste lang
speelplaat, die het visitekaartje van
de band moet worden. „We doen ons
best om reële muziek te maken",
zegt hij bij z'n laatste slok. „Dat je
dan weinig publiek krijgt, kun je op
voorhand verwachten..."
JOHN BINDELS
Ik zou zo graag
de wereld willen zijn
Het zeeschuim op een
glanzend zandgeel strand
De regendroppels
aan het raamkozijn
Het minste onkruid op
een warm-zwart land
Ik zou zo graag
alleen jou willen zijn
Het licht dat telkens weer
je ogen leven schenkt
De trilling die jouw hand
doet beven onder mijn
hand en het liefdeslied
dat jij voor mij bedenkt
Maar hef liefst zou ik
mezelf eens willen zijn
Zoals ik ben een kind
een jonge vrouw misschien
Geen lachend masker meer
als tranen opdrogen in pijn
En bij geluk een pirouette
die iedereen op straat kan zien
José Toirkens
Foto: Bert Stolk
Scène uit El Verdugo, een film van Berlanga, die veel opgang maakt.
„De Spaanse film in het algemeen
is politiek onmondig, in sociaal opzich1
vals, in intellectueel opzicht van geen
enkel belang, esthetisch waardeloos en
als industrieel produkt volslagen ver
ziekt", aldus de Spaanse cineast Juan
Antonio Bardem kort geleden in een
interview met een medewerker van
Filmkrant. En hij voegt eraan toe:
„De Spaanse film, en ik sluit de mijne
niet uit, heeft door de beperkingen, die
ons worden opgelegd elk contact met
de nieuwe ontwikkelingen in de cine
ma verloren". Deze karakteristiek van
de huidige situatie in de Spaanse film
wereld n.b. uit dc mond van een van
de paradepaardjes van diezelfde
film geeft, dachten wij zo, nogal te
denken.
Ze werpt een schril licht op de vrij
heid van de kunstenaars onder het
Franco-regime. Ze is ook geheel in te
genspraak met de toon van een Engels
talige brochure, die Spanish Publica
tions. (Av. del Generalissimo 39, Ma
drid) heeft uitgegeven en waarin in
kort bestek de lof wordt gezongen van
de Spaanse film. De publikatie is van
de hand van de ons totaal onbekende
Fernando Vizciano Casas. Hij ziet
in tegenstelling met de al geciteerde
Bardem de situatie in zijn land
wel optimistisch. Vooral vanwege een
nieuw ingevoerd subsidiesysteem en
de gezonde competitie, die er tussen de
filmende veteranen en de jongere ci
neasten is ontstaan.
Casas stelt vast, dat de Spaanse film-
produktie, die negenenzestig jaar gele
den is begonnen, nu op het punt staat
definitief haar rol te gaan spelen op
het wereldtoneel of toch op zijn minst
in dat deel van de wereld, dat Spaans
verstaat. Aan deze conclusie valt o.i.
niet te tornen, want het is natuurlijk
waar, dat de Spaans gesproken film
een enorm afzetgebied heeft. Het is
echter de vraag of de ..Francofiele"
film daar artistiek baat van zal heb
ben. En dat lijkt ons vooralsnog twij
felachtig. Een bepaalde kwantiteit kan
in zeker opzicht wel een garantie zijn
voor enige kwaliteit, maar dan zal die
kwantiteit toch in alle artistieke onaf
hankelijkheid moeten kunnen groeien
Dit nu is in het huidige Spanje al
tientallen jaren het geval niet meer.
„Zodra er in de scenario van enige
auteurschap, van een engagement
sprake is, duidelijk sprake is, dan komt
het1 niet door de censuur (Bardem).
Het zal duidelijk zijn, dat zelfs een
groot aantal films (voor Spanje in 1964
123 stuks) geen redding kan brengen
voor de bezielde cineasten, die onder
zulke omstandigheden creatief moeten
werken.
Intussen hebben we toch sterk de in
druk, dat juist de drie B's (Bardem,
Berlanga en Bunuel), die in zo sterke
mate het gezicht van de Spaanse film
bepalen, uiteindelijk juist de mensen
zijn die 't minst last hebben van de hier
voor aangegeven situatie. Bunuel leeft
al jaren als banneling in het buiten
land. Hij maakt echter nog steeds
films, die hun wortels bij wijze van
spreken In de Spaanse aarde hebben.
Naar karakter en temperament is hij
zeker een Spaanse filmer gebleven en
als zodanig dan ook een slachtoffer van
het regime.
Hij heeft echter voor een deel met de
twee andere B's gemeen, dat zijn films
een wereldwijde verspreiding hebben.
Daardoor is hij minder kwetsbaar ge
worden dan die cineasten, wier films
een bijna uitsluitend nationale roula
tie beschoren is. En dat is juist
het geval met de groep jonge Spaanse
filmmakers, die niet voor een interna
tionaal podium kunnen werken. Gehan
dicapt als zij zijn in hun vrije menings
uiting slagen ze er maar zelden in hun
stem door te laten dringen tot buiten
de landsgrenzen. En dat is dan voor
een deel ook weer een logisch gevolg
van het feit, dat hun scenario's eerst de
overheidscensuur moeten passeren al
vorens ze verfilmd kunnen worden.
Een vicieuze cirkel dus, die pas door
broken zal kunnen worden als de vrije
maatschappelijke zelfkritiek in Spanje
wordit toegestaan
Zo ver is het echter nog niet. Dat
de schrijver van de hiervoor genoemde
brochure de naam van Luis Bunuel
maar één keer laat vallen t.w. in ver
band met zijn documentaire „Tierra
sin Pan" (Land zonder brood) is hier
van in feite een sprekend voorbeeld.
Bunuel heeft na „Tierra" nl. nog ver
schillende films gemaakt, waarin hij
zeer radicaal afgerekend heeft met alle
vooroordeel en hypocrisie, die in Span
je zijn deel geworden waren. Het feit.
dat hij in het buitenland werkt kan zijn
(bijna volledige) absentie in de bro
chure niet motiveren, want de schrij
ver (besteedt wel aandacht aan b.v. Ita
lianen, die in Spanje films hebben ge
maakt.
Maar Bunuel daargelaten: het is dui
delijk, dat de situatie in de Spaanse fil-
merij voor de cineasten met een oor
spronkelijk scheppend vermogen zeer
remmend, zo niet verlammend, werkt.
Berlanga en Bardem mogen zich dan
misschien, vanwege hun internationale
vermaardheid, iets meer kunnen per
mitteren dan hun broeders in de
kunst, het kan ook voor hen op de
duur niet bevredigend zijn, dat hun
films dankzij bemoeiingen van buiten
af er altijd anders uitzien dan hun sce
nario's. Als kunstenaars van hun ka
liber er onder druk van de omstandig
heden onverhoopt de brui aan zouden
geven, dan is het met de kans op
Nachwuchs al heel slecht gesteld. Wan
neer de opvolging van de huidige be
langrijke Spaanse cineasten niet ver
zekerd wordt, zal daarmee de nationa
le produktie binnen enkele jaren zo
bloedarm worden, dat zelfs staatssub
sidie niet meer helpt. Filmen mag
dan een geldverslindende aangelegen
heid zijn, die in vele gevallen finan
ciële overheidsbijdragen niet kan ontbe
ren: de werkelijk belangrijke cineas
ten hebben hun inspiratie nog nooit uit
de schatkist geput-
BERT VAN OOSTERHOUT
De roman „De sprong in het net" is
verschenen in de reeks „Auteurs van de
tweede eeuwhelft" van de uitgeverij
Contact te Amsterdam en Antwerpen.
Dit wijst er al op, dat we hier met een
jeugdig schrijver te maken hebben. Zijn
geboortejaar is 1937. Hij bezocht de
h.b.s. te Amersfoort, studeerde vier jaar
aan de Sociale Academie te Amsterdam,
was korte tijd op de toneelschool en
besloot daarna uitsluitend van de pen
te gaan leven. Op het ogenblik reist hii
door Joegoslavië, wellicht om er als een
tweede Den Doolaard stof voor een
nieuw boek op te doen.
Er zijn er inmiddels sinds 1960 al vijf
van zijn hand verschenen, alle in de
zelfde serie: Wachten op de zon, Het
einde komt vanzelf De eerstelingen, en
de verhalenbundel De ruime gevange
nis. De tweede -oman „Het einde komt
vanzelf" werd in 1962 bekroond met de
Reina Prinsen Geerligsprijs.
De onderhavige roman noemt hij op de
eerste pagina zeer juist „een lange ge
dachte" en deze is, als we de laatste
pagina mogen geloven, „opgetekend in
een handomdraai". De inhoud herinnert
aan het vroeger werk en komt in het
kort hierop neer: De ik-figuur is een
zekere Jochem Steelder, die na dertien
jaar trouwe dienst op zijn kantoor is
uitgegleden. Hij valt met zijn hoofd
door een ruit en wordt gewond „alsof
zijn hoofdhuid van zijn schedel werd
geschroeid".
Als hij tot bewustzijn komt wordt hij
voor het eerst met het leven geconfron
teerd. Hij neemt het waar, maar kan
er geen contact mee maken. Wel ont
dekt hij, dat hij kan denken. Hij pro
beert zich van het leven te verlossen
door voortdurend zijn gedachten in te
schakelen. Tegelijkertijd onderscheidt
hij, wat de schrijver noemt „het ge
zicht", een mysterie, dat zich steeds in
tenser aan hem opdringt. Hij vindt ner
gens rust of geluk en het leven wordt
hem steeds ondragelijker. Tot een
„autistisch kind", waarin hij zijn even
beeld meent te zien, hem doet ontwaken.
Voor de in zijn geest geboren proble
men krijgt hij echter geen afdoende op
lossing.
Evenals in vorige boeken doet Mem
brecht ook hier een poging om de zin
loosheid van het leven aan te tonen:
iedereen is het slachtoffer van het le
ven. Tevens laat hij duidelijk uitkomen
hoe moeilijk hei is contact te leggen
met de evenmens. De hoofdpersoon, die
in volstrekte zwijgzaamheid op een
schim gelijkt, leeft in duisternis.
Zijn omgeving denkt echter, dat hij
ziek is of geestelijk gestoord.
Men zal begrijpen, dat deze roman
geen ontspanningslectuur biedt. Het is
gewenst hem meermalen te herlezen om
de bedoelingen van de schrijver te ach
terhalen en om van zijn opvattingen
omtrent dood en leven, mens en God,
liefde, angst en eenzaamheid, op de
hoogte te komen. Men zal dan ook be
merken, dat Membrechts proza aan
hoge eisen voldoet en de beste ver
wachtingen wekt voor de toekomst.
WILLEM v. d. VELDEN