Grote Markt 25 Breda mensen en muzen De misdaad van Granada Vicky Baum maakt haar geestelijke inventaris op „Eeuwig gaat voor ogenblik" Bundelgedichten van Garmt Stuiveling Jean Paul Ma rat en de markies De Sade DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 26 JUNI 1965 13 agden de drie belegerden er verschillende revers neer ïcht was te groot Drrrrd- scihieten. Maar de over- icht was te groot. Daar >nk een hevig geweervuur en "t donderend gebrul bij de vtpoort ,.Oef! Zij bestormen poort en daar is maar één n", hijgde „Zwarte Soihild- Frederico Garcia Lor ca Ontmoeting Voor jou noch voor mij is er de ontmoeting. Jijweet al waarom. Ik heb er zo naar verlangd I Volg die weg. In mijn handen heb ik gaten van de spijkers. Zie je niet hoe je mij laat bloeden? Kijk nooit om, 9a langzaam en bid zoals ik tot San Cayetano, want voor jou noch voor mij is er de ontmoeting. Federico Garcia Lorca „In Spanje hebben de verkiezingen de linkse partyen met een grote meer derheid aan het bewind gebracht. Op roer, opstand, brandstichting, dat wa ren de eerste gevolgen der overwin ning van links". Alsdus schreef de Katholieke Illustra tie in maart 1936 en laat daarbij een foto van demonstrerende mensen in Madrid zien. Óp 17 juli slaat de vlam in de pan. De rechtsen onder aanvoering van o. m. generaal Francisco Franco wensien omverwerping van de Spaanse repu bliek. De burgeroorlog begint Vier jaar blinde haat en moord. Federico Garcia Lorca was één der eersten. ,,Zo houdien op het ogenblik de communisten en het gepeupel, dat met hen heult, in de Spaanse kerken huis", schreef het brave Nederland. Toen hadden de faiangostem de onpar tijdige dichter Federico Garcia Lorca al vermoord omdat.het gerucht ging dat de republikeinen de toneel schrijver Jacinto Benavente hadden ge dood. Benaven/te stierf in juli 1954, op 88-jarige leeftijd, van ouderdom, in Ma drid, bejubeld en geprezen. Lorca vond de dood in de morgenschemering van de 19e augustus.. 38 jaar oud, in de bergen van Viznar bij Granada. Het lichaam van Spanjes grootste dichte^ der jaren, die de 20e eeuw tot op heden telt, werd in een massagraf geworpen. De stoffelijke resten moeten daar ergens nog steeds rusten, temid den der andere doden van deze men selijke waanzin. Zijn officiële dood blijft echter een raadsel. Franco heeft verklaard onbekend te zijn met een „geval F. Garcia Lorca". Hij beminde de groene tuinen van Granada Hij beminde de windt de olijfbomen... Hij had gezegd: Als ik sterf laat dan het raam open. (Mourir a Madrid) De dood door terreur was in Lorca's gedichten reeds aanwezig De dood zel ve vormde een hoeksteen in zijn zie- leleven. Het brute geweld zag hij ver persoonlijkt in de Guardia Civil, de Spaanse staatspolitie Op de binnenplaats van het kwartier, ranselen vier Guardias Civiles de zi geuner dood. (Escena det Teniente Coronel de la Guardia Civil). „In het portaal van Betlehem verzamelen zich de zigeuners. Sint-Jozef, bedekt met wonden legt een jong meisje af. Felle, schrille geweerschoten weerklinken overal in de nacht". (Romance de la Guardia Civil) Lorca, de dichter, die poëzie en mu ziek tot een volledige eenheid bracht, de zanger der Andalusische traditie, die zelf één was met 't menselijke nood lot, dat dood heet, heeft echter een on vergankelijke rijkdom nagelaten, die geen dictatuur kan aantasten. Weinig woorden rond het thema dood zullen in de wereldliteratuur te vergelijken zijn met Lorca's E Llanto por Ig- nacio Sanchez Mejias", de dodenklacht voor zijn vriend, de befaamde torero Sanchez Mejias, die de dood in de arena vond. „Maar- hij slaapt reeds zonder einde. Het mos en het gras openen al met zekere vingers de bloem van zijn schedel De drie groten der Spaanse literatuur van onze tijden zijn dood. Antonio Ma- chado als banneling, gevlucht voor Franco-Span je, Juan Ramón Jiménez als banneling, gevlucht voor Franco- Spanje en Federico Garcia Lorca als slachtoffer vanFranco-Spanje. Charles Scherts „Kort na mp zeventigste verjaar dag reed ik weer eens van mijn huis in de heuvels in Hollywood naar New York. En onderweg dwars door dit grote continent, langs al die driedui zend mylen, in aj die talloze kleine ant|qiteitenwinkels langs de grote weg, kon ik geen enkel stuk antiek vinden dat ouder was dan ikzelf. Ou derwetse styl noemen ze in Amerika dergelijke dingen. Ik schrok ervan en dit bracht me ertoe mijn eigen gees telijke inventaris eens op te maken. Dus dit is het wat er van je geworden is, m'n beste: enkej maar iets in ouderwetse stijl. Goed dan, zei ik te gen mezelf, als ik dan ouderwets ben, laat ik dan maar liever beginnen met iets te vertellen over de oude tijd, waarin ik opgroeide: Wenen rond de eeuwwende". Aldus begint Vicky Baum haar auto biografie: „Andiers dian anders", die zo juist in een kloeke en typografisch goeö-verzorgde uitgave bij de N.V. Leiter - Nypels te Maastricht in een vertaling van F. A. Rrumklaus is ver schenen. Het is een lezenswaardig en boeiend boek geworden, waarin Vicky Baum haar eigen uitspraak: „Ik weet wat ik waard ben. Ik ben een eerste rangs schrijfster van tweederangs boe ken", logenstraft. Want deze autobio grafie is beslist geen tweederangs boek. Het is een vlot verteld stuk cultuurhistorie, eerst van het „Kaiser- liche und Königliche" Wenen rond de eeuwwisseling, daarna van het Duits land vóór en na de eerste wereldoorlog en tenslotte van Amerika, waarheen zij tijdig met haar man en kinderen wist te emigreren. Inderdaad tijdig, want Hitler had in Duitsland reeds de macht aan zich getrokken en Vicky Baum was een jodin. De eerste twee hoofdstukken, die sa men meer dan honderd bladzijden be vatten, handelen over haar jeugd, die triest en zomloos is geweest, over haar moeder, die geestesgestoord was en steeds zelfmoord wilde plegen en over haar vader, die een zelfzuchtige zon derling was, een latente homosexueel, die haar, zijn enig kind, nooit liefkoos de, maar des te meer slaag gaf. Jn tegenstelling tot andere meis jes, die van hun verrukte ouders vijf Pfennig kregen voor iedere tien, kreeg ik een geducht pak slaag voor iedere acht. Om nog niet te spreken van de standjes, de straffen, het intrekken van de karige voorrechten, die ik genoot. Geen dessert, geen opera, geen enkel prettig weekend in de villa van de Hassreiters, waar mijn vriendinnen me verwenden, waar de sfeer zo licht en vrolijk was en het eten zo goed. Zoals al de opvoedkundige kwellingen, waaraan mijn vader me onderwierp, vormden die kastijdingen een vol maakte vooropleiding voor het prak tische leven. Ik kreeg een olifantshuid, werd ongevoelig voor pijn, zowel licha melijk als geestelijk. Ik leerde al spoe dig aan vernederingen wennen". Zo vertelt zij haar prille jeugd, koel en objectief, zonder het minste zelf beklag, iets, waaraan zij steeds een hardgrondige hekel heeft gehad. Haar diep geworteld gevoel voor humor stel de haar altijd en in iedere omstandig heid in staat de betrekkelijkheid dei- dingen te zien en behoedde haar ervoor ooit medelijden met zichzelf te heb ben. Vandaar ook. dat zij van haar vader een meedogenloze beschrijving geeft, als ware hij een vreemde. Met lichte ironie vertelt zij over zijn kwaal tjes en zijn angst voor ziekte, noemt hem een „lelijke, sjofele, slordige man", ofwel: „die oude jood, die altijd spinazie aan zijn revers had kleven". „Soms krijig ik zo het gevoel", schrijft zij, „dat ik misschien niet van de decadente, hyper-nerveuze, be schaafde en zeer belezen voorouders van moeders kant erfde, wat ik aan fantasie en verbeelding bezit, maar wel van mijn primitieve, gevoelloze, ondoordachte vader, die immers ook zo'n fantast was". Die vader stierf op 93-jarige leeftijd, niet aan uitputting of door een ziekte. Hij werd als jood in Novi Sad op straat doodgeranseld. „Na de oorlog", zo vertelt Vicky Baum, „hoorde ik meer over die historische slachting van Novi Sad, waanbij meer dan vijftienhonderd men- gedood, gewurgd, neerge- doodgeschoten en hun lijken in de Donau geworpen. Hun moordenaars waren nazi's, maar geen Duitsers Het waren Hongaren. Men moet ten aan zien van naties en nationaliteiten niet generaliseren, niet de een verheerlij ken, de ander vervloeken, en dat zon der aanzien des persoons en zonder uit zondering, hoewel dat gemakkelijker is dan de waarheid uit conventionele leugens en propaganda te destilleren". Nog heel jong trouwt Vicky Baum met een veel oudere jongeman, Max Prels, een schrijver zonder fantasie. En lui, zo lui, dat zij de verhalen moet schrijven, die van hem verwacht wor den. En met welke vreemde veren hij, die zij „arme sukkel" noemt, dan gaat pronken. Ook dit mislukte huwe lijk, dat door echtscheiding eindigt, be schrijft Vicky Baum met een genade loze objectiviteit en ook nu weer zon der het minste zelfbeklag. In die eer ste maanden van haar huwelijk brengt zij dagen met hem door in een typisch Weens „Kaffeehaus", waarvan zij de sfeer scherp heeft waargenomen, zoals blijkt uit deze passage: „Toen in Wenen in 1683 de belege ring en de opmars van de barbaarse Oosterse horden voor de tweede maal werden opgeheven en gestuit, lieten de terugtrekkende Turken enkele zakken koffie en ook het eerste Kaf- feehaus" achter. Sindsdien is het „Kaffeehans" een tweede tehuis voor de Oostenrijker, een instelling met. een vaste traditie, hoewel plooibaar en soepel genoeg om zich aan te pas sen aan allerhand mensen, klassen standen. Het is veel verfijnder, het Kaffeehausveel rustiger ook dan de Angelsaksische bars, pubs, cafés, democratischer dan een club, hoezeer het ook op elk van die gelegenheden lijkt. Op de eerste plaats is het een tehuis voor zijn stamgasten. Je schiet er om zo te zeggen wortel. In het „Kaffeehaus" schrijf je je brieven, of bijgeval ook je gedichten, essays, je proefschrifthet eerste hoofdstuk van een roman, die nooit verder komt dan het derde". In deze sfeer van het „Kaffeehaus" voelt Vicky Baum zich in de eerst# maanden na haar huwelijk volkomen thuis, voelt zij zich voor het eerst vaat haar leven gelukkig. Zij ontmoette er de mensen, die in die tijd het culturele leven van Wenen bepaalden. Zij vindt er aanleiding in om een onbarmhartig objectieve karakterschets van zich zelf te geven. „Ik vrees", schrijft zij, „dat ik nooit deel zal uitmaken van de charme van de charmante, al te charmante stad mijner geboorte Mijn schaarse deug den, hoe zeer ik die ook tracht te mas keren, zijn zonder charme: ik ben een harde werker, betrouwbaar, nauwge zet, gedisciplineerd, een vervloekte Spartaan, een stoïcijn, ik zou bijna zeggen: een Pruis stampvol met Kanis naargeestige categorische imperatie ven. De hemel weet wat voor kiemei die vroege Duitse kolonisten en pio niers mij als erfdeel hebben meege geven. Mijn talrijke tekortkominger echter zijn allemaal van Weens-Oosten- rijkse oorsprong. De laksheid en. slor digheid in mijn dagelijks doen en la ten, de minachting voor alles wat geld is en wat zakelijkheid heet, de neiging tot schipperen, het verlangen om lie ver vrede te sluiten dan te vechten. Dit alles is echt Oostenrijks". Het eerste huwelijk van Vidky Baum liep al heel gauw mis. Max Prels was een slappeling, die niet in staat bleek de kost te verdienen en daarom para siteerde op zijn vrouw. Zij gingen uit elkaar en Vicky Baum leefde jaren lang haar eigen leven. Totdat zij de musicus zij was zelf harpiste Hans Lert leerde kennen, met wie zij een mensenleeftijd lang gelukkig gehuwd is geweest. Even voor het uit breken van de eerste wereldoorlog ver trok zij naar Darmstadt, waar zij een betrekking kreeg als harpiste en be vriend raakte met de bekende schrij ver Jacob Wassermann, die haar als schrijfster ontdekte en ervoor zorgde, dat haar eerste novelle „Frühe Schat ten", werd uitgegeven In 1915 werd haar man Hans Lert Hoffkapelmeister en leider van de ope ra in Kiel. Vicky Baum kreeg het hard te verduren, moest haar harp verko pen om een kinderwagen voor haar eerste zoontje te kunnen aanschaffen, maar bleek ook onder deze benarde oorlogsomstandigheden haar gevoel voor humor behouden. Kostelijk is de volgende beschrijving van Darmstadt: „Het andere opmerkelijke ding in verband met Kiel waren de Tonnen. De Ton speelde een overheersende rol in ieders leven. Ik weet niet, hoe het thans met de riolering van Kiel is gesteld, maar in 1917 bestond er zelfs geen riolering. En de magistraten had den ook nooit gehoord van zoiets sim pel primitiefs als zinkputten. De in stelling, die Ton genoemd werd, licht ten ze toe met erop te wijzen, dat ze de nauwe en al te diep uitgegraven haven niet wilden laten vervuilen door het afval van de stad, die toch al meer dan overbevolkt was met al die matrozen en de vele arbeiders, die werkten op de werven. De stad had een voudig geen geld om voor een riolering te zorgen, die hief afval kon afvoeren en ver in de open zee lozen En daar om: de Ton. De Ton was wat zijn naam aanduidde. Een vuilniston van normale grootte, die geplaatst of liever neergelaten werd in wat ove rigens een heel keurig en zindelijk toi let scheen. Twee stevig gebouwde en onwelriekende mannen, van top tot teen in leer gekleed, namen de volle ton op en vervingen die door een lege, plichtsgetrouw gedesinfecteerde nieu we ton. Dit gebeurde twee keer voor een gezin van vijf personen, maar slechts eenmaal per weak voor mensen als wij. Waarom de Ton al dadelijk om te beginnen te klein geprojecteerd en uitgevoerd was, blijft mij een raad sel. Zelfs voor chronisch-hardlijvigen was hij te klein. Maar als het gezin zich kon verheugen in een normale en regelmatige spijsvertering, Mep de zaak letterlijk de spuigaten uit. En bij diarrhee wat onder de heersende, niet al te hygiënische omstandigheden niet zelden voorkwam werd het een ramp. Dan verging he,t hele huls van de stank. De Ton schonk de geïnteres seerde waarnemer een diep en scherp inzicht in het menselijke karakter de onmenselijkheid van de mens jegens de mens. Was de ene Ton overvol, dan bracht je een bezoek aan vriend of kennis of „liep even aan". En dan deed je zo ongeveer wat de koekoek doet, die haar eieren in een vreemd nest legt. Geliefde dead het bij gelief de, vriend bij vriend. Onder die om standigheden kwam er een abrupt ein de aan vele romances. Vriendschappen bekoelden. Goede buren deden killer en onvriendelijker dan verre vijan den. Er school stof tof een mooie ka rakterstudie in". Dit opmerkingsvermogen en dit als het ware van een afstand beschrijven der dingen zijn er waarschijnlijk de oorzaak van dat haar boeken tot e®n wereldsucces werden. De verfilming van „Menschen im Hotel" bracht haar niaar Hollywood. Zij voelde er zich eerst niet thuis, wende tenslotte aan het Amerikaanse leven en bleef er voor de rest van haar leven met haar gezin wonen. Haa.r autobiografie: „Anders dan an ders" vertelt uitvoerig hoe dat alle maal in zijn werk is gegaan Zijzelf zegt van deze autobiografie, dat zij als oude vrouiw dit boek geschreven heeft om los te komen van haar „bestseller". „Ik ben langzaam in het vertellen, maar vlug in het schrijven", zegt zij. „De „incubatietijd" van Menschen im Hotel was ongeveer vijfentwintig jaar; ik schreef het boek in zes druk bezette weken.. Maar ik had vele ja ren van mijn leven nodig om het te overleven. Ik was en bleef de vrouw, die Menschen im Hotel had geschrei ven. Dat gaf me zo het gevoel van een kat, die men een blikje aan zijn staart had gebonden". Vicky Baum zegt ergens aan het ein de van haar autobiografie: „Wat ik misschien nog te vertellen heb is een ..old wives'tale" en niets meer". Ook hierin vergist Vicky Baum zich. Haar laatste boek, „Anders dan an ders", is een waardevol stuk literatuur geschiedenis, dat het lezen meer dan waard is. Mathieu Berden Vicky Baum Het zesenveertigste deel van de reeks „De Ceder", uitgegeven door J. M. Meu- lcnhoff de Amsterdam, is een bundel gedichten van Garmt Stuiveling. Deze gaf hem de Vondeliaanse titel „Eeuwig gaat voor ogenblik". Op twee na zijn alle gedichten ontstaan in februari-maart 1964 tijdens een pe riode van gedwongen rust. Stuiveling lag toen namelijk in een ziekenhuis en de eerste afdeling heet dan ook met een woordspelinkje „Horizon-taal". Het eerste vers is een soort verantwoor ding: De vele hele dagen en nachten lig ik te spelen met mijn gedachten, en als ik dan geen verzen mag lezen, maak ik ze zelf maar om te genezen. Zoals men ziet: pure rijmelarij, die het poëzie-album van een kostschoolmeisje niet zou misstaan, maar een hoogleraar onwaardig is. Tot welke hoogte van humor en taalbeheersing een langdurige ziekte kan komen bewijst het volgende gedicht: Er zijn huismussen en grasmussen en allerlei ras mussen nog daartussen misschien; maar er is bij de mussen nooit onderscheid tussen maximussen en minimussen te zien. Op deze conventionele praat van een bedlegerige volgen reisherinneringen, die in dezelfde horizon-taal zijn geschre ven: Ik lig onverwacht op bed, met thee; dat klinkt scabreus, maar het valt niet mee, Hadden de zusters nu maar gezorgd voor „koffie" dan viel het wel mee, dan was het een „boffie". Voor enkele gedichten heeft de auteur zijn motieven aan de bijbel ontleend. Deze afdeling is waardevoller dan alles wat voorafgaat, al blinkt „Jozefs mono loog'' nu ook niet uit door oorspronke lijkheid: Zij gingen 't vee weer hoeden, ik moest mij Nijlwaarts spoeden, en zij noch vermoedden daar 't pad naar heerschappij. In de derde regel zal de zetter wel een woordje vergeten hebben, wat in een zo kostbaar uitgegeven bundel toch ei genlijk niet mag voorkomen. Reprodukties van werken van Picasso waren aanleiding tot het schrijven van drie gedichten, die naar onze mening het hoogtepunt vormen van deze bundel. In enkele krachtige strofen tekent Stui veling de betekenis van de stier in het oeuvre van de grote schilder: Er is een zee, er is een kust, vissers komen nog laat tot rust, een jonger man leunt bij een rots wachtende op wat? op wie? als plots blind uit de blinde oneindigheid de Minotaurus nader schrijdt, zijn kop geheven in één klacht van de eeuw'ge nacht aan de aardse nacht. Ter afwisseling zijn ook drie oden in ritmisch proza opgenomen, vol fraaie gedachten, maar meer verstandelijk dan poëtisch. De bundel besluit met twee gedichten, die in september-oktober ontstonden en die in het Duits zijn geschreven na een verblijf in Roemenië. Ze zijn een waar dig slot van een boek, dat wat te wei nig van het traditionele afwijkt om jeugdige lezers te kunnen bekoren. Daar er in de verzen nogal wat auto-biogra fische elementen verscholen zitten, zijn zij voor de kennis van de auteur en zijn ideeën van bijzondere waarde. Willem v. d. Velden In april van het vorig jaar beleefde een opzienbarend toneeldrama zijn we reldpremière in het Schillertheater te Berlijn. De titel van het stuk: „De vervolging van en de moord op Jean Paul Marat". De schrijver: Peter Weiss, geboren in 1916. In alle kritie ken die na de première verschenen werd met bewondering gesproken over het feit, dat Weiss een vorm van „to taal theater" had weten de scheppen. Alle mogelijkheden van het toneel wer den door hem gebruikt om de zeggings kracht van het stuk te vergroten- Wat is dit voor een soort stuk? De vraag is actueel, want het is inmid dels op het repertoire van de Haag- scihe Comedie geplaatst. Joris Diels heeft de regie en in de hoofdroller, zullen wij Ko van Dijk (de markies van Sade) en Max Croiset (MaraU zien. „De vervolgang van en de moord op Jean Paul Marat" is al een mondvol voor een titel, maar het is reeds een verkorting. Toegevoegd moet nog worden: opgevoerd door de ver pleegden van het krankzinnigenge sticht van Gharenton, onder regie van de heer De Sade". Dit laatste hoort er beslist bij. De auteur geeft name lijk een opvoering van een toneelstuk alstoneelstuk weer. Hij stelt zich voor, dat de markies de Sade (wiens naam voortleeft in de term „sadisme") tijdens diens verblijf in het krankzin nigengesticht te Gharenton, een actueel politiek drama van zijn tijd als toneel werk liet spelen. Dit actuele drama was de moord op Marat, die tot aan het begin van onze eeuw werd be schouwd als het boze genius van de Franse revolutie. Het 9taat vast dat de markies de Sade in het krankzinnigengesticht to neelopvoeringen regisseerde. Ook is het een historisch feit dat het in het begin van de vorige eeuw een „ver fijnd" genoegen voor de amusements zoekers scheen U zijn, om de voorstel lingen in Gharenton bij te wonen. Men kon er intelligente mensen op het to neel zien staan, want Gharenton was behalve een krankzinnigengesticht, ook een oord waarheen men mensen over bracht die zich in politiek opzicht had den gecompromitteerd. Waarschijnlijk heeft de Sade voor zijn toneelvoor stellingen juist deze mensen rollen ge geven. In het toneelstuk van Peter Weiss wordt het publiek getoond hoe het zou zijn gegaan, als de Sade de moord op Marat door zijn lotgenoten had doen naspelen. Het geheel is een obsessie. Decor en entourage zijn die van een badlokaal in het gesticht, met bewa kers, ziekenbroeders en andere functio narissen op de achtergrond. Alles wat zich gaat afspelen i§ extreem, grillig of wreed. Het stuk dat men naspeelt vertoont alle trekken van de merkwaar- dige geest die het gecreëerd zou kun nen hebben. Soms verloopt het hortend en stotend; koortjes zingen scabreuze liedjes, er wordt gedanst, er wordt aan pantomime gedaan kortom het is een soort spontaan theater. Alles is echter georiënteerd op de centrale dialoog van De Sade en Ma rat, waarin zich het historische con- fhet tussen het tot het uiterste door- gevoerde individualisme en de gedach te aan een sociale en politieke omwen teling openbaart. Zo zegt het merkwaardige stuk even veel over de regisseur als over de hoofdpersoon Zowel de Sade al® Ma rat waren revolutionairen Het was de bedoeling van Peter Weiss, om zowel de zondebok van de Franse revolutie, Marat. als de toenmalige representant van een „derde weg", de Sade, recht te doen in het historisch verband van hun daden en gedachten. Dat hij al® plaats van handeling een krankzinni gengesticht nodig had is niet zo verba zingwekkend. Was Parijs ten tijde van de revolutie geen krankzinnigenge sticht.? Van Marat wordt in de spitse dia logen, vaak in versvorm, duidelijk dat hetgeen hem door de geschiedschrij. vers tot aan het begin van onze eeuw- is aangewreven, in werkelijkheid de bijverschijnselen waren van de vor ming van een geheel nieuwe wereld beschouwing: het socialisme. Veel van wat nog niet rijp was, verkeerde in gistmg of schoot het doel voorbij. Weiss laat Marat in zijn stuk se conderen door de ex-priester, Jacques 5°ÏÏS.5le in zijn agitatie en harts tochtelijk pacifisme Marat nog over treft Zo ergens, dan kan men hier spreken van „bezeten" toneel, waarbij tt W,eiss het vreemde compliment ..Uw stuk zou door De Sade geschre ven kunnen zijn", dankbaar wil accep teren. De tekst van het spel is als paper back verschenen in de Meulenhof-edi- tie. V.K.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1965 | | pagina 7