Grote
Markt 25
Breda
mensen en muzen
De misdaad
van Granada
Vicky Baum
maakt haar geestelijke inventaris op
„Eeuwig gaat voor ogenblik"
Bundelgedichten van Garmt Stuiveling
Jean Paul Ma rat
en de markies De Sade
DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 26 JUNI 1965
13
agden de drie belegerden er
verschillende revers neer
ïcht was te groot Drrrrd-
scihieten. Maar de over-
icht was te groot. Daar
>nk een hevig geweervuur en
"t donderend gebrul bij de
vtpoort ,.Oef! Zij bestormen
poort en daar is maar één
n", hijgde „Zwarte Soihild-
Frederico Garcia Lor ca
Ontmoeting
Voor jou noch voor mij
is er de
ontmoeting.
Jijweet al waarom.
Ik heb er zo naar verlangd I
Volg die weg.
In mijn handen
heb ik gaten
van de spijkers.
Zie je niet hoe je mij
laat bloeden?
Kijk nooit om,
9a langzaam
en bid zoals ik
tot San Cayetano,
want voor jou noch voor mij
is er de
ontmoeting.
Federico Garcia Lorca
„In Spanje hebben de verkiezingen
de linkse partyen met een grote meer
derheid aan het bewind gebracht. Op
roer, opstand, brandstichting, dat wa
ren de eerste gevolgen der overwin
ning van links".
Alsdus schreef de Katholieke Illustra
tie in maart 1936 en laat daarbij een
foto van demonstrerende mensen in
Madrid zien.
Óp 17 juli slaat de vlam in de pan.
De rechtsen onder aanvoering van o.
m. generaal Francisco Franco wensien
omverwerping van de Spaanse repu
bliek. De burgeroorlog begint
Vier jaar blinde haat en moord.
Federico Garcia Lorca was één der
eersten. ,,Zo houdien op het ogenblik
de communisten en het gepeupel, dat
met hen heult, in de Spaanse kerken
huis", schreef het brave Nederland.
Toen hadden de faiangostem de onpar
tijdige dichter Federico Garcia Lorca
al vermoord omdat.het gerucht
ging dat de republikeinen de toneel
schrijver Jacinto Benavente hadden ge
dood. Benaven/te stierf in juli 1954, op
88-jarige leeftijd, van ouderdom, in Ma
drid, bejubeld en geprezen. Lorca vond
de dood in de morgenschemering van
de 19e augustus.. 38 jaar oud, in
de bergen van Viznar bij Granada.
Het lichaam van Spanjes grootste
dichte^ der jaren, die de 20e eeuw tot
op heden telt, werd in een massagraf
geworpen. De stoffelijke resten moeten
daar ergens nog steeds rusten, temid
den der andere doden van deze men
selijke waanzin. Zijn officiële dood
blijft echter een raadsel. Franco heeft
verklaard onbekend te zijn met een
„geval F. Garcia Lorca".
Hij beminde de groene tuinen van
Granada
Hij beminde de windt de olijfbomen...
Hij had gezegd:
Als ik sterf
laat dan het raam open.
(Mourir a Madrid)
De dood door terreur was in Lorca's
gedichten reeds aanwezig De dood zel
ve vormde een hoeksteen in zijn zie-
leleven. Het brute geweld zag hij ver
persoonlijkt in de Guardia Civil, de
Spaanse staatspolitie
Op de binnenplaats van het kwartier,
ranselen vier Guardias Civiles de zi
geuner dood.
(Escena det Teniente Coronel de la
Guardia Civil).
„In het portaal van Betlehem
verzamelen zich de zigeuners.
Sint-Jozef, bedekt met wonden
legt een jong meisje af.
Felle, schrille geweerschoten
weerklinken overal in de nacht".
(Romance de la Guardia Civil)
Lorca, de dichter, die poëzie en mu
ziek tot een volledige eenheid bracht,
de zanger der Andalusische traditie,
die zelf één was met 't menselijke nood
lot, dat dood heet, heeft echter een on
vergankelijke rijkdom nagelaten, die
geen dictatuur kan aantasten. Weinig
woorden rond het thema dood zullen
in de wereldliteratuur te vergelijken
zijn met Lorca's E Llanto por Ig-
nacio Sanchez Mejias", de dodenklacht
voor zijn vriend, de befaamde torero
Sanchez Mejias, die de dood in de
arena vond.
„Maar- hij slaapt reeds zonder einde.
Het mos en het gras
openen al met zekere vingers
de bloem van zijn schedel
De drie groten der Spaanse literatuur
van onze tijden zijn dood. Antonio Ma-
chado als banneling, gevlucht voor
Franco-Span je, Juan Ramón Jiménez
als banneling, gevlucht voor Franco-
Spanje en Federico Garcia Lorca als
slachtoffer vanFranco-Spanje.
Charles Scherts
„Kort na mp zeventigste verjaar
dag reed ik weer eens van mijn huis
in de heuvels in Hollywood naar New
York. En onderweg dwars door dit
grote continent, langs al die driedui
zend mylen, in aj die talloze kleine
ant|qiteitenwinkels langs de grote
weg, kon ik geen enkel stuk antiek
vinden dat ouder was dan ikzelf. Ou
derwetse styl noemen ze in Amerika
dergelijke dingen. Ik schrok ervan
en dit bracht me ertoe mijn eigen gees
telijke inventaris eens op te maken.
Dus dit is het wat er van je geworden
is, m'n beste: enkej maar iets in
ouderwetse stijl. Goed dan, zei ik te
gen mezelf, als ik dan ouderwets ben,
laat ik dan maar liever beginnen met
iets te vertellen over de oude tijd,
waarin ik opgroeide: Wenen rond de
eeuwwende".
Aldus begint Vicky Baum haar auto
biografie: „Andiers dian anders", die
zo juist in een kloeke en typografisch
goeö-verzorgde uitgave bij de N.V.
Leiter - Nypels te Maastricht in een
vertaling van F. A. Rrumklaus is ver
schenen. Het is een lezenswaardig en
boeiend boek geworden, waarin Vicky
Baum haar eigen uitspraak: „Ik weet
wat ik waard ben. Ik ben een eerste
rangs schrijfster van tweederangs boe
ken", logenstraft. Want deze autobio
grafie is beslist geen tweederangs
boek. Het is een vlot verteld stuk
cultuurhistorie, eerst van het „Kaiser-
liche und Königliche" Wenen rond de
eeuwwisseling, daarna van het Duits
land vóór en na de eerste wereldoorlog
en tenslotte van Amerika, waarheen
zij tijdig met haar man en kinderen
wist te emigreren. Inderdaad tijdig,
want Hitler had in Duitsland reeds de
macht aan zich getrokken en Vicky
Baum was een jodin.
De eerste twee hoofdstukken, die sa
men meer dan honderd bladzijden be
vatten, handelen over haar jeugd, die
triest en zomloos is geweest, over haar
moeder, die geestesgestoord was en
steeds zelfmoord wilde plegen en over
haar vader, die een zelfzuchtige zon
derling was, een latente homosexueel,
die haar, zijn enig kind, nooit liefkoos
de, maar des te meer slaag gaf.
Jn tegenstelling tot andere meis
jes, die van hun verrukte ouders vijf
Pfennig kregen voor iedere tien, kreeg
ik een geducht pak slaag voor iedere
acht. Om nog niet te spreken van de
standjes, de straffen, het intrekken van
de karige voorrechten, die ik genoot.
Geen dessert, geen opera, geen enkel
prettig weekend in de villa van de
Hassreiters, waar mijn vriendinnen
me verwenden, waar de sfeer zo licht
en vrolijk was en het eten zo goed.
Zoals al de opvoedkundige kwellingen,
waaraan mijn vader me onderwierp,
vormden die kastijdingen een vol
maakte vooropleiding voor het prak
tische leven. Ik kreeg een olifantshuid,
werd ongevoelig voor pijn, zowel licha
melijk als geestelijk. Ik leerde al spoe
dig aan vernederingen wennen".
Zo vertelt zij haar prille jeugd, koel
en objectief, zonder het minste zelf
beklag, iets, waaraan zij steeds een
hardgrondige hekel heeft gehad. Haar
diep geworteld gevoel voor humor stel
de haar altijd en in iedere omstandig
heid in staat de betrekkelijkheid dei-
dingen te zien en behoedde haar ervoor
ooit medelijden met zichzelf te heb
ben. Vandaar ook. dat zij van haar
vader een meedogenloze beschrijving
geeft, als ware hij een vreemde. Met
lichte ironie vertelt zij over zijn kwaal
tjes en zijn angst voor ziekte, noemt
hem een „lelijke, sjofele, slordige
man", ofwel: „die oude jood, die altijd
spinazie aan zijn revers had kleven".
„Soms krijig ik zo het gevoel",
schrijft zij, „dat ik misschien niet van
de decadente, hyper-nerveuze, be
schaafde en zeer belezen voorouders
van moeders kant erfde, wat ik aan
fantasie en verbeelding bezit, maar
wel van mijn primitieve, gevoelloze,
ondoordachte vader, die immers ook
zo'n fantast was".
Die vader stierf op 93-jarige leeftijd,
niet aan uitputting of door een ziekte.
Hij werd als jood in Novi Sad op straat
doodgeranseld.
„Na de oorlog", zo vertelt Vicky
Baum, „hoorde ik meer over die
historische slachting van Novi Sad,
waanbij meer dan vijftienhonderd men-
gedood, gewurgd, neerge-
doodgeschoten en hun lijken in
de Donau geworpen. Hun moordenaars
waren nazi's, maar geen Duitsers Het
waren Hongaren. Men moet ten aan
zien van naties en nationaliteiten niet
generaliseren, niet de een verheerlij
ken, de ander vervloeken, en dat zon
der aanzien des persoons en zonder uit
zondering, hoewel dat gemakkelijker
is dan de waarheid uit conventionele
leugens en propaganda te destilleren".
Nog heel jong trouwt Vicky Baum
met een veel oudere jongeman, Max
Prels, een schrijver zonder fantasie.
En lui, zo lui, dat zij de verhalen moet
schrijven, die van hem verwacht wor
den. En met welke vreemde veren hij,
die zij „arme sukkel" noemt, dan
gaat pronken. Ook dit mislukte huwe
lijk, dat door echtscheiding eindigt, be
schrijft Vicky Baum met een genade
loze objectiviteit en ook nu weer zon
der het minste zelfbeklag. In die eer
ste maanden van haar huwelijk brengt
zij dagen met hem door in een typisch
Weens „Kaffeehaus", waarvan zij de
sfeer scherp heeft waargenomen, zoals
blijkt uit deze passage:
„Toen in Wenen in 1683 de belege
ring en de opmars van de barbaarse
Oosterse horden voor de tweede maal
werden opgeheven en gestuit, lieten
de terugtrekkende Turken enkele
zakken koffie en ook het eerste Kaf-
feehaus" achter. Sindsdien is het
„Kaffeehans" een tweede tehuis voor
de Oostenrijker, een instelling met.
een vaste traditie, hoewel plooibaar
en soepel genoeg om zich aan te pas
sen aan allerhand mensen, klassen
standen. Het is veel verfijnder, het
Kaffeehausveel rustiger ook dan
de Angelsaksische bars, pubs, cafés,
democratischer dan een club, hoezeer
het ook op elk van die gelegenheden
lijkt. Op de eerste plaats is het een
tehuis voor zijn stamgasten. Je schiet
er om zo te zeggen wortel. In het
„Kaffeehaus" schrijf je je brieven, of
bijgeval ook je gedichten, essays, je
proefschrifthet eerste hoofdstuk van
een roman, die nooit verder komt dan
het derde".
In deze sfeer van het „Kaffeehaus"
voelt Vicky Baum zich in de eerst#
maanden na haar huwelijk volkomen
thuis, voelt zij zich voor het eerst vaat
haar leven gelukkig. Zij ontmoette er
de mensen, die in die tijd het culturele
leven van Wenen bepaalden. Zij vindt
er aanleiding in om een onbarmhartig
objectieve karakterschets van zich
zelf te geven.
„Ik vrees", schrijft zij, „dat ik nooit
deel zal uitmaken van de charme van
de charmante, al te charmante stad
mijner geboorte Mijn schaarse deug
den, hoe zeer ik die ook tracht te mas
keren, zijn zonder charme: ik ben een
harde werker, betrouwbaar, nauwge
zet, gedisciplineerd, een vervloekte
Spartaan, een stoïcijn, ik zou bijna
zeggen: een Pruis stampvol met Kanis
naargeestige categorische imperatie
ven. De hemel weet wat voor kiemei
die vroege Duitse kolonisten en pio
niers mij als erfdeel hebben meege
geven. Mijn talrijke tekortkominger
echter zijn allemaal van Weens-Oosten-
rijkse oorsprong. De laksheid en. slor
digheid in mijn dagelijks doen en la
ten, de minachting voor alles wat geld
is en wat zakelijkheid heet, de neiging
tot schipperen, het verlangen om lie
ver vrede te sluiten dan te vechten. Dit
alles is echt Oostenrijks".
Het eerste huwelijk van Vidky Baum
liep al heel gauw mis. Max Prels was
een slappeling, die niet in staat bleek
de kost te verdienen en daarom para
siteerde op zijn vrouw. Zij gingen uit
elkaar en Vicky Baum leefde jaren
lang haar eigen leven. Totdat zij de
musicus zij was zelf harpiste
Hans Lert leerde kennen, met wie
zij een mensenleeftijd lang gelukkig
gehuwd is geweest. Even voor het uit
breken van de eerste wereldoorlog ver
trok zij naar Darmstadt, waar zij een
betrekking kreeg als harpiste en be
vriend raakte met de bekende schrij
ver Jacob Wassermann, die haar als
schrijfster ontdekte en ervoor zorgde,
dat haar eerste novelle „Frühe Schat
ten", werd uitgegeven
In 1915 werd haar man Hans Lert
Hoffkapelmeister en leider van de ope
ra in Kiel. Vicky Baum kreeg het hard
te verduren, moest haar harp verko
pen om een kinderwagen voor haar
eerste zoontje te kunnen aanschaffen,
maar bleek ook onder deze benarde
oorlogsomstandigheden haar gevoel
voor humor behouden. Kostelijk is de
volgende beschrijving van Darmstadt:
„Het andere opmerkelijke ding in
verband met Kiel waren de Tonnen. De
Ton speelde een overheersende rol in
ieders leven. Ik weet niet, hoe het
thans met de riolering van Kiel is
gesteld, maar in 1917 bestond er zelfs
geen riolering. En de magistraten had
den ook nooit gehoord van zoiets sim
pel primitiefs als zinkputten. De in
stelling, die Ton genoemd werd, licht
ten ze toe met erop te wijzen, dat ze
de nauwe en al te diep uitgegraven
haven niet wilden laten vervuilen door
het afval van de stad, die toch al
meer dan overbevolkt was met al die
matrozen en de vele arbeiders, die
werkten op de werven. De stad had een
voudig geen geld om voor een riolering
te zorgen, die hief afval kon afvoeren
en ver in de open zee lozen En daar
om: de Ton. De Ton was wat zijn
naam aanduidde. Een vuilniston van
normale grootte, die geplaatst of
liever neergelaten werd in wat ove
rigens een heel keurig en zindelijk toi
let scheen. Twee stevig gebouwde en
onwelriekende mannen, van top tot
teen in leer gekleed, namen de volle
ton op en vervingen die door een lege,
plichtsgetrouw gedesinfecteerde nieu
we ton. Dit gebeurde twee keer voor
een gezin van vijf personen, maar
slechts eenmaal per weak voor mensen
als wij. Waarom de Ton al dadelijk
om te beginnen te klein geprojecteerd
en uitgevoerd was, blijft mij een raad
sel. Zelfs voor chronisch-hardlijvigen
was hij te klein. Maar als het gezin
zich kon verheugen in een normale
en regelmatige spijsvertering, Mep de
zaak letterlijk de spuigaten uit. En bij
diarrhee wat onder de heersende,
niet al te hygiënische omstandigheden
niet zelden voorkwam werd het een
ramp. Dan verging he,t hele huls van
de stank. De Ton schonk de geïnteres
seerde waarnemer een diep en scherp
inzicht in het menselijke karakter
de onmenselijkheid van de mens jegens
de mens. Was de ene Ton overvol, dan
bracht je een bezoek aan vriend of
kennis of „liep even aan". En dan
deed je zo ongeveer wat de koekoek
doet, die haar eieren in een vreemd
nest legt. Geliefde dead het bij gelief
de, vriend bij vriend. Onder die om
standigheden kwam er een abrupt ein
de aan vele romances. Vriendschappen
bekoelden. Goede buren deden killer
en onvriendelijker dan verre vijan
den. Er school stof tof een mooie ka
rakterstudie in".
Dit opmerkingsvermogen en dit als
het ware van een afstand beschrijven
der dingen zijn er waarschijnlijk de
oorzaak van dat haar boeken tot e®n
wereldsucces werden. De verfilming
van „Menschen im Hotel" bracht
haar niaar Hollywood. Zij voelde er
zich eerst niet thuis, wende tenslotte
aan het Amerikaanse leven en bleef
er voor de rest van haar leven met
haar gezin wonen.
Haa.r autobiografie: „Anders dan an
ders" vertelt uitvoerig hoe dat alle
maal in zijn werk is gegaan Zijzelf
zegt van deze autobiografie, dat zij
als oude vrouiw dit boek geschreven
heeft om los te komen van haar
„bestseller".
„Ik ben langzaam in het vertellen,
maar vlug in het schrijven", zegt zij.
„De „incubatietijd" van Menschen
im Hotel was ongeveer vijfentwintig
jaar; ik schreef het boek in zes druk
bezette weken.. Maar ik had vele ja
ren van mijn leven nodig om het te
overleven. Ik was en bleef de vrouw,
die Menschen im Hotel had geschrei
ven. Dat gaf me zo het gevoel van
een kat, die men een blikje aan zijn
staart had gebonden".
Vicky Baum zegt ergens aan het ein
de van haar autobiografie: „Wat ik
misschien nog te vertellen heb is een
..old wives'tale" en niets meer".
Ook hierin vergist Vicky Baum zich.
Haar laatste boek, „Anders dan an
ders", is een waardevol stuk literatuur
geschiedenis, dat het lezen meer dan
waard is.
Mathieu Berden
Vicky Baum
Het zesenveertigste deel van de reeks
„De Ceder", uitgegeven door J. M. Meu-
lcnhoff de Amsterdam, is een bundel
gedichten van Garmt Stuiveling. Deze
gaf hem de Vondeliaanse titel „Eeuwig
gaat voor ogenblik".
Op twee na zijn alle gedichten ontstaan
in februari-maart 1964 tijdens een pe
riode van gedwongen rust. Stuiveling
lag toen namelijk in een ziekenhuis en
de eerste afdeling heet dan ook met een
woordspelinkje „Horizon-taal".
Het eerste vers is een soort verantwoor
ding:
De vele hele
dagen en nachten
lig ik te spelen
met mijn gedachten,
en als ik dan
geen verzen mag lezen,
maak ik ze zelf maar
om te genezen.
Zoals men ziet: pure rijmelarij, die het
poëzie-album van een kostschoolmeisje
niet zou misstaan, maar een hoogleraar
onwaardig is. Tot welke hoogte van
humor en taalbeheersing een langdurige
ziekte kan komen bewijst het volgende
gedicht:
Er zijn huismussen
en grasmussen
en allerlei ras mussen
nog daartussen
misschien;
maar er is bij de mussen
nooit onderscheid tussen
maximussen
en minimussen
te zien.
Op deze conventionele praat van een
bedlegerige volgen reisherinneringen,
die in dezelfde horizon-taal zijn geschre
ven:
Ik lig onverwacht op bed, met thee;
dat klinkt scabreus,
maar het valt niet mee,
Hadden de zusters nu maar gezorgd
voor „koffie" dan viel het wel mee, dan
was het een „boffie".
Voor enkele gedichten heeft de auteur
zijn motieven aan de bijbel ontleend.
Deze afdeling is waardevoller dan alles
wat voorafgaat, al blinkt „Jozefs mono
loog'' nu ook niet uit door oorspronke
lijkheid:
Zij gingen 't vee weer hoeden,
ik moest mij Nijlwaarts spoeden,
en zij noch vermoedden
daar 't pad naar heerschappij.
In de derde regel zal de zetter wel een
woordje vergeten hebben, wat in een
zo kostbaar uitgegeven bundel toch ei
genlijk niet mag voorkomen.
Reprodukties van werken van Picasso
waren aanleiding tot het schrijven van
drie gedichten, die naar onze mening
het hoogtepunt vormen van deze bundel.
In enkele krachtige strofen tekent Stui
veling de betekenis van de stier in het
oeuvre van de grote schilder:
Er is een zee, er is een kust,
vissers komen nog laat tot rust,
een jonger man leunt bij een rots
wachtende op wat? op wie? als plots
blind uit de blinde oneindigheid
de Minotaurus nader schrijdt,
zijn kop geheven in één klacht
van de eeuw'ge nacht aan de aardse
nacht.
Ter afwisseling zijn ook drie oden in
ritmisch proza opgenomen, vol fraaie
gedachten, maar meer verstandelijk dan
poëtisch.
De bundel besluit met twee gedichten,
die in september-oktober ontstonden en
die in het Duits zijn geschreven na een
verblijf in Roemenië. Ze zijn een waar
dig slot van een boek, dat wat te wei
nig van het traditionele afwijkt om
jeugdige lezers te kunnen bekoren. Daar
er in de verzen nogal wat auto-biogra
fische elementen verscholen zitten, zijn
zij voor de kennis van de auteur en zijn
ideeën van bijzondere waarde.
Willem v. d. Velden
In april van het vorig jaar beleefde
een opzienbarend toneeldrama zijn we
reldpremière in het Schillertheater te
Berlijn. De titel van het stuk: „De
vervolging van en de moord op Jean
Paul Marat". De schrijver: Peter
Weiss, geboren in 1916. In alle kritie
ken die na de première verschenen
werd met bewondering gesproken over
het feit, dat Weiss een vorm van „to
taal theater" had weten de scheppen.
Alle mogelijkheden van het toneel wer
den door hem gebruikt om de zeggings
kracht van het stuk te vergroten-
Wat is dit voor een soort stuk? De
vraag is actueel, want het is inmid
dels op het repertoire van de Haag-
scihe Comedie geplaatst. Joris Diels
heeft de regie en in de hoofdroller,
zullen wij Ko van Dijk (de markies
van Sade) en Max Croiset (MaraU
zien.
„De vervolgang van en de moord op
Jean Paul Marat" is al een mondvol
voor een titel, maar het is reeds een
verkorting. Toegevoegd moet nog
worden: opgevoerd door de ver
pleegden van het krankzinnigenge
sticht van Gharenton, onder regie van
de heer De Sade". Dit laatste hoort
er beslist bij. De auteur geeft name
lijk een opvoering van een toneelstuk
alstoneelstuk weer. Hij stelt zich
voor, dat de markies de Sade (wiens
naam voortleeft in de term „sadisme")
tijdens diens verblijf in het krankzin
nigengesticht te Gharenton, een actueel
politiek drama van zijn tijd als toneel
werk liet spelen. Dit actuele drama
was de moord op Marat, die tot aan
het begin van onze eeuw werd be
schouwd als het boze genius van de
Franse revolutie.
Het 9taat vast dat de markies de
Sade in het krankzinnigengesticht to
neelopvoeringen regisseerde. Ook is
het een historisch feit dat het in het
begin van de vorige eeuw een „ver
fijnd" genoegen voor de amusements
zoekers scheen U zijn, om de voorstel
lingen in Gharenton bij te wonen. Men
kon er intelligente mensen op het to
neel zien staan, want Gharenton was
behalve een krankzinnigengesticht, ook
een oord waarheen men mensen over
bracht die zich in politiek opzicht had
den gecompromitteerd. Waarschijnlijk
heeft de Sade voor zijn toneelvoor
stellingen juist deze mensen rollen ge
geven.
In het toneelstuk van Peter Weiss
wordt het publiek getoond hoe het zou
zijn gegaan, als de Sade de moord op
Marat door zijn lotgenoten had doen
naspelen. Het geheel is een obsessie.
Decor en entourage zijn die van een
badlokaal in het gesticht, met bewa
kers, ziekenbroeders en andere functio
narissen op de achtergrond. Alles wat
zich gaat afspelen i§ extreem, grillig
of wreed. Het stuk dat men naspeelt
vertoont alle trekken van de merkwaar-
dige geest die het gecreëerd zou kun
nen hebben. Soms verloopt het hortend
en stotend; koortjes zingen scabreuze
liedjes, er wordt gedanst, er wordt
aan pantomime gedaan kortom het
is een soort spontaan theater.
Alles is echter georiënteerd op de
centrale dialoog van De Sade en Ma
rat, waarin zich het historische con-
fhet tussen het tot het uiterste door-
gevoerde individualisme en de gedach
te aan een sociale en politieke omwen
teling openbaart.
Zo zegt het merkwaardige stuk even
veel over de regisseur als over de
hoofdpersoon Zowel de Sade al® Ma
rat waren revolutionairen Het was de
bedoeling van Peter Weiss, om zowel
de zondebok van de Franse revolutie,
Marat. als de toenmalige representant
van een „derde weg", de Sade, recht
te doen in het historisch verband van
hun daden en gedachten. Dat hij al®
plaats van handeling een krankzinni
gengesticht nodig had is niet zo verba
zingwekkend. Was Parijs ten tijde van
de revolutie geen krankzinnigenge
sticht.?
Van Marat wordt in de spitse dia
logen, vaak in versvorm, duidelijk
dat hetgeen hem door de geschiedschrij.
vers tot aan het begin van onze eeuw-
is aangewreven, in werkelijkheid de
bijverschijnselen waren van de vor
ming van een geheel nieuwe wereld
beschouwing: het socialisme. Veel van
wat nog niet rijp was, verkeerde in
gistmg of schoot het doel voorbij.
Weiss laat Marat in zijn stuk se
conderen door de ex-priester, Jacques
5°ÏÏS.5le in zijn agitatie en harts
tochtelijk pacifisme Marat nog over
treft Zo ergens, dan kan men hier
spreken van „bezeten" toneel, waarbij
tt W,eiss het vreemde compliment
..Uw stuk zou door De Sade geschre
ven kunnen zijn", dankbaar wil accep
teren.
De tekst van het spel is als paper
back verschenen in de Meulenhof-edi-
tie.
V.K.