en mensen en muzen NIKOLAS BERDJAJEV studie over miskend denker SS"-ermirad we LES BEAUX ARTS EN EUROPE mislukte poging in Brussel Lotgevallen van een dichterschap Studie van N. A. Donkersloot over de poëzie van J. H. Leopold 6 Paard gezien bij Circus Straszburg Voor Hans en Floortje Paard, dat bereden door een droom zonder teugels, zonder toom gestort kwam als een voorjaarswind, de eerste, door kale lanen, regen en duister uit zijn manen, warm van zichzelf, koud van de nacht, zwart paard, op bliksemende beenen oogen gebald, neusvleugels open - o waarvandaan, waarheen geloopen - de hoeven kloppend als een hart tot barstens toe, zoo rap, zoo zwart en dat zich plots omhoog verhief met hoeven, die de hemel raakten, verblindend in zijn duisternis en even plotseling verdwenen als hartstocht en zijn luister is. M. Vasalis lijke igsuren <e behandeling voor ise in spaarvormen Evan 68 uur ff'".-': I'-'., Luur deed Saniterg manner 1 gs dekking zoeken. Winne- n zat met zijn zilyerbUJK* pchanst bij de oostelijke in* lg en elk schot van. hem trox 1L terwijl Sam Hawkins zu1* I iy met hetzelfde resultaat de westelijke kant li* Liken. ia DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 19 JUNI 1965 Ia In het tweede deel van het hoek ..Mensen en God", dat in 1947 ver scheen en waarin Pieter van der Meer de Walcheren uitvoerig en met geest drift over zijn Parijse jaren schrijft, treft men een markant verslag aan over de bijeenkomsten ten huize van de door de Sovjets verbannen Niko las Berdjajev, die ten doel hadden toe nadering en wederzijds begrip te kwe ken tussen westers-katholieke denkers en het ondogmatisch Russische profe tendom. Die bijeenkomsten, zegt de schrijver, werden gehouden in een don kere, ouderwets gemeubileerde kamer met de onvermijdelijke sofa van Ras- kolnikov. Ze deden denken aan een on geschreven roman van Dostojevski. Onder degenen diie om de tafel kwa men zitten, waarop de samovar damp te, bevonden zich denkers als Charles du Bos, Gilson, Fiunet, Maritain en Gabriel Marcel. Ze debatteerden fel en hartstochtelijk met de Russen, van wie Berdjajev het diepst doordrong in de kosmos van de geest. Hij verweet de katholieke theologen onder meer dat ze het ondenkbaar goddelijke pasklaar probeerden te maken voor het beperk te menselijke verstand. Pieter van der Meer zegt zich bij voorbeeld de volgende filippica van Berdjajev te herinneren: „Het afgrondelijke mysterie van God is door julliewestere theologen, ra tionalistisch bevattelijk gemaakt. Ge hebt als het ware de onmetelijke oceaan van het geheim Gods afge damd, ingedijkt, leeg gemalen, droog gelegd, zoals men dat in Nederland met de binnenzeeën doet. Het westers christendom lijkt mij verschrompeld in hokjes en vakjes, het tragische le ven stroomt er niet door. Ge spreekt nog wel van de geheimen, maar die geheimen zijn doorzichtig en zonder geheim gemaakt, alsof dit mogelijk ware. Ons christendom is vrij als de geest van het evangelie, als de Heili ge Geest, die waait waar hij wil De schrijver citeert deze uitval ze ker niet met instemming. ,,De gepas sioneerdheid, d,e schijnbaar eindeloze dynamiek van de Russische denkwij ze". zegt hij „boeiden mij bovenmate, maar ik gaf me duidelijk rekenschap van het gevaar van geestelijke ont sporing, als men zich liet gaan op de vaart van die perkloze beschouwin gen. De passages over Berdjajev in het boek van Pieter van der Meer hebben we nog eens opgeslagen na confronta tie met een studie, die kortelings in de serie Denkers over God en we reld" over de in 1948 gestorven Russi sche filosoof is verschenen. Ze is ge schreven door de Nijmeegse journalist Henk van Gelre. vriend van de dichter Henri Bruning, die een groot bewon deraar van Berdjajev is.-) De wijze waarop Van Gelre de Rus sische denker benadert is een geheel andere dan die van Pieter van der Meer. Laatstgenoemde waardeert en bewondert uitsluitend de getourmen teerde mens die Berdjajev was. Van Gelre daarentegen beschouwt (overi gens mèt Bruning en vele anderen) diens werk en met name zijn cultuur- ïiLosofie als een rijke bijdrage tot de ontwikkeling van de christelijke visie op God en wereld. Berdjajev is in Nederland tot voor kort vrij onbekend fn daardoor onbemind gebleven. Een T?t-rr?J vtiftien geleden werd hij in i DiNIE en dan nog slechts ter- n0ps een geniaal warhoofd genoemd, vu- deze kwalificatie maakten zijn nSer^r? zick overigens niet zo Linie immers kon in die jaren mogelijk een voorbeeld van visionai- t-L by°STossiviteit worden genoemd, in nnci jVan Berdjajev hebben ook naarmate^- ~eer aandacht ?ekre?en ei8en visie op mens en ka deren was aat de ob Gelre"oök&steïr_aie hij zoals Van Centraaï^hi ^et veranderen was- staat de „b- Gelre ook «töu niJ indringend behandelt. Hij ziet de religie in de wereldgeschiedenis veelal als een (valse! objectivering en socialisering van de verhouding van de mens tot God, waardoor deze verhouding wordt vertroebeld en van haar strikt per soonlijke karakter wordt ontdaan. Hij stelt ook, dat de mens zich door ob jectivering van abstracties, als vader land, cultuur, bodem, proletariaat, tot slaaf maakt van zijn eigen ideeën en voorstellingen. Het fenomeen der so cialisering heeft volgens hem de gehe le mensenwereld doordrongen. Vooral op ethisch gebied we citeren de schrijver ervoer Berdjajev de be heersing van de menselijke persoonlijk heid door de socialisering als bijzonder tragisch. Hier manifesteert de objec tivering zich vooral daarin, dat de ze delijke opvattingen niet door het per soonlijke geweten, doch door de heer sende openbare mening, door de so ciale alledaagsheid bepaald worden. Tegenover de persoonlijkheid die al léén het „echte scheppende beginsel van het zedelijke leven" vormt, bete kenen zeden, gewoonten, openbare me ning e.d. een misvorming en socialise ring van het geweten. De vrijheid van het geweten gaat in de sociale normen der communicatie ten onder Berdjajev erkent dat het niet juist zou zijn de socialisering in al haar ver schijnselen eenvoudig te willen ver nietigen. Hij ziet de noodzakelijkheid van normen en wetten, maar onder kent telkens weer het gevaar van een zodanige absoluterin-g hie rvan, dat de persoonlijkheid eraan ten onder gaat en de eigen verantwoordelijkheid van de mens wordt aangetast. Een geniaal warhoofd? In elk geval niet zo warhoofdig dat de Kerk tenslot te naliet zijn gelijk op dit punt te er kennen Juist de ontdekking dat men het denken en handelen van de bemin de gelovigen al te sterk en al te ang stig had genormeerd, ten koste van eigen verantwoordelijkheid, heeft me de geleid tot een aantal recente ver anderingen in de kerkelijke praktijk- Het personalisme, kort na de oorlog nog verdacht als het begin van een ketterij, is gieleidelijkaan volledig ge ïntegreerd in de katholieke visie op mens en wereld. Men kan het oneens zijn met een groot aantal ideeën van Berdjajev zonder te miskennen dat hij aan de vernieuwing van het christe lijke denken een grote bijdrage heeft geleverd. Eigenlijk is dit te zwak uit gedrukt. Zijn werk dwingt tot een vol mondig erkennen hiervan. Henk van Gelre toont dit in zijn gedegen be schouwing over de persoon en het werk van de Russische denker ook duidelijk aan. Sedert enkele jaren, zegt hij, heeft het er de schijn van dat Berdjajevs oeuvre een renaissance doormaakt die mij, ook ai voltrekt de ze zich (nog) in een betrekkelijke stüte met de hoop vervult dat Berdjajevs tijd nu eindelijk gekomen zal zijn Dit wil zeggen dat hij verstaan zal gaan worden en zijn oeuvre de grote wer king zal uitoefenen die daarvan steeds op persoonlijk denkende mensen is uitgegaan, maar waarvoor de grote meerderheid der christenen, en met na me de katholieken onder hen, toen kennelijk nog niiet rijp was. Grote gees ten hebben er overigens reeds hun spijt over uitgesproken dat een zo belangrijk christelijk denker zo lang door de christenen verwaarloosd kon worden. Er is alle reden om blij te zijn met deze Nederlandse bijdrage tot de litte ratuur over Berdjajev. Ze behandelt zowel het tragische leven van deze banneling als diens visionaire en ge- ioneerdp geschriften. Ze kan er-toe pa toe leiden (wat uiteraard ook die be doeling is van de auteur) dat in gro tere kring de belangstelling voor zijn werk toeneemt, zodat het de gedach ten kan verrijken van velen die in deze tijd, waarin een storm door de Kerk vaart, meedenken over de vrij heid en onvrijheid van de mens, diens persoonlijke verantwoordelijkheid en de ontmoeting tussen christenen en andersdenkenden. Berdjajev laat geen van deze problemen onbesproken. Zijn visie is echter te groot dan dat zij pasklare oplossingen zou kunnen geven. Eerder slecht zij de muren van verstarring en traditie, waardoor nieu we en onvermoed wijde terreinen ko men open te liggen voor boeiende en vruchtbare geestelijke verkenningen. J. VERDIESEN. -) Henk van Gelre: Nikolas Berdjajev, Lannoo, Tielt, Den Haag. werden en men kp rimu/' grenzen van het katholie- ir e t ?or K" u we teV<!is^e?W minder afwerend kwam fie Vnm- e?ovcr de existentie-filoso- a^ev aaL de ^eori^n van Berd- rn^ir aanga.at' ontdekte Henk Morsink de ontmoeting Men zou met veel waardering wil len schrijven °ver de monsterexposi tie, die thans in het Brusselse Rogier- centrum (de wolkenkrabber voor hel Noord-station) gehouden wordt. Maai wie zijn tijd heeft doorgebracht in d< enorme ruimte (waarvan men schat dat zij tegen een hectare omvat) er tenslotte moe in een stoel zakt, om dat zijn benen verdere dienst weigeren, moet behalve een zucht van verlich ting jammer genoeg ook een zucht van teleurstelling lozen. Want dit is het niet helemaal. Er is hier een hoeveelheid schilde rijen bijeengebracht, zoals men die al leen op de Parijse Salon des Indé- pendants bijeen zal zien. Het verschil is echter, dat deze onafhankelijken een afgepaald begrip vormen, maar Les arte en Europe niet. Men krijgt de indruk, dat hier geëxposeerd is, wat men maar bijeen kon brengen. Hoe meer hoe liever. Men kan niet spreken van een weloverwogen over zicht- Hier is alles en iedereen ver tegenwoordigd, Soms in een overstel pende hoeveelheid, soms zó schriel, dat men het amper opmerkt. In lan ge, schier eindieloze gelederen wordt mén geconfronteerd met stijlfiguren, die men al lang overwonnen waande: legio is het aantal epigonen van het impressionisme, maar schraal is de oogst der modernen. Namen, die toren hoog boven dG anderen uitsteken, mist men totaal. Zo men een exposé van de schilderkunst in Europa had willen geven, dan het Duitsland bijvoorbeeld toch een Paul Klee, Italië een Modi- gl-iani, Frankrijk een Picasso, Neder land een Karei Appel of Corneille aan de wand moeten hebben. Niets van dat alles is er. Men krijgt de indruk, dat de samenstellers zonder enige lijn alles uit de hoek gesleept hebben, wat aanvaardbaar was. Vooral de Belgi sche inzending, die trouwens de ten toonstelling domineert, maakt het in dit opzicht bont. Men maakt dit niet goed door in het voorwoord van de catalogus te schrijven dat „toutes les disciplines de l'art, des plus classi- ques aux expériences les plus revolu- tionnaires, sont admises dans une même confrontation." Er is namelijk geen evenwicht. Er is te veel van wat al lang voorbij is, afgedaan en opgeborgen en er is te weinig van wat de kunst in Europa thans bezighoudt of recent bezighield. Men had bovendien (en dan bedoelen wij speciaal de Belgische inzending) veel selectievcr te werk moeten gaan. Niet minder dan 107 artiesten uit dit land hebben hier 544 werken ingezon den en lang niet alles is representa tief voor een bepaald tijdperk. Men zal van ons willen aannemen, dat de ze honderd en zeven lang niet allen uitschieters zijn. Slechts enkele val len op door een opmerkelijke visie, een volkomen eigen gezicht. Maar het merendeel van het werk behoort tot schilders, die weliswaar technische hun métier beheersen, maar die artistiek minder te zeggen hebben dan de vele afwezigen, die wij op deze expositie pijnlijk misten. Er is slechts één consequente inzen ding: die van Zwitserland. Zij is lo gisch van opbouw èn een verade ming. Zij is zeer de moeite waard. Men herkent de vaste hand, die deze inzending heeft samengesteld. Zij is bovendien uitstekend opgesteld en be moeit zich niet met de schilderkunst alleen. Er staan ook prachtige plastie ken bij, wier hoeveelheid ook weer in evenwicht is met het aantal schilder stukken. Het is een genoegen en een verademing deze inzending te zien. Maar wat de overige landen presen teren (Frankrijk even goed als Duits land, Spanje even goed als Engeland, Hongarije, Italië) is magertjes. Daar bij komt, dat het merendeel van deze buitenlandse artiesten (behalve de Fran se) in België zelf woonachtig zijn. Ook de enige Rus in het gezelschap. En men vraagt zich dan af in hoeverre hier nog sprake is van de titel der tentoonstelling: Les arts de Europe. De belangrijkheid van deze buiten landse inzendingen is wellicht af te meten aan de hand van de Nederland se- Hier vindt men namelijk slechts drie artiesten, van wie er twee sinds Maurice de Vries ballet du temps geruime tijd in Brussel woonachtig zijn. Het zijn Maurice de Vries en Henk Morsink, terwijl de derde de graficus Marian Plug uit Amsterdam is. Het werk van De Vries is surrea listisch en doet ietwat aan dat van Salvador Da-li denken; hij werkt blijk baar graag met symbolen. Morsink zou men tot de magische realisten willen rekenen, zijn werk <Joet sterk aan Pijke Koch en Willink denken. Het heeft echter niet die abstractie van uitdrukking bereikt, die het werk van deze twee kenmerkt. Eerder wordt het werk gedragen door een sensuele toets, niet alleen door het vele en behaag zieke naakt, maar ook door de tin ten, die doorgloeid en wulps zijn. Mor sink woonde lange tijd in Maastricht, waar zijn vader tandtechnicus was. Hij woont reeds een groot aantal jaren in België. Zonder afbreuk te doen aan het werk van dieze schilders, kunnen wij toch moeilijk hun werk als represen tatief voor Nederland ervaren. Men zou zich zelfs kunnen afvragen in hoe verre zij nog Nederlander zijn, Ook hier krijgt men dus sterk de indruk, dat de inrichters geheel op eigen kom pas gevaren hebben. Het had, dunkt ons, voor de hand gelegen, wanneer men zich tot officiële Nederlandse in stanties had gewend om medewerking tot het samenstellen van een represen tatieve inzending. Men beweert, dat dit contact er is geweest, doch dat het van Nederlandse zijde niet is doorge zet.. In dat geval zou men een instan tie in gebreke moeten stellen, die als allereerste de plicht had ervoor te zorgen, dat Nederland op dieze mon ster-expositie goed voor de dag was gekomen. Dit is echter geen excuus voor de samenstellers, die beter had den moeten weten. Men heeft achteraf de indruk, dat Brussel picturaal probeert uit te groei en tot wat Antwerpen sculpturaal reeds heeft bereikt in zijn Middelheim- park, dat een Europees artistiek mid delpunt is geworden, waar iedere ten toonstelling een gebeurtenis is. Dat bereikt men echter niet op deze ietwat bombastisch aandoende wijze van op zet. Men dient zich bij iedere tentoon stelling een duidelijk doel voor ogen te stellen en daar niet vanaf te wij ken. Met het optassen van schilderij en alleen, is men er niet, daar komt. meer bij kijken. Niet de hoeveelheid maakt een expositie belangrijk. Dal doet alleen de kwaliteit. JAC. MARTENS m al zijn geschriften Het jaar 1965 biedt een tweevoudige gelegenheid om de dichter J. H. Leo pold te herdenken. Op 11 mei was het namelijk honderd jaar geleden, dat hu te 's Hertogenbosch geboren werd, dus niet te Arnhem, zoals sommige hand boeken en Annie Salomons in haar Herinneringen ons wijsmaken. Op 21 juni a.s. worden we er aan herinnerd» dat de leraar-schrüver veertig jaar ge leden te Rotterdam overleed. De studie van prof. dr. N. A. Donker sloot over Leopold en de lotgevallen van diens dichterschap is dus wel op een gelukkig tijdstip verschenen. Mo gelijk is het manuscript om deze reden enkelq jaren blijven liggen, want de opstellen werden al in de periode 1960- 1962 geschreven. Prof. Donkersloot vol deed daarmee aan een regeringsop dracht. Dat deze juist aan hem werd verleend, mag niemand verwonderen, want ten eerste heeft hij als leerling van het Rotterdamse Gymnasium Eras- mianum bij de dichter in de klas ge zeten, en vervolgens heeft hij al meer malen over de vereerde meester ge schreven. We danken o.a. aan zijn arti kelen in „Fausten en Faunen", ge schenk 1933. De Stem van 1935 en Cri- tisch Bulletin van 1952. De onderhavige nieuwe studie geeft het resultaat van een onderzoek naar de lotgevallen van een dichterschap: naar hetgeen het werk is overkomen door de wijze, waarop het is gepubliceerd, geinterpreteerd en gewaardeerd- Door deze doelstelling heeft de schrijver zijn stof meteen in drie hoofdstukken gesplitst. In het eerste komt dus de publikatie san de orde, waarbij het geluk niet met Leopold geweest is. Dr. Donker sloot memoreert uitvoerig de moeilijk heden, die zich voordeden bij .het de buteren met de Zes Christusverzen. Hij brengt hiermee 'n correctie aan op zijn eigen dissertatie, waarin hij Scherzo Leopolds debuut noemde, daarin nage volgd door prof. W. Asselbergs in het negende deel der Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden. Ook de datering bij deze laatste is niet juist. Leopold debuteerde niet in het april nummer 1893 van De Nieuwe Gids maar in de juni-juli-aflevering. In zijn hoofdstuk over Henriëtte Roland HoLst maakt prof Asselbergs dezelfde fout. Zij debuteerde tegelijk met Leopold en niet met zes doch met drie sonnetten. Dr. Donkersloot doelt mee, dat de reac ties op Leopolds debuut in bladen en tijdschriften hem niet bekend zijn Toch hadden deze van het hoofdstuk „waardering" een interessant onder deel kunnen vormen. Voorts verzekert hij, dat de debutant voor redacteur Kloos een geheel onbekende was, maar tegelijkertijd laat hij de mogelijkheid open, dat Kloos uit een begeleidend schrijven een en ander over Leopold wist. Erg duidelijk is dit niet. Ook de bekende kwestie met Boutens wordt opgehaald, maar nieuw mate riaal wordt niet aangedragen. We we ten nog altijd niet welke bezwaren Leo pold nu eigenlijk tegen de bundeling door Boutens had. Dat deze laatste er aan verdiend heeft, zoals Annie Salo mons in haar Herinneringen veronder stelde, wordt een insinnerende „slip of the pen" genoemd. Waarom toch? Het is immers voldoende bekend, dat Bou tens geldzuchtig was. Het tweed€ gedeelte van zijn boek, dat handelt over de lotgevallen van de in terpretatie, begint Donkersloot met een beschouwing over de twee diepgaande studies, die prof. P. N. van Eyck aan Leopold gewijd heeft. Hij waardeert diens toegewijde aandacht en draagt het boek aan zijn nagedachtenis op. Toch uit hij ook bezwaren en met van Eycks slotsom, dat Leopold een „minor poet" is, kan. hij zich niet ver enigen. Een volgende paragraaf be treft het bekende essay van A. Ro land Holst „Over de dichter Leopold", in 1919 te Bergen (NH.) voltooid, in 1921 in De Gids gepubliceerd en in 1926 herdrukt in de Kaleidoscoop-serie en in een Maastrichtse bibliophile uit gave. Van Eyck verweerde zich fel te gen deze studie, maar Donkersloot volgt hem daarbij niet: „Zijn betoog, feitelijk onweerstaan baar, is strenger, scherper en feller dan Hoists lyrische hulde aan de dichter op zichzelf verdient." Een van. de mooiste paragrafen is die over de beschouwing, welke prof. W. A. P Smit aan de Christusverzen ge wijd 'heeft. Donkersloot heeft nogal wat kritiek op de werkwijze van zijn col lega en speciaal op diens drang om werken in een vast gesloten verband te zien of te klinken. Men moet zijn visies, meent hij, telkens weer als met kracht in de werkelijkheid geprojecteerde wensdromen relativeren. Ook over het in de Christusverzen niet nader genoemd verlies verschilt Don kersloot met Smit van mening. Deze neemt aan, dat Leopold doelt op het leed om een gestorven liefste. Vol gens Donkersloot wijst de tekst juist in een andere richting. Een merk waardige controverse, die nadere be studering waard is. Met Menno ter Braak, die Leopolds verzen „sierpoëzie" noemde, kan Don kersloot zich al evenmin verenigen. Hij keert zich tegen die uitdrukking even als tegen d.e termen „taalceremonieel" en „taalgevoeligheid". Het mysterie der poëzie ontging aan ter Braak en volgens Donkersloot heeft niemand Leo. pold als dichter zo tekort gedaan als hij. Prachtig karakteriseert de schrij ver Leopolds poëzie, die behalve een wonder van taalpracht ook een zelfgericht was, de inwendige kroniek van een worsteling om zelf behoud, de afrekening met de uiter sten van geluksverlangen en een zaamheid, de uitspraak van een bit tere en bitse mensenkennis en levens ervaring. Ter Braak toont pas enig begrip voor Leopold als hij schrijft: „dat het niet-voltooien in zijn aard lag, dat het samenhing met zijn nei ging tot eenzelvigheid en afweer." De bladzijden, di^ Donkersloot wijdt aan de stilistische interpretatie van het gedicht „Om mijn oud woonhuis pep pels staan" zijn te talrijk. Hij laat er een uitvoerige theoretische verhande ling aan voorafgaan, die het boekje van de twee taalgeleerden, prof. Hel ling en prof. Van der Merwe Scholtz, bijna niet raakt. Een laatste paragraaf betreft „Het onderzoek naar Oos- tersoh" Tenslotte volgt het derde hoofdstuk over de waardering, waarin Donker sloot legende en werkelijkheid tracht te scheiden. Hij gaat nog wat dieper in op de eenzaamheid en de legende, die zich daardoor om de figuur van Leopold spon. Geheel helder is zijn be toog niet en na lezing weten we nog niet of we Leopold nu inderdaad „de eenzaamste der dichters" mogen noe men. Als we de biografische bijzonder heden nagaan, die o.a. Schmidt Dege- ner, Annie Salomons en dr. R. Jacob- sen hebben verstrekt, dan valt het met die eenzaamheid o.i. wel mee. Uit een brief, die Leopold vlak voor zijn dood aan Nijhoff schreef, blijkt ook, dat de gie<pensiormeerde het best naar zijn zin had: ..Er is maar één ding jammer: dat het niet eerder gebeurd is, maar wie kon weten, dat dit nieuwe leven mij zoo goed bekomen zou, terwijl voor zoo velen de overgang van een ge regelde betrekking tot een vrij be staan zoo moeilijk is." Het boekje van prof. Donkersloot had beknopter kunnen zijn, daar de schrij ver vaak in herhaling vervalt. Ook is hij soms te voorzichtig in zijn formu lering alsof hij bang is zich aan koud water te branden. Recente publikaties, zoals dr. J. M Jalinks bijdrage tot een levensbeschrijving, zijn niet in de studie betrokken. Tussen het toch al gering aantal noten ontbreekt nummer zestien. De uitgave is opgenomen in de serie Kartons van de uitgeverij Po lak en van Gennep te Amsterdam. WILLEM v. d. VELDEN - -f' "T Prof. dr. N. A. Donkersloot

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1965 | | pagina 7