en
mensen en muzen
NIKOLAS BERDJAJEV
studie over miskend denker
SS"-ermirad we
LES BEAUX ARTS EN EUROPE
mislukte poging in Brussel
Lotgevallen van een dichterschap
Studie van N. A. Donkersloot over de poëzie van J. H. Leopold
6
Paard gezien bij Circus Straszburg
Voor Hans en Floortje
Paard, dat bereden door een droom
zonder teugels, zonder toom
gestort kwam als een voorjaarswind,
de eerste, door kale lanen,
regen en duister uit zijn manen,
warm van zichzelf, koud van de nacht,
zwart paard, op bliksemende beenen
oogen gebald, neusvleugels open
- o waarvandaan, waarheen geloopen -
de hoeven kloppend als een hart
tot barstens toe, zoo rap, zoo zwart
en dat zich plots omhoog verhief
met hoeven, die de hemel raakten,
verblindend in zijn duisternis
en even plotseling verdwenen
als hartstocht en zijn luister is.
M. Vasalis
lijke
igsuren
<e behandeling voor
ise in spaarvormen
Evan 68 uur
ff'".-':
I'-'.,
Luur deed Saniterg manner
1 gs dekking zoeken. Winne-
n zat met zijn zilyerbUJK*
pchanst bij de oostelijke in*
lg en elk schot van. hem trox
1L terwijl Sam Hawkins zu1*
I iy met hetzelfde resultaat
de westelijke kant li*
Liken.
ia
DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 19 JUNI 1965
Ia
In het tweede deel van het hoek
..Mensen en God", dat in 1947 ver
scheen en waarin Pieter van der Meer
de Walcheren uitvoerig en met geest
drift over zijn Parijse jaren schrijft,
treft men een markant verslag aan
over de bijeenkomsten ten huize van
de door de Sovjets verbannen Niko
las Berdjajev, die ten doel hadden toe
nadering en wederzijds begrip te kwe
ken tussen westers-katholieke denkers
en het ondogmatisch Russische profe
tendom. Die bijeenkomsten, zegt de
schrijver, werden gehouden in een don
kere, ouderwets gemeubileerde kamer
met de onvermijdelijke sofa van Ras-
kolnikov. Ze deden denken aan een on
geschreven roman van Dostojevski.
Onder degenen diie om de tafel kwa
men zitten, waarop de samovar damp
te, bevonden zich denkers als Charles
du Bos, Gilson, Fiunet, Maritain en
Gabriel Marcel. Ze debatteerden fel en
hartstochtelijk met de Russen, van wie
Berdjajev het diepst doordrong in de
kosmos van de geest. Hij verweet de
katholieke theologen onder meer dat
ze het ondenkbaar goddelijke pasklaar
probeerden te maken voor het beperk
te menselijke verstand.
Pieter van der Meer zegt zich bij
voorbeeld de volgende filippica van
Berdjajev te herinneren:
„Het afgrondelijke mysterie van God
is door julliewestere theologen, ra
tionalistisch bevattelijk gemaakt. Ge
hebt als het ware de onmetelijke
oceaan van het geheim Gods afge
damd, ingedijkt, leeg gemalen, droog
gelegd, zoals men dat in Nederland
met de binnenzeeën doet. Het westers
christendom lijkt mij verschrompeld
in hokjes en vakjes, het tragische le
ven stroomt er niet door. Ge spreekt
nog wel van de geheimen, maar die
geheimen zijn doorzichtig en zonder
geheim gemaakt, alsof dit mogelijk
ware. Ons christendom is vrij als de
geest van het evangelie, als de Heili
ge Geest, die waait waar hij wil
De schrijver citeert deze uitval ze
ker niet met instemming. ,,De gepas
sioneerdheid, d,e schijnbaar eindeloze
dynamiek van de Russische denkwij
ze". zegt hij „boeiden mij bovenmate,
maar ik gaf me duidelijk rekenschap
van het gevaar van geestelijke ont
sporing, als men zich liet gaan op de
vaart van die perkloze beschouwin
gen.
De passages over Berdjajev in het
boek van Pieter van der Meer hebben
we nog eens opgeslagen na confronta
tie met een studie, die kortelings in
de serie Denkers over God en we
reld" over de in 1948 gestorven Russi
sche filosoof is verschenen. Ze is ge
schreven door de Nijmeegse journalist
Henk van Gelre. vriend van de dichter
Henri Bruning, die een groot bewon
deraar van Berdjajev is.-)
De wijze waarop Van Gelre de Rus
sische denker benadert is een geheel
andere dan die van Pieter van der
Meer. Laatstgenoemde waardeert en
bewondert uitsluitend de getourmen
teerde mens die Berdjajev was. Van
Gelre daarentegen beschouwt (overi
gens mèt Bruning en vele anderen)
diens werk en met name zijn cultuur-
ïiLosofie als een rijke bijdrage tot de
ontwikkeling van de christelijke visie
op God en wereld. Berdjajev is in
Nederland tot voor kort vrij onbekend
fn daardoor onbemind gebleven. Een
T?t-rr?J vtiftien geleden werd hij in
i DiNIE en dan nog slechts ter-
n0ps een geniaal warhoofd genoemd,
vu- deze kwalificatie maakten zijn
nSer^r? zick overigens niet zo
Linie immers kon in die jaren
mogelijk een voorbeeld van visionai-
t-L by°STossiviteit worden genoemd,
in nnci jVan Berdjajev hebben ook
naarmate^- ~eer aandacht ?ekre?en
ei8en visie op mens en ka
deren was
aat de ob
Gelre"oök&steïr_aie hij zoals Van
Centraaï^hi ^et veranderen was-
staat de „b-
Gelre ook «töu niJ
indringend behandelt. Hij ziet de religie
in de wereldgeschiedenis veelal als een
(valse! objectivering en socialisering
van de verhouding van de mens tot
God, waardoor deze verhouding wordt
vertroebeld en van haar strikt per
soonlijke karakter wordt ontdaan. Hij
stelt ook, dat de mens zich door ob
jectivering van abstracties, als vader
land, cultuur, bodem, proletariaat, tot
slaaf maakt van zijn eigen ideeën en
voorstellingen. Het fenomeen der so
cialisering heeft volgens hem de gehe
le mensenwereld doordrongen. Vooral
op ethisch gebied we citeren de
schrijver ervoer Berdjajev de be
heersing van de menselijke persoonlijk
heid door de socialisering als bijzonder
tragisch. Hier manifesteert de objec
tivering zich vooral daarin, dat de ze
delijke opvattingen niet door het per
soonlijke geweten, doch door de heer
sende openbare mening, door de so
ciale alledaagsheid bepaald worden.
Tegenover de persoonlijkheid die al
léén het „echte scheppende beginsel
van het zedelijke leven" vormt, bete
kenen zeden, gewoonten, openbare me
ning e.d. een misvorming en socialise
ring van het geweten. De vrijheid van
het geweten gaat in de sociale normen
der communicatie ten onder
Berdjajev erkent dat het niet juist zou
zijn de socialisering in al haar ver
schijnselen eenvoudig te willen ver
nietigen. Hij ziet de noodzakelijkheid
van normen en wetten, maar onder
kent telkens weer het gevaar van een
zodanige absoluterin-g hie rvan, dat de
persoonlijkheid eraan ten onder gaat
en de eigen verantwoordelijkheid van
de mens wordt aangetast.
Een geniaal warhoofd? In elk geval
niet zo warhoofdig dat de Kerk tenslot
te naliet zijn gelijk op dit punt te er
kennen Juist de ontdekking dat men
het denken en handelen van de bemin
de gelovigen al te sterk en al te ang
stig had genormeerd, ten koste van
eigen verantwoordelijkheid, heeft me
de geleid tot een aantal recente ver
anderingen in de kerkelijke praktijk-
Het personalisme, kort na de oorlog
nog verdacht als het begin van een
ketterij, is gieleidelijkaan volledig ge
ïntegreerd in de katholieke visie op
mens en wereld. Men kan het oneens
zijn met een groot aantal ideeën van
Berdjajev zonder te miskennen dat hij
aan de vernieuwing van het christe
lijke denken een grote bijdrage heeft
geleverd. Eigenlijk is dit te zwak uit
gedrukt. Zijn werk dwingt tot een vol
mondig erkennen hiervan. Henk
van Gelre toont dit in zijn gedegen be
schouwing over de persoon en het
werk van de Russische denker ook
duidelijk aan. Sedert enkele jaren,
zegt hij, heeft het er de schijn van
dat Berdjajevs oeuvre een renaissance
doormaakt die mij, ook ai voltrekt de
ze zich (nog) in een betrekkelijke stüte
met de hoop vervult dat Berdjajevs
tijd nu eindelijk gekomen zal zijn Dit
wil zeggen dat hij verstaan zal gaan
worden en zijn oeuvre de grote wer
king zal uitoefenen die daarvan steeds
op persoonlijk denkende mensen is
uitgegaan, maar waarvoor de grote
meerderheid der christenen, en met na
me de katholieken onder hen, toen
kennelijk nog niiet rijp was. Grote gees
ten hebben er overigens reeds hun
spijt over uitgesproken dat een zo
belangrijk christelijk denker zo lang
door de christenen verwaarloosd kon
worden.
Er is alle reden om blij te zijn met
deze Nederlandse bijdrage tot de litte
ratuur over Berdjajev. Ze behandelt
zowel het tragische leven van deze
banneling als diens visionaire en ge-
ioneerdp geschriften. Ze kan er-toe pa
toe leiden (wat uiteraard ook die be
doeling is van de auteur) dat in gro
tere kring de belangstelling voor zijn
werk toeneemt, zodat het de gedach
ten kan verrijken van velen die in
deze tijd, waarin een storm door de
Kerk vaart, meedenken over de vrij
heid en onvrijheid van de mens, diens
persoonlijke verantwoordelijkheid en
de ontmoeting tussen christenen en
andersdenkenden. Berdjajev laat geen
van deze problemen onbesproken.
Zijn visie is echter te groot dan dat
zij pasklare oplossingen zou kunnen
geven. Eerder slecht zij de muren van
verstarring en traditie, waardoor nieu
we en onvermoed wijde terreinen ko
men open te liggen voor boeiende en
vruchtbare geestelijke verkenningen.
J. VERDIESEN.
-) Henk van Gelre: Nikolas Berdjajev,
Lannoo, Tielt, Den Haag.
werden en men
kp rimu/' grenzen van het katholie-
ir
e t
?or
K" u we
teV<!is^e?W minder afwerend kwam
fie Vnm- e?ovcr de existentie-filoso-
a^ev aaL de ^eori^n van Berd-
rn^ir aanga.at' ontdekte
Henk Morsink
de ontmoeting
Men zou met veel waardering wil
len schrijven °ver de monsterexposi
tie, die thans in het Brusselse Rogier-
centrum (de wolkenkrabber voor hel
Noord-station) gehouden wordt. Maai
wie zijn tijd heeft doorgebracht in d<
enorme ruimte (waarvan men schat
dat zij tegen een hectare omvat) er
tenslotte moe in een stoel zakt, om
dat zijn benen verdere dienst weigeren,
moet behalve een zucht van verlich
ting jammer genoeg ook een zucht
van teleurstelling lozen. Want dit is
het niet helemaal.
Er is hier een hoeveelheid schilde
rijen bijeengebracht, zoals men die al
leen op de Parijse Salon des Indé-
pendants bijeen zal zien. Het verschil
is echter, dat deze onafhankelijken
een afgepaald begrip vormen, maar
Les arte en Europe niet. Men krijgt
de indruk, dat hier geëxposeerd is,
wat men maar bijeen kon brengen.
Hoe meer hoe liever. Men kan niet
spreken van een weloverwogen over
zicht- Hier is alles en iedereen ver
tegenwoordigd, Soms in een overstel
pende hoeveelheid, soms zó schriel,
dat men het amper opmerkt. In lan
ge, schier eindieloze gelederen wordt
mén geconfronteerd met stijlfiguren,
die men al lang overwonnen waande:
legio is het aantal epigonen van het
impressionisme, maar schraal is de
oogst der modernen. Namen, die toren
hoog boven dG anderen uitsteken, mist
men totaal. Zo men een exposé van
de schilderkunst in Europa had willen
geven, dan het Duitsland bijvoorbeeld
toch een Paul Klee, Italië een Modi-
gl-iani, Frankrijk een Picasso, Neder
land een Karei Appel of Corneille aan
de wand moeten hebben. Niets van
dat alles is er. Men krijgt de indruk,
dat de samenstellers zonder enige lijn
alles uit de hoek gesleept hebben, wat
aanvaardbaar was. Vooral de Belgi
sche inzending, die trouwens de ten
toonstelling domineert, maakt het in
dit opzicht bont. Men maakt dit niet
goed door in het voorwoord van de
catalogus te schrijven dat „toutes les
disciplines de l'art, des plus classi-
ques aux expériences les plus revolu-
tionnaires, sont admises dans une
même confrontation."
Er is namelijk geen evenwicht. Er
is te veel van wat al lang voorbij
is, afgedaan en opgeborgen en er is te
weinig van wat de kunst in Europa
thans bezighoudt of recent bezighield.
Men had bovendien (en dan bedoelen
wij speciaal de Belgische inzending)
veel selectievcr te werk moeten gaan.
Niet minder dan 107 artiesten uit dit
land hebben hier 544 werken ingezon
den en lang niet alles is representa
tief voor een bepaald tijdperk. Men
zal van ons willen aannemen, dat de
ze honderd en zeven lang niet allen
uitschieters zijn. Slechts enkele val
len op door een opmerkelijke visie,
een volkomen eigen gezicht. Maar het
merendeel van het werk behoort tot
schilders, die weliswaar technische hun
métier beheersen, maar die artistiek
minder te zeggen hebben dan de vele
afwezigen, die wij op deze expositie
pijnlijk misten.
Er is slechts één consequente inzen
ding: die van Zwitserland. Zij is lo
gisch van opbouw èn een verade
ming. Zij is zeer de moeite waard.
Men herkent de vaste hand, die deze
inzending heeft samengesteld. Zij is
bovendien uitstekend opgesteld en be
moeit zich niet met de schilderkunst
alleen. Er staan ook prachtige plastie
ken bij, wier hoeveelheid ook weer in
evenwicht is met het aantal schilder
stukken. Het is een genoegen en een
verademing deze inzending te zien.
Maar wat de overige landen presen
teren (Frankrijk even goed als Duits
land, Spanje even goed als Engeland,
Hongarije, Italië) is magertjes. Daar
bij komt, dat het merendeel van deze
buitenlandse artiesten (behalve de Fran
se) in België zelf woonachtig zijn. Ook
de enige Rus in het gezelschap. En
men vraagt zich dan af in hoeverre
hier nog sprake is van de titel der
tentoonstelling: Les arts de Europe.
De belangrijkheid van deze buiten
landse inzendingen is wellicht af te
meten aan de hand van de Nederland
se- Hier vindt men namelijk slechts
drie artiesten, van wie er twee sinds
Maurice de Vries
ballet du temps
geruime tijd in Brussel woonachtig
zijn. Het zijn Maurice de Vries en
Henk Morsink, terwijl de derde de
graficus Marian Plug uit Amsterdam
is. Het werk van De Vries is surrea
listisch en doet ietwat aan dat van
Salvador Da-li denken; hij werkt blijk
baar graag met symbolen. Morsink
zou men tot de magische realisten
willen rekenen, zijn werk <Joet sterk
aan Pijke Koch en Willink denken. Het
heeft echter niet die abstractie van
uitdrukking bereikt, die het werk van
deze twee kenmerkt. Eerder wordt het
werk gedragen door een sensuele toets,
niet alleen door het vele en behaag
zieke naakt, maar ook door de tin
ten, die doorgloeid en wulps zijn. Mor
sink woonde lange tijd in Maastricht,
waar zijn vader tandtechnicus was. Hij
woont reeds een groot aantal jaren
in België.
Zonder afbreuk te doen aan het
werk van dieze schilders, kunnen wij
toch moeilijk hun werk als represen
tatief voor Nederland ervaren. Men
zou zich zelfs kunnen afvragen in hoe
verre zij nog Nederlander zijn, Ook
hier krijgt men dus sterk de indruk,
dat de inrichters geheel op eigen kom
pas gevaren hebben. Het had, dunkt
ons, voor de hand gelegen, wanneer
men zich tot officiële Nederlandse in
stanties had gewend om medewerking
tot het samenstellen van een represen
tatieve inzending. Men beweert, dat dit
contact er is geweest, doch dat het
van Nederlandse zijde niet is doorge
zet.. In dat geval zou men een instan
tie in gebreke moeten stellen, die als
allereerste de plicht had ervoor te
zorgen, dat Nederland op dieze mon
ster-expositie goed voor de dag was
gekomen. Dit is echter geen excuus
voor de samenstellers, die beter had
den moeten weten.
Men heeft achteraf de indruk, dat
Brussel picturaal probeert uit te groei
en tot wat Antwerpen sculpturaal reeds
heeft bereikt in zijn Middelheim-
park, dat een Europees artistiek mid
delpunt is geworden, waar iedere ten
toonstelling een gebeurtenis is. Dat
bereikt men echter niet op deze ietwat
bombastisch aandoende wijze van op
zet. Men dient zich bij iedere tentoon
stelling een duidelijk doel voor ogen
te stellen en daar niet vanaf te wij
ken. Met het optassen van schilderij
en alleen, is men er niet, daar komt.
meer bij kijken. Niet de hoeveelheid
maakt een expositie belangrijk. Dal
doet alleen de kwaliteit.
JAC. MARTENS
m al zijn geschriften
Het jaar 1965 biedt een tweevoudige
gelegenheid om de dichter J. H. Leo
pold te herdenken. Op 11 mei was het
namelijk honderd jaar geleden, dat hu
te 's Hertogenbosch geboren werd, dus
niet te Arnhem, zoals sommige hand
boeken en Annie Salomons in haar
Herinneringen ons wijsmaken. Op 21
juni a.s. worden we er aan herinnerd»
dat de leraar-schrüver veertig jaar ge
leden te Rotterdam overleed.
De studie van prof. dr. N. A. Donker
sloot over Leopold en de lotgevallen
van diens dichterschap is dus wel op
een gelukkig tijdstip verschenen. Mo
gelijk is het manuscript om deze reden
enkelq jaren blijven liggen, want de
opstellen werden al in de periode 1960-
1962 geschreven. Prof. Donkersloot vol
deed daarmee aan een regeringsop
dracht. Dat deze juist aan hem werd
verleend, mag niemand verwonderen,
want ten eerste heeft hij als leerling
van het Rotterdamse Gymnasium Eras-
mianum bij de dichter in de klas ge
zeten, en vervolgens heeft hij al meer
malen over de vereerde meester ge
schreven. We danken o.a. aan zijn arti
kelen in „Fausten en Faunen", ge
schenk 1933. De Stem van 1935 en Cri-
tisch Bulletin van 1952.
De onderhavige nieuwe studie geeft het
resultaat van een onderzoek naar de
lotgevallen van een dichterschap: naar
hetgeen het werk is overkomen door
de wijze, waarop het is gepubliceerd,
geinterpreteerd en gewaardeerd- Door
deze doelstelling heeft de schrijver
zijn stof meteen in drie hoofdstukken
gesplitst.
In het eerste komt dus de publikatie
san de orde, waarbij het geluk niet
met Leopold geweest is. Dr. Donker
sloot memoreert uitvoerig de moeilijk
heden, die zich voordeden bij .het de
buteren met de Zes Christusverzen. Hij
brengt hiermee 'n correctie aan op zijn
eigen dissertatie, waarin hij Scherzo
Leopolds debuut noemde, daarin nage
volgd door prof. W. Asselbergs in het
negende deel der Geschiedenis van de
Letterkunde der Nederlanden. Ook de
datering bij deze laatste is niet juist.
Leopold debuteerde niet in het april
nummer 1893 van De Nieuwe Gids
maar in de juni-juli-aflevering. In zijn
hoofdstuk over Henriëtte Roland HoLst
maakt prof Asselbergs dezelfde fout.
Zij debuteerde tegelijk met Leopold en
niet met zes doch met drie sonnetten.
Dr. Donkersloot doelt mee, dat de reac
ties op Leopolds debuut in bladen en
tijdschriften hem niet bekend zijn
Toch hadden deze van het hoofdstuk
„waardering" een interessant onder
deel kunnen vormen. Voorts verzekert
hij, dat de debutant voor redacteur
Kloos een geheel onbekende was, maar
tegelijkertijd laat hij de mogelijkheid
open, dat Kloos uit een begeleidend
schrijven een en ander over Leopold
wist. Erg duidelijk is dit niet.
Ook de bekende kwestie met Boutens
wordt opgehaald, maar nieuw mate
riaal wordt niet aangedragen. We we
ten nog altijd niet welke bezwaren Leo
pold nu eigenlijk tegen de bundeling
door Boutens had. Dat deze laatste er
aan verdiend heeft, zoals Annie Salo
mons in haar Herinneringen veronder
stelde, wordt een insinnerende „slip of
the pen" genoemd. Waarom toch? Het
is immers voldoende bekend, dat Bou
tens geldzuchtig was.
Het tweed€ gedeelte van zijn boek, dat
handelt over de lotgevallen van de in
terpretatie, begint Donkersloot met een
beschouwing over de twee diepgaande
studies, die prof. P. N. van Eyck aan
Leopold gewijd heeft. Hij waardeert
diens toegewijde aandacht en draagt
het boek aan zijn nagedachtenis op.
Toch uit hij ook bezwaren en met
van Eycks slotsom, dat Leopold een
„minor poet" is, kan. hij zich niet ver
enigen. Een volgende paragraaf be
treft het bekende essay van A. Ro
land Holst „Over de dichter Leopold",
in 1919 te Bergen (NH.) voltooid, in
1921 in De Gids gepubliceerd en in
1926 herdrukt in de Kaleidoscoop-serie
en in een Maastrichtse bibliophile uit
gave. Van Eyck verweerde zich fel te
gen deze studie, maar Donkersloot volgt
hem daarbij niet:
„Zijn betoog, feitelijk onweerstaan
baar, is strenger, scherper en feller
dan Hoists lyrische hulde aan de
dichter op zichzelf verdient."
Een van. de mooiste paragrafen is die
over de beschouwing, welke prof. W.
A. P Smit aan de Christusverzen ge
wijd 'heeft. Donkersloot heeft nogal wat
kritiek op de werkwijze van zijn col
lega en speciaal op diens drang om
werken in een vast gesloten verband te
zien of te klinken. Men moet zijn visies,
meent hij, telkens weer als met kracht
in de werkelijkheid geprojecteerde
wensdromen relativeren.
Ook over het in de Christusverzen niet
nader genoemd verlies verschilt Don
kersloot met Smit van mening. Deze
neemt aan, dat Leopold doelt op het
leed om een gestorven liefste. Vol
gens Donkersloot wijst de tekst juist
in een andere richting. Een merk
waardige controverse, die nadere be
studering waard is.
Met Menno ter Braak, die Leopolds
verzen „sierpoëzie" noemde, kan Don
kersloot zich al evenmin verenigen. Hij
keert zich tegen die uitdrukking even
als tegen d.e termen „taalceremonieel"
en „taalgevoeligheid". Het mysterie
der poëzie ontging aan ter Braak en
volgens Donkersloot heeft niemand Leo.
pold als dichter zo tekort gedaan als
hij. Prachtig karakteriseert de schrij
ver Leopolds poëzie, die
behalve een wonder van taalpracht
ook een zelfgericht was, de inwendige
kroniek van een worsteling om zelf
behoud, de afrekening met de uiter
sten van geluksverlangen en een
zaamheid, de uitspraak van een bit
tere en bitse mensenkennis en levens
ervaring.
Ter Braak toont pas enig begrip voor
Leopold als hij schrijft:
„dat het niet-voltooien in zijn aard
lag, dat het samenhing met zijn nei
ging tot eenzelvigheid en afweer."
De bladzijden, di^ Donkersloot wijdt
aan de stilistische interpretatie van het
gedicht „Om mijn oud woonhuis pep
pels staan" zijn te talrijk. Hij laat er
een uitvoerige theoretische verhande
ling aan voorafgaan, die het boekje
van de twee taalgeleerden, prof. Hel
ling en prof. Van der Merwe Scholtz,
bijna niet raakt. Een laatste paragraaf
betreft „Het onderzoek naar Oos-
tersoh"
Tenslotte volgt het derde hoofdstuk
over de waardering, waarin Donker
sloot legende en werkelijkheid tracht
te scheiden. Hij gaat nog wat dieper
in op de eenzaamheid en de legende,
die zich daardoor om de figuur van
Leopold spon. Geheel helder is zijn be
toog niet en na lezing weten we nog
niet of we Leopold nu inderdaad „de
eenzaamste der dichters" mogen noe
men. Als we de biografische bijzonder
heden nagaan, die o.a. Schmidt Dege-
ner, Annie Salomons en dr. R. Jacob-
sen hebben verstrekt, dan valt het met
die eenzaamheid o.i. wel mee. Uit een
brief, die Leopold vlak voor zijn dood
aan Nijhoff schreef, blijkt ook, dat de
gie<pensiormeerde het best naar zijn zin
had:
..Er is maar één ding jammer: dat
het niet eerder gebeurd is, maar wie
kon weten, dat dit nieuwe leven mij
zoo goed bekomen zou, terwijl voor
zoo velen de overgang van een ge
regelde betrekking tot een vrij be
staan zoo moeilijk is."
Het boekje van prof. Donkersloot had
beknopter kunnen zijn, daar de schrij
ver vaak in herhaling vervalt. Ook is
hij soms te voorzichtig in zijn formu
lering alsof hij bang is zich aan koud
water te branden. Recente publikaties,
zoals dr. J. M Jalinks bijdrage tot
een levensbeschrijving, zijn niet in de
studie betrokken. Tussen het toch al
gering aantal noten ontbreekt nummer
zestien. De uitgave is opgenomen in
de serie Kartons van de uitgeverij Po
lak en van Gennep te Amsterdam.
WILLEM v. d. VELDEN
- -f' "T
Prof. dr. N. A. Donkersloot