ogio mensen en muzen Vlaamse letterkundigen voeren kleine oorlog Expositie in Rotterdam Paul Bartels en Henk Groenhuis Plantijn-museum Houtblokken en koperplaten De Beijerd - Breda Frère Benoit en de twee Gregoors 32 15 17 uwerij N.V. N.V. ie )ost binnen de :er lal ran bij- ijdenhebben uit 1667, is in belangstellen in elastingrecht en ie: Ordonnan- gelezen en liun inie ongunstig is. muit de boerderij morden gebracht, buiten de Graaf- illeen in kruiken manier belasting dan ging het uit- e bedragen. Het iet land naar de loit, ook niet in e op het drinken, t, moest op. DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 22 MEI 1965 mijn dood zal zijn in de open lucht, bij het razen van de wind en het vlieden van de beken, een boom zal knarsend zijn armen om mij slaan, de dieren zullen vluchten en mijn kleren zullen afgerukt worden bij het huilen van de storm, mijn lief, mijn lief wacht niet tot ik naakt tegenover de wereld zal staan, geef mij je liefde en troost, laat mij huilen aan je borst terwijl je handen door mijn haren gaan, laten wij bouwen hef grootste mooiste wat er is, liefde tederheid begrip, moeder help mij bij mijn leed, troost mij met uw hart, want gaan zal ik omdat ik weet, de wereld zal vergaan met mijn kreet, huilend wacht ik, red mij, oh mij bra sinkeler Uit het derde nummer van Punt Secretariaat redactie Herven 62, 's-Hertogenbosch (Van onze correspondent) BRUSSEL De Zuidnederlandse, anders gezegd, de Vlaamse letterkunde is in rep en roer. Zoals een krant het beeldryk verwoordde: „Scheldwoorden suizen supersonisch door de lucht. Postboden rennen heen en weer met ,,open brieven". Meppen worden uit gedeeld tegen dertien per dozijn. De vechters-op-de-kasseien liggen zó door elkaar gekronkeld, dat ze bijna niet uit de knoop zyn te halen. En ner gens buigen juridische adviseurs zich al over dossiers en wordt een pro ces voorbereid." Het ongeluk wil, dat de herrie meer dere oorzaken heeft, die onderling wei nig verband vertonen. Zodat een auteur die als neutraal waarnemer" de strijd volgde waarin een aantal van zijn collega's verwikkeld waren, op zijn beurt onverhoeds in de maal stroom wordt meegesleurd door een incident dat door weer een andere let terkundige werd uitgelokt. Na enkele weken is de situatie zodanig ontaard, dat men alle verhoudingen in acht genomen, mag gewagen van een „klei ne oorlog" onder de Vlaamse letter kundigen. Het begon allemaal met de publi- katie in ..Mededelingen", het tijdschrift van de Vereniging van Vlaamse Let terkundigen (312 leden) van een verslag over haar jongste statutaire jaarver gadering. Hieruit bleek dat er felle kritiek was uitgebracht op de weige ring van Hugo Claus, een plaket te aanvaarden, hem toegekend ter gele genheid van de Vlaamse Boekenbeurs in Antwerpen. De figuur van Georg Hermanowski, uit Bad Godesberg in de Bondsrepubliek, had ook veel dei ning veroorzaakt. Hermanowski vertaal de de jongste jaren veel Zuidneder landse auteurs in het Duits en liet hun werken uitgeven, maar zou daar bij praktijken hebben gehuldigd die niet altijd even netjes waren. Met een tijdverschil van slechts enkele dagen trok de jonge Vlaamse socialist Weverbergh, redacteur van het geruchtmakende tijdschrift „Bok"" in een „Open Brief aan een partij genoot, tevens minister van Nationale Opvoeding en Kuituur", van leer tegen een bepaalde mentaliteit in het open baar onderwijs en tegen de culturele politiek. Hij verweet minister Janne, zich in het hoekje te laten duwen door zijn katholieke collega, minister R- van Elslande, die slag op slag twee katholieke inspecteurs had benoemd bij de Openbare Bibliotheken. Hij werd daarin bijgetreden door Ward Ruyse-' linck, met de bewering dat „bij voor- en tegenstanders alleen maar politieke standpunten werden ingenomen en dat bekwaamheid blijkbaar niet meetelt." Weverbergh schreef evenwel nog veel méér. Hij was o.a. ongenadig voor het oeuvre van erkende Vlaamse groot heden zoals Herman Teirlinck en Mau- rits Roelants. En om de maat hele maal vol te maken, liet uitgerekend op dat moment Louis-Paul Boon zich laatdunkend uit over staatssteun aan schrijvende kunstenaars. Georg Hermanowski was in sommige uitlatingen en brieven zodanig fel, dat Achilles Musche, voorzitter van de Vereniging voor Vlaamse Letterkundi gen, persoonlijk meende te moeten re ageren. Hermanowski beweerde, dat er een opvallende overeenkomst bestaat tussen Vlaamse „Radikalsozialisten" en Oostduitse auteurs. Hermanowski verspreidde tevens het gekke gerucht dat de titularis van het Gentse lite raire agentschap Illita. nota bené me dewerker aan een katholieke Vlaamse krant, ,,een spion" zou zijn, ,,een door de D.D.R. betaalde communistische agent en een staatsgevaarlijk per soon". De titularis in kwestie heeft Hermanowski een proces aangedaan wegens laster en eerroof. Dit krijgt momenteel voor een Gentse rechtbank zijn beslag. Maar ook M. Roelants diende een klacht in, weliswaar (nog) niet bij het gerecht, maar bij de hoogste instan ties van de Belgische Radio en Tele visie die hem in een radioprogramma via de mond van Julien Weverbergh „een weinig faire houding in de schoot van Forum" had aangewreven. Mau- rits Roelants bestempelt zulks als een belediging, in strijd met de wet op de radio-uitzendingen en die, als het ware door de radio geauthentificeerd, in een polemiek werd gebruikt. Roe lants is bovendien in zijn pen geklom men. In twee „open brieven", de eer ste aan WL-voorzitter A. Mussche. de tweede aan een aantal Vlaamse krainten, heeft hij zowel Weverbergh als (de door Piet van Aken van pla giaat beschuldigde) Paul de Wispelaeri en Louis-Paul Boon aangepakt. Roelants hekelt de „gevallen vai rabauwenmentaliteit, zelfs bij auteurs die in hun geschriften niet klein zijn". In zijn brieven gebruikt hij woorden als „Sturmbahnführer" en „infantiel" Van Weverbergh vraagt hij zich af „of hij aan sleutelgaten luistert?" Raul de Wispelaere en Weverbergh laat hij dreigend opmerken dat, „wie langs de deuren der schande in de litera tuur treden en menen hooghartigheid te moeten aan de dag leggen voo anderen, goed dienen te weten dat wij een'goed geheugen hebben en een scherp oog." Over hun vernietigende kritiek op zijn „Komen en Gaan": „Ik laat het aan mijn werk over. zichzelf te verdedigen. Is het reeds dode stof. het zij zo. Mijn dagen zijn geteld. Mogen de twee W's de on sterfelijkheid bereiken, die slechts voor weinigen is weggelegd." De volle laag krijgt Herwig Leus. die vermetel genoeg was te beweren dat Teirlincks oude vingeren „nu toch te veel beven" en dat „Teirlinck al lang van het literaire podium moest zijn verdwenen. Mede door zijn invloed geraakt de Vlaamse literatuur maar niet hogerop". Zulke toon over een der grootmeesters van de Nederland se literatuur, aanvaarden we niet van een vageling" zegt Roelants smalend en hij citeert de oud-Griekse wijsheid dat „de ouderdom van een adelaar mooier is dan de jeugd van een muis." Louis-Paul Boon tenslotte beschul digt hij van „uiterst demagogische dubbelhartigheid". Het misprijzen van L. P. Boon t.a.v. staatssteun ergerde trouwens ook andere auteurs. Hubert Lampo antwoordde met een stukje onder de titel „Niet serieus", en ont hulde, dat Boon zelf een aardige sub sidie had gevraagd. Waarop Boon dan weer: „Ik heb Lampo nooit een goede auteur gevonden. Nu stel ik op de koop toe nog vast. dat hij een slecht karakter heeft." L P. Boon erkent dat hij een staatstoelage ontving van 70.000 Bfr (5.000 gulden) toen hij on langs werkloos was wegens ziekte, maar hij gaat onmiddellijk over tot de tegenaanval en verwijt Roelants en Lampo, allebei leden van de ad viescommissie, „om zo te zeggen van staatssteun te hebben gelééfd". Hij voegt er aan toe „dat de staatssteun een vrij griezelige aangelegenheid blijft, vooral omdat het steeds lieden zijn die deze steun niet verdienen die er het meest van profiteren." Deze en andere ruzies, met naam en toenaam uitgevochten in Vlaamse kranten pn tijdschriften, waren op de duur zelfs te gortig voor het spreek woordelijk-kal me temperament („Ver geet niet te leven") van Ra: mond Herreman. Dagenlang trok hij in zijn literaire krantenrubriek „Boekuil'' van leer tegen „de bende van Bok-Komma" het nieuwe literaire tijdschrift dat Ju lien Weverbergh als redactiesecreta ris heeft. Herreman, die o.m. Roe lants en Teirlinck terzijde springt, schroomde in dit geval zelfs niet, het krasse woord „smeerlap" te gebruiken. Hier krijgt hij het dan weer aan de stok met Jan Walravens, die het op neemt voor Weverbergh, de man die zichzelf een „speler" noemt; een spe ler die het spel zo ver doordrijft, dat hij zich aan geen spelregels gebon den voelt. Jan Walravens zegt: „Het is dwaas vanwege sommige ouderen, een uitge sproken en krachtige persoonlijkheid als Julien Weverbergh te willen be graven onder de scheldwoorden. Met een dynamische figuur als Weverbergh kan dat scbeldproza slechts op hun eigen neus terecht komen." Vanzelfsprekend wordt die openbare wederzijdse roskammerij met gemeng de gevoelens deels geamuseerd deels geërgerd gevolgd door het Vlaamse publiek. Het is stil waar het nooit waait. Maar intussen werd aan getoond dat de literatuur, evenmin als de sport, noodzakelijkerwijze een re medie is tot verzachting van de ze den. Henk Groenhuis geestige klein plastiek. Te Rotterdam exposeren de twee jonge Bredase kunstenaars Paul Bar tels met tekeningen en Henk Groen huis met klein-plastiek. Het is een kleine intieme expositie in het boven zaaltje van de kunsthandel »Jnt. con- stigh werek" aan de Oudedyk. Het thema van het werk van Paul Bartels is de mens en speciaal de ragische kant van de mens. die hij vaak op een enigszins komische vijze ziet, als de man die er boven daat, die zonder het belachelijk te naken er toch wel om lachen moet. Voor de gefrustreerde man aan de café-tafel schijnen de dobbelstenen al- een de enige reden om te leven tc rijn, evenals voor het dametje haar jas met het vossebont. welke zij wan hopig om zich heen klemt. Zij vormen ie enige vaste punten in hun ver dronken bestaan. Mijns inziens zijn lit de twee beste tekeningen, die er van Bartels hangen, omdat zij met veinig middelen een grote expressie bereiken. Zij zijn knap en sober van compositie. In andere tekeningen voelt men de sfeer van duistere halfbe wuste en onbewuste emoties en ge voelens en de daaruit voortvloeiende troebele verhoudingen tussen de figu ren zoals o.a. in de tekening met drie donkere figuren. De tekeningen van tragisch-komisc'he clowns en men sen die gedrukt gaan onder de macht van de geestelijkheid herinneren wel wat aan de sociale kunst van de twin tiger jaren. Zij zijn wat gezocht en niet vrij van een valse bewogenheid. Erg aanvaardbaar zijn ze niet. Het verschil tussen het werk van Paul Bartels en dat vam Henk Groen huis is dat. terwijl in al het werk van de eerste eenzelfde algemene we reld n.l. die van het tragisch-komi- sche menselijke ligt, ieder ding van Henk Groenhuis juist een geheel el* gen wereld is. Elk ding is bij wijze van spreken de vorm van een eigen ik, die naar de grens van zijn gees telijke leefruimte gekomen is en wel ke door zijn vorm voor ons zichtbaar geworden is- Dit voelt men o.a. sterk bij de twee portretten die er staan. Zijn werk is dus wel sterk introvert Het is stil en verzonken zoals b.v, het bisschopsbeeldje, dat door zijn sub tiele houding een beeld van in zich gekeerd zijn, van meditatie bijna, is. Men treft hier juist een wereld, van helderheid, eerlijkheid, waarin harts- l och ten en emoties schijnen te ont* breken. Zijn naakte vrouwenfiguurtjes zijn of van een geestige frisheid zo als b.v. het hooggerekte meisjesfi guurtje dat het haar opbindt. Het flui tend 'satertje is ook een enorm leuk beeldje, waarin heel knap het mens* dier-wezen tot vorm is gebracht. Van een soort volmaaktheid is het kleine paardje, dat in zijn vorm sterk aan de klassieke Griekse paarden herin nert. Prachtig is de fierheid en op- gerichtheid van dit beeldje dat voor mij. al klinkt het ook bombastisch, de volmaakte schoonheid in diepste geestelijke betekenis is. In enkele van zijn onderwerpen voelt men dat het onderwerp niet ge heel doorleefd is zoals b.v. in het Christuscorpus, welke wat eentonig van vorm en ritme is. Het werk van Henk Groenhuis ge tuigt echter doorgaans vam een be heerste innerlijkheid en een gevoel voor juist die subtiele trekjes, die een ding in zijn wezen treffen. Deze expositie, waarbij het rijk op de aankoop van het werk 35 pet. sub sidie verleent, is nog tot 28 mei te Zien' E. S, (Van een bijzondere medewerker) Op de benedenverdieping van het prachtige renaissance- en rococohuis op de Antwerpse Vrijdagmarkt zyn zeer gespecialiseerde vaklui met uiter ste zorg en nauwkeurigheid druk in de weer twaalfduizend houtblokken en vierduizend koperplaten, voor het me rendeel afkomstig uit de XVIde en XVIIde eeuw, af te drukken. Op zichzelf schijnt dit feit nauwelijks het vermelden waard. Meer belang krijgt het als men weet dut het hier- gaat om houtsneden en kopergravures uit de eertijds wereldberoemde druk kerij Plantin Moretus. Deze Ant werpse uitgeversmaatschappij voerde indertijd werken uit naar de Scandina vische landen, Engeland, Portugal, Duitsland, Amerika, Indië, Japan, Spanje, enz. Er werden zelfs enkele honderden Hebreeuwse bijbels van 1566 verscheept naar „Barbarije" (Marokko en Algerië) waar zij zeer be geerd waren. Bedoelde boekillustraties werden vervaardigd volgens modellen en te keningen waaronder verscheidene van de hand van de grootmeester van de Vlaamse barok Pieter Paulus Rubens. Thans is men bezig met de systema tische inventarisatie en het opmaken van de catalogus zodat men weldra niet alleen de typografische schatten van het museum zal kennen maar ook zal weten hoeveel koperplaten er nog zijn van b.v. Lucas van Leiden of van de gebroeders Galle en houtblokken van meesters als Arnold Nicolai en Chris- toffel Jegher. Terloops kan erop ge wezen worden dat een Amerikaans wereldconcern onlangs van de stad Antwerpen tegen een aanzienlijke prijs afgietsels van bepaalde Plantinmatrij- zen heeft gekocht ondanks het formeel verbod van de officiële verkoopakte om de letters te gebruiken. De Amerika nen schaften zich de oude minuskels, hoofdletters, zintekens en ligaturen aan als studiemateriaal. Al te vaak wordt inderdaad verge ten dat Antwerpen op het einde van de XVIde eeuw op weg was de groatste boekenleverancier ter wereld te wor den. In de Vlaamse metropool waren dan ook voorname lettersnijders en let tergieters, zoals Ameet Tavernier en de Wolsschaten, werkzaam en de Plan- tijnse lettercatalogus, gedrukt om streeks 1585, omvat niet minder dan 101 reeksen, de grootste collectie ooit door één en dezelfde drukker bijeen gebracht en grotendeels bewaard ge bleven want heden nog bezit het Mu seum Plantin - Moretus zowat 5.000 stempels en 20.000 matrijzen, nagenoeg alle daterend uit de XVIe eeuw en vervaardigd door de grootste stempel snijders aller tijden, de meesters van de renaissance. Ohristoffel Plantin, die geboren werd te Saint-Avertin bij Tours omstreeks 1520, kwam zich in 1548 of 1549 met zijn gezin te Antwerpen vestigen om dat, zoals hij in een brief aan paus Gregorius XIII uiteenzette, deze stad rrcegr voordelen bood dan eniige andere plaats ter wereld voor de uitoefening van bet drukkersvak. Drie eeuwen zouden de persen van de Officina Plantiniana op de Antwerpse Vrijdagmarkt druk bezig zijn ofschoon het gebouw, dat Plantin op het einde van de XVIe eeuw verwierf, geens zins overeenstemt 'met het gebouwen complex dat het huidige museum uit maakt. Aangrenzende huizen werden, door de voortdurende uitbreiding die de drukkerij nam, door zijn opvolgers, de Moretussen, aangekocht en tot een stemmig geheel omgebouwd. In 1876 werd het Plantijnse bedrijf door Ed ward Moretus aan de stad verkocht. De aandacht van de bezoekers gaat vooral naar de unieke drukkerij, inge richt door Christoffel Plantin iin 1580, de gieterij door de Moretussen in het begin van de XVIIe eeuw in gebruik ge nomen, de stemmigg kamer der proef- lezers, die dateert van 1637, de boek winkel met tegen de muur een Index van de verboden boeken en een prijs lijst van schoolboeken, die goedge keurd werd door de XVII-e-eeuwse Antwerpse magistraat, de kamer van Justus Lipsius die met uiterst zeld zaam zestiende-eeuws Spaans goudle der werd behangen en waar de grote Vlaamse humanist en boezemvriend van Plantin geregeld kwam werken, En verder ziet men de letterkamer met haar voorraad metalen letters in hun oorspronkelijke verpakking, de be langrijke zaal van de Antwerpse druk kers (tussen 1500 en 1540 is meer dan de helft van de in de Nederlanden gepu bliceerde werken te Antwerpen uitgege ven), de zaal van de aardrijkskunde met een kaart van Vlaanderen door Mercator, een plattegrond van Antwer pen door Virgilius Boloniensis en Cor nelius Grapheus en twee zeldzame glo bes vervaardigd door A. F. van Lange* ren, de grote Belgische sferogiraaf uit de XVIIe eeuw. In een der toonkasten prijkt het ju weel van de verzameling: de enige 36- regelige Gutenbergbijbel die België bezit. it voor die hoeveel- n van belasting, k Grolsch verkopen, lingen zouden wij NSWAARDIGS ïildemeester Peter de 3 voordelen, orische Documentatie, 3-11369 door W. VAM DER STEEN Frère Benoit De kosmogenen van frère Benoit, die thans in het cultureel centrum De Beyerd bijeenhangen, geven uitdrukking aan een geheel eigen wereld, die de schilder zich gaandeweg eigen heeft ge maakt. Men is geneigd deze bijzondere gedachten met abstracties te vergelijken, maar frère Benoit geeft dan te kennen, dat hij juist via de abstractie tot deze werktrant gekomen is. Zij zijn misschien een vervolmaking van zijn vroegere abstracties, een verpuring, maar het blijven in wezen abstracte cal- ligrafieën, waarvan men het technische ?eheim niet achterhalen zal. Juist het ?eheim van hun afkomst maakt deze werkstukken al boeiend. Het zijn poëti sche gedachten, het is intieme kunst Ret zijn heel verfijnde afbeeldingen, bij zonder van vorm niet alleen maar iedc met een geheel zelfstandige, eigen kleur waarde. Het geheim, hoe deze zeer bijzondere bladen technisch ontstaan, belicht frère Benoit nauwelijks. Hij zwijgt hierover in alle talen (maar wij nemen aan, dat ar veel geduldwerk aan te pas komt. wat een volgeling van Sint-Benedictus meer vanzelfsprekend ligt dan een kun stenaar iin de wereld) en verder: „Mijn bladen zijn als het leven, dat dikwijls vol is van toevalligheden. Maar precies Ris in het leven, blijft de mens er de hand in houden". In zoverre verwijderen deze bladen zich dus van de volkomen abstractie, dat het „toeval", het zonder meer spelen met vorm en kleur, hier een kleinere rol speelt. Aan de naam kosmogenen ligt uiteraarc een wijder perspectief ten grondslag dat, dunkt ons, samenhangt met het nog steeds worden van de wereld. Te weten, dat heelal, wereld en mens nog steeds niet zijn voltooid, ontneemt aan het le ven de vastheid, die het vroeger ken merkte. Daardoor ontstaat eensdeels on zekerheid, anderzijds een grotere vrij heid. In het geval van frère Benoit ont staat de kans het begrip kosmos breder te benaderen. Alles beweegt daarin, het leeft en wentelt en vormt voortdurende nieuwe structuren. Zo zou men deze kosmogenen kunnen zien als een vrij moediger benadering van een heelal, dat nog steeds in wording is. De onvoltooid heid in de bladen van frère Benoit wijst 111 richting en laat bovendien alle mogelijke denkstructuren toe. De lyri sche benamingen van zijn werkstukken kunnen hoogstens als indicatie gelden. Deze vrijheid is, hoewel niet essentieel voor zijn werk, toch een van de voor waarden. waaronder men het benaderen zal: er is alle gelegenheid tot eigen in terpretatie. Maar hun diepste bestaansnoodzaak zou men willen distilleren uit het Godsbe grip, dat frère Benoit op deze wijze gaandeweg voor zichzelf opbouwt. Is het toeval maatgevend of de leiding, die men aan dat toeval geeft? En is die lei ding op de een of andere manier ge ïnspireerd? Zodoende getuigen deze bla- den vain een zoeken naar het Godsbeeld, dat nooit voltooid zal raken. Zodoende geeft deze Benedictijn er blijk van mid- den in het leven van vandaag te staan Zo on-aards als de kosmogenen van frère Benoit zijn, zo werkelijk zijn de doeken van Jan Gregoor, die in de bp- nedenzaal en kabinetten van het Cultu reel centrum een expositie heeft inge richt. Zij geven uitdrukking aan een aardse gebondenheid, maar bovendien aan een men zou willen zeggen ge reglementeerde levensdrift. Soms krijg' men namelijk de indruk, alsof Gregooi uitbundiger te werk had willen gaan maar zich welbewust binnen de perken houdt. Vele van zijn doeken doen daar om aan als smeulende vuren. Zijn werk is inderdaad nog figuratief, maar krijgt soms sterk de neiging de kamt vain de abstractie uit te gaan. Het is o.m. deze alans tussen twee werelden, die het werk zo boeiend maakt. Gregoor werkt compact zowel qua kleui als vorm. Die vorm is stevig, aardevast. Zo is het ook met de kleur, zoals men die waarneemt op de doeken in de ka binetten. Pas als men de grote zaal bin nenkomt,"1 verandert de* tint. Zij krijgt dan een lichte toets, het is of deze doe ken ontstaan zijn ónder een zuidelijke hemel. De overgang van donker naar licht is wat abrupt, waardoor men zelf? in de verleiding komt de grote zaal min der te achten. Maar gaandeweg ervaart men, dat het smeulende vuur hier als het ware is doorgebroken, niet in laaien de tinten, maar in verfijnde gamma's. Gregoors vrouw heeft een zaaltje apart met enkele wandtapijten. Men vindt ook bij haar de wisseling van donker naar licht. Haar werk is inventief, daardoor verrassend en dus bijzonder boeiend. Met heel gewoon „gooi-maar-weg"-ma teriaal weet zij bijzondere effecten ta bereiken. JAC. MARTENS Deltawerken by HeRevoetsluis

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1965 | | pagina 7