ogio
mensen en muzen
Vlaamse letterkundigen
voeren kleine oorlog
Expositie in Rotterdam
Paul Bartels en Henk Groenhuis
Plantijn-museum
Houtblokken en koperplaten
De Beijerd - Breda
Frère Benoit en de
twee Gregoors
32
15
17
uwerij N.V.
N.V.
ie
)ost binnen de
:er lal ran bij-
ijdenhebben
uit 1667, is in
belangstellen in
elastingrecht en
ie: Ordonnan-
gelezen en liun
inie ongunstig is.
muit de boerderij
morden gebracht,
buiten de Graaf-
illeen in kruiken
manier belasting
dan ging het uit-
e bedragen. Het
iet land naar de
loit, ook niet in
e op het drinken,
t, moest op.
DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 22 MEI 1965
mijn dood zal zijn in de open lucht, bij het
razen van de wind en het vlieden van de beken,
een boom zal knarsend zijn armen om mij slaan,
de dieren zullen vluchten en mijn kleren
zullen afgerukt worden bij het huilen van de
storm, mijn lief, mijn lief wacht niet tot ik
naakt tegenover de wereld zal staan, geef mij
je liefde en troost, laat mij huilen aan je
borst terwijl je handen door mijn haren gaan,
laten wij bouwen hef grootste mooiste wat er
is, liefde tederheid begrip, moeder help mij
bij mijn leed, troost mij met uw hart, want
gaan zal ik omdat ik weet, de wereld zal vergaan
met mijn kreet, huilend wacht ik, red mij, oh mij
bra sinkeler
Uit het derde nummer van Punt
Secretariaat redactie Herven 62, 's-Hertogenbosch
(Van onze correspondent)
BRUSSEL De Zuidnederlandse,
anders gezegd, de Vlaamse letterkunde
is in rep en roer. Zoals een krant het
beeldryk verwoordde: „Scheldwoorden
suizen supersonisch door de lucht.
Postboden rennen heen en weer met
,,open brieven". Meppen worden uit
gedeeld tegen dertien per dozijn. De
vechters-op-de-kasseien liggen zó door
elkaar gekronkeld, dat ze bijna niet
uit de knoop zyn te halen. En ner
gens buigen juridische adviseurs zich
al over dossiers en wordt een pro
ces voorbereid."
Het ongeluk wil, dat de herrie meer
dere oorzaken heeft, die onderling wei
nig verband vertonen. Zodat een auteur
die als neutraal waarnemer" de
strijd volgde waarin een aantal van
zijn collega's verwikkeld waren, op
zijn beurt onverhoeds in de maal
stroom wordt meegesleurd door een
incident dat door weer een andere let
terkundige werd uitgelokt. Na enkele
weken is de situatie zodanig ontaard,
dat men alle verhoudingen in acht
genomen, mag gewagen van een „klei
ne oorlog" onder de Vlaamse letter
kundigen.
Het begon allemaal met de publi-
katie in ..Mededelingen", het tijdschrift
van de Vereniging van Vlaamse Let
terkundigen (312 leden) van een verslag
over haar jongste statutaire jaarver
gadering. Hieruit bleek dat er felle
kritiek was uitgebracht op de weige
ring van Hugo Claus, een plaket te
aanvaarden, hem toegekend ter gele
genheid van de Vlaamse Boekenbeurs
in Antwerpen. De figuur van Georg
Hermanowski, uit Bad Godesberg in
de Bondsrepubliek, had ook veel dei
ning veroorzaakt. Hermanowski vertaal
de de jongste jaren veel Zuidneder
landse auteurs in het Duits en liet
hun werken uitgeven, maar zou daar
bij praktijken hebben gehuldigd die niet
altijd even netjes waren.
Met een tijdverschil van slechts
enkele dagen trok de jonge Vlaamse
socialist Weverbergh, redacteur van
het geruchtmakende tijdschrift „Bok""
in een „Open Brief aan een partij
genoot, tevens minister van Nationale
Opvoeding en Kuituur", van leer tegen
een bepaalde mentaliteit in het open
baar onderwijs en tegen de culturele
politiek. Hij verweet minister Janne,
zich in het hoekje te laten duwen door
zijn katholieke collega, minister R-
van Elslande, die slag op slag twee
katholieke inspecteurs had benoemd
bij de Openbare Bibliotheken. Hij werd
daarin bijgetreden door Ward Ruyse-'
linck, met de bewering dat „bij voor-
en tegenstanders alleen maar politieke
standpunten werden ingenomen en dat
bekwaamheid blijkbaar niet meetelt."
Weverbergh schreef evenwel nog veel
méér. Hij was o.a. ongenadig voor
het oeuvre van erkende Vlaamse groot
heden zoals Herman Teirlinck en Mau-
rits Roelants. En om de maat hele
maal vol te maken, liet uitgerekend
op dat moment Louis-Paul Boon zich
laatdunkend uit over staatssteun aan
schrijvende kunstenaars.
Georg Hermanowski was in sommige
uitlatingen en brieven zodanig fel, dat
Achilles Musche, voorzitter van de
Vereniging voor Vlaamse Letterkundi
gen, persoonlijk meende te moeten re
ageren. Hermanowski beweerde, dat er
een opvallende overeenkomst bestaat
tussen Vlaamse „Radikalsozialisten"
en Oostduitse auteurs. Hermanowski
verspreidde tevens het gekke gerucht
dat de titularis van het Gentse lite
raire agentschap Illita. nota bené me
dewerker aan een katholieke Vlaamse
krant, ,,een spion" zou zijn, ,,een door
de D.D.R. betaalde communistische
agent en een staatsgevaarlijk per
soon". De titularis in kwestie heeft
Hermanowski een proces aangedaan
wegens laster en eerroof. Dit krijgt
momenteel voor een Gentse rechtbank
zijn beslag.
Maar ook M. Roelants diende een
klacht in, weliswaar (nog) niet bij het
gerecht, maar bij de hoogste instan
ties van de Belgische Radio en Tele
visie die hem in een radioprogramma
via de mond van Julien Weverbergh
„een weinig faire houding in de schoot
van Forum" had aangewreven. Mau-
rits Roelants bestempelt zulks als een
belediging, in strijd met de wet op
de radio-uitzendingen en die, als het
ware door de radio geauthentificeerd,
in een polemiek werd gebruikt. Roe
lants is bovendien in zijn pen geklom
men. In twee „open brieven", de eer
ste aan WL-voorzitter A. Mussche.
de tweede aan een aantal Vlaamse
krainten, heeft hij zowel Weverbergh
als (de door Piet van Aken van pla
giaat beschuldigde) Paul de Wispelaeri
en Louis-Paul Boon aangepakt.
Roelants hekelt de „gevallen vai
rabauwenmentaliteit, zelfs bij auteurs
die in hun geschriften niet klein zijn".
In zijn brieven gebruikt hij woorden
als „Sturmbahnführer" en „infantiel"
Van Weverbergh vraagt hij zich af „of
hij aan sleutelgaten luistert?" Raul
de Wispelaere en Weverbergh laat hij
dreigend opmerken dat, „wie langs
de deuren der schande in de litera
tuur treden en menen hooghartigheid
te moeten aan de dag leggen voo
anderen, goed dienen te weten dat
wij een'goed geheugen hebben en een
scherp oog." Over hun vernietigende
kritiek op zijn „Komen en Gaan":
„Ik laat het aan mijn werk over.
zichzelf te verdedigen. Is het reeds
dode stof. het zij zo. Mijn dagen zijn
geteld. Mogen de twee W's de on
sterfelijkheid bereiken, die slechts voor
weinigen is weggelegd."
De volle laag krijgt Herwig Leus.
die vermetel genoeg was te beweren
dat Teirlincks oude vingeren „nu toch
te veel beven" en dat „Teirlinck al
lang van het literaire podium moest
zijn verdwenen. Mede door zijn invloed
geraakt de Vlaamse literatuur maar
niet hogerop". Zulke toon over een
der grootmeesters van de Nederland
se literatuur, aanvaarden we niet van
een vageling" zegt Roelants smalend
en hij citeert de oud-Griekse wijsheid
dat „de ouderdom van een adelaar
mooier is dan de jeugd van een muis."
Louis-Paul Boon tenslotte beschul
digt hij van „uiterst demagogische
dubbelhartigheid". Het misprijzen van
L. P. Boon t.a.v. staatssteun ergerde
trouwens ook andere auteurs. Hubert
Lampo antwoordde met een stukje
onder de titel „Niet serieus", en ont
hulde, dat Boon zelf een aardige sub
sidie had gevraagd. Waarop Boon dan
weer: „Ik heb Lampo nooit een goede
auteur gevonden. Nu stel ik op de
koop toe nog vast. dat hij een slecht
karakter heeft." L P. Boon erkent
dat hij een staatstoelage ontving van
70.000 Bfr (5.000 gulden) toen hij on
langs werkloos was wegens ziekte,
maar hij gaat onmiddellijk over tot
de tegenaanval en verwijt Roelants
en Lampo, allebei leden van de ad
viescommissie, „om zo te zeggen van
staatssteun te hebben gelééfd". Hij voegt
er aan toe „dat de staatssteun een
vrij griezelige aangelegenheid blijft,
vooral omdat het steeds lieden zijn
die deze steun niet verdienen die er
het meest van profiteren."
Deze en andere ruzies, met naam
en toenaam uitgevochten in Vlaamse
kranten pn tijdschriften, waren op de
duur zelfs te gortig voor het spreek
woordelijk-kal me temperament („Ver
geet niet te leven") van Ra: mond
Herreman. Dagenlang trok hij in zijn
literaire krantenrubriek „Boekuil'' van
leer tegen „de bende van Bok-Komma"
het nieuwe literaire tijdschrift dat Ju
lien Weverbergh als redactiesecreta
ris heeft. Herreman, die o.m. Roe
lants en Teirlinck terzijde springt,
schroomde in dit geval zelfs niet, het
krasse woord „smeerlap" te gebruiken.
Hier krijgt hij het dan weer aan de
stok met Jan Walravens, die het op
neemt voor Weverbergh, de man die
zichzelf een „speler" noemt; een spe
ler die het spel zo ver doordrijft, dat
hij zich aan geen spelregels gebon
den voelt.
Jan Walravens zegt: „Het is dwaas
vanwege sommige ouderen, een uitge
sproken en krachtige persoonlijkheid
als Julien Weverbergh te willen be
graven onder de scheldwoorden. Met
een dynamische figuur als Weverbergh
kan dat scbeldproza slechts op hun
eigen neus terecht komen."
Vanzelfsprekend wordt die openbare
wederzijdse roskammerij met gemeng
de gevoelens deels geamuseerd
deels geërgerd gevolgd door het
Vlaamse publiek. Het is stil waar het
nooit waait. Maar intussen werd aan
getoond dat de literatuur, evenmin als
de sport, noodzakelijkerwijze een re
medie is tot verzachting van de ze
den.
Henk Groenhuis geestige klein plastiek.
Te Rotterdam exposeren de twee
jonge Bredase kunstenaars Paul Bar
tels met tekeningen en Henk Groen
huis met klein-plastiek. Het is een
kleine intieme expositie in het boven
zaaltje van de kunsthandel »Jnt. con-
stigh werek" aan de Oudedyk.
Het thema van het werk van Paul
Bartels is de mens en speciaal de
ragische kant van de mens. die hij
vaak op een enigszins komische
vijze ziet, als de man die er boven
daat, die zonder het belachelijk te
naken er toch wel om lachen moet.
Voor de gefrustreerde man aan de
café-tafel schijnen de dobbelstenen al-
een de enige reden om te leven tc
rijn, evenals voor het dametje haar
jas met het vossebont. welke zij wan
hopig om zich heen klemt. Zij vormen
ie enige vaste punten in hun ver
dronken bestaan. Mijns inziens zijn
lit de twee beste tekeningen, die er
van Bartels hangen, omdat zij met
veinig middelen een grote expressie
bereiken. Zij zijn knap en sober van
compositie. In andere tekeningen voelt
men de sfeer van duistere halfbe
wuste en onbewuste emoties en ge
voelens en de daaruit voortvloeiende
troebele verhoudingen tussen de figu
ren zoals o.a. in de tekening met
drie donkere figuren. De tekeningen
van tragisch-komisc'he clowns en men
sen die gedrukt gaan onder de macht
van de geestelijkheid herinneren wel
wat aan de sociale kunst van de twin
tiger jaren. Zij zijn wat gezocht en
niet vrij van een valse bewogenheid.
Erg aanvaardbaar zijn ze niet.
Het verschil tussen het werk van
Paul Bartels en dat vam Henk Groen
huis is dat. terwijl in al het werk
van de eerste eenzelfde algemene we
reld n.l. die van het tragisch-komi-
sche menselijke ligt, ieder ding van
Henk Groenhuis juist een geheel el*
gen wereld is. Elk ding is bij wijze
van spreken de vorm van een eigen
ik, die naar de grens van zijn gees
telijke leefruimte gekomen is en wel
ke door zijn vorm voor ons zichtbaar
geworden is- Dit voelt men o.a. sterk
bij de twee portretten die er staan.
Zijn werk is dus wel sterk introvert
Het is stil en verzonken zoals b.v,
het bisschopsbeeldje, dat door zijn sub
tiele houding een beeld van in zich
gekeerd zijn, van meditatie bijna, is.
Men treft hier juist een wereld, van
helderheid, eerlijkheid, waarin harts-
l och ten en emoties schijnen te ont*
breken. Zijn naakte vrouwenfiguurtjes
zijn of van een geestige frisheid zo
als b.v. het hooggerekte meisjesfi
guurtje dat het haar opbindt. Het flui
tend 'satertje is ook een enorm leuk
beeldje, waarin heel knap het mens*
dier-wezen tot vorm is gebracht. Van
een soort volmaaktheid is het kleine
paardje, dat in zijn vorm sterk aan
de klassieke Griekse paarden herin
nert. Prachtig is de fierheid en op-
gerichtheid van dit beeldje dat voor
mij. al klinkt het ook bombastisch,
de volmaakte schoonheid in diepste
geestelijke betekenis is.
In enkele van zijn onderwerpen
voelt men dat het onderwerp niet ge
heel doorleefd is zoals b.v. in het
Christuscorpus, welke wat eentonig van
vorm en ritme is.
Het werk van Henk Groenhuis ge
tuigt echter doorgaans vam een be
heerste innerlijkheid en een gevoel
voor juist die subtiele trekjes, die
een ding in zijn wezen treffen.
Deze expositie, waarbij het rijk op
de aankoop van het werk 35 pet. sub
sidie verleent, is nog tot 28 mei te
Zien' E. S,
(Van een bijzondere medewerker)
Op de benedenverdieping van het
prachtige renaissance- en rococohuis
op de Antwerpse Vrijdagmarkt zyn
zeer gespecialiseerde vaklui met uiter
ste zorg en nauwkeurigheid druk in de
weer twaalfduizend houtblokken en
vierduizend koperplaten, voor het me
rendeel afkomstig uit de XVIde en
XVIIde eeuw, af te drukken.
Op zichzelf schijnt dit feit nauwelijks
het vermelden waard. Meer belang
krijgt het als men weet dut het hier-
gaat om houtsneden en kopergravures
uit de eertijds wereldberoemde druk
kerij Plantin Moretus. Deze Ant
werpse uitgeversmaatschappij voerde
indertijd werken uit naar de Scandina
vische landen, Engeland, Portugal,
Duitsland, Amerika, Indië, Japan,
Spanje, enz. Er werden zelfs enkele
honderden Hebreeuwse bijbels van
1566 verscheept naar „Barbarije"
(Marokko en Algerië) waar zij zeer be
geerd waren.
Bedoelde boekillustraties werden
vervaardigd volgens modellen en te
keningen waaronder verscheidene van
de hand van de grootmeester van de
Vlaamse barok Pieter Paulus Rubens.
Thans is men bezig met de systema
tische inventarisatie en het opmaken
van de catalogus zodat men weldra niet
alleen de typografische schatten van
het museum zal kennen maar ook zal
weten hoeveel koperplaten er nog zijn
van b.v. Lucas van Leiden of van de
gebroeders Galle en houtblokken van
meesters als Arnold Nicolai en Chris-
toffel Jegher. Terloops kan erop ge
wezen worden dat een Amerikaans
wereldconcern onlangs van de stad
Antwerpen tegen een aanzienlijke prijs
afgietsels van bepaalde Plantinmatrij-
zen heeft gekocht ondanks het formeel
verbod van de officiële verkoopakte om
de letters te gebruiken. De Amerika
nen schaften zich de oude minuskels,
hoofdletters, zintekens en ligaturen aan
als studiemateriaal.
Al te vaak wordt inderdaad verge
ten dat Antwerpen op het einde van de
XVIde eeuw op weg was de groatste
boekenleverancier ter wereld te wor
den. In de Vlaamse metropool waren
dan ook voorname lettersnijders en let
tergieters, zoals Ameet Tavernier en
de Wolsschaten, werkzaam en de Plan-
tijnse lettercatalogus, gedrukt om
streeks 1585, omvat niet minder dan
101 reeksen, de grootste collectie ooit
door één en dezelfde drukker bijeen
gebracht en grotendeels bewaard ge
bleven want heden nog bezit het Mu
seum Plantin - Moretus zowat 5.000
stempels en 20.000 matrijzen, nagenoeg
alle daterend uit de XVIe eeuw en
vervaardigd door de grootste stempel
snijders aller tijden, de meesters van
de renaissance.
Ohristoffel Plantin, die geboren werd
te Saint-Avertin bij Tours omstreeks
1520, kwam zich in 1548 of 1549 met
zijn gezin te Antwerpen vestigen om
dat, zoals hij in een brief aan paus
Gregorius XIII uiteenzette, deze stad
rrcegr voordelen bood dan eniige andere
plaats ter wereld voor de uitoefening
van bet drukkersvak.
Drie eeuwen zouden de persen van de
Officina Plantiniana op de Antwerpse
Vrijdagmarkt druk bezig zijn ofschoon
het gebouw, dat Plantin op het einde
van de XVIe eeuw verwierf, geens
zins overeenstemt 'met het gebouwen
complex dat het huidige museum uit
maakt. Aangrenzende huizen werden,
door de voortdurende uitbreiding die de
drukkerij nam, door zijn opvolgers, de
Moretussen, aangekocht en tot een
stemmig geheel omgebouwd. In 1876
werd het Plantijnse bedrijf door Ed
ward Moretus aan de stad verkocht.
De aandacht van de bezoekers gaat
vooral naar de unieke drukkerij, inge
richt door Christoffel Plantin iin 1580,
de gieterij door de Moretussen in het
begin van de XVIIe eeuw in gebruik ge
nomen, de stemmigg kamer der proef-
lezers, die dateert van 1637, de boek
winkel met tegen de muur een Index
van de verboden boeken en een prijs
lijst van schoolboeken, die goedge
keurd werd door de XVII-e-eeuwse
Antwerpse magistraat, de kamer van
Justus Lipsius die met uiterst zeld
zaam zestiende-eeuws Spaans goudle
der werd behangen en waar de grote
Vlaamse humanist en boezemvriend
van Plantin geregeld kwam werken,
En verder ziet men de letterkamer
met haar voorraad metalen letters in
hun oorspronkelijke verpakking, de be
langrijke zaal van de Antwerpse druk
kers (tussen 1500 en 1540 is meer dan
de helft van de in de Nederlanden gepu
bliceerde werken te Antwerpen uitgege
ven), de zaal van de aardrijkskunde
met een kaart van Vlaanderen door
Mercator, een plattegrond van Antwer
pen door Virgilius Boloniensis en Cor
nelius Grapheus en twee zeldzame glo
bes vervaardigd door A. F. van Lange*
ren, de grote Belgische sferogiraaf uit
de XVIIe eeuw.
In een der toonkasten prijkt het ju
weel van de verzameling: de enige 36-
regelige Gutenbergbijbel die België
bezit.
it voor die hoeveel-
n van belasting,
k Grolsch verkopen,
lingen zouden wij
NSWAARDIGS
ïildemeester Peter
de 3 voordelen,
orische Documentatie,
3-11369
door W. VAM DER STEEN
Frère Benoit
De kosmogenen van frère Benoit, die
thans in het cultureel centrum De
Beyerd bijeenhangen, geven uitdrukking
aan een geheel eigen wereld, die de
schilder zich gaandeweg eigen heeft ge
maakt. Men is geneigd deze bijzondere
gedachten met abstracties te vergelijken,
maar frère Benoit geeft dan te kennen,
dat hij juist via de abstractie tot deze
werktrant gekomen is.
Zij zijn misschien een vervolmaking van
zijn vroegere abstracties, een verpuring,
maar het blijven in wezen abstracte cal-
ligrafieën, waarvan men het technische
?eheim niet achterhalen zal. Juist het
?eheim van hun afkomst maakt deze
werkstukken al boeiend. Het zijn poëti
sche gedachten, het is intieme kunst
Ret zijn heel verfijnde afbeeldingen, bij
zonder van vorm niet alleen maar iedc
met een geheel zelfstandige, eigen kleur
waarde.
Het geheim, hoe deze zeer bijzondere
bladen technisch ontstaan, belicht frère
Benoit nauwelijks. Hij zwijgt hierover
in alle talen (maar wij nemen aan, dat
ar veel geduldwerk aan te pas komt.
wat een volgeling van Sint-Benedictus
meer vanzelfsprekend ligt dan een kun
stenaar iin de wereld) en verder: „Mijn
bladen zijn als het leven, dat dikwijls
vol is van toevalligheden. Maar precies
Ris in het leven, blijft de mens er de
hand in houden". In zoverre verwijderen
deze bladen zich dus van de volkomen
abstractie, dat het „toeval", het zonder
meer spelen met vorm en kleur, hier
een kleinere rol speelt.
Aan de naam kosmogenen ligt uiteraarc
een wijder perspectief ten grondslag
dat, dunkt ons, samenhangt met het nog
steeds worden van de wereld. Te weten,
dat heelal, wereld en mens nog steeds
niet zijn voltooid, ontneemt aan het le
ven de vastheid, die het vroeger ken
merkte. Daardoor ontstaat eensdeels on
zekerheid, anderzijds een grotere vrij
heid. In het geval van frère Benoit ont
staat de kans het begrip kosmos breder
te benaderen. Alles beweegt daarin, het
leeft en wentelt en vormt voortdurende
nieuwe structuren. Zo zou men deze
kosmogenen kunnen zien als een vrij
moediger benadering van een heelal, dat
nog steeds in wording is. De onvoltooid
heid in de bladen van frère Benoit wijst
111 richting en laat bovendien alle
mogelijke denkstructuren toe. De lyri
sche benamingen van zijn werkstukken
kunnen hoogstens als indicatie gelden.
Deze vrijheid is, hoewel niet essentieel
voor zijn werk, toch een van de voor
waarden. waaronder men het benaderen
zal: er is alle gelegenheid tot eigen in
terpretatie.
Maar hun diepste bestaansnoodzaak zou
men willen distilleren uit het Godsbe
grip, dat frère Benoit op deze wijze
gaandeweg voor zichzelf opbouwt. Is
het toeval maatgevend of de leiding, die
men aan dat toeval geeft? En is die lei
ding op de een of andere manier ge
ïnspireerd? Zodoende getuigen deze bla-
den vain een zoeken naar het Godsbeeld,
dat nooit voltooid zal raken. Zodoende
geeft deze Benedictijn er blijk van mid-
den in het leven van vandaag te staan
Zo on-aards als de kosmogenen van
frère Benoit zijn, zo werkelijk zijn de
doeken van Jan Gregoor, die in de bp-
nedenzaal en kabinetten van het Cultu
reel centrum een expositie heeft inge
richt. Zij geven uitdrukking aan een
aardse gebondenheid, maar bovendien
aan een men zou willen zeggen ge
reglementeerde levensdrift. Soms krijg'
men namelijk de indruk, alsof Gregooi
uitbundiger te werk had willen gaan
maar zich welbewust binnen de perken
houdt. Vele van zijn doeken doen daar
om aan als smeulende vuren. Zijn werk
is inderdaad nog figuratief, maar krijgt
soms sterk de neiging de kamt vain de
abstractie uit te gaan. Het is o.m. deze
alans tussen twee werelden, die het
werk zo boeiend maakt.
Gregoor werkt compact zowel qua kleui
als vorm. Die vorm is stevig, aardevast.
Zo is het ook met de kleur, zoals men
die waarneemt op de doeken in de ka
binetten. Pas als men de grote zaal bin
nenkomt,"1 verandert de* tint. Zij krijgt
dan een lichte toets, het is of deze doe
ken ontstaan zijn ónder een zuidelijke
hemel. De overgang van donker naar
licht is wat abrupt, waardoor men zelf?
in de verleiding komt de grote zaal min
der te achten. Maar gaandeweg ervaart
men, dat het smeulende vuur hier als
het ware is doorgebroken, niet in laaien
de tinten, maar in verfijnde gamma's.
Gregoors vrouw heeft een zaaltje apart
met enkele wandtapijten. Men vindt ook
bij haar de wisseling van donker naar
licht. Haar werk is inventief, daardoor
verrassend en dus bijzonder boeiend.
Met heel gewoon „gooi-maar-weg"-ma
teriaal weet zij bijzondere effecten ta
bereiken.
JAC. MARTENS
Deltawerken by HeRevoetsluis