IS...
lekomst
ins die
Hen!
teren n.v.
Jon Gossaert
in Boy mans
Japanse kunst uit particulier bezit
mensen en muzen in museum voor land- en volkenkunde Rotterdam
[dat hem zekerheid
ikvaart: gezond en
Ik Voor jongens die
ild werk met als
:hipper I
Watersnood
„Het weerlicht op de kimmen"
Louis Pasteur (70 jaar na zijn dood)
blijft voortleven in tal van instituten
PulitTer-prijzen
DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 8 MEI 1965
iike
gsuren
:e behandeling voor
ze in spaarvormen
eelszaken Binnenvaart
p-114880
Beelden van Zadkine stonden moeders daar
babies boven de springvloed uit te beuren.
Zonen zagen hun vaders medesleuren;
wat wordt een ouder in je handen zwaar;
de schuren van de boerderijen scheuren.
Ratten en mensen klommen door elkaar.
Een kind zat om haar dode pop te zeuren
en wat het ogenbliklijk zelf nog maar.
Het water steeg tegen het vee omhoog.
De koppen groeiden van geluid en dood.
Het wurgde zich; de balg ondersteboven.
Kippen vlogen als sneeuw de golven over.
Padvinders vonden later, vals en droog,
katten in bomen; een portret, een brood.
Gerrit Achterberg.
keuze uit de gedichten van Gerrit Achterberg
Op 20 mei aanstaande zou de dichter
Gerrit Achterberg zyn zestigste ver
jaardag gevierd hebben, als hij niet op
17 januari 1962 ten gevolge van een
hartverlamming plotseling uit het leven
was weggerukt. Het was zijn bedoeling
geweest by het bereiken van de zes
kruisjes zijn Verzameld Werk in een
mooie band uit te geven. Het heeft niet
mogen zyn.
Nu heeft zijn weduwe, mevrouw J. C.
Achterberg-van Baak, een bloemlezing
uit het werk van haar man samenge
steld. Zij deed dit als persoonlijk hul
deblijk, maar ook om te voldoen aan
het verzoek van enkele vrienden.
Het boek kreeg tot welsprekende ti
tel „Het weerlicht op de kimmen", een
versregel uit het gedicht „Recreatie",
dat men kan vinden in de bundel „Spel
van de wilde jacht" van 1957. In een
nawoord merkt Achterbergs vriend Paul
Rodenko op, dat deze anthologie haar
belang vooral ontleent aan het feit. dat
de samenstelster
vele jaren lang het ontstaan van
en het leven, werken en worstelen
mét deze gedichten van zeer nabij
heeft meegemaakt; zij kent deze
gedichten niet alleen in hun „klare"
toestand, maar om zo te zeggen als
dagelijkse gespreksstof. Zij weet
hoe de dichter soms wekenlang met
een bepaalde regel kon rondlopen,
zij volgde het proces van - soms
snel, soms langzaam - uitkristal
liseren; zij kent zijn voorkeuren, de
concrete dingen die een vers tot
leven brachten.
Rodenko noemt dit boek een nieuwe
confrontatie met de dichter. Daarbij
heeft hij ongetwijfeld gedacht aan zijn
eigen bloemlezing „Voorbij de laatste
stad", die met een uitnemende inlei
ding in tienduizenden exemplaren haar
weg vond.
Zoals alle bloemlezingen zijn ook
deze twee afhankelijk van persoonlijke
smaak en eigen inzicht. Ze vertonen dan
ook weinig overeenkomst. In beide boe
ken komen slechts enkele tientallen ge
lijkluidende gedichten voor. Evenals Ro
denko heeft ook mevrouw Achterberg
er voor gezorgd, dat zoveel mogelijk
alle bundels vertegenwoordigd zijn. Zij
heeft echter geen fragmenten opgeno
men, .odat b.v. de lange sonnetten-cy
clus „Ballade van de gasfitter" ter zijde
is gelegd, hoewel deze toch zeer mooie
gedeelten bevat.
Het is een boeiende bezigheid de ge
dichten met hun eerste publikatie te
vergelijken. Men zal daarbij vaak tot
verrassende ontdekkingen komen en te
vens constateren, dat niet alle veran
deringen verbeteringen zijn. Zo drukte
men „Deïsme" naar de tekst uit de
bundel „Vergeetboek" -van 1961. Wij
voor ons geven de voorkeur aan de ver
sie, die we aantroffen in de eerste jaar
gang van Maatstaf.
Het eerste kwatrijn van „Het meisje
en de trom" verloor twee gelijke rijm
woorden, wat een verbetering is, maar
God verdween uit het gedicht. Ook in
andere gedichten storen soms lelijke
rijmen, zoals in „Camera Obscura".
Uit „Ode aan Den Haag" is „Passage"
gekozen. Nu de schepper van de roman
„Karakter" enkele dagen geleden ge
storven is, citeren we het hier graag tot
zijn nagedachtenis:
Den Haag, stad, boordevol Bordewijk
en van Couperus overal een vleug
op Schevingen aan, de villawijk
die kwijnt en zich Eline Vere heugt.
Maar in de binnenstad staan ze
te kijk,
deurwaardershuizen met de harde
van Katadreuffe die zijn doel bereikt.
Ik drink twee werelden, in ene teug.
Den Haag, je tikt er tegen en het
zingt.
In de passage krijgt de klank een hoog
weergalmen en omlaag een fluistering
tussen de voeten over het graniet;
rode hartkamer die in elleboog
met drie uitmondingen de stad
geniet.
Hoewel er uit het omvangrijk oeuvre
van Achterberg steeds een andere keuza
mogelijk blijft, kunnen we ons met deze
van zijn echtgenote best verenigen. Ze
geeft een goed overzicht van de ver
schillende genres poëzie, die de dichter
beoefende, waarbij het telkens weer op
valt, dat hij heel dikwijls zijn inspira
tie in de actualiteit vond. Bovendien
verschaft ze enig inzicht in zijn ontwik
kelingsgang, al zal men natuurlijk voor
een volledige bestudering de „Verza
melde gedichten" moeten raadplegen.
„Het weerlicht op de kimmen" werd
gedrukt in dezelfde typografie. Theo
Kurpershoek verzorgde keurig band en
stofomslag. Van alle gedichten is aan
gegeven aan welke bundel zij ontleend
zijn en daarenboven is een register van
beginregels toegevoegd, dat het naslaan
vergemakkelijkt. Een portret van de
dichter en een facsimile van een zijner
sonnetten vormen het illustratie-mate
riaal. We wensen deze uitgave van Bert
Bakker-Daamen te 's-Gravenhage en
Em. Querido's Uitgeverij N.V. te Am
sterdam in veler handen.
WILLEM v. d. VELDEN
Gerrit Achterberg naar een foto van Bert Voeten
Het Museum voor Land- en Volken
kunde te Rotterdam is prachtig gelegen
aan de Willemskade. Als men in de
grote zaal staat, ziet men er uit op net
water en daardoor op het leven van
Rotterdam zelf. Dit leven is verbonden
met het leven in alle streken der aarde
en daarom is het ook juist dat hier dit
museum staat, dat het leven van andere
volken in die verschillende streken laat
zien. Rotterdam is een Nederlandse
stad, het is meteen, in meer dan één
opzicht, niet zozeer een wereldstad als
wei een stad van de wereld.
Tot dertig mei kan men in het mu
seum voor Land- en Volkenkunde iets
te weten komen over het leven eertijds
en ook nog wel nu, in dat rijk aan de
andere kant van de aardbol: Japan,
want uit verschillende particuliere col
lecties heeft het tentoonstellingscomité
onder voorzitterschap van mr. R. de
Bruijn er een expositie ingericht, die op
vaak voortreffelijke wijze de verschil
lende aspecten van het Japanse leven
toont in pottenbakkerswerk, lakwerk,
weefkunst, edelsmeedkunst, in sculp
turen, schilderijen en gekleurde hout
sneden.
Deze voorwerpen en deze kunstpro-
dukten op de tentoonstelling zijn uit de
Yedo- of Tokugava Shogunate-periode.
die in het begin van de zeventiende
eeuw begint en eindigt in de zestiger
jaren van de negentiende eeuw om dan
plaats te maken voor de Meijiperiode
die overgaat in de moderne Japanse
kunst.
Japanners zijn bij uitstek een kunst
zinnig volk en een volk dat zeer ge
hecht is aan stijlvolle levensvoering.
Dat blijkt bijvoorbeeld reeds uit de zo
bekende Japanse theeceremonie. De
thee, in de negende eeuw door een
monnik in Japan ingevoerd, eerst alleen
gebruikt in kloosters, werd later alge
meen, maar het drinken ervan bleef
iets van het aanvankelijke sacrale ka
rakter behouden. Naast het dagelijkse
huiselijke gebruik ontstond het plech
tige „liturgische" theedrinken, de thee
ceremonie, die in de loop der eeuwen
wel veranderingen onderging, maar die
niettemin in zijn tegenwoordige vorm
teruggaat naar het gebruik in de zes
tiende eeuw. Bij zo'n plechtige thee
partij komt natuurlijk het beste servies
goed op tafel. En dat serviesgoed ge
tuigt niet alleen van schoonheidszin,
maar van een opmerkelijk raffinement.
Als veel in de cultuur' van Japan kwam
ook de pottenbakkerskunst uit China,
maar en dat is belangrijk voor een
goed deel over Koreau, zodat het Japan
se pottenbakkerswerk vooral overeen
komst vertoont met het Koreaanse. Het
is ook minder dan het Chinese gebon
den aan een stijl. De Japanse potten
bakker maakt werk met een eigen per
soonlijk cachet, de decoratie is er niet
de hoofdzaak, het functionele karakter
van kom of kruik of waterpot komt op
de eerste plaats. In verband daarmede
wordt er een zeer grote soberheid be
tracht, men probeert in feite iets ge
woons zo te maken dat het in zijn wel
berekende eenvoud tot iets buitenge
woons wordt en dat men daarin ge
slaagd is bewijzen de verschillende
voorbeelden van de theekom of chawan,
van de chaire of het kruikje voor het
theepoeder en van de pot voor het wa
ter of de mizusashi op de tentoonstel
ling aanwezig. Men vindt er inderdaad
wonderen van die eenvoud, die in feite
het hoogste raffinement is.
Evenals de ceramiek is ook de lak-
kunst uit China geïntroduceerd en het
is één van de oudste kunstambachten in
Japan. De lak wordt getapt uit de lak-
boom door inkerving van de bast. Ja
panners zijn meesters in de lakkunst,
die zeer ingewikkelde technieken met
zich brengt en waarbij men verschil
lend inlegmateriaal gebruikt: onder
meer goudblad, zilverblad, ivoor, koraal,
schildpad en parelmoer in lak uitge
voerd vindt men op de tentoonstelling
in schrijfdozen, wierookdoosjes, wie-
rookbranders, toiletdozen, pillendoosjes,
tabakstellen, picknickstellen eettafeltjes
en dienbladen, vrijwel alle van een uit
stekende kwaliteit. Een pillendoosje
oorspronkelijk een stempeldoosje in-
ro genaamd, wordt met een koord en
(Van onze medewerker H. Wouters)
PARIJS LOUIS PASTEUR. Zeven
tig jaren na zijn dood is zyn naam nog
een van de meest bekende en meest
genoemde namen. De beroemde natuur-
en scheikundige werd te Dole (dep. Ju
ra) in 1822 geboren en stierf te Parijs
in 1895. Velen menen, dat hy doctor
in de medicijnen of arts was. Maar of
schoon hy dit niet was, heeft hy meer
dan wie ook, de geneeskunde gediend
en haar met grote schreden vooruit ge
holpen. Sinds de Middeleeuwen waren
de besmettelijke ziekten de grootste
en meest vreesaanjagende vijand van
de mensheid. De gevolgen van een
epidemie waren meestal verschrikkelijk.
Talrijke, nu nog plaatshebbende be
devaarten werden gehouden om de
mensen te vrijwaren of te genezen van
deze „terror".-. Vóór Pasteur was
meestal aan een operatief ingrijpen een
zeker gevaar verbonden. Vele operaties
eindigden met de doopl van de patiënt.
Pasteur vond het principe van de be
smetting en het middel om epidemieën
te voorkomen. Hij is het ook, die dank
zij de toepassing van zijn desinfecteren
de en aseptische behandeling, de chi
rurgen in staat heeft gesteld om te
opereren zonder infectiegevaar.
De studies van Louis Pasteur waren
zeer veelzijdig: onderzoekingen in de
kristalkunde, de studie van de wijn,
van de azijn en van de biergist, de ont
dekking van de koolbacil. Ook bestu
deerde hij de kippenpest, de varkens
vlekziekte en de ziekten van de zij
derups. Louis Pasteur is de enige ge
leerde, die een middel vond om de
hondsdolheid te genezen.
Omdat de studies van Pasteur ten
goede kwamen aan heel de mensheid
besloot de „Académie des Sciences" in
1886 een internationale inschrijving te
openen ten gunste van een, door de gro
te geleerde te leiden Instituut. Het „In
stitut Pasteur" me zijn laboratorium,
zijn talrijke bibliotheken, zijn stallen,
zyn apekooien, zijn rattenverdelgings-
bedryf, zijn hospitaal en zijn kerkhof is
e?n ffroot domein, waar de geleerden
alles bij de hand vinden, wat zij voor
nun studies en onderzoekingen nodig
hebben. In het Instituut werken ge
leerden, die na lange jaren van arbeid
in het Instituut, zodanig „Pastoriaan"
zijn geworden, dat zij dit niet meer
willen verlaten.
Het Parijse „Institut Pasteur" zou
men het best kunnen vergelijken met
een .lekenklooster"De „Pastorianen"
leven er zoals de kloosterlingen van
•ommige orden, die opgesloten in hun
abdij, zonder zich te laten afleiden door
aardse beslommeringen, enkel en al
leen arbeiden voor het welzijn van de
mensen. Vroeger was dit „kloosteridee"
nog frappanter. Toen had iedere onge
trouwde Pastoriaan er zijn cel, terwijl
de gehuwden over een heel eenvoudige
woning beschikten. De woning van
Louis Pasteur is nu museum. In zijn
studeervertrek staat en ligt nog alles
zoals hij het bij zijn dood in- 1895 ach
terliet.
Vanaf het begin breidden de activi
teiten van het Instituut zich dusdanig
uit, dat al kort na de opening nieuwe
investeringen hoognodig waren. Vele
onkosten wérden gedekt door particu
liere schenkingen. Ook nu nog worden
schenkingen in grote dank ontvangen,
vooral als er moet worden overgegaan
tot een nieuwe uitbreiding of perfec
tionering van de bestaande installaties.
Het onderhoud van de laboratoria en
van hun installaties, de studies en wer
ken welke in het Instituut verricht wor
den, de voortdurende verplichte aanpas
sing van de installaties aan de vooruit
gang van de wetenschap eisen enorme
sommen geld. Veel van het benodigde
geld wordt bijeengebracht door de
verkoop van serums en entstoffen, welke
het Instituut naar alle landen van de
wereld stuurt ter verzorging van mens
en dier.
Het Instituut dat in 1888 opende met
5 laboratoria, beschikt momenteel tus
sen de Boulevard Pasteur en de Rue du
Docteur-Roux, over 100 scheikundige
werkplaatsen. De Pastorianen-staf be
staat vooral uit dokters, veeartsen, na
tuurkundigen, scheikundigen, voedsel-
specialisten, hygiënisten, enz.
Hun activiteiten zijn iegio. Zij betref
fen niet alleen de produktie van ver
schillende serums, entstoffeh en talrij
ke andere produkten, maar ook o.a. het
behoud van de wijn, het steriliseren van
de melk, de talrijke problemen rond de
voeding en de hygiëne. Er hebben grote
en kleine uitvindingen plaats. Velen
bedienen zich van het een of ander
middel, zonder dat zij weten, dat dit
uitgevonden of aangepast werd door het
„Institut Pasteur". Zo heeft het Insti
tuut een muizenvergif uitgevonden, dat
alleen de muizen doodt zonder dat deze
gedode muizen een besmettingsgevaar
opleveren voor de omgeving. Het is ab
soluut onschadelijk voor de mens en
voor andere dieren.
Als men het hoofdgebouw van het
Instituut, d.w.z. het oude gedeelte, dat
nog dateert uit de tijd van Pasteur bin
nenkomt ziet men rechts van de vesti
bule een deur, waardoor men naar de
grote kapelvormige crypte gaat, waarin
Louis Pasteur en zijn echtgenote be
graven liggen. De crypte is rijk ver
sierd met prachtig mozaïekwerk en mar
meren kolommen. In het midden van de
kapel bevindt zich het donker-marme
ren praalgraf van de beroemde geleer
de. Een vloersteen voor het witte, zes
koperen kandelaars tellende altaar
duidt de plaats aan, waar Madame Pas
teur in 1910 begraven werd.
In tientallen bibliotheken kunnen de
volgelingen van Pasteur gespecialiseer
de boeken raadplegen over de genees-,
de natuur- en scheikunde. De Grande
Bibliothèque" bevat vooral basiswer
ken en alle wetenschappelijke tijd
schriften. In deze Grote Bibliotheek
staat een urn met de as van een der be
roemdste leerlingen van Pasteur, de
Oekraïner Elie Metchnikof (1845-1916).
Hij ontdekte de schadelijke microben
verdelgende cellen. Zijn leer heeft hij
samengevat in zijn in 1901 gepubliceer
de boek „J/Immunité". Hij stierf op 71-
jarige leeftijd in het Instituut Pasteur.
Zijn laatste wilsbeschikking vermeldde,
dat zijn lichaam na zijn dood voor ver
branding naar het crematorium moest
worden gebracht, hetgeen geschiedde
met veel verdriet van de kant van de
Pastorianen, die zo goed als allemaal
overtuigde katholieken zijn.
De Pastorianen zijn over de hele we
reld uitgezwermd, volgens de wens van
Louis Pasteur: „Mijn volgelingen moe
ten missionarissen van de Wetenschap
zijn." Alle overzeese Franse gebieden
en oud-kolonies bezitten tenminste één
„Institut Pasteur". In Indo-China wer
den zelfs vijf Instituten gesticht. De
twee oudste in dit land bevinden zich
in Saigon (1891) en te Nha-Trang (1893)
Tunis kreeg het zijne in 1893 en Algiers
in 1894. Marokko beschikt over vier
Instituten. Ook in talrijke andere lan
den werd een „Institut Pasteur" opge
richt: Shanghai, Teheran, Addis-Abeba.
e.a. In Frankrijk bevindt zich buiten
Parijs een Pasteur-Instituut te Rijssel
en te Lyon. In ieder Instituut ligt het
gespecialiseerd onderzoekingswerk tel
kens op een ander vlak: hondsdolheid,
tyfus, pest, gele koorts, melaatsheid,
cholera, malaria, slaapziekte, kanker
vergift enz.
Zo gauw ergens een besmettelijke
ziekte of een epidemie uitbreekt, treedt
het Institut Pasteur in actie: ofwel het
levert het nodige vaccin, ofwel het be
gint dadelijk met zijn onderzoekings
werk. Voor de studie van de kinderver
lamming en het zoeken naar een vac
cin voor deze ziekte heeft het Insti
tuut in zijn annexe te Carcges, bij Pa
rijs, enorme sommen geïnvesteerd. In
deze annexe onderhoudt het Institut
Pasteur een grote troep paarden. Uit
het paardebloed wordt een serum ge
trokken, dat vooral gebruikt wordt in
de anti-microbenstrijd. Dit serum dient
o.a. tegen de pest, vergiftiging door
paddestoelen, difteritis.
Juist tegenover het Institut Pasteur
in de Rue de Vaugirard, bevindt zich
het „Hópital Pastéur". De zieken van
dit hospitaal waren de eersten, die pro
fiteerden van de, in 1936 door de toen
malige directeur van het Instituut, J.
Trefouel, ontdekte sulfamiden en van
de pennicilline.
Het „Institut Pasteur" is een van de
grootste weldoeners van de mensen en
van de dieren. De „Pastorianen" willen
niets anders zijn dan „Zendelingen van
de Wetenschap".
Om aan h-un moeilijke roeping waar
dig te beantwoorden en om hun opoffe
rende liefdewerk met het nodige door
zettingsvermogen en de nodige offerzin
te kunnen vervullen, putten zij kracht
en blijdschap in het devies van hun
meester dat te lezen staat bij de in
gang van het crypte: „Gelukkig is hij.
die een God in zich draagt, een naar
schoonheid strevend ideaal en die aan
dit ideaal gehoorzaamt: ideaal van de
kunst, ideaal van de wetenschap, ide
aal van het vaderland, ideaal van de
deugden van het Evangelie".
Pe Amerikaanse Pulitzer-prijzen voor
1965 zijn toegekend aan de jonge Ame
rikaanse schrijfster Shirley Ann Grau
voor haar roman uit het Amerikaanse
zuiden „The keepers of the house"; aan
de Amerikaanse toneelschrijver Frank
Gilroy voor zijn in 1964 in New York
opgevoerde stuk „The subject was ro
ses"; aan Irwing Unger voor zijn boek
.The greenback era" en aan Ernest Sa
muels voor de biografie „Hepry Adams"
De prijs voor poëzie verleende de
ury*7aan de bundel „77 dream songs"
an John Barry man.
De Pulitzerprijs voor de beste pocket-
litgave ging naar O ward Mumford
Jones voor zijn werk „A strange new
-vorld". Als eerste Duitser kreeg de fo
tograaf Horst Faas de Pulitzerprijs voor
de beste persfoto, die hij als medewer
ker van het persbureau Associated Press
in Vietnam maakte. De Amerikaanse
journalist J. A. Livingstone kreeg de
prijs voor de beste berichtgeving op in
ternationaal terrein naar aanleiding van
zijn artikelenreeks over de economische
desertie van de Oosteuropese staten.
Van 15 mei tot 27 juni a.s. zal in
het Museum Boymans-van Beuningen
een tentoonstelling te zien zyn van het
werk van de 16e-eeuwse Zuidneder
landse kunstenaar Jan Gossaert ge
naamd Mabuse. De veelzydige Jan
Gossaert behoort tot de boeiendste
kunstenaars uit zyn tijd. Hij was niet
alleen 'n vermaard schilder, maar ook
een belangryk tekenaar, graveur en
ontwerper van goudsmidswerk en glas
ramen.
Hoewel in Noord-Frankrijk geboren
is de kunstenaar al vroeg naar Vlaan
deren getrokken, waar hij in Brugge
en daarna in Antwerpen aanvankelijk
de tradities van zijn grote voorgan
gers zoals Van Eyck. Gerard David,
Hugo van der Goes in zijn minutieus
geschilderde religieuze werken voort
zette. Bovendien ontplooide Gossaert
al vroeg een grote activiteit als por
trettist waarvan zijn portretten, voor
al voor clerus en adel geschilderd, ge
tuigen.
Kei verblijf van Gossaert in Italië,
in gezelschap van zijn weldoener Phi
lips van Bourgondië, heeft ertoe bijge
dragen de vormen en thema's van de
Antieke Kunst, die tot op dat moment
in onze streken nog weinig bekend wa
ren. ingang te doen vinden. De wer
ken van Gossaert zijn dan ook karak
teristiek voor de periode die ligt tus
sen de Gotiek en het opkomen van de
zgn. Renaissance. Met Philips van
Bourgondië, die admiraal-ter-zee was
en later bisschop van Utrecht, vestig
de Gossaert zich na zijn terugkeer in
de Nederlanden op het kasteel Sou
burg te Middelburg en daarna te Wijk
bij Duurstede. Voor Philips «heeft Gos
saert verschillende dcoraties uitge
voerd.
De tentoonstelling van het werk van
deze kunstenaar, die dus zowel in het
huidige België als in het tegenwoor
dige Nederland gewerkt heeft, staat
onder auspiciën van het Nederlands-
Belgisch Cultureel Akkoord. De expo
sitie evenals de uitvoering gedocumen
teerde catalogus, waarin alle tentoon
gestelde werken zijn afgebeeld, zyn'het
resultaat van een nauwe samenwer
king van Belgische en Nederlandse
kunsthistorici. Zij werd georganiseerd
door het Rotterdamse museum te za-
men met het Stedelijk Museum voor
Schone Kunsten te Brugge.
In totaal zullen 80 kunstwerken wor
den geëxposeerd, waaronder 42 schil
derijen, 28 tekeningen en 10 prenten.
Door de vele belangrijke bruiklenen
uit Europa evenals uif Amerika en
Rusland belooft de tentoonstelling de
bezoeker niet alleen veel schoons te
bieden, maar zal zij tevens bijdragen
tot verdieping van onze kennis van de
ze periode. De tentoonstelling zal na
Rotterdam van 10 juli tot 31 augustus
in Brugge te zien zijn.
1
Goudlakinro met ojime en netsuke
2
Pot voor water by theeceremonie
3
Weefsel van twee Taoïstische zonder
lingen
een gordelknoop, een netsuke," aan de
kimono bevestigd, aan het koord is ook
nog een ojime of schuifkraal. Zowel de
ojime als de netsuke vindt men op de
tentoonstelling in een verbluffende va
riëteit cn in uiterst kunstige bewerking.
Die verfijnde kunstzinnigheid kan
men tevens bewonderen in de zwaard
sieraden. Met de spiegel en het juweel
is het zwaard in Japan altijd een voor
werp van bijzondere verering geweest.
Het is het attribuut van verschillende
godheden. Het voornaamste ervan is
uiteraard de kling, maar boven de "kling
krijgt de Japanse zwaardmaker de kans
om verschillende ornamenten aan te
brengen, speciaal op de tsuba of zwaard-
stootplaat, versierd door uitgehakte mo
tieven en reliëfdecor en vaak met goud,
zilver en brons ingelegd.
De smeedkunst kan men ook bewon
deren in verschillende sculpturen, bij
voorbeeld aan een gelede ijzeren, vol
ledig beweegbare langouste, plastieken
met een sterk nabootsende naturalisti
sche inslag.
Een bijzonder interessant onderdeel
van de tentoonstelling is het weefwerk,
de gekleurde textiel, waar zich vaak
diezelfde eenVoud en datzelfde raffi
nement vertoont als bij de pottembak-
kerskunst. Men vindt daar soms ook
humoristische kwaliteiten, die bij een
humoristisch volk als het Japanse van
zelfsprekend zijn, bijvoorbeeld bij het
weefsel van de twee Taoïstische zon
derlingen, de één met een schildering,
de ander met een bezem.
Humor naast fijnheid en romantiek
vindt men uiteraard eveneens bij die
lang verwaarloosde, maar nu wel zo
wat de meest bekende Japanse prent
kunst, de „kunst van het vlietende le
ven", die speciaal in de Tokugawa-
periode een spectaculaire ontwikkeling
vertoont.
Men kan er voorbeelden op de ten
toonstelling van zien die tot de toppun
ten in deze kunst behoren: werk van
Kunisada, Kuniyoshi, Utamaro, Hoku-
sai, Sharaku, Hiroshige en Hokkei.
Men wordt daar werkelijk geconfron
teerd met het dagelijkse, zo andere le
ven van de Japanners, maar het is in
zijn verschijnselen toch zo door en
door menselijk, bepaald ook door de
humor, dat het ons toch herhaaldelijk
na staat, dat we het mee kunnen voe
len.