IS... lekomst ins die Hen! teren n.v. Jon Gossaert in Boy mans Japanse kunst uit particulier bezit mensen en muzen in museum voor land- en volkenkunde Rotterdam [dat hem zekerheid ikvaart: gezond en Ik Voor jongens die ild werk met als :hipper I Watersnood „Het weerlicht op de kimmen" Louis Pasteur (70 jaar na zijn dood) blijft voortleven in tal van instituten PulitTer-prijzen DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 8 MEI 1965 iike gsuren :e behandeling voor ze in spaarvormen eelszaken Binnenvaart p-114880 Beelden van Zadkine stonden moeders daar babies boven de springvloed uit te beuren. Zonen zagen hun vaders medesleuren; wat wordt een ouder in je handen zwaar; de schuren van de boerderijen scheuren. Ratten en mensen klommen door elkaar. Een kind zat om haar dode pop te zeuren en wat het ogenbliklijk zelf nog maar. Het water steeg tegen het vee omhoog. De koppen groeiden van geluid en dood. Het wurgde zich; de balg ondersteboven. Kippen vlogen als sneeuw de golven over. Padvinders vonden later, vals en droog, katten in bomen; een portret, een brood. Gerrit Achterberg. keuze uit de gedichten van Gerrit Achterberg Op 20 mei aanstaande zou de dichter Gerrit Achterberg zyn zestigste ver jaardag gevierd hebben, als hij niet op 17 januari 1962 ten gevolge van een hartverlamming plotseling uit het leven was weggerukt. Het was zijn bedoeling geweest by het bereiken van de zes kruisjes zijn Verzameld Werk in een mooie band uit te geven. Het heeft niet mogen zyn. Nu heeft zijn weduwe, mevrouw J. C. Achterberg-van Baak, een bloemlezing uit het werk van haar man samenge steld. Zij deed dit als persoonlijk hul deblijk, maar ook om te voldoen aan het verzoek van enkele vrienden. Het boek kreeg tot welsprekende ti tel „Het weerlicht op de kimmen", een versregel uit het gedicht „Recreatie", dat men kan vinden in de bundel „Spel van de wilde jacht" van 1957. In een nawoord merkt Achterbergs vriend Paul Rodenko op, dat deze anthologie haar belang vooral ontleent aan het feit. dat de samenstelster vele jaren lang het ontstaan van en het leven, werken en worstelen mét deze gedichten van zeer nabij heeft meegemaakt; zij kent deze gedichten niet alleen in hun „klare" toestand, maar om zo te zeggen als dagelijkse gespreksstof. Zij weet hoe de dichter soms wekenlang met een bepaalde regel kon rondlopen, zij volgde het proces van - soms snel, soms langzaam - uitkristal liseren; zij kent zijn voorkeuren, de concrete dingen die een vers tot leven brachten. Rodenko noemt dit boek een nieuwe confrontatie met de dichter. Daarbij heeft hij ongetwijfeld gedacht aan zijn eigen bloemlezing „Voorbij de laatste stad", die met een uitnemende inlei ding in tienduizenden exemplaren haar weg vond. Zoals alle bloemlezingen zijn ook deze twee afhankelijk van persoonlijke smaak en eigen inzicht. Ze vertonen dan ook weinig overeenkomst. In beide boe ken komen slechts enkele tientallen ge lijkluidende gedichten voor. Evenals Ro denko heeft ook mevrouw Achterberg er voor gezorgd, dat zoveel mogelijk alle bundels vertegenwoordigd zijn. Zij heeft echter geen fragmenten opgeno men, .odat b.v. de lange sonnetten-cy clus „Ballade van de gasfitter" ter zijde is gelegd, hoewel deze toch zeer mooie gedeelten bevat. Het is een boeiende bezigheid de ge dichten met hun eerste publikatie te vergelijken. Men zal daarbij vaak tot verrassende ontdekkingen komen en te vens constateren, dat niet alle veran deringen verbeteringen zijn. Zo drukte men „Deïsme" naar de tekst uit de bundel „Vergeetboek" -van 1961. Wij voor ons geven de voorkeur aan de ver sie, die we aantroffen in de eerste jaar gang van Maatstaf. Het eerste kwatrijn van „Het meisje en de trom" verloor twee gelijke rijm woorden, wat een verbetering is, maar God verdween uit het gedicht. Ook in andere gedichten storen soms lelijke rijmen, zoals in „Camera Obscura". Uit „Ode aan Den Haag" is „Passage" gekozen. Nu de schepper van de roman „Karakter" enkele dagen geleden ge storven is, citeren we het hier graag tot zijn nagedachtenis: Den Haag, stad, boordevol Bordewijk en van Couperus overal een vleug op Schevingen aan, de villawijk die kwijnt en zich Eline Vere heugt. Maar in de binnenstad staan ze te kijk, deurwaardershuizen met de harde van Katadreuffe die zijn doel bereikt. Ik drink twee werelden, in ene teug. Den Haag, je tikt er tegen en het zingt. In de passage krijgt de klank een hoog weergalmen en omlaag een fluistering tussen de voeten over het graniet; rode hartkamer die in elleboog met drie uitmondingen de stad geniet. Hoewel er uit het omvangrijk oeuvre van Achterberg steeds een andere keuza mogelijk blijft, kunnen we ons met deze van zijn echtgenote best verenigen. Ze geeft een goed overzicht van de ver schillende genres poëzie, die de dichter beoefende, waarbij het telkens weer op valt, dat hij heel dikwijls zijn inspira tie in de actualiteit vond. Bovendien verschaft ze enig inzicht in zijn ontwik kelingsgang, al zal men natuurlijk voor een volledige bestudering de „Verza melde gedichten" moeten raadplegen. „Het weerlicht op de kimmen" werd gedrukt in dezelfde typografie. Theo Kurpershoek verzorgde keurig band en stofomslag. Van alle gedichten is aan gegeven aan welke bundel zij ontleend zijn en daarenboven is een register van beginregels toegevoegd, dat het naslaan vergemakkelijkt. Een portret van de dichter en een facsimile van een zijner sonnetten vormen het illustratie-mate riaal. We wensen deze uitgave van Bert Bakker-Daamen te 's-Gravenhage en Em. Querido's Uitgeverij N.V. te Am sterdam in veler handen. WILLEM v. d. VELDEN Gerrit Achterberg naar een foto van Bert Voeten Het Museum voor Land- en Volken kunde te Rotterdam is prachtig gelegen aan de Willemskade. Als men in de grote zaal staat, ziet men er uit op net water en daardoor op het leven van Rotterdam zelf. Dit leven is verbonden met het leven in alle streken der aarde en daarom is het ook juist dat hier dit museum staat, dat het leven van andere volken in die verschillende streken laat zien. Rotterdam is een Nederlandse stad, het is meteen, in meer dan één opzicht, niet zozeer een wereldstad als wei een stad van de wereld. Tot dertig mei kan men in het mu seum voor Land- en Volkenkunde iets te weten komen over het leven eertijds en ook nog wel nu, in dat rijk aan de andere kant van de aardbol: Japan, want uit verschillende particuliere col lecties heeft het tentoonstellingscomité onder voorzitterschap van mr. R. de Bruijn er een expositie ingericht, die op vaak voortreffelijke wijze de verschil lende aspecten van het Japanse leven toont in pottenbakkerswerk, lakwerk, weefkunst, edelsmeedkunst, in sculp turen, schilderijen en gekleurde hout sneden. Deze voorwerpen en deze kunstpro- dukten op de tentoonstelling zijn uit de Yedo- of Tokugava Shogunate-periode. die in het begin van de zeventiende eeuw begint en eindigt in de zestiger jaren van de negentiende eeuw om dan plaats te maken voor de Meijiperiode die overgaat in de moderne Japanse kunst. Japanners zijn bij uitstek een kunst zinnig volk en een volk dat zeer ge hecht is aan stijlvolle levensvoering. Dat blijkt bijvoorbeeld reeds uit de zo bekende Japanse theeceremonie. De thee, in de negende eeuw door een monnik in Japan ingevoerd, eerst alleen gebruikt in kloosters, werd later alge meen, maar het drinken ervan bleef iets van het aanvankelijke sacrale ka rakter behouden. Naast het dagelijkse huiselijke gebruik ontstond het plech tige „liturgische" theedrinken, de thee ceremonie, die in de loop der eeuwen wel veranderingen onderging, maar die niettemin in zijn tegenwoordige vorm teruggaat naar het gebruik in de zes tiende eeuw. Bij zo'n plechtige thee partij komt natuurlijk het beste servies goed op tafel. En dat serviesgoed ge tuigt niet alleen van schoonheidszin, maar van een opmerkelijk raffinement. Als veel in de cultuur' van Japan kwam ook de pottenbakkerskunst uit China, maar en dat is belangrijk voor een goed deel over Koreau, zodat het Japan se pottenbakkerswerk vooral overeen komst vertoont met het Koreaanse. Het is ook minder dan het Chinese gebon den aan een stijl. De Japanse potten bakker maakt werk met een eigen per soonlijk cachet, de decoratie is er niet de hoofdzaak, het functionele karakter van kom of kruik of waterpot komt op de eerste plaats. In verband daarmede wordt er een zeer grote soberheid be tracht, men probeert in feite iets ge woons zo te maken dat het in zijn wel berekende eenvoud tot iets buitenge woons wordt en dat men daarin ge slaagd is bewijzen de verschillende voorbeelden van de theekom of chawan, van de chaire of het kruikje voor het theepoeder en van de pot voor het wa ter of de mizusashi op de tentoonstel ling aanwezig. Men vindt er inderdaad wonderen van die eenvoud, die in feite het hoogste raffinement is. Evenals de ceramiek is ook de lak- kunst uit China geïntroduceerd en het is één van de oudste kunstambachten in Japan. De lak wordt getapt uit de lak- boom door inkerving van de bast. Ja panners zijn meesters in de lakkunst, die zeer ingewikkelde technieken met zich brengt en waarbij men verschil lend inlegmateriaal gebruikt: onder meer goudblad, zilverblad, ivoor, koraal, schildpad en parelmoer in lak uitge voerd vindt men op de tentoonstelling in schrijfdozen, wierookdoosjes, wie- rookbranders, toiletdozen, pillendoosjes, tabakstellen, picknickstellen eettafeltjes en dienbladen, vrijwel alle van een uit stekende kwaliteit. Een pillendoosje oorspronkelijk een stempeldoosje in- ro genaamd, wordt met een koord en (Van onze medewerker H. Wouters) PARIJS LOUIS PASTEUR. Zeven tig jaren na zijn dood is zyn naam nog een van de meest bekende en meest genoemde namen. De beroemde natuur- en scheikundige werd te Dole (dep. Ju ra) in 1822 geboren en stierf te Parijs in 1895. Velen menen, dat hy doctor in de medicijnen of arts was. Maar of schoon hy dit niet was, heeft hy meer dan wie ook, de geneeskunde gediend en haar met grote schreden vooruit ge holpen. Sinds de Middeleeuwen waren de besmettelijke ziekten de grootste en meest vreesaanjagende vijand van de mensheid. De gevolgen van een epidemie waren meestal verschrikkelijk. Talrijke, nu nog plaatshebbende be devaarten werden gehouden om de mensen te vrijwaren of te genezen van deze „terror".-. Vóór Pasteur was meestal aan een operatief ingrijpen een zeker gevaar verbonden. Vele operaties eindigden met de doopl van de patiënt. Pasteur vond het principe van de be smetting en het middel om epidemieën te voorkomen. Hij is het ook, die dank zij de toepassing van zijn desinfecteren de en aseptische behandeling, de chi rurgen in staat heeft gesteld om te opereren zonder infectiegevaar. De studies van Louis Pasteur waren zeer veelzijdig: onderzoekingen in de kristalkunde, de studie van de wijn, van de azijn en van de biergist, de ont dekking van de koolbacil. Ook bestu deerde hij de kippenpest, de varkens vlekziekte en de ziekten van de zij derups. Louis Pasteur is de enige ge leerde, die een middel vond om de hondsdolheid te genezen. Omdat de studies van Pasteur ten goede kwamen aan heel de mensheid besloot de „Académie des Sciences" in 1886 een internationale inschrijving te openen ten gunste van een, door de gro te geleerde te leiden Instituut. Het „In stitut Pasteur" me zijn laboratorium, zijn talrijke bibliotheken, zijn stallen, zyn apekooien, zijn rattenverdelgings- bedryf, zijn hospitaal en zijn kerkhof is e?n ffroot domein, waar de geleerden alles bij de hand vinden, wat zij voor nun studies en onderzoekingen nodig hebben. In het Instituut werken ge leerden, die na lange jaren van arbeid in het Instituut, zodanig „Pastoriaan" zijn geworden, dat zij dit niet meer willen verlaten. Het Parijse „Institut Pasteur" zou men het best kunnen vergelijken met een .lekenklooster"De „Pastorianen" leven er zoals de kloosterlingen van •ommige orden, die opgesloten in hun abdij, zonder zich te laten afleiden door aardse beslommeringen, enkel en al leen arbeiden voor het welzijn van de mensen. Vroeger was dit „kloosteridee" nog frappanter. Toen had iedere onge trouwde Pastoriaan er zijn cel, terwijl de gehuwden over een heel eenvoudige woning beschikten. De woning van Louis Pasteur is nu museum. In zijn studeervertrek staat en ligt nog alles zoals hij het bij zijn dood in- 1895 ach terliet. Vanaf het begin breidden de activi teiten van het Instituut zich dusdanig uit, dat al kort na de opening nieuwe investeringen hoognodig waren. Vele onkosten wérden gedekt door particu liere schenkingen. Ook nu nog worden schenkingen in grote dank ontvangen, vooral als er moet worden overgegaan tot een nieuwe uitbreiding of perfec tionering van de bestaande installaties. Het onderhoud van de laboratoria en van hun installaties, de studies en wer ken welke in het Instituut verricht wor den, de voortdurende verplichte aanpas sing van de installaties aan de vooruit gang van de wetenschap eisen enorme sommen geld. Veel van het benodigde geld wordt bijeengebracht door de verkoop van serums en entstoffen, welke het Instituut naar alle landen van de wereld stuurt ter verzorging van mens en dier. Het Instituut dat in 1888 opende met 5 laboratoria, beschikt momenteel tus sen de Boulevard Pasteur en de Rue du Docteur-Roux, over 100 scheikundige werkplaatsen. De Pastorianen-staf be staat vooral uit dokters, veeartsen, na tuurkundigen, scheikundigen, voedsel- specialisten, hygiënisten, enz. Hun activiteiten zijn iegio. Zij betref fen niet alleen de produktie van ver schillende serums, entstoffeh en talrij ke andere produkten, maar ook o.a. het behoud van de wijn, het steriliseren van de melk, de talrijke problemen rond de voeding en de hygiëne. Er hebben grote en kleine uitvindingen plaats. Velen bedienen zich van het een of ander middel, zonder dat zij weten, dat dit uitgevonden of aangepast werd door het „Institut Pasteur". Zo heeft het Insti tuut een muizenvergif uitgevonden, dat alleen de muizen doodt zonder dat deze gedode muizen een besmettingsgevaar opleveren voor de omgeving. Het is ab soluut onschadelijk voor de mens en voor andere dieren. Als men het hoofdgebouw van het Instituut, d.w.z. het oude gedeelte, dat nog dateert uit de tijd van Pasteur bin nenkomt ziet men rechts van de vesti bule een deur, waardoor men naar de grote kapelvormige crypte gaat, waarin Louis Pasteur en zijn echtgenote be graven liggen. De crypte is rijk ver sierd met prachtig mozaïekwerk en mar meren kolommen. In het midden van de kapel bevindt zich het donker-marme ren praalgraf van de beroemde geleer de. Een vloersteen voor het witte, zes koperen kandelaars tellende altaar duidt de plaats aan, waar Madame Pas teur in 1910 begraven werd. In tientallen bibliotheken kunnen de volgelingen van Pasteur gespecialiseer de boeken raadplegen over de genees-, de natuur- en scheikunde. De Grande Bibliothèque" bevat vooral basiswer ken en alle wetenschappelijke tijd schriften. In deze Grote Bibliotheek staat een urn met de as van een der be roemdste leerlingen van Pasteur, de Oekraïner Elie Metchnikof (1845-1916). Hij ontdekte de schadelijke microben verdelgende cellen. Zijn leer heeft hij samengevat in zijn in 1901 gepubliceer de boek „J/Immunité". Hij stierf op 71- jarige leeftijd in het Instituut Pasteur. Zijn laatste wilsbeschikking vermeldde, dat zijn lichaam na zijn dood voor ver branding naar het crematorium moest worden gebracht, hetgeen geschiedde met veel verdriet van de kant van de Pastorianen, die zo goed als allemaal overtuigde katholieken zijn. De Pastorianen zijn over de hele we reld uitgezwermd, volgens de wens van Louis Pasteur: „Mijn volgelingen moe ten missionarissen van de Wetenschap zijn." Alle overzeese Franse gebieden en oud-kolonies bezitten tenminste één „Institut Pasteur". In Indo-China wer den zelfs vijf Instituten gesticht. De twee oudste in dit land bevinden zich in Saigon (1891) en te Nha-Trang (1893) Tunis kreeg het zijne in 1893 en Algiers in 1894. Marokko beschikt over vier Instituten. Ook in talrijke andere lan den werd een „Institut Pasteur" opge richt: Shanghai, Teheran, Addis-Abeba. e.a. In Frankrijk bevindt zich buiten Parijs een Pasteur-Instituut te Rijssel en te Lyon. In ieder Instituut ligt het gespecialiseerd onderzoekingswerk tel kens op een ander vlak: hondsdolheid, tyfus, pest, gele koorts, melaatsheid, cholera, malaria, slaapziekte, kanker vergift enz. Zo gauw ergens een besmettelijke ziekte of een epidemie uitbreekt, treedt het Institut Pasteur in actie: ofwel het levert het nodige vaccin, ofwel het be gint dadelijk met zijn onderzoekings werk. Voor de studie van de kinderver lamming en het zoeken naar een vac cin voor deze ziekte heeft het Insti tuut in zijn annexe te Carcges, bij Pa rijs, enorme sommen geïnvesteerd. In deze annexe onderhoudt het Institut Pasteur een grote troep paarden. Uit het paardebloed wordt een serum ge trokken, dat vooral gebruikt wordt in de anti-microbenstrijd. Dit serum dient o.a. tegen de pest, vergiftiging door paddestoelen, difteritis. Juist tegenover het Institut Pasteur in de Rue de Vaugirard, bevindt zich het „Hópital Pastéur". De zieken van dit hospitaal waren de eersten, die pro fiteerden van de, in 1936 door de toen malige directeur van het Instituut, J. Trefouel, ontdekte sulfamiden en van de pennicilline. Het „Institut Pasteur" is een van de grootste weldoeners van de mensen en van de dieren. De „Pastorianen" willen niets anders zijn dan „Zendelingen van de Wetenschap". Om aan h-un moeilijke roeping waar dig te beantwoorden en om hun opoffe rende liefdewerk met het nodige door zettingsvermogen en de nodige offerzin te kunnen vervullen, putten zij kracht en blijdschap in het devies van hun meester dat te lezen staat bij de in gang van het crypte: „Gelukkig is hij. die een God in zich draagt, een naar schoonheid strevend ideaal en die aan dit ideaal gehoorzaamt: ideaal van de kunst, ideaal van de wetenschap, ide aal van het vaderland, ideaal van de deugden van het Evangelie". Pe Amerikaanse Pulitzer-prijzen voor 1965 zijn toegekend aan de jonge Ame rikaanse schrijfster Shirley Ann Grau voor haar roman uit het Amerikaanse zuiden „The keepers of the house"; aan de Amerikaanse toneelschrijver Frank Gilroy voor zijn in 1964 in New York opgevoerde stuk „The subject was ro ses"; aan Irwing Unger voor zijn boek .The greenback era" en aan Ernest Sa muels voor de biografie „Hepry Adams" De prijs voor poëzie verleende de ury*7aan de bundel „77 dream songs" an John Barry man. De Pulitzerprijs voor de beste pocket- litgave ging naar O ward Mumford Jones voor zijn werk „A strange new -vorld". Als eerste Duitser kreeg de fo tograaf Horst Faas de Pulitzerprijs voor de beste persfoto, die hij als medewer ker van het persbureau Associated Press in Vietnam maakte. De Amerikaanse journalist J. A. Livingstone kreeg de prijs voor de beste berichtgeving op in ternationaal terrein naar aanleiding van zijn artikelenreeks over de economische desertie van de Oosteuropese staten. Van 15 mei tot 27 juni a.s. zal in het Museum Boymans-van Beuningen een tentoonstelling te zien zyn van het werk van de 16e-eeuwse Zuidneder landse kunstenaar Jan Gossaert ge naamd Mabuse. De veelzydige Jan Gossaert behoort tot de boeiendste kunstenaars uit zyn tijd. Hij was niet alleen 'n vermaard schilder, maar ook een belangryk tekenaar, graveur en ontwerper van goudsmidswerk en glas ramen. Hoewel in Noord-Frankrijk geboren is de kunstenaar al vroeg naar Vlaan deren getrokken, waar hij in Brugge en daarna in Antwerpen aanvankelijk de tradities van zijn grote voorgan gers zoals Van Eyck. Gerard David, Hugo van der Goes in zijn minutieus geschilderde religieuze werken voort zette. Bovendien ontplooide Gossaert al vroeg een grote activiteit als por trettist waarvan zijn portretten, voor al voor clerus en adel geschilderd, ge tuigen. Kei verblijf van Gossaert in Italië, in gezelschap van zijn weldoener Phi lips van Bourgondië, heeft ertoe bijge dragen de vormen en thema's van de Antieke Kunst, die tot op dat moment in onze streken nog weinig bekend wa ren. ingang te doen vinden. De wer ken van Gossaert zijn dan ook karak teristiek voor de periode die ligt tus sen de Gotiek en het opkomen van de zgn. Renaissance. Met Philips van Bourgondië, die admiraal-ter-zee was en later bisschop van Utrecht, vestig de Gossaert zich na zijn terugkeer in de Nederlanden op het kasteel Sou burg te Middelburg en daarna te Wijk bij Duurstede. Voor Philips «heeft Gos saert verschillende dcoraties uitge voerd. De tentoonstelling van het werk van deze kunstenaar, die dus zowel in het huidige België als in het tegenwoor dige Nederland gewerkt heeft, staat onder auspiciën van het Nederlands- Belgisch Cultureel Akkoord. De expo sitie evenals de uitvoering gedocumen teerde catalogus, waarin alle tentoon gestelde werken zijn afgebeeld, zyn'het resultaat van een nauwe samenwer king van Belgische en Nederlandse kunsthistorici. Zij werd georganiseerd door het Rotterdamse museum te za- men met het Stedelijk Museum voor Schone Kunsten te Brugge. In totaal zullen 80 kunstwerken wor den geëxposeerd, waaronder 42 schil derijen, 28 tekeningen en 10 prenten. Door de vele belangrijke bruiklenen uit Europa evenals uif Amerika en Rusland belooft de tentoonstelling de bezoeker niet alleen veel schoons te bieden, maar zal zij tevens bijdragen tot verdieping van onze kennis van de ze periode. De tentoonstelling zal na Rotterdam van 10 juli tot 31 augustus in Brugge te zien zijn. 1 Goudlakinro met ojime en netsuke 2 Pot voor water by theeceremonie 3 Weefsel van twee Taoïstische zonder lingen een gordelknoop, een netsuke," aan de kimono bevestigd, aan het koord is ook nog een ojime of schuifkraal. Zowel de ojime als de netsuke vindt men op de tentoonstelling in een verbluffende va riëteit cn in uiterst kunstige bewerking. Die verfijnde kunstzinnigheid kan men tevens bewonderen in de zwaard sieraden. Met de spiegel en het juweel is het zwaard in Japan altijd een voor werp van bijzondere verering geweest. Het is het attribuut van verschillende godheden. Het voornaamste ervan is uiteraard de kling, maar boven de "kling krijgt de Japanse zwaardmaker de kans om verschillende ornamenten aan te brengen, speciaal op de tsuba of zwaard- stootplaat, versierd door uitgehakte mo tieven en reliëfdecor en vaak met goud, zilver en brons ingelegd. De smeedkunst kan men ook bewon deren in verschillende sculpturen, bij voorbeeld aan een gelede ijzeren, vol ledig beweegbare langouste, plastieken met een sterk nabootsende naturalisti sche inslag. Een bijzonder interessant onderdeel van de tentoonstelling is het weefwerk, de gekleurde textiel, waar zich vaak diezelfde eenVoud en datzelfde raffi nement vertoont als bij de pottembak- kerskunst. Men vindt daar soms ook humoristische kwaliteiten, die bij een humoristisch volk als het Japanse van zelfsprekend zijn, bijvoorbeeld bij het weefsel van de twee Taoïstische zon derlingen, de één met een schildering, de ander met een bezem. Humor naast fijnheid en romantiek vindt men uiteraard eveneens bij die lang verwaarloosde, maar nu wel zo wat de meest bekende Japanse prent kunst, de „kunst van het vlietende le ven", die speciaal in de Tokugawa- periode een spectaculaire ontwikkeling vertoont. Men kan er voorbeelden op de ten toonstelling van zien die tot de toppun ten in deze kunst behoren: werk van Kunisada, Kuniyoshi, Utamaro, Hoku- sai, Sharaku, Hiroshige en Hokkei. Men wordt daar werkelijk geconfron teerd met het dagelijkse, zo andere le ven van de Japanners, maar het is in zijn verschijnselen toch zo door en door menselijk, bepaald ook door de humor, dat het ons toch herhaaldelijk na staat, dat we het mee kunnen voe len.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1965 | | pagina 7