„Kom om 10 uur koffie drinken5 Paradijs voor Jan Piet en Klaas AMAZONEN EN Rust is alles EEN KREET DIE VELEN HET LEVEN REDDE. HERINNERING AAN FRIEDRICHSHAFEN 1945 „Straks om tien uur even koffie drinken". Deze simpele mededeling die ruim twintig jaar geleden meer dan eens door de fabriek Maybach Motorenbau in Friedrichtshafen circuleerde, heeft het leven gered van talloze daar in de oorlog tewerkgestelde Nederlanders en vele uit andere landen tewerkgestelde arbeiders. Want het betekende, dat om precies tien uur, en geen minuut vroeger of later, de geallieerde vliegtuigen een bombardement zouden uitvoeren en dat iedereen op dat moment klaar moest staan voor een snelle vlucht uit de farbiekshal, waar twaalf-cilindermotoren werden gebouwd voor de Panter- en Tigertanks. Razzia Koeriers Reünie 17 DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 3 APRIL 1965 (Van een onzer verslaggevers) De man die altijd zo precies wist hoe laat de koffie klaar zou zijn was een Duitser, Sepp Ehrhart, en degene die de „uitnodigingen" verzorgde was de Hagenaar J. Mejan, die nu een reünie organiseert van de naar schatting drie honderd arbeiders, die behouden zijn teruggekeerd. „Een wonderlijke man die Ehrhart", zegt de heer Mejan, „het heeft tijden geduurd voordat ik precies wist wat ik aan hem had. Hij vertrouwde mij niet en ik hem nog minder". Langzamerhand werd het ijs tussen de twee mannen, die naast elkaar aan de lopende band stonden, gebroken. Maar pas toen Sepp voor de eerste maal „koffie wilde drinken" besefte de heer Mejan dat hij het met een uit het goede hout gesneden Duitser te maken had. Maar de mededeelzaamheid van Sepp ging niet zover, dat hy hem precies vertelde vanwaar hy zün inlichtingen had. Het lag echter voor de hand, dat hy contacten had met de geallieerden die hem telkens inlichtingen gaven over een op handen zijnd bombardement. Door zijn mededelingen hebben vele Nederlanders het leven kunnen be houden, maar er waren er ook, die tijdens de bombardementen in hun schuil plaatsen werden getroffen. Maar over de verschrikkingen uit die tijd wenste de heer Mejan te zwijgen. Wel was hij bereid zijn wedervaren en dientenge volge van de hele groep waartussen hij zich bevond, aan ons mede te delen. Op nauwelijks twintigjarige leeftijd ging hij naar Duitsland. Gedwongen, want nadat hij zich bij een razzia in een Haags warenhuis met succes verborgen had weten te houden in de liftkoker, kreeg hij een briefje waarin stond, dat zijn familie zou worden „benadeeld" als hij zich niet terstond meldde. Noodgedwongen ondertekende hij een contract, waarbij hij zich als hulp arbeider verbond en werd kort daarop per trein, d.w.z. in een veewagen, naar Friedrichshafen vervoerd, waar het honderdvijftig man tellende gezelschap in het kamp „Seeblick" werd ondergebracht. (Friedrichshafen ligt aan het Boden- meer). „De eerste tijd was de behandeling redelijk", vertelt de heer Mejan, „na een half jaar gingen wij zelfs particulier wonen. Dat was toen het kamp door de aankomst van nieuwe groepen overvol raakte. De burgemeester, anti nazi, heeft ervoor gezorgd, dat wij op kamers of in pensions werden onder gebracht", zegt hij. Dit duurde tot in 1944. Daarna kwamen steeds meer waarschuwingen, dat de geallieerden op de koffie zouden komen, totdat de fabriek uiteindelijk enkele voltreffers kreeg. De heer Mejan en 45 anderen werden na dit bombardement van de Neder landse groep afgescheiden en naar Chemnitz overgebracht waar in de DKW- fabrieken de produktie van de tankmotoren weer op gang werd gebracht. Het Nederlandse groepje werd ondergebracht naast het beruchte concentratiekamp van de Poolse joden. „Wy hebben ze geholpen" vertelt de heer Mejan, „door via de riolering brood onder het prikkeldraad door te smokkelen. Dat was niet moeilyk, nadat wy ontdekt hadden, dat onze toiletten en die van het kamp, die door het prikkeldraad werden gescheiden, dezelfde afvoer hadden. Wy stopten brood in blikken bussen en zy trokken het naar hun kant'. Maar ook de DKW-fabrieken werden platgelegd, waarna de Nederlandse groep weer naar Friedrichshafen terug ging. Hier was ondertussen de produk tie van de motoren opnieuw opgezet. Ook Sepp Ehrhart, die op een gegeven moment met de Noorderzon ver trokken bleek te zijn, trof hij daar weer aan. Sepp bleek nog steeds een grote trek in koffie te hebben. De geallieerden kwamen hun afspraken regelmatig na, maar door een geraffineerde camouflage bleef de fabriek gespaard van bom men. De produktie werd evenwel gestagneerd door gebrek aan onderdelen, die in andere, door de geallieerden buiten spel geplaatste fabrieken werden vervaardigd. „Er werden toen koeriers uitgezonden", zo vertelt de heer Mejan, die moesten proberen koste wat kost de vitale onderdelen te pakken te krijgen. Dergelijke opdrachten waren levensgevaarlijk. Eén koerier had het ongeluk in de vuurlinie van de Amerikaanse tanks verzeild te raken", herinnert hij zich, „en wist zich ternauwernood in veiligheid te brengen". Op deze wijze bleef de produktie nog een beetje op gang, dat wil zeggen, er kwamen nog motoren van de band, maar met in hun binnenste een handvol splitpennen of andere materialen, die een ruïnerende invloed hadden op het mechanisme. Tenslotte werd de fabricage gestopt en de mannen kregen vrij met be houd van hun volledige salaris. Er was echter geen sprake van, dat zij er vandoor konden gaan, want wie alleen zijn neus buiten de deur stak, riskeer de al een beschieting door vliegtuigen. Voor de arbeiders waren speciale winkels geopend waar het beste van het beste verkrygbaar was. Door deze behandeling kregen wy het vermoeden, dat het wel gauw afgelopen zou zijn met ons, vertelt de heer Mejan en wy dachten werkelyk dat ons laatste uur geslagen had toen wy na enige weken door een horde SS'ers werden weggedreven. Maar tot onze stomme verbazing werden wy op een paar schepen gebracht, die ons naar Zwitserland brachten. Na een kwartier varen kwamen de vliegtuigen en Friedrichshafen onder ging het verschrikkelijkste bombardement van al die jaren. Na in Zwitserland te zijn geïnterneerd bereikte de heer Mejan via Zuid-Frankrijk en België het zuidelijk deel van Nederland en kort na de capitulatie arriveerde hy in Den Haag. Het plan om een reünie te houden is uniek, want voor zover het de heer Mejan bekend is hebben nooit andere groepen arbeiders, die in Duitsland waren tewerkgesteld een dergelijk initiatief genomen. Uniek was ook de ver eniging Los Espartos, die degenen, die in Friedrichshafen zijn geweest, na de oorlog hadden opgericht, maar die in later jaren volkomen verwaterde. Zelfs de ledenlijsten zijn nergens meer te vinden. Maar na een oproep in de kranten, om zich voor de reünie bij de heer Mejan, Gietenstraat 17 in Den Haag te melden zijn een aantal reacties ontvangen. Wanneer de reünie zal worden gehouden is nu nog onbekend, misschien vindt hij plaats op of omstreeks bevrijdingsdag. Wel staat vast, dat ter gelegenheid hiervan een tentoonstelling van foto's, genomen in en nabij de fabriek, zal worden ingericht. Het gezelschap, dat aan de reünie deelneemt zal zeer gemêleerd zijn. Er heeft zich een taxichauffeur gemeld, maar er komt ook een bankdirecteur. Bewegen beweging, speciaal voor het eeuwfeest in een van de waterpartijen neergepoot. De jeugd ziet het onbewogen aan. Wat is eigenlijk het verschil tussen dat ding en mijn autoped? (Van een onzer redacteuren) REMCO Campert laat zijn lichtvoetige roman „Het leven is vurrukkulluk" beginnen in het Vondelpark, en terecht, want het Vondelpark is een vurrukkulluk park. Niet momenteel, helaas, want de gemeente Amster dam heeft gemeend, de honderdste verjaardag van de lust hof luister bij te moeten zetten met een expositie van mo derne beeldhouwkunst, die culmineert in een kakelbonte en ook anderszins afgrijselijke „Boom" van Karei Appel, waarbij een potige bewaker staat opgesteld om te verhin deren dat de lieverdjes hem als klimwerktuig gebruiken. „Het enige overigens waarvoor het ding goed is", zegt tech nisch hoofdambtenaar eerste klasse B, de heer J. Jongsma, duister. Eens werd op deze plaats een gruwelijke moord gepleegd maar dat is zo lang geleden, dat niemand zich meer de details weet te herinneren. Wel heet de plek nog .moordenaars laantje", maar hij dient uitsluitend voor vreedzame wandelingen. Als kabinetten in Amsterdam werden samengesteld, zou je hier tussen de middag de formateur verwachten, herinneren. HET VONDELPARK liefst op een onbehouwen wijze", schreef mr. Eduard van Tsoe-Meiren in 1892. Deze opmerking was geïnspireerd door wat deze aristocraat zoals in het Von delpark had waargenomen. „In de zo mermaanden, zo vervolgt hij neusop- halend, „worden des vrijdags in het Vondelpark volksconcerten gegeven. Dan is het in de buurt van de muziek tent gewoonlijk vol van een tierende, schreeuwende en joelende menigte, die de muziek alleen als een voorwendsel tot heel andere dingen beschouwt, een wolk stof omhoog doet dwarrelen en 'n „Maar straks, als dat schroot ver dwenen is, dan wordt het weer een vurrukkulluk park. Wat hebben we aan die baardmannen? Het Vondel park is voor de kinderwagens en de verliefde stelletjes en de amazo nes geloof het of niet: we heb ben er hier nog, die met de dameszit rijden, in zo'n lange jurk." Het is duidelijk, dat de heer Jongsma het Vondelpark met een hartstochtelijke liefde bemint. Zijn lot is dan ook sinds 1924 met dat van de 50 hectaren groen verbonden geweest een deel van die tijd was hij zelfs beheerder. „Ik liep toen rond in plusfours, helemaal de landjonker en zo voelde ik me ook. Haha, als iemand zich durfde misdragen, zei ik: „Wilt u dan wel eens laten meneer; u bent hier mijn gast. En als de koningin in het park wilde Auto's zijn taboe in het Vondelpark, maar amazones mogen er naar har telust draven. Dit is een moderne versie soms ziet men er echter ook nog paarden stappen, bereden door een joffer in dameszit. met haar auto, zoals vaak 'voorkwam, moest ze eerst keurig toestemming vra gen". Dat is verleden tijd; in 1953 was de Ver eniging tot Aanleg van een Rij- en Wan delpark te Amsterdam zo platzak, dat het Vondelpark aan de gemeente werd over gedragen. De lusthof werd gemeenschaps- bezit en de heer Jongsma kwam heel pro zaïsch als chef buitendienst bij de afde ling beplantingen van de dienst Publieke Werken. Overigens geeft die functie hem het voorrecht, met zijn zilverkleurige sportwagen door het park te rijden, het geen hij trouw eens in de week doet. Wel krijgen dan alle overstekende kinderen, honden en eenden voorrang, want de heer Jongsma beseft terdege, dat de „tuin van Amsterdam" er in de allereerste plaats is voor hén. Den Haag had zijn Haagse Bos, Haarlem had zijn Hout, maar Amsterdam had niets Een vlugschrift uit 1864 klaagt dan ook: „Wordt Amsterdam een van de fraaiste steden van Europa genoemd, het is alleen binnen haar muren, dat men de waarheid van deze uitspraak gerechtvaardigd kan zien. Hare omstreken kunnen haar slechts zeer weinig aansprak doen maken op dien naam van schilderachtige stad, zo dikwijls haar gegeven. Binnen hare muren verrij zen tal van gebouwen, als paleizen ge roemd daar buiten ziet het oog niets dan uitgestrekte weilanden, soms door enige woningen méér bebouwd dan ver sierd". Dank zij dergelijke beroepen op het eergevoel der gebakkebaarde patrici ërs waren de 89.000 gulden, die de aanleg van de eerste 10 bunder van het Vondel park vergden, al ras bijeen. Op 7 mei van hetzelfde jaar kon het contract met de beroemde Haarlemse tuinarchitecten J. en L. Zocher ondertekend worden. Er stond onder meer in vastgelegd, dat de water partij tot 2 meter moest worden uitgegra ven en dat de grond voor de aanleg der plantsoenen een meter moest worden om gezet. 15 juni 1865 was de dag der offici ële opening. De kranten juichten: „Ook Amsterdam heeft i.hans zijn Bois de Bou logne". „De waarde in geld van het Vondel park", zegt de heer Jongsma, „is even min te schatten als die van de Nacht wacht. Wanneer we rekenen, dat de grond in het centrum van Amsterdam momenteel 25 gulden de vierkante meter doet, komen we voor 50 bunder op een bedrag van 12,5 miljoen. Maar dat is ir reëel. Het park ligt vlak by het Liedse- plein en in die buurt, heb ik gehoord, is wel eens 1000 gulden per vierkante meter geboden". Ondanks deze abstracte rijkdom zijn er, totdat de gemeente de exploitatie overnam, altijd geldelijke moeilijkhe den geweest. Ondernemende zakenlie den wisten dat en profiteerden ervan door met de meest aanlokkelijke voor stellen te komen. Zo heeft een Engels man het park eens willen gebruiken om iedere week een groot vuurwerk te or ganiseren. Anderen wilden er, uiteraard tegen een gigantische vergoeding, flats neerzetten. Weer anderen zagen te recht waarschijnlijk goud in een soort Tivoli. Maar bijna altijd hielden de elkaar opvolgende penningmeesters het been strak. Bijna. In de dagen van de internationale koloniale tentoonstelling mocht de pa noramamaatschappij Garnier een ver loren hoekje huren om een stadsgezicht op Konstantinopel en een diorama met de slag van Samalanga te vertonen. Van de huurpenningen werd later een fraai siertuin aangelegd. „Nederlanders zijn nu eenmaal geen hoofsche Javanen en vermaken zich viezen geur verspreidt. Dan piepen er de wielen van tallooze kinderwagens, la ten ontelbare zuigelingen allerlei won derlijke geluiden horen, wordt ieder ogenblik geroepen van „au Jan" be antwoord met dat van „au, Mien" en spelen kinderen krijgertje tusschen de volwassenen". Tenslotte wordt de eminente rechts geleerde zelfs zeer sarcastisch. „Toch is ook het Vondelpark" vlijmt zijn in zoutzuur gedoopte pen, „er dikwijls ge tuige van, hoe datzelfde volk bij wijlen heel deftig kan wezen. Het is immers het oord, waarheen de mindere man zijn huwelijksreis maakt, onmiddellijk nadat hij in de echt verbonden is. Zoo bewegen zich, vooral £es Donderdags, talrijke bruiloftsstoeten door het Park. Voorop rijden bruid en bruidegom in een coupé-tje. De bruid heeft altijd den hoogen zijden hoed des bruidegoms op haar schoot en deze zelf altijd een si gaar in den mond, evenals de koetsier en de palfrenier, zoodat het werkelijk heel grootscheeps is". De heer Jongs ma: „Zo heel veel is er sinds die da gen eigenlijk niet eens veranderd, want nog steeds komen er dagelijks een vier, vijf bruidsstoeten naar het park. Het gaat dan vooral om een achtergrondje voor de bruidsfoto meestal nemen ze het romantische bruggetje bij het Blauwe Theehuis. Niet eens zo gek. „De brug der zuchten" noemen we dat ding dan ook". „Het Vondelpark is een rustig park" zegt de heer Jongsma teder en hy kan het weten, want hy heeft vele jaren de meest benyde Amsterdammer midden in de lusthof gewoond. „Ieder een kan zich er 's avonds in wagen; er gebeurt niet meer dan op straat. Ook is er eens een moord gepleegd het laantje heet in de volksmond nog steeds „moordenaarslaantje". Maar dat is lang geleden. Sinds het tippel verbod gaat het hier allemaal heel keurig toe, heel anders dan in de gro te parken van sommige andere we reldsteden." hek. Zeven kinderen zijn nodig om zijn stam te omarmen. Vroeger hebben ze over die boom geklaagd. Zijn kruin zit precies voor de ramen van onze woon kamer, schreven de mensen van drie hoog aan de overkant. Dat is nu voor- by de kruin zit al ver boven het dak. „Wat de fauna betreft: de laatste in ventarisatie heeft de aanwezigheid van 37 vogelsoorten aangetoond, waaronder zoveel reigers, dat het personeel 's mor gens heel vroeg (dit met het oog op de dierenbescherming) soms de nesten uit gaat stoten, wanneer die zich te dicht bij de paden bevinden. De laatste ooie vaar daarentegen verliet het park in 1,882, zo melden de kronieken. De heer J. Jongsma en het Vondel* park zijn oude geliefden. Overigens omarmt hij deze Canadese populier niet in een opwelling van botani* sche passie, doch louter om aan te geven, welke kanjers er konden ontspruiten uit de grond, die eens moeras was. Idealiseren doet de heer Jongsma zyn park zeker niet. „Botanisch", zegt hy eerlijk, „stelt de tuin weinig voor". Le gendarische natuurvrienden E. Heimans en Jac. P. Thijsse zijn dat met hem eens. In hun uit 1901 daterende boekje „Het Vondelpark" schrijven zij: „Een Haagsch Bosch of een Haarlemmerhout zal ons Vondelpark nooit worden, dat laat de weeke bodem van Amsterdam niet toe en dat behoeft ook niet. Al krijgen wij geen reuzenbeuken en eiken, er zijn an dere boomsoorten genoeg, die de hoogte in willen, ook op ons drassig landje; onze populieren, ahorns en olmen doen het evengoed, hun schaduw is niet min der koel, hun takken grijpen evengoed ineen en geven flinke lanen en donker groene partijen. En dan: onze trots op het Vondelpark is niet minder gerecht vaardigd dan die der Haarlemmers en Hagenaars op hun Hout en Bosch. Zij toch hebben een erfenis aanvaard wij hebben een bezitting geschapen. Zijn Hollands weiden ontwoekerd aan de zee, Amsterdams Vondelpark is ontworsteld aan het moeras". Dat laatste heeft overigens zijn pro blemen gegeven. De bomen kregen wel wortels, maar die wortels groeiden in de breedte en niet in de diepte. Slechts een matig stormpje was nodig om de bomen met tientallen te doen sneuve len en dat is dan ook nog al eens een keer gebeurd. Jongsma: „Toch heeft 't moeras een boom kunnen voortbrengen als deze Canadese populier, hier by het „Weet n, wie de Boom van Appel gemaakt hebben?", vraagt de heer Jongsma. „Onze eigen mensen. Ze hebben hem in stukken gezaagd en bUgewerkt. Ze hebben hem geschaafd en ze hebben erin geboord. Toen ie helemaal klaar was, is eindelijk Ap pel gekomen en die heeft hem even geschilderd met van die gemene harde verf, die wij op de vloer van onze garage smeren. Maar h|j krijgt een rekening voor de werkuren, die onze mensen erin hebben gestopt!" Ach nee, het Vondelpark is geen plaats voor kunstwerken. Het beeld van onze prins der dichters alia- daaraan dankt de tuin per slot van re^ kening zijn naam en het staat zo hoog dat niemand erbij kan om er met kleur krijt een bril op te tekenen. „We heb ben verder eén mooi beeldje", zegt de heer Jongsma. „Een klein naakt. Het stond eerst op een rustig plaatsje maar dat ging niet. Om de haverklap vonden we het warm aangekleed te. rug. We hebben het toen maar midden op een gazon gezet langs een heel druk pad.Dan blijven de mensen er wel af. rliofvonden we het niet. Het park is er m de eerste plaats voor de recreatie van de Amsterdam mer van recreëren hebben de hoofdstedelmgen overigens ieder zo hun eigen gedachten. „We gaone de peste", was bijvoorbeeld in de broedtijd het wachtwoord van de jeugd. uS v£°5 Jan Feits in zün ge- kft d ,!J gouden jubileum van het Park schrijven: „Sedert is het park a® 00rd voor bezadigde wielrii- hehh„nleHgeanala?gen t0Cht in den zip „f. ^cn, doch de beenen eens wenschen uit te trappen Ouden van dagen ko- wfndTn'a een baPaald hoekje, uit de wind, in de zon, herinneringen ophalen vr„t 2" de naam 'deuRcn aars bank", vf' park 'S de snige plaats in Amster dam, waar honden los mogen rondlo- p™ 7 reen vindt er dus veel dierenmin- naars. Het Kruierslaantje heeft voor menige modefoto de achtergrond gele- verd en hetzelfde geldt voor de Juliana- tuin. .-■?e5e. J33'®*6 naam dateert uit de tijd, dat het jonge kroonprinsesje er on der toezicht van enkele hofdames in een speciaal afgezet gedeelte spelen kwam 7- althans één vorm van recreatie, die 111 de annalen van de tuin waarschijn lijk nooit meer zal voorkomen. Maar voor de rest is er in honderd jaar wei nig veranderd binnen de gevaarlijke hekken, die het Park omringen. Wanneer de bewogen beweging der moderne kunst er straks weer uit ver dwenen zal zijn, zal het er praktisch net zo by liggen als toen het honderd jaar geleden door onze voorzaten in ee- bruik werd genomen. Vondel kijkt vanaf ?"h°8e,sokkel tevreden op de lusthof don ls..bl-,na' ,of men hem tevre- zang" Clteren Ult z«n eigen „Wild-

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1965 | | pagina 9