muzen de conser vator van het museum Cyr Frimont ii galerij Callebert literatuur en fascisme agenda Lusthof die het leven verheer lijkt 15 DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 3 APRIL 1965 "yERLEDEN ZOMER verscheen in het literaire tijdschrift van Moskou, „Movy Mir", een ver haal dat meteen het publick èn de deskundigen te pakken wist: „Chranitel drevnostej" „De conservator van het museum". De auteur Jurij Dombrowski, was geheel onbekend, niemand had ooit van hem gehoord en niemand kon zeggen waar hij vandaan komt of waar hij woont. Ook vandaag bestaat dit raadsel voort. Intussen verschijnt deze opmerkelijke roman ook in het Westen en als wij ons niet ver gissen, is het zoals in het geval van Pasternaks Dokter Zjiwago' een Italiaanse uitgever, die het eerst met het bock op de markt kwam. Bij de uitgeverij Rizzoli in Milaan verscheen het boek zo juist onder de titel „II conser- vatore del musco". HET IS EEN BOEK dat zeker niet past, helemaal niet past in het sche ma van de orthodoxe Sovjetrussische literatuur van vandaag, en de hoofd redacteur van „Novy Mir", Twar- dowski die in de laatste jaren herhaal delijk documenten van een nieuwe trend in de Russische literatuur publi ceerde, had vermoedelijk meteen ge voeld, dat hem hier een tekst werd aangeboden die ook de bekende ver halen van de culturele en politieke „dooi" aan waarde overtreft. Dom browski, zo zegt de omslag van de Italiaanse editie, geeft de geest, de atmosfeer, de wereld van Gogol, Kafka en Stalin weer een weerzinwekkende combinatie. Toch is er iets waars in deze lelijke reclame-formule: Dom browski weet op treffende wijze de nieuwe russische roman groteske figuren en scènes uit het Russische volksleven te schilderen, vol begrip voor het waarachtige, de humor, het menselijke en het romantische, het groteske, het spookachtige ervan. Er is verder duidelijk een diep begrip voor de „abstracte" wereld, voor het irreële, onwezenlijke, de eenzaamheid en het isolement waarin de enkeling moet leven. Geheel in de geest van Kafka en er wordt tenslotte met het Stalinistische regime afgerekend. HET RESULTAAT van deze verbin ding van op zich zelf heterogene elementen is verrassend: het is een moderne, geestige, diepzinnige en tege lijk amusante roman, die niet alleen voor Rusland geheel en al „eigentijds" is. Zeker, het kost niet veel moeite om vast te stellen, dat Dombrowski van de gunstige periode gebruik maakte om zijn kritiek op het Stalinistische tijdperk te uiten. Hij vindt hiervoor echter een geheel eigen vorm. Al de verhalen die in de laatste jaren zonder schroom de vervolgingen, onrechtvaar digheden, wreedheden van de tijd van de grote „zuiveringen" in de dertiger jaren hebben verteld, bleven bij een traditionele romanstijl. Bij een verhaal trant die literair of esthetisch geenszins revolutionair, modernistisch of „wes ters" wilde zijn. Dombrowski is ge heel anders, hij valt uit het schema, hij is avant-gardistisch niet alleen in hét gegeven, ook in de vormgeving - avant-gardistisch voor de Sovjet-Unie wel te verstaan, maar modern, origi neel en pakkend ook voor een meer verfijnd en verwend literair publiek van het Westen. REEDS DE PLAATS waar het verhaal speelt, is een indicatie namelijk Alma- Ata, de hoofdstad van Kazakstan, waar een jonge alleenstaande conservator dienst komt doen in het plaatselijke museum. Het lykt een aan de wer kelijkheid ontrukte stad te zyn, met haar oude gevels, torens, houten huis jes en haar grote houten exotische kathedraal. Tegen deze magische ach tergrond plaatst Dombrowski mensen die alleen een merkwaardige betekenis, een zeldzame significatie, een bijna ma gische functie hebben. De jonge conservator, die in de toren van de kathedraal naar oude scherven en overblijfselen zoekt, leeft geheel en al in een irreële wereld, die van de „oudheid", van het antiek, van de ruïnes en de zeldzame monumenten. De directeur van het museum daaren tegen is een heel reële, nuchtere, al te robuuste vent, een man die zich in het regime wel geborgen weet. De roman speelt in de jaren voor de tweede wereldoorlog, in de jaren van het schrikbewind. Dombrowski con fronteert de irreële wereld van de levenloze voorwerpen uit het museum met de ruwe werkelijkheid van het Stalinisme, zodat het een en het andere op groteske, speelse en aangrijpende wijze wordt vermengd. Een prach tig symbool hiervoor is de grote tro pische slang die volgens het gerucht de kolchos „Reus van de bergen" be dreigt en alle appels eet. Een grote jacht tegen het monster wordt op touw gezet, de geheime politie komt hieraan te pas en tenslotte, nadat de gehele bevolking in opschudding is gebracht, blijkt het een onnozel klein beestje te zijn. Het monster is in zich ineengestort. De enorme angst was overbodig, het ondier bestond eigenlijk niet. De wrede grap ontpopt zich als een zuiver spook dat echter alle gelegenheid biedt het dwaze van een dwaas systeem te demaskeren. DEZE WERELD VAN het wereld vreemde Alma-Ata krioelt van schit terende figuren: de oude meubelmaker die nergens anders alcohol kan vinden dan in de flessen van het museum waarin de beesten zijn bewaard en die dan ook met genot leegdrinkt; de oude mevrouw van der Beien die haar ge liefde, een chirurg, na diens dood op het anatomisch laboratorium netjes in kleine stukjes had gesneden, daarna verbrand en sindsdien zijn as in een conservenblikje ronddroeg. Ze komt met het blikje bij de conservator om hem te verzoeken uit de as een mooie buste van de overledene te maken een vraag waarmee ze al heel wat kunstenaars de schrik op het lijf gejaagd. Deze figuren geven aan het verhaal kleur en leven en maken het tegelijk tot een abstract sprookje, aat inderdaad aan Kafka doet denken. HET ZAL INTUSSEN wel duidelijk zijn geworden, dat in deze roman geen sprake is van een doorlopende handeling, of van een alles verbindend thema. Integendeel, Dombrowski weidt uit over Romeinse geschiedenis, mid deleeuwse kunst, over de farao's en de oude Chinezen, over moderne Rus sische kunstenaars en de geschiedenis van Alma-Ata. zodat het geheel een hoogst ingewikkeld ornament wordt waarvan de bedoeling pas geleidelijk duidelijk wordt: boven en naast de gewone realiteit, naast het eenvoudige naakte leven wordt een fantastische kosmos van merkwaardigheden opge bouwd, die de conservator op de zolder van de kathedraal in een droomachtige eenzaamheid beleeft. Hoe ver bevinden we ons hiermee ver wijderd van het socialistische realisme, van het burgerlijk-traditionele helden verhaal van de communistische werker, van de schone lof op de verworven heden van de Marxistische maatschap pij, ver verwijderd echter ook van de eenvoudige rechtlijnige aanklacht tegen de uitwassen van het Stalinistische tijdperk. Tegenover de meer roman tische, idealistische en religieus ge stemde Pasternak biedt Dombrowski in zijn merkwaardige eerste roman een Kafka-achtig symbool van een sterke suggestieve kracht, van een psycholo gische subtiliteit, van een intellectuele kracht en oorspronkelijkheid die men tot nu toe nauwelijks in de moderne Sovjetrussische literatuur mocht ont dekken, niet eens in de verhalen van IIja Ehrenburg. Hier is niet alleen in het gegeven, ook in de literaire vorm een unieke doorbraak door het „systeem" gelukt, die begrijpelijkerwijs in Rus land een diepe indruk maakte. ROME Dr. K. J. HAHN In de Galerie Callebert te Roesselaere, een groot warenhuis, welks directeur uit liefde voor de beeldende kunst een prachtige ruimte boven in zijn pand gratis ter beschikking stelt van onze jonge Vlaamse en Nederlandse schilders en beeldhouwers, die er geheel vrij hun werk kunnen tentoonstellen, is thans een boeiende tentoon stelling te zien van Cyr Frimout. Cyr Frimont is een 26-jarige Vla ming, die na zijn eigen studie te hebben voltooid, als docent werk zaam is aan de Academie voor Beel dende kunsten te Wervik. Hij stelde meermalen tentoon o.a. te Knokke, waar een van zijn werken werd be kroond. Dit bekroonde werk is ook op deze tentoonstelling te zien. Het is het doek Stukgeslagen Scheepsromp, een uiterst boeiende compositie van gebogen en verwrongen spanten, vol spanning op het doek gebracht en in een fascinerend naar het oranje nei gend bruin gehouden. Het werk van Cyr Frimont is over wegend abstraherend en non-figuratief, gelijk uit het voorgaande wel duidelijk werd. Er is hier sprake van een poë tische abstractie in tegenstelling tot de harde en gewelddadige, die men dikwijls bij andere moderne schilders antreft. Frimout is als kunstenaar ze ker ook geraakt door de kunst van de Chinezen en Japanners en in en kele werken met hun zacht vervloeien de tere kleurpartijen wordt deze in vloed op aangename wijze evident. Wij denken hier aan het doek Tonki- Baai en enkele andere, waarvan wij de titel en het nummer helaas niet kunnen noemen omdat in Galerie Cal lebert gewoonlijk een eenvoudig ge stencild catalogus met nummers, titels en prijzen van de schilderijen ont breekt, die toch in elke galerie ter oriëntering van de bezoekers aan wezig dient te zijn. De prachtige expostieruimte, het uitstekende niveau van het tentoongestelde werk dat wij al enkele malen naar voren hebben gebracht, rechtvaardigt nog niet de nonchlance tegenover het publiek, die het ontbreken van een simpele cata logus inhoudt. Maar dit terzijde. Frimout werkt dikwijls met ver vloeiende kleurvakken van grote poë tische verfijning, de cirkel, die wij in overeenstemming met dit levensblij de werk geneigd zijn als een zon te duiden, keert er echter telkens in terug. Doch ook andere meer mathe matische vormen geven zijn schilde rijen van tijd tot tijd een hechte structuur. Bewuste vormwil en poë tische vervloeiing zijn twee uitdruk kingswijzen van Frimout, die gerust naast elkaar mogen bestaan. Boeiend is ook Frimouts schildertechniek; men merkt hoe hij naar een boeiende ma terie-uitdrukking streeft door middel van schrap- en schuurtechnieken en de meeste schilderijen getuigen dan ook van de tijd en het geduld die aan het maken ervan besteed worden. Tot de meest geslaagde doeken van Frimont behoren Giant en Zon en We reld. Frimouts expositie behoort tot de beste en boeiendste tentoonstellingen van jonge Vlaamse kunst, die wij tot nu toe in Galerie Callebert zagen. La ten de kunstliefhebbers uit Zuid-Ne derland niet verzuimen er een bezoek te brengen! WILLEM ENZINCK. detail van een olieverfcompositie. expositie ik noem je naam, liefste, ik roep je ik ben angst en ik roep je ik roep je aan de hese keel van de ochtend ik roep je onder een bolle hoed stadsrumoer ik roep je uit de bittere redding der slaap ik roep je, ik ben een eenzaam dier een zuster van de zon die in een zieke wikkel de dag betreurt ik ben een vreemde, ik besta niet meer ik ben een ligplaats van herinneringen. ik roep je naam, liefste, liefste af en aan met mijn adem stroom je door me heen beweeg mij, bespeel mij, doe mij dansen zeg zachtjes, godin, kleine vrouw, hoogheid zonder jou is er geen land te bezeilen geen hemel te bestormen geen taal te verstaan ik hoor je wel, ik hoor je wel Julienne Huybrechts Uit „Jij en ik onderweg". Het tijdschrift „Kentering" is in een geheel nieuwe gedaante aan zijn zesde jaargang begonnen. De eerste vijf jaren verscheen het in gesten cilde vorm. Thans verschijnt het ge drukt en om de twee maanden bij de firma Nijgh en Van Ditmar te 's-Gravenhage, die het een royaal formaat gaf en de omvang tot ge middeld 48 bladzijden per nummer deed uitgroeien. De redactie bestaat nu uit Peter Ber ger, Otto Dijk, Wim Hazeu en Harry Scholten. Er is een grote staf van me dewerkers aangetrokken, o.a. Willem Brakman, Nol Gregoor, Willem Hussem, Huub Oosterhuis, Jos Vandeloo, Lou Vleugelhof, Paul de Wispelaer, Klaas de Wit en Wim Brinkman. Volgens de beginselverklaring wil „Kentering" het isolationisme in de li teratuur doorbreken; isolationisme, dat door groepsvorming in de hand wordt ffewprlrt TTof- Tirii „1 ïu uuug ui au nana wurai i gewerkt. Het wil een algemeen literair €n vooral een open. tijdschrift zijn. Het wl3ClGr©nCI in f/KGnfOrinCj zal zich naar vermogen keren tegen de degenererende artisticiteit, die zich van de moderne kunst heeft meester ge maakt. De redacteuren stellen zich open voor werkelijke oorspronkelijkheid. In de februari-aflevering schrijft Har ry Scholten over „Literatuur als vrij buiterij". Hij maakt een aantal kritische opmerkingen over de literatuur „van katholieken huize'' en wel speciaal met betrekking tot het fascisme: „Of men nu aan dit woord een tijdgebonden betekenis toekent, of een fascisme avant en apres le date aanvaardtsteeds moet men vast stellen dat juist in de aesthetisch- romantische sfeer van de katholie ke letteren dit fascisme goed kon gedijen, dat er vanuit deze litera tuur op voortreffelijke maar ge- isoleerde protesten en hekeldichten van bijv. Engelman en Van Duin kerken na geen sterke impuls in anti-fascistische richting is geweest en dat deze sector tot in onze da gen voor het hele probleem bitter weinig belangstelling toont". H. M. Reijzer analyseert een boekbe spreking van Renate Rubinstein in „Vrij Nederland". Ze betrof de studie van dr. J. Melkman over het beeld van de jood in de na-oorlogse Nederlandse literatuur. Het bezwaar van Reijzer gaat vooral tegen de discussie-methode van Renate, die hij zakelijk en aan de hand van vele citaten bestrijdt. Ook Aad Nuis moet het ontgelden als recensent. Men moet daarbij weten, dat deze kriticus, eveneens in „Vrij Ne derland", geen goed woord overhad voor de bloemlezing „Paradox" van Peter Berger. Deze dient nu van repliek en is van mening, dat Nuis zich heeft vast gepraat „in de meest infantiele klets koek die ik de laatste jaren heb gele zen". Evenals de twee al genoemde po lemische stukken is ook deze contra kritiek zeer levendig en met kennis van zaken geschreven. Gedichten zijn opgenomen van Otto Dijk, Wim Hazeu, Willem Hussem, Eric Kerstiëns en Johan van Nieuwenhui- zen. Van deze laatste citeren we „Poë zie", waarin de dichter laat horen hoe de verzen als vanzelf ontstaan: Het zich laten gebeuren. Wandelen in het licht met woorden als gekleurde ballonnen. Het gedicht. Het gedicht laten schrijven. Dat is: op goed geluk de woorden laten drijven. Enkele mogen blijven andere springen stuk. De Vlaming Fernand Auwera, die al een paar romans op zijn naam heeft staan, draagt een kort verhaal „Als een circuspaard" bij, een eenvoudige, pre- tenieloze dorpsgebeurtenis. Een nog niet uitgezonden televisiestuk van Jakov Lind „Das Sterben der Silberfiichse" is in het Duits afgedrukt. Het is een bij zonder fascinerend spel, waarin een na zi en een jood van bloed verwisselen. Als bijlage is de rede toegevoegd, die Gerrit Borgers heeft uitgesproken bij de opening van een schilderijen-tentoon stelling van Willem Hussem in Den Haag en waarin hij vooral wees op de grote verschillen tussen diens schil der- en dichtwerk. WILLEM v.d. VELDEN TILBURG In het Volkenkundig Mis siemuseum exposeert vanaf 3 april a.s. de Maastrichtenaar Huub Dröge. DEN HAAG De Bredanaar Guus Hel legers, van wie wij kortgeleden be richtten, dat hij een eerste prijs ge wonnen heeft in een wedstrijd in Bel gië, exposeert thans in het gebouw van de Haagse Kunstkring, te zamen. met Ferry Slebe en Ad van Dijk. EINDHOVEN In het Van Abbe-mu- seum exposeert tot en met 9 mei Jan Gregoor met schilderijen en gouaches. DELFT In het Prinsenhof wordt mo menteel de ,,14e contour onzer beel dende kunst in 1965" gehouden. DEN HAAG De in Breda wonende pottenbakster Marijke van Vlaardingen exposeert thans in de galerie Cojean aan de Steinstraat 103 in Scheveningen. Zij is daar samen met Loek Lafeber, een Amersfoortse emailleur-kunstschilder. Evarlsto Baschenls, Stilleven met muziekinstrumenten. in booymans Niet alleen door de exuberantie van de schilderijen zelf, maar ook door de overmatige hoeveelheid laat de tentoon stelling van het Italiaanse stilleven in Boymans wel een overdadige indruk achter. In dit stillevenoerwoud moet men zelf de mooie plekjes zoeken en daar genieten van de heerlijke schoon heid van de natuur. De tussenliggende grovere gebieden kan men beter nog dromend van de ene plek naar de an dere, langs zich heen laten gaan, voor dat onze ogen zich moe hebben geke ken aan het vele materiaal dat voor namelijk kunsthistorisch, met de na druk op historisch, van belang is voor deze tentoonstelling. Voor de Italianen is het moeilijk om stil te zijn, ook be scheidenheid ligt niet direct in hun aard. De ons zo vertrouwde intieme sfeer van onze eigen stillevenschilders, die getuigen van zoveel eerbied voor de dingen zelf, waardoor altijd de af stand mens - voorwerp blijft bestaan, ontbreekt hier bijna geheel. Dan is deze stilte voorlopig voorbij, la ter treft men haar hier en daar nog even terug. Nu wordt men gevoerd in de bonte volle weelde van alle heerlijkheden der natuur. De Italia nen schilderen de dingen niet in de eerste plaats om zichzelf maar veel eerder om het genot dat zij eraan beleven. In het gunstige geval ont staan dan extases van schoonheid en in het ongunstige zwelgpartijen in al te aardse genietingen. Het wordt een feest met uitspatingen. Langs de schilderijen uit de begin periode (eind 16e eeuw) die nog ta melijk symmetrisch van compositie zijn en waar de dingen nog min of meer naast elkaar (analytisch) ge plaatst 'zijn (een prachtig voorbeeld hiervan is een klein schilderij van een anonieme Lombardische schilder van een fruitschaal met kleine kleu rige vruchtjes tegen een goudgeel fond) komt men bij de schilders die alleen sterk onder invloed staan van de zeer invloedrijke en voor de kunst- geschiedenis belangrijke figuur van Michelangelo da Caravaggio o.a. Cecco del Caravaggio, die bijna surrealistisch schildert doordat hy 'n volkomen gelijk waardigheid van vreemd licht in heel zijn schilderij handhaaft. Guido Cag- nacci maakt prachtige schilderijen van een volledig doorleefde doch be heerste bewogenheid. Dan volgt een reis langs Napels, Ro me, Toscane, Lombardije, Émilia Genua en Venetië, die alle hun eigen schilderscholen en -kringen hadden met onderlinge, kleine ver schillen. Het is een tocht die voert langs de mooie zinnelijke bloemen en vruchten van Luca Forte, de water vallen van bloemen die zo van het schilderij af lijken te bruisen van Paolo Porpora, de grote stillevens van glibberende door elkaar sparte lende vissen in de meest fantastische kleuren van Ruoppolo. Van laatstge noemde is ook een geestig klein schil derij van een prachtige rode vis, die uit een donkerbruine achtergrond springt. De schilderijen zijn met een grote zwier geschilderd. Zij zijn a- symmetrisch en synthetisch. De ba rok viert zijn hoogtij. Af en toe komt men in deze bruisende levenslust even de gedachte aan de dood, aan de ver gankelijkheid van alles tegen b.v. in het vanitasstilleven van Salvator Rosa. In e^uw werken de Antwerpse schilders Abraham Breugel en Justus Sustermans, laatsgenoemde is schilder aan het hof van de Medici, bijna hun gehele leven in Italië. Van Suster- ma?s hangt er een geweldig mooi schilderij van twee dode hangende eenden; sober, maar uiterst geraffi neerd, zowel van compositie als van kleur, waarin zijn noordelijke afkomst onloochenbaar tot uitdrukking komt. En het feest gaat maar door, het feest van tuinen vol rijpe kersen en drui ventrossen, bloemen, fruit- en eier- verkoopsters, men wordt al een beet je moe van alle overvloed. Gelukkig kan men dan even uitrusten in de rustige sfeer van de muziekinstrumen ten van Evaristo Baschenis wiens rij- PP maar uitgewogen toon men enigs zins met Vermeer kan vergelijken. Ook de Venetiaanse schilder Frances co Guardi, wiens invloed tot ver in de 18e eeuw reikt, werkt opwekkend met zijn frisse, vrolijke bloemen, die over het gehele schilderij zijn uitge strooid in steeds verrassende compo sities. Zo komen we langzamerhand in de 18e, 19e eeuw zonder opmerkelijke over gangen. Dan is er plotseling een breuk, eind 19e, begin 20e eeuw: de breuk met het naturalisme. Er heerst verwarring, die tot uitdruk king komt in de vele verschillende kort op elkaar volgende stijlen zoals kubisme, surrealisme, futunisme, di- visionisme, metafysische schilderkunst, enz., enz. De dingen buiten ons zijn een probleem voor ons geworden. Zij bestaan niet meer alléén zoals wij ze zien met onze ogen, maar ook zoals wij ze beleven in de verhouding van hun zijnswijze ten opzichte van de onze. Dat dit, een soms té, verre gaande subjectiviteit met zich mee kan brengen is vanzelfsprekend. Als vertegenwoordigers van de bovenge noemde kunststijlen zijn als groten aanwezig: Severini. De Chirico, Car lo Carra, echter allen met, mijns in ziens, minder geslaagde werken. Het hoogtepunt bij deze modernen is de vorig jaar overleden schilder Giorgio Morandi, die een volkomen eigen taal spreekt, die niet onder een stijl te brengen is. Hij is een uitgelezen stil leven-schilder. Hij maakt in het alge meen kleine doeken met enkele een voudige Voorwerpjes, 'n flesje, 'n doos je, vaasje in vreemde droge lichte kleuren. Het is er stil, doodstil. Vreemd. De stilte van de afwezigheid van de mens. Het lijkt alsof de mens plotseling verdwenen is en zijn ge bruiksvoorwerpen heeft achtergelaten. Zij staan daar maar als voorwerpen uit opgravingen in een stoffig, assig licht, zinloos mooi, zonder functie. Zo moet dp toestand na de atoombom zijn. Een vreemd maar geweldig boeiend eindpunt m deze van leven bruisende en het leven verheerlijkende lusthof dwalen!1611 t0' 25 3PrU in kan rond' M"* if-j IIIMH m I E S.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1965 | | pagina 7