Het nieuwe is slechts goed als het oud is Verbouwing blijkt niet mogelijk zonder slopen Sovjetschrijvers willen van de officiële bemoeizucht af nders? dienst In soorten Verpjdingsproces Niet uitgevochten Bevrijdend Geen paniek E POLITIE itels. Mag. dr. A. H. Maltha O.P. („Conservatief") Prof. drs. Frans Haarsma („Progressief") Caralbische gebied. alaris te verdienen. :en op één van de Amerika Lijn. Er ia ige inlichtingen aan: Wilhelminakade 82, Den Haag wacht een •in hij financieel aan alle ins de 1-jarige opleiding :sen van 347.- tot 526.-. sn minimum van 594.- tot een rang, waarbij !34.- bedraagt. :hten over/een sollicitalieformu- or een baan bij de gemeente- Haag. D.S. Woonplaats LengteMan/vrouw f bet opl 19 DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 27 MAART 1965 19 '1 ■1 •f .'«wefi BREDA Nu in katholiek Ne derland de „progressieven" de leiding hebben overgenomen door het bezetten van de meeste stra tegische posities zoals daar zijn: radio, pers, televisie, theolo gische en filosofische studiehui zen, studie-aanwijzingen, cursus sen, commissies, bisschoppelijke en provinciale curies, documenta tiecentra, afvaardigingen, pasto rale gesprekken, evangelisatie bladen, culturele tijdschriften, verenigingen moet men erken telijk zijn voor elke gelegenheid ook eens een andere stem te kun nen laten horen, ofschoon men zich daarover geen verdere illu sies maakt. Want zij die menen, dat er spoedig reactie zal komen, kunnen wel gelijk hebben voorzover daarmee bedoeld mocht zijn een'tegenoffensief van meer evenwicht veroorzakende krachten, doch waarschijnlijk zouden zij zich vergissen indien zij ontkenden, dat de eerste vijf tig jaren nog steeds in het teken van de progressiviteit zullen staan. Hebben wij indertijd ook niet, het is maar een vergelijking, een heel tijdvak van wat jansenistische spiritualiteit moeten doormaken? Naar meer evenwicht verlangen ve len. Mij beperkend tot de onderling nog zeer gevarieerde uitingen, die men b.v. van de Nijmeegse universiteit met haar geleerden aan of rondom de theologi sche faculteit verneemt, noem ik enkele namen: kardinaal Alfrink en Schille- beeckx worden (met Congar en Rahner) tot de kool-en-geit-spaarders gerekend. Rogier heeft gewaarschuwd tegen een te veel doorslaan naar links, liturgische bezwaren werden naar voren gebracht door Grossouw en van der Meer (terwijl ook Mohrmann, Allard en Bouman ge acht worden hun kritiek op dit stuk te hebben), pater Zacharias sympathiseert met. Confrontatie, Kort en van der Ploeg denken ongetwijfeld aan de strengere kant. wij weten niet meer wat zij met de ge meenschappelijke woorden bedoelen (b.v. met het credo) noch hoe hun lief de een voorkeursliefde is (voor de spe cifieke katholieke kerk) en het zwaard brengt. De kerk heeft al eeuwen door haar formulieren nader aangescherpt en ge slepen en zich stelselmatig verzet tegen hen, die „de volle waarheid" van het christendom willen herleiden tot een praktisch „volop bekken van Christus", zij echter schijnen al dit werk op de helling te zetten door de aangescherpte formulieren uiteindelijk even grif vast te houden als, dat„Adam van de appel at". Waar is de grens van dit ver- glijdingsproces in het oneigenlijke? Door hun eerlijkheid en liefde en door de dwingende kracht van de ge meenschappelijke woorden blijven we voorlopig aaneenhangen tot een katho lieke kerk. De vraag rijst evenwel of dit onbepaald zo zal duren. Er moet in ieder geval meer opklaring komen. De relatieven gebaren soms alsof de ver nieuwingen, die zij op of bij het concilie voorstaan zo onschuldig zijn als elk rechtgeaard modern christen maar zou wensen, doch hun afgrenzing tegen de absoluten is niet volkomen duidelijk. Daardoor valt er een schaduw van dubbelzinnigheid over heel deze zo be langrijke en zegenrijke kerkvergadering zachter uitgedrukt, kan deze over haar vallen. Paus Paulus VI staat boven de partijen, boven de zgn. conservatieven (een min derheid, niet de kerk) en de zgn. pro gressieven (de meerderheid, niet de kerk). Zijn toespraak tot de academici van de Italiaanse katholieke actie op 3 januari is er het zoveelste bewijs van geweest: Wij leven in een tijd van lij den, omdat wij „een citadel van heilige waarheden bezitten in staat van proble matiek", daarom „geen scepticisme, wel nederigheid". Een ander bewijs van zijn rede op 18 januari bij het begin van de bidweek, toen hij de openheid van het decreet over het oecumenisme prijzend .omschreef en tegelijk waarschuwde te gen een veelvoudige overdrijving bij hen die de geschilpunten met anders denkenden: a. verdoezelen: b. verzwakken; c. wijzi gen; d. vervluchtigen; e. ontkennen. Met onze „gematigde progressiviteit" bedoelen wij dus iets heel duidelijks: een meer pauselijke houding. Men kan hier natuurlijk spreken van halfheid, maar Paulus VI heeft terdege te verstaan gegeven, dat hij weet wat hij wil. Dit alles noopt ons tot enkele organi satorische voorstellen, die aan het te genoffensief een ietwat concreter gestal te zouden kunnen verlenen. Eerste voorstel: Een betere voorlich ting in Nederland omtrent de resterende conciliezitting. De zgn. „Zwarte week" bleek een proef op de som, dat de voor lichting hier voor een flink deel foutief was geweest. Het zal voor de kranten financieel ondoenlijk zijn om nog an dere, meer gematigde correspondenten en theologen in dienst te nemen. ((Wat zouden dezen ook een hel hebben temid den der anderen!), maar iets moet er gedaan worden, misschien de oprichting van een gematigd centrum in Rome, ge meenschappelijk bekostigd door onze bischoppen, kranten, radio en televisie. Tweede voorstel: De pauselijke docu menten moeten in de toekomst omstan diger worden weergegeven en oprechter becommentarieerd. De „nota explicati- va" ware dan niet zo onverwacht geko men. Derde voorstel: Wij zullen ons in de toekomst tegen alle demoraliserende on zekerheid moeten weren door stelselma tig te wijzen op het prachtig stuk vast heid, dat wij in de leer van het voltooi de tweede Vaticaanse Concilie (inclusief postconciliaire decreten) zullen bezitten, maar dan ook bewust en stelselmatig in wezenlijke overeenstemming met de vroegere kerkelijke beslissingen. Vierde voorstel: Laat iedere afzonder lijke gelovige, die van een nieuwe nieu wigheid te horen krijgt als volgt stelsel matig te werk gaan: eerst vergewisse men zich of het feit van de „stoutig heid" voldoende vaststaat, indien het feit voldoende vaststaat, zegge men aan de vernieuwer, dat op hem de bewijs last rust aan te tonen, dat de oude leer in deze nieuwe inkleding bewaard blijft, aangezien alleen de oude openbaring van Christus, geen nieuwe uitvinding van vandaag, ons kan redden. Het nieu we is slechts goed indien het oud is. Heel deze aangelegenheid is een strijd tussen huisgenoten des geloofs. Noch aan deze zijde van de frontlinie noch aan gene zijde is er Sodoma of Gomorra. Maar reden tot vechten is er wel. (Van een onzer redacteuren) BREDA Er is in de laatste tijd van meerdere kanten gevraagd om een dialoog tussen die twee groepen van katholieken, die ge makshalve met de woorden „pro gressief" en „conservatief" wor den aangeduid. Onze redactie wil daartoe graag de mogelijkheid openen. Zij heeft twee theologen, waarvan een de meer „conserva tieve" en een de meer „progres sieve" richting vertegenwoordigt, bereid gevonden, hun visie te ge ven op de situatie van de Neder landse kerkprovincie anno 1965. Onze lezers krijgen nu de kans, om zich zonder enige vooringeno menheid te oriënteren. Het is niet de bedoeling, dat zij zich aan de ze of gene zijde scharen, hoewel de een zich onvermijdelijk meer met de visie van magister Maltha en de ander meer met die van professor Haarsma akkoord zal be vinden. Ons doel is bereikt, indien onze lezers rot het inzicht komen, dat beide stromingen door een eerlijke bewogenheid voor geloof en kerk worden aangedreven. En dat er gelukkig geen sprake is van een schisma in onze Neder landse kerkgemeenschap, maar alleen van een gezonde differen tiatie. Het zal de lezer nu ook duide lijk zijn, waarom wij de woorden „conservatief" en „progressief" meteen tussen aanhalingstekens hebben geplaatst. Deze adjectieven kunnen slechts duiden op accent verschillen niet op extreem te genovergestelde houdingen. Ma gister Maltha noemt zichzelf een „gematigd progressief". En pro fessor Haarsma zou zeker genoe gen nemen met de aanduiding „conservatief" indien daarmee bedoeld werd, dat hij de wezen lijke trekken van het openbarings goed wil behouden. De door ons gebruikte terminologie heeft een louter praktisch doel. Er zijn tus sen beide auteurs onmiskenbare accentverschillen en die dienen met een term te worden aange duid. Wij hopen met deze beide pu- blikaties een bijdrage te leveren aan wat De Nieuwe Mens heeft genoemd „een verruimd opinie klimaat" en een betere „christelij ke omgangscultuur". Hier ligt te vens de reden, waarom wij ons van elke stellingname in het dis puut willen onthouden. Dat wij er een eigen mening op na houden, achten wij voldoende bekend. Eveneens, dat wij nooit gepro beerd hebben, die aan iemand op te dringen. BREDA Op verzoek van de redactie wil ik graag enkele ge dachten formuleren over de ker kelijke situatie in Nederland. Niet meer dan enkele gedachten, geen volledige beschrijving of analyse, evenmin een oordeel, laat staan een prognose voor de toekomst of een program voor het kerkelijk beleid. Voor het eerste zou men over veel meer gegevens moeten be schikken, die bovendien kritisch gecontroleerd zouden moeten worden, voor het laatste is boven dien de deskundigheid en het ge zamenlijk overleg van velen ver eist onder leiding van de bis schoppen, bij wie de laatste ver antwoordelijkheid berust voor het kerkelijk beleid. Misschien is dit laatste niet helemaal volledig en juist uitgedrukt. Als het im mers gaat over de kerkelijke situatie in Nederland, dan kan men zeker sinds de laatste zitting van het concilie niet meer uitsluitend denken aan de katho lieke kerk, maar moet men ook de ..kerkelijke gemeenschappen" erin be trekken, die, voortgekomen uit de re formatie, door zulke nauwe banden met de katholieke kerk verbonden zijn. Deze laatste regels zijn vrijwel letterlijk ontleend aan het decreet over het oecu menisme, dat op 21 dec. 1964 plechtig door het tweede Vaticaanse Concilie is afgekondigd. Hiermee ben ik al gekomen aan de eerste overweging, die zich bij mij op dringt als ik de kerkelijke situatie in Nederland overzie. Het is voor mij een verheugend verschijnsel en een ver rijkende ervaring, dat wij katholieken en protestanten elkaar langzamerhand als medechristenen gaan ontdekken, dat wij elkaar beter leren kennen en re specteren, dat wij eikaars boeken kun nen lezen en eikaars preken mogen ho- Dat de progressieven zegenrijk werk verricht hebben en nog ver richten wordt door niemand van enig gezag ontkend. Men is op de hoogte van hun argumenten en van hun tro feeën en hoe zij overtuigd zijn aan het geloof niet minder waarachtig heid. en zekerheid, wel meer nabij heid te brengen. En voor een aan merkelijk deel hebben zij gelijk. Niet temin worden de tekorten van hun systeem door velen onderkend, door geestverwanten en door tegenstan derszoals boven bleek en thans kan worden onderlijnd aan de hand van een verdere verdeling. De progressieven (in tegenstelling tot de „gematigd progressieven" zou men ze „meer progressieven" kunnen noemen) omvatten twee minder belangrijke groe pen: de smakelozen en de overhaasten. De overhaasten zijn b.v. de priesters, die weggaan, of, op veel onschuldiger ni veau, eigenmachtig experimenteren met de liturgie of onrijpe ideeën aan de vul garisatie overleveren. Daarnaast dan de twee hoofdgroepen van de progressie ven. die ik zou willen betitelen als de relatieven en de absoluten, voorzover deze onderscheiding bij katholieken mo gelijk is. De relatieven, veruit het talrijkst en veelal ook het meest talentvol, staan kennelijk enthousiast tegenover de doorsnee der hedendaagse kerkelijke vernieuwingen en stromingen, in hun conclusie blijven zij echter beperkt, zo dat ondanks al hun oecumenische ge zindheid, het onderscheid tussen katho lieken, protestanten en humanisten ge ëerbiedigd wordt. M.a.w. zij zijn. volgens de uitdrukkingswijze van Paulus VI in Ecclesiam suam n. 48, met ons verenigd in „fierheid of dankbaarheid" vanwege „de ongerepte erfenis, welke het spe cifieke kenmerk vormt van de katholie ke kerk" (sociale herkenningsroep der katholieken). Wij hebben dan ook de stellige indruk, dat wij het met hen in hoofdzaak eens zijn in het verstaan van Christus' godheid, van Zijn verrijzenis, van de onfeilbaarheid van de kerk, de transsubstantiatie, de huwelijksleer, Ma ria, de uitersten (doctrinaire herken ningsroep der katholieken). De absoluten, een veel kleinere en moeilijk identificeerbare groep, zijn zij, die de katholieke woorden aanhouden en met ons de kerk liefhebben, maar ROME Het tweede congres van de Sovjet-Russische schrijvers, waaraan 400 gedelegeerden als sprekers van 3000 ingeschreven leden van de Russische Sovjetrepubliek deelnamen, begon in de eerste dagen van deze maand in een zeer onprettige sfeer. De voorberei dende conferentie van de communistische partijen ging in een zicht bare verlegenheid ten einde. Van de 26 uitgenodigde landen waren er slechts 19 verschenen. Niet alleen Rood-China met zijn satellieten en Albanië waren niet vertegenwoordigd, ook Roemenië had verstek laten gaan en Peking had juist dit ogenblik afgewacht om een felle aanval op Kroestjev en zijn opvolgers Kosygin, Breszjnev en Mikojan te doen. eerste dagen van het congres werd dan Tegelijk kwam het tot incidenten voor - de Russische ambassade in Peking en tot het optreden van de Russische poli tie tegen de Chinese studenten in Mos kou. voor de Amerikaanse ambassade aldaar. Het klimaat was dus niet erg gunstig voor een principiële discussie over de taak van de schrijver in de communistische maatschappij. Dit echter moest het onderwerp blij ven, want de partijleiding en de leiding van de communistische schrijversorgani satie maken zich in groeiende mate ongerust over de tendensen die in de nieuwe literatuur aan de oppervlakte komen. Zoals bekend heeft reeds Kroes tjev persoonlijk in de jaren 1962 en 1963 aan de discussie over deze problemen deelgenomen en in nogal felle bewoor dingen de moderne stromingen, de ab stracte kunst en de onorthodoxe stijl en denkwijze van de schrijvers gekriti seerd. Jevtoesjenko werd tot de orde geroepen en bekende zijn fouten. Inmiddels duurt de onrust onder de dichters en schrijvers voort en zij vin den ogenschijnlijk bij het publiek veel begrip. Als een terrein waar deze on rust zich tot nu toe ongestraft kon uiten, fungeert nog steeds de kritiek op het stalinistische tijdperk. Het is dui delijk dat velen die met de strenge con trole op het culturele leven in het al gemeen ontevreden zijn, scènes en voor beelden uit het stalinistische verleden kiezen en zonder schroom en zonder politieke consideraties de wreedheid van deze tijd aan de kaak stellen. In de werd dagen voor het congres de hoofd redacteur van het literaire maandblad Novy Mir", Alexander Twardovski, wegens zijn liberaliserende opvattin gen door een hoge functionaris van de partij hevig gekritiseerd, vooral omdat Twardovski in zijn blad herhaaldelyk teksten had gepubliceerd die ver afwe ken van het „socialistische realisme". De kwestie is echter ook op het partij niveau zelf nog niet geheel uitgevochten. Zoals uit de discussies van het schrij verscongres blijkt, blijft veel onuitgespro ken, aangeduid en slechts ten dele uitge sproken. Er zijn zonder twijfel twee verschillende stromingen met elkaar aan het vechten: de aanhangers van de of- ook herhaaldelijk geëist, dat er nu een eind moest komen aan dit soort boe ken, omdat zij „uiterst ongezond" zijn en van een zeer geringe literaire en ideologische waarde. In ieder geval was het voor allen duidelijk dat de partij- officiële kunstrichting van het „socialis tische realisme" door deze stalinis tische literatuur ernstig in het gedrang werd gebracht. Er worden in deze boe ken namelijk niet de stereotypische hel den van het communisme op stereotypi sche wijze met een vaak kinderlijk, al tijd hinderlijk optimisme verheerlijkt, maar de zonden van de stalinisten en het lijden van de gewone man beschre ven. De drager van de Lenin-prijs Lichail Sjokolov zei daarom ook aan het begin van het congres: „Wij mogen geeyi me delijden hebben met degenen die er ple zier in hebben de liberalen te pielen". De intellectuelen, zo verv( /.le hij, moesten altijd met de partij vvrbonden blijven en het „socialistische realisme" helpt volgens hem het volk bij de op bouw van een nieuw leven. De verdedigers van de officiële lijn van de partij vechten dus kennelijk te gen een stroming, die weliswaar op het congres niet helemaal aan het woord komt of zich niet vryelijk durft te uiten, maar die echter wel degelyk bestaat. Zo ficiële koers, die een soort neo-stalinis- me voorstaan en aan het socialistische realisme in de kunst en in de literatuur willen vasthouden, en de zogenaamde .liberalen", die een meer spon tane kunstuiting wensen, het stali nistische tijdperk moedig kritiserën, de partijcontrole verwerpen en meer vrij heid voor de individuele mens en voor al voor de kunstenaar eisen. Dit ge vecht is echter een gevecht onder wa ter. Het uit zich slechts in sommige ar tikelen, toespelingen, sommige geca moufleerde literaire werken, zoals het zojuist ook in het Westen verschijnen de werk van Jiri Dombrovski „De di recteur van het museum". Als een duidelijk bewijs ervan dat men ook in de partijleiding zelf niet altijd en overal aan de strengè dogmatische dwang in culturele dingen wil vasthou den, moet het artikel beschouwd wor den dat midden februari j.L, dus vlak voor het schrijverscongres in de „Prav- da" verscheen. Het omvangrijke arti kel. geschreven door de nieuwe hoofd redacteur van het blad, Roemjantsev, begint met een nadrukkelijk pleidooi voor de erkenning van de grote waarde van de intelligentsia voor het commu nisme. Vervolgens wordt vooral gewe zen op de waarde die Lenin in de eer ste jaren van het Sovjet-Russische com munisme aan de medewerking van de culturele krachten aan de opbouw van het communisme hechtte. Daarom eiste Roemjantsev ook een grotere vrijheid voor de geleerden en de technici, wees hij een voortdurende in menging van incompetente partijfunctio narissen af en haalde hij Lenin aan, die reeds ingezien had dat intellectuelen niet op massavergaderingen, maar in een persoonlijke gedachtenwisseling, zonder clichés en propagandaleuzen, over tuigd moeten worden. Interessant is daarbij dat Roemantsev ook pleitte voor een belangstelling voor het culturele le ven in het Westen, zover dit niet per se anti-communistisch is. Dit wijkt na melijk enigszins van de tot nu toe ver kondigde officiële opvatting van de par tij af die iedere ideologische wedstrijd of coëxistentie met het Westen ver werpt. De partij, zo zegt Roemantsev, moet met de kunstenaars voorzichtiger om gaan, ze moet niet altijd proberen te reglementeren en voor te schrijven. Ie dere bureaucratische maatregel moet achterwege blijven. Kunst en cultuur kunnen alleen groeien „in een sfeer van het zoeken, experimenteren, van de vrije meningsuiting en van het op-elkaar-bot- sen van verschillende opvattingen. Een vruchtbare ontwikkeling van kunst, we tenschap, cultuur is zeer goed mogelijk, ook als er verschillende richtingen en stromingen bestaan als ze maar uitein delijk in de dialectisch-materialistische wereldbeschouwing uitmonden." Zoals in alle communistische landen in Oost-Europa is dus zelfs in de Sov jet-Unie tussen partij en schrijvers, tus sen partij en kunstenaars, tussen partij en geleerden een interne discus sie gaande, die een diepere beweging in het denken van de communistische partij verraadt. De communistische autoriteiten trachten met kritiek cn lof, met meer controle en meer begrip deze beweging in bedwang te houden. Het congres van de Sovjet-Russische schrij vers heeft eveneens dit doel Het zou daarom ook onjuist zijn daarvan verras sende besluiten te verwachten. Het blijkt echter reeds uit de meningen, die vóór en op het congres van de zijde van de partij en van de zijde van de schrijvers werden geuit, dat het regime het verlangen na»ar meer vrijheid en meer zelfstandigheid bij de intellectu elen niet meer mag onderschatten en ook niet meer zuiver administratief kan onderdrukken. ren, dat wij eikaars liederen leren zin gen, dat wij van eikaars studie en er varing kunnen profiteren en soms zelfs elkaar in het geloof mogen steunen en stichten. Voor zover mijn ervaring reikt, is nog nooit iemand een slechter of lau wer gelovige geworden, als hij in een geest van openheid en wederzijds re spect met een reformatorisch christen een gesprek had over datgene wat ons verenigt en scheidt tegelijk, het geloof in Christus en zijn genade. Het con cilie heeft het oecumenisme als één van de belangrijkste taken van de Kerk in deze tijd beschreven. Het is verheugend en hoopgevend, dat in Nederland deze taak zo serieus wordt aangevat, ook al is het doel nog lang niet bereikt. De troebelen rond de overgang van prinses Irene zijn indertijd uitgelegd als een contra-indicatie, maar het wordt mij steeds duidelijker, dat de juiste inter pretatie eerder in de richting van groei stuipen gezocht moet worden. Is er dan geen reden tot bezorgdheid in verband met een toenemend indiffe rentisme, vervaging van de grenzen, vervlakking van het geloof, verschijnse len die telkens opnieuw gesignaleerd worden? Inderdaad is er reden tot be zorgdheid. Er is geen groei of ontwik keling, die geen gevaren meebrengt. Als een kind gaat lopen, worden de gevaren groter dan toen het alleen maar kon kruipen. Met fietsen en zwemmen is het niet anders. Gevaren zijn dus on vermijdelijk en statistisch moet men zelfs rekenen op een aantal ongeluk ken, die ieder afzonderlijk voorkomen hadden kunnen worden. Deze bezorgd heid komt het meest vruchtbaar tot uiting in een positieve zorg voor een brede en diepgaande oecumenische vor ming. Wie op dit gebied mee wil zorgen, voor zichzelf en anderen, vindt een keur van waardevolle hulpmiddelen tot zijn beschikking: maand- en weekbla den, schriftelijke leergangen en monde linge cursussen, rubrieken in dagbla den, voor de radio cn de televisie. Niet alles wat daar geboden wordt is onfeil baar waar, maar de fouten, die men ongetwijfeld maakt wegen in de verste verte niet op tegen het overvloedige goed, dat er tegenover staat, vooral aan elementen en aspecten in het geloof, die in vroeger tijd noodzakelijk duis ter zijn gebleven. In verband met deze oecumenische vorming moet de tot voor kort gang bare schoolkateehismus als een nega tieve factor worden gewaardeerd. Van uit dit niet onbelangrijke standpunt al leen al afgezien dus van andere ge zichtspunten, zoals de alom te consta teren grotere betrokkenheid van de ouders bij het godsdienstonderwijs moet de (eventueel geleidelijke) uit schakeling ervan worden toegejuicht. Na'tuurlijk is daarmee de vernieuwing van de katechese niet voltooid, maar by een verbouwing is het sloopwerk nu eenmaal liet eerste. En onrust kan even als pyn zeer heilzaam zyn. Bedenkt hierbij nog, dat de katechis- mus voor volwassenen reeds geruime tijd klaar ligt en alleen nog wacht op de besluiten van de laatste concilie zitting om, daarmee verrykt, te ver schijnen, dan staan wij er op dit terrein bepaald niet slecht voor. Een tweede, alweer positieve, gedach te heeft betrekking op de vrijheid, waarvoor in het kerkelijk leven in Ne derland (en nu beperk ik mij tot de katholieke kerk) zoveel meer ruimte is gekomen sinds paus Joannes en bet concilie. De humor van deze grote paus heeft zich voortgeplant over de kerk, die voor velen een lachende kerk is geworden. Deze humor heeft relative rend en daardoor bevrijdend gewerkt. Langzamerhand gaan we in Nederland wat minder zwaar tillen aan positieve voorschriften en kerkelijke wetten, aan waardigheid en status van kerkmeester en pastooi, van professor en theoloog, zelfs van bisschop en paus. ook aan overgeleverde vormen, traditionele de voties, zelfs aan dogmatische formule ringen. Er is ruimte gekomen om te twijfelen en vraagtekens te zetten, waar dat vroeger onmogelijk geacht werd. Al lerlei taboes zijn verbroken, sleur en formalisme nemen af. Ik ben er diep van overtuigd, dat dit weldadig is voor de mens, gezond voor de godsdienst en een stap vooruit naar de vrijheid dei- kinderen Gods. Om misverstand te voorkomen, moet ik duidelijker omschrijven wat ik onder de relativerende en bevrij dende werking van de humor versta. In ieder geval niet, dat men de waar de van al het bovengenoemde ont kent, verkleint of afbreektnog veel minde?dat men deze personen of zaken belachelijk maakt. Humor ver onderstelt juist een positieve ivaarde in het object of subject, waarop hij betrekking heeft. Maar van die po sitieve waarde maakt de humor dui delijkdat het niet een absolute, geen laatste waarde is. Daarom sluiten hu mor en ernst elkaar niet uit, integen deel, echte humor veronderstelt al tijd diepe ernst, omdat de achter grond, waartegen al het andere be schouwd wordt, de hoogste en abso lute waarde is. Wie daarom in God gelooft en wel in de God voor ons, die Christus is, heeft een stevig fun dament voor humor. Maar laat ik het liever duidelijk ma ken door het toe te passen op ons on derwerp. Wie gelooft in het onuitspre kelijke mysterie van Christus, die zich zelf geeft aan ons in de eucharistie, be seft, dat noch het Concilie van Trente, noch de moderne theologie in staat is dit geheim compleet uit te drukken. Hij weet, dat dit geloof een formule nodig heeft. Hij weet, dat men moet zoeken naar de meest adequate formu lering, hij weet ook, dat men een eeuwenlang gebruikte formule niet lichtzinnig vaarwel kan zeggen, maar hij beseft tegelijkertijd, dat er een nieu we formulering mogelijk is, die de oude niet uitsluit, maar er wel voor in de plaats kan treden, omdat zij voor de mens van nu het onuitsprekelijke ge loofsgeheim beter uitspreekt. Hetzelfde geldt voor de moraalvoor- schriften: de gelovige weet zich volko men en absoluut verantwoordelijk voor God, hij erkent de onmisbare rol van de Kerk in de interpretatie en concre tisering van de weg ten leven, die Christus ons gewezen heeft, maar hij beseft ook, dat voor hem persoonlijk, in zijn concrete situatie, dit antwoord nooit compleet geformuleerd is in welke wet of welk gebod ook. Bovenidien be seft hij, dat in de loop van de geschie denis met de verandering van de we reldsituatie, ook de opdrachten van de mensheid als geheel, telkens een an dere concrete vorm aannemen. Maar staat daar niet tegenover dat deze vrijheid voor vele „eenvoudige en gewone" gelovigen tot chaos en verwar ring leidt? Vervolgens, dat ze voor an deren een aanleiding wordt tot liberti- nisme en vrijbuiterij? Wat het laatste betreft is het antwoord niet moeilijk: van degenen, die de vrijheid misbrui ken kan men moeilijk veronderstellen, dat zij bij gebrek aan vrijheid de Heer uit waarachtige gehoorzaamheid zou den dienen. Is het wel zo zeker, dat een onvrije onderhouding van het gebod Gods, als ljet ware tegen heug en meug, voor God meer waarde heeft dan ongehoorzaam heid in uiterlijke vrijheid? Voor de eer ste groep is de zaak moeilijker. Toch is een antwoord niet onmogelijk. Voor eerst is eenvoud en gewoon-zijn per se geen belemmerende factor in d- orde van geloof en moraal. Vervolgens: er zullen nieuwe wegen gevonden moeten worden om het individu de mogelijk heid te bieden steun te vinden in de gemeenschap en het ethos van die ge meenschap. Daarvoor is nodig een ver kondiging die in nauwe voeling staat met het, denken van heel de gemeen schap in al haar schakeringen. Hiermee kom ik aan mijn derde ge dachte. Deze heeft betrekking op het gebrek aan vertrouwen in elkaar tussen de ongeduldigen en de verontrusten on der de katholieken in deze tyd. Of an ders gezegd: myn bezorgdheid, dat hij de one groep de humor sarcastisch en hitter wordt, de kritiek liefdeloos en aan de andere zijde geen enkel gevoel voor de „humor van de gelovige" schynt te bestaan. Daar is maar één oplossing voor: dat men met elkaar aan tafel gaat zitten. Mensen, die namelijk wel met elkaar aan de Tafel des Heren willen zitten moeten daaraan de kraeht ontlenen om elkaar niet te verkette ren dan nadat zy alles geprobeerd heb ben om elkaar te verstaan, met name voordat zij met elkaar aan een ronde tafel hebben gezeten, die niet per se leeg hoeft tc zijn. Tenslotte zou ik mijn bezorgdheid willen uitspreken, allereerst over de crisis in het priesterschap en dan over de geloofscrisis bij vele katholieken, zo wel ouderen als jongeren. Hier ligt een bron van veel leed voor de betrokkenen zelf en niet minder voor anderen, die door functie, vriendschap of verwant schap met. hen verbonden zijn. Bezorgd heid is echter nog geen reden tot pa niek of angst. v Men lost hier niets op door de klok terug te zetten, als dat al mogelijk zou zijn. Wel .telt het de kerkelijke ge meenschap in Nederland voor een uit daging. Het is een uitdaging om pries terschap en geloof te doen oplichten in hun relevantie voor deze tijd. dij be slist een andere is dan vóór de tweede wereldoorlog. Het is een taak voor heel de kerk gemeenschap, waarbij wij de steun van onze reformatorische'medechris tenen niet kunnen missen, omdat ik het idee heb, dat zij die veel vroe ger met deze vragen zijn geconfron teerd, ook met het antwoord al ver der zijn dan de katholieken. Het is een taak, die alleen met een zich steeds vanuit het evangelie zuiverend geloof, met liefde en geduld tot een goed einde gebracht kan worden. Zi die geloven haasten niet KEN - POSTBUS 264 - OEN HAAG 1.41.41, TOESTEL 2228

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1965 | | pagina 11