In museum Het Prinsenhof te Delft:
DE SCHILDER
IN ZIJN WERELD
Georges Brassens
WORDT GEÏNSPIREERD
DOOR NIEUW GEVOEL
Marga Minco verzamelde
„Moderne joodse verhalen"
T 80-82
mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen
Dertien exposities in
boekhandel te Hulst
A
alle typen 6 volt vum»
5,-. 12 volt vanaf f 7*^-.
mden schriftelijke garan-
tlefoon 04162-476.
goede gebr. auto's met
ge garantie. Inruil en
ering. Garage v. Kaam
Zoom, tel. 01640-4775.
utohandel biedt aan: Fi-
'61 kleur wit, Fiat 500
ur blauw, Fiat 500 Bian-
'62 Fiat 500 '58. Goggo-
sport '59, Goggomobil
iruilen, financ. mogelijk
kenweg 67b, Breda, tel.
pi. Porsche wielen passen
V. lóópt dan harder f 75,-
r zonder motor f 175,- en
cil. 85 km f 30,-. Zalm-
Hank.
is de nieuwjaar bieden
aan, een speciale collec-
tomobielen, w.o. Fiat 2300
enault Major '64, 5000
gelopen, nieuwe Peugeot
at sport 1962 36-000 km
>n; Fiat 1100 Neckar '63;
'iat 500 '62, '58; Renault
line '60; Opel Rekord 1700
pel Rekord '59, '57, '55;
Caravan '59, '55*. D.K.W.
'62: Wolsley '62; Fond
'62; Ford Consul 315
'ord Zephyr '59; Ford
is 15M '57; Ford Taunus
near, '59, '57, '56; Ford
is Transit bestel. '61; V.
Luxe '59; Morris Mi-
estel '60. Ook hebben wij
nruilers staan, die voor
aannemelijk bod van de
kunnen. Inruil en financ.
ijk.Wij zijn de feestdagen
id. Autohandel Toon Gij-
v-h. Vestkant 125, than^
103, Pr'hage, Breda, tel.
collies, kleur rood-bruin-
Cennel v.d. Koelestraat te
Sastel. tel. 01651-207.
oop aangeb. mooi pin.
e. P. Koen, Kaaistraat 21,
ibosch, tel. 2531.
2N
rtarieven verhuur zon-
hauffeur. Personenauto's,
w. en busjes. Autobedrijf
Breda, Ginnekenweg
I. 42333. X
vjaarsmaandag grote kal
en hazenschieting bij J.
Hulst. Beg. 3 uur. X
;ing op zon. 3 jan. bij S.
naert, Hulst. Inl. 3,10 te-
,50, Beg. 3 uur.
uw verzekeringen en fl-
inl. G. Nijhof, G. Gezel-
127, Bergen op Zoom.
•denschieting op zon. 3
ij A. de Bakker, Kemse-
al. Aanv. 3 uur.
itentoonstelling zon. 3
ij J. v. Helsland, Hulst
:fh. G. Nïjs, H. Everaert,
Witte, van 10 2 uur.
prijskaarting zon. 3 jan.
Leeraert - Nijs. Hulst.
,30 uur.
DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 2 JANUARI 1965
Anthonie Mor van Dashorst, een
Nederlander in 1577 gestorven en
leerling van Jan van Score!' Hij
is geruime tijd aan het Spaanse
hof werkzaam geweest bij o.m.
Granvelle en Philips II. Iets van
de Spaatise trots is in dit zelf
portret terug te vinden. Op het
papier, dat op het linnen is ge
prikt, staat O.m. in het Grieks te
lezen: „Mor staat hier afgebeeld.
Wacht nog even en hij spreekt".
vergeestelijkte gezicht van Jan van
Huysum, die meer van een geleerde
weg heeft. Mer ervaart Breitner en
Mauve in een lichtelijk arrogante po
se, een zelfverzekerdheid, die niet tot
hun wezen schijnt te horen en daar
is (om een einde aan de reeks te
maken) het gekwelde gezicht van Van
Gogh. Tevoren is men dan reeds
langs diverse zelfportretten van Rem
brandt gegaan die zijn psyche uit
beelden in diverse stadia van zijn le
ven.
PjAARMEE is deze tentoonstelling
niet uitgeput. Want dan~zijn er nog
de genrestukken, die een idee geven
hoe de schilder werkte en leefde. In
dit verband zijn ons twee schilderijen
zéér bijzonder bijgebleven: een van
Jan Steen ,,De tekenles", een van de
Belg Alfred Stevens „Het atelier". Het
laatste spiegelt onbevangen roman-
(Van onze correspondent)
PARIJS -
R IS HEEL wat geschreven over de mythe Brassens. In de geschiedenis
van de tegenwoordige, door ontelbare „yé-yé's" overrompelde music-
hall zoekt men tevergeefs naar een artiest, die zo los staat van de door
snee-artiest als Georges Brassens.
Ofschoon hij geregeld in contact treedt met de gezeten burgerij en met
in werkelijkheid of in schijn verburgerlijkte menigten, blijft Brassens
een „anarchist", een „libertair" en een individualist met een scherp ge
tekende personaliteit, die zijn opstand zingt tegen het conformisme van
de, door een zekere schijnheiligheid lamgelegde, „bonnes ames".
„Les braves gens n'aiment pas que
L'on suive une autre route qu'eux"
zo zingt hij in een van zijn chansons.
„Dit was vroeger waar" zo zei ons Brassens, toen wij hem onlangs ont
moetten in de Pyreneeën, „en het is nu, in onze tijd, nog even waar!"
TN DE WERELD van het schouwspel is
•"■Georges Brassens vooral „een gezicht",
„een gelaat". Het zilver, dat zich lang
zaamaan gestrengeld heeft door zijn ha
ren en door zijn brede snor, verraadt
misschien dat de artiest reeds de herfst
is ingegaan. Zijn blik is echter leven
dig gebleven, vol goedheid en warmte.
Op zijn, door de tournees vermoeide,
gelaat tekent zich van tijd tot tijd een
zonnige glimlach, welke echt goed doet
aan hen die naar hem luisteren.
Als men hem vraagt, wat hij denkt van
zijn publiek en of, volgens hem dit pu
bliek geëvolueerd is sinds het begin
van zijn chansonnierscarrière nu tien
jaar geleden, antwoordt hij: ,,Door mij
geregeld te horen, is het publiek aan
mij gewend geraakt. Het is langzaam
binnengetreden in mijn wereld, welke
trouwens niet zo heel veel anders is
dan die, waarin wij allemaal leven. In
het begin plaatste het publiek mij in
een aparte wereld, denkelijk vanwege
mijn houding op het toneel, mijn stem,
mijn interpretatiemanier, mijn eigen
muziekstijl. In werkelijkheid is de we
reld van mijn chansons helemaal tra
ditioneel. De meeste mensen, als zij hun
indrukken of hun emoties weergeven,
doen dit ongeveer zoals ik. In het begin
waren de mensen ook niet gewend aan
mijn terminologieMisschien is zij
wat „gekuister" dan een paar jaren ge
leden!"
Een jaar of zes-zeven terug was Bras
sens a la mode bij. de jongeren. Zij
hielden van hem zoais zij vandaag van
de „yé-yé's" in waarheid of in schijn
houden. Zoals zij vandaag „besmet"
zijn door de ,,yé-yé", waren er velen in
die tijd besmet door de Brassenschan-
sons, waarvan zij hielden uit een zekere
,,nabootsingssympathie": aldus was de
mode, zij volgden de „copains". „In het
algemeen richten mijn chansons zich tot
een rijp publiek", aldus Georges Bras
sens, „een publiek van boven de 20, dat
enigszins sceptisch tegenover het leven
staat; overigens oppervlakkige scep
tici, mensen, die de brand beginnen te
steken in wat zij vroeger aanbaden.
Mijn onderwerpen betreffen nog niet de
jongeren, nog niet, wel binnenkort.
Daarom zijn er heel wat jongeren, die
niet houden van mijn chansons. Voor
mijn publiek en niet voor dat van an
dere chansonniers heb ik o.a. „Auprès
de mon arbre" gemaakt, en „Oncle Ar
chibald", „La mauvaise réputation", „Le
Fossoyeur", „Le Testament".
pLKE AVOND HERHAALT zich mo-
menteel dezelfde scène in het Pa-
rijse Bobrno-theater, dat Georges Bras
sens gekozen heeft voor zijn ,,rentrée
parisienne", welke drie maanden zal
duren. Als Brassens het toneel opkomt,
glimlacht hij naar de mensen in de zaal.
Alvorens zijn voet te zetten op een stoel,
voor de microfoon, om op zijn gitaar de
eentonige BrassensmeJodie te tokkelen,
loopt hij een paar malen, steeds onder
een daverend applaus, over het toneel.
Sinds drie jaren had Brassens niet
meer in Parijs gezongen. De Brassens-
fans zijn blij eindelijk weer eens te kun
nen luisteren naar hun idool. Uiterlijk
is hij dezelfde Brassens als drie jaren
geleden: eenvoudig gekleed, met nog
dezelfde, lange krulharen in de hals en
dezelfde, dikke snor. Alleen is hij veel
magerder geworden, een gevolg van de
nierziekte, waaraan hij sinds 1962 lijdt.
Als hij de zaal inkijkt, ontdekken de
mensen in zijn ogen een glimp, welke
goedheid weerspiegelt. Gedurende de
drie jaren dat het Parijse publiek Bras
sens miste, heeft deze heel wat pijnlijke
beproevingen doorstaan. Deze beproe
vingen hebben de artiest en zijn nieuwe
chansons diep gemarkeerd.
Zoals vroeger is ook nu nog de dood
de compagnon van de zingende Bras
sens, de knekelman, waarover al gek
scherend gepraat wordt. Maar men
voelt, dat Georges Brassens nu door een
nieuw gevoel geïnspireerd wordt: de
veroudering. Als men aandachtig luis
tert, ontwaart men door de ruwe spot
heen de stem van de aankomende oude
man. Zijn „ondeugende" chansons, wel
ke een voornaam deel uitmaken van elk
zijner recitals, lijken nu misplaatst. Zij
zouden misschien heel anders klinken,
komende van een 18- of 20-jarige, maai
de zaal ingestuurd door de Brassens-
van-vandaag lijken zij grotesk.
QNLANGS WERDEN de dichterlijke
chansons van Georges Brassens ge
publiceerd in de collectie „Poètes
d'Aujourd'hui" (Dichters van Van
daag). Brassens heeft zich gehumani
seerd. Zoals voorheen bezingt hij de
vriendschap, maar op een andere toon
dan vroeger. In de woorden van zijn
laatste chansons ontdekt men een ze
kere tederheid (in „Les copains" en in
„Le mouton de Panurge"), een gevoel
van vergevensgezindheid (in „Les deux
oncles"), of een gevoel van medelijden
(in „La Tondue"). Het publiek, dat naar
Georges Brassens luistert en dat van
hem houdt, voelt nu, dat hij ook wer
kelijk van zijn publiek houdt.
Zeker, Brassens blijft de zingende
dichter van „ontuchtige" taferelen. Aan
zijn militante non-conformisme is hij
verplicht om in de chansonwereld de
chansonnier-met-de-slechte-reputatie te
blijven en de „slechte kant" van zijn
groot talent zal deze dichter-zanger, die
in het gewone leven steeds goed gehu
meurd is, ondanks de folterende pijn
van zijn nierstenen, zeker nog een tijd
behouden. Maar hieraan dankt hij dan
ook een groot deel van zijn beroemd
heid! Dank zij deze beroemdheid wor
den aan het Brassensminnende publiek,
jaarlijks meer dan 500.000 Brassenspla-
ten verkocht'.
Boekhandel Van Geyt in de Steen
straat te Hulst heeft ook voor-1965 een
aantal tentoonstellingen gepland. Het is
een initiatief, dat alle mogelijke lof toe
komt. Het is vrijwel uitgesloten dat
kleinere gemeenschappen voortdurend
kennis maken met culturele manifesta
ties op een bepaald peil, des te meer is
het te prijzen dat een particulier zich
deze zaak aantrekt en daarbij kans ziet
niet minder dan dertien exposities in te
richten, die bovendien ieder voor zich
allure hebben.
De te verwachten tentoonstellingen
zijn de volgende:
tot 5 jan: Herman Berserik, grafiek,
tempera's; 8-26 jan,: Lode Bosmans,
schilderijen; Cees Bolding, aquarellen;
5-23 feb.: K. J. v. d. Heuvel, schil
derijen; 5-23 mrt: Jaap Min, schil
derijen, aquarellen; Niel Steenbergen,
klein-plastiek: 2-20 april: Meike Sund,
schilderijen; Mathijs Overmans, schil
derijen; 24 april-11 mei: Co Westerik,
grafiek: Nic Jonk, klein-plastiek; 15
mei-2 juni: Mr. J. C. v. Schagen, mono
type's: 5-23 juni: Jeltje Ratsma, teke
ningen, schilderijen: Volkert v. d. Wil
ligen. idem; Kedi v. d. Willigen, idem;
2 juli-31 aug.: Verkoop-tentoonstelling
van oude kaarten en gravures van Zee
land en Vlaanderen; 3-26 sept: Staf van
Elzen, schilderijen; 1-19 okt.: Harry van
Kruiningen, grafiek, tekeningen; 27
okt.-17 nov.: Kees Verwey, schilderijen,
aquarellen; Charlotte van Pallandt,
klein-plastiek; 10 dec.-4 jan. 1966: Ru
van Rossum, grafiek, kleur-etsen.
Van Jan Steen is deze atelierstudie
te zien: prachtig van kleur en in
tiem van sfeer.
tiek. het eerste onverstoorde innig
heid.
Willem van Haecht, een van Rubens'
leerlingen, hangt op het Prinsenhof
met „Het atelier van Apelles", een al-
legerie op de antieken geïnspireerd,
maar gesitueerd in de eigen tijd: een
weidse zaal tot aan de nok volgehan
gen met schilderstukken, die, minuti
eus geschilderd als ze zijn, lijken op
miniaturen. Er hangt een anekdote
van de Antwerpenaar Frans Francken
II, eveneens geïnspireerd op de Griek
Apelles, die van een schoenlapper wel
kritiek duldde op door hem geschil
derde schoenen, maar niet op de
vorm van het been. Er is hét anonie
me ,,Zeuxis schildert Helena" even
eens op een antieke anekdote geïnspi
reerd. Om Helena te schilderen nam
Zeuxis van de vijf mooiste meisjes
uit Kroton de mooiste onderdelen en
schilderde zo een geïdealiseerde Hele
na. De Zeuxis uit plm. 1600 doet dit
ook. alleen zijn de vijf meisjes kuis
gekleed. Boven het schilderij is de an
nunciatie geschilderd. Men is er nog
steeds niet achter wat deze binding
wereld-hemel te betekenen heeft.
U'R IS NOG een genre, waarop we
de aandacht willen vestigen, dat na
melijk waarbij men kennis maakt met
de vroegere tekengenootschappen, de
voorlopers der tegenwoordige acade
mies. Adriaan de Lelie en Michael
Sweerts leveren er o.m. voorbeelden
van.
De expositie is slechts kort in Delft:
25 januari gaat zij naar Antwerpen.
Men behoeft niet door het thema ge
boeid te zijn om toch deze luisterrijke
tentoonstelling te willen bezoeken. Na
het bovenstaande zal men willen aan
nemen, dat we ons ontslagen achten
van de taak, deze schilderijengalerij
in het Prinsenhof aan te bevelen.
JAC. MARTENS
De Vlaming Alfred Stevens maak
te deze romantische studie van
zijn atelier en zichzelf. Met zijn
model bespreekt hij de val van het
kostuum. Tegen de achtergrond
een Brueghellandschapde volks
telling te Bethlehem.
"VTUSEUM HET PRINSENHOF in Delft heeft tot 24 januari een expositie vat
schilderijen bijeengebracht, waarbij het niet a priori ging om de schil
derkunstige kwaliteiten. Evenmin ging het om een tijdperk, want de
expositie loopt vanaf Jan van Eyck tot Van Gogh; zij beslaat dus meerdere
eeuwen. Het ging er evenmin om bepaalde corypheeën naar voren te
brengen, zo zij er hangen (en zij hangen er bij tientallen) is dat omdat een
van hun werken paste in de opzet: de schilder te tonen en het milieu,
waarin hij werkte. Het resultaat werd een expositie van ongeëvenaarde
schoonheid, van verblindende schoonheid, zo men wil. Men is geneigd voor
wat Nederland betreft, deze tentoonstelling de expositie van het jaar te
noemen.
DE OPGAVE, die de museumdirectie
zich stelde moet moeilijk genoeg te
realiseren zijn geweest. Maanden van
research zullen eraan voorafgegaan
zijn vóór men gereed was met het ver
zamelen van de nodige gegevens. Het
resultaat van deze moeilijke voor-ar
beid is meer dan beloond: men heeft
kans gezien een aantal schilderijen bij
een te brengen van Vlaamse en Ne
derlandse meesters in een hoeveelheid,
die verbijsterend is.
Prinsenhofs directie heeft hier een
stuk cultuur-historie bijeengebracht,
dat is herleid tot de figuren, die de
tijd, waarin zij leefden, uitbeeldden.
Het is in dit verband misschien be
ter te spreken van een inzicht dan
een overzicht. Het ging erom de
schilder door de eeuwen heen te laten
zien al of niet in samenhang met zijn
werkplaats. Het resultaat is onver
gelijkelijk schoon; deze expositie is
een van de rijkste, die wij de laatste
jaren zagen.
Schilderen is atelierkunst gebleven
tot het moment, waarop Monet voor
het eerst met de ezel naar buiten trok.
Tot dan werden landschappen welis
waar buiten in schets gebracht, maar
de uitwerking geschiedde tussen, de
vier wanden van de werkplaats. De
reden ligt voor de hand: verven werden
door de schilder-zelf gemaakt; het
wrijven en malen gebeurde op het ate
lier. Pas toen de techniek het niet
meer noodzakelijk maakte dat de
schilder-zelf de kleurstof mengde,
kwam gaandeweg de veldezel in ge
bruik. Tot dan speelde zich het pic
turale leven hoofdzakelijk op het ate
lier af, waarbij men nog niet moet
denken aan ruimten met speciale licht
val.
Ook de status van de kunstenaar is
per periode anders. In de Middel
eeuwen is hij de ambachtsman, veel
al ondergeschikt beschouwd aan de
opdrachtgever, die (zoals bijvoorbeeld
op altaarstukken) zeer uitvoerig wordt
uitgebeeld. Langzamerhand ziet men
ook de schilder (dikwijls ergens ver
scholen) op het stuk staan. Zijn aan
wezigheid op het doek was zoveel als
een signatuur. Men moet daaruit con
cluderen, dat de waardering voor de
schilder dan anders wordt en in sa
menhang daarmee voor de mens in
het algemeen. Het is de renaissance,
die de persoonlijkheid ontdekt en daar
mee het begin van de menselijke vrij
heid. Het zal nog wel even duren voor
de schilders op één lijn komen te
staan met bijvoorbeeld poëten, maar
het begin van hun erkenning is er.
Die erkenning is er al volop wan
neer vanaf de 17e eeuw gaandeweg
de academies opkomen. Zij zijn per
soonlijke liefhebberijen, soms van de
schilders zelf, soms van rijke regenten
en kooplieden. Ontdekkingstochten en
nieuwe kennis hebben de wereld rui
mer gemaakt; de mens wil leren, om
dat hij zijn vanzelfsprekende stabiliteit
verliest. De belangstelling voor de
kunst brengt de behoefte mee om te
verzamelen. Deze verzamelingen bete
kenen het begin van de museums. Men
richt geleerde genootschappen op,
waar ook de kunst onderwerp van dis
cussie is. Het wordt mode zich als
leek met tekenen en schilderen bezig
te houden: er ontstaan tekengenoo*-
schappen.
Rembrandt en de anderen van zijn
tijd deden het anders. Zij werkten via
het „leerlingenstelsel". Zij accepteer
den begaafde jongelui in hun werk
plaatsen en leerden hun het „vak".
jQEZE ONTWIKKELING is thans te
zien in het Delftse Prinsenhof. Maar
er is meer. Behalve deze genre-stuk-
ken hangen hier tientallen zelfportret
ten van de allergrootsten bijeen, en
keurcollectie, die men waarschijnlijk
nooit meer bijeen zal zien.
Men zal moeilijk een grote naam
kunnen noemen, die hier niet aanwe
zig is, maar waarschijnlijk zal men
wel nieuwe namen ontdekken tussen
de 158 werken, die aangevuld worden
met grafiek (dertien stuks, waaronder
vier Rembrandt-etsen) en afgesloten
worden met boekwerken en enkele cu
riosa.
De expositie begint met de Middel
eeuwer Jan van Eijck, zij eindigt met
het groene zelfportret van Van Gogh.
Daartussen liggen de tientallen uit
Zuid- en Noord-Nederland, die boven
hun periode uit zijn blijven leven tot
in onze dagen en deze plaats nooit
meer behoeven af te staan.
We zullen toch enkele van die na
men moeten noemen om althans enig
idee te geven van de rijke variatie,
die op de Prinsenhof bijeen is ge
bracht.
Jan van Eijck dus en Rembrandt.
Maar ook Lucas van Leijden, Rubens
en de Hulstenaar Cornelis de Vos. Jor
daans, Antoon van Dijck, Adriaan Brou
wer, Van Ostade, Frans Hals, Jan
Steen, Vermeer, Troostwijk Henri
de Braekeleer, Breitner en Mauve.
Maar tussen die namen zitten nog
tientallen anderen: Matthijs Maris,
Leijs, Cornelis Troost, Michael
Sweerts. Het is een greep: de volledige
lijst zou eentonig worden.
ALLICHT dat men op een dergelijke
tentoonstelling probeert te achter
halen wat zich achter de zelf-geschil-
derde gezichten kan hebben afge
speeld. Er is het energieke maar wat
raadselachtige gezicht van Margaretha
van Eijck, het gebiedende van Pieter
Coecke van Aelst. Anthonie Mor van
Dashorst treft (ook al door de attri
buten) door zijn arrogantie. Als hof
schilder van Philips II heeft hij iets
overgenomen van de Spaanse grandez
za. Er is het „gearriveerde" zelfpor
tret van Rubens als van de man, die
in het leven wèl is geslaagd en het
portret van Jan Davidsz. de Heem,
dat in zijn rust ook iets van „afstand
nemen" suggereert.
Daar is het hoogmoedige gezicht van
Barent Fabritius, het afwachtende
van Samuel van Hoogstraten en het
Het gearriveerdezelfportret van
Peter Paul Rubens; een man, wie
het in het leven ivèl is gegaan. Zo
wel artistiek als maatschappelijk
is hij geslaagd. Zijn blik lijkt hoog
hartig, maar er zit ook iets in van
de man, die vermoeid is van het
najagen van de wereld.
JJE SCHRIJFSTER Marga Minco,
echtgenote van de dichter en
vertaler Bert Voeten, zal voor de
meeste lezers geen onbekende zijn.
Wie haar prachtig bundeltje schetsen
„Het bittere kruid" gelezen heeft,
weet, dat zij in Breda gewoond heeft
en dat zij in de oorlogsjaren veel
leed heeft meegemaakt. Met korte
verhalen debuteerde zij in het humo
ristisch tijdschrift „Mandril". Na haar
bekroonde en in vele talen overge
zette eerste bundel verscheen een
tweede onder de titel „De andere
kant." Haar eerste kinderboek heette
„Kijk 'ns in de la", terwijl een kleine
roman van haar op komst is.
Tussen de bedrijven door heeft zij
kans gezien een aantal „Moderne jood
se verhalen" te verzamelen, die in een
lijvige paperback door Polak en Van
Gennep te Amsterdam zijn uitgegeven
Zij laat aan de bloemlezing een uit
voerige en instructieve inleiding voor
af gaan. Dat zij van kindsbeen af met
joodse verhalen vertrouwd is blijkt uit
een passage als deze:
Ik denk aan de jeugdbijeen-
komsten in het lokaal achter de
Bredase synagoge, een donker
vertrek met bruin leren behang
en houten lambrizeringen, ivaar
wij op chanoeka-feesten aan een
tafel met veel snoep en in zilver
papier gewikkelde mandarijntjes
voor ons luisterden naar mijn va
der. Hij stondin zijn kwaliteit
van parnas, achter een katheder
en vertelde ons verhalen. De
meeste kende ik al van thuis
maar hij vernieuwde ze, hij breid
de ze uit, vlocht er witzen door
heen en zorgde vaak voor een
pointe die mij volkomen verraste.
Isaak Babel beschouwt zij als de
/ernieuwer van het joodse verhaal en
om die reden laat ze hem de bundel
openen. Zijn jeugdherinneringen „In
het souterrain" kenden we al uit de
verzameling „Verhalen", die Charles
B. Timmer samenstelde.
De overige tien verhalen zijn even
eens van hoge kwaliteit en stuk voor
stuk het lezen waard. De erepalm zou
den we willen uitreiken aan Philip Roth
met zijn „Epstein", een humoristische
vertelling over de gevolgen van een
huiduitslag. Zij is in een heerlijk luch
tige stijl geschreven en doet met ver
langen uitzien naar de bundel „Vaar
wel, Columbus", waar ze deel van uit
maakt.
Dijzonder geboeid heeft ons ook
„Het feestje" van Aharon Meged,
dat volgens een origineel procédé
geschreven is. Nooit zagen we de el
lende van een eenbenige zo knap en
zo schrijnend getekend als in deze
schets. Naast Babel plaatst Marga
Minco de iets jongere Isaak Bashevis
Singer Zij noemt hem de laatste be
langrijke in het Jiddisch schrijvende
auteur. Zijn „In het armenhuis", de
spannende geschiedenis van een Poolse
publieke vrouw,is voortreffelijk van dia
loog en typering. Op hoog niveau staat
ook „Heb medelijden" van Bernard Ma-
lamud uit de bundel „The Magie Bar
rel". die binnenkort in een Nederland
se vertaling zal uitkomen.
Van Irwin Shaw, internationaal be
kend om zijn roman Young Lions",
is het verhaal „Een daad van vertrou
wen". waaruit nog eens blijkt, dat men
overal ter wereld jodenvervolging kent.
"Toto" van Arnold Wesker is ontleend
aan zijn boek „Modern Jewish Sto
ries". welke titel Marga Minco wel
licht geinspireerd heeft tot de hare!
Het verhaal is in deze tijd van voet
balpools hoogst actueel- Evenals in en
kele andere verhalen is er een brief
in opgenomen, wat er op zou kunnen
wijzen, dat speciaal joodse schrijvers
over epistolaire talenten beschikken.
Het is een. onderzoek waard. In „Een
heel brood" van Shmuel Yosef Agnon
zijn brieven zelfs het belangrijkste the
ma, waar alles om draait.
Yigal Mossinsohns „Polka" geeft iets
weer uit het leven in een kibboets Het
onderwerp is een dramatische drie
hoeksverhouding, wat conventioneel,
maar toch zeer boeiend verteld.
Moemen we nog „Een rol canvas"
van Benjamin Tammuz, waarin
we kennis maken met de grootse
figuur van Pesach Katz en diens een
zame strijd tegen de vijanden van het
joodse volk. Ten slotte is er nog een
navrant oorlogsverhaal van S. Yizhar,
een hoofdstuk uit de eerste roman van
deze gewezen kapitein van het Iraëli-
sche leger.
De meeste van deze elf verhalen zijn
door M. Coutinho vertaald en wel in
uitstekend Nederlands Bio- en biblio
grafische gegevens zijn toegevoegd. We
missen hier en daar een woordverkla
ring; niet alle lezers zullen met het
joods idioom vertrouwd zijn. Dit mag
echter niemand beletten zich deze hoog
staande en rijk geschakeerde serie ver
halen aan te schaffen.
WILLEM v. d- VELDEI
1