In museum Het Prinsenhof te Delft: DE SCHILDER IN ZIJN WERELD Georges Brassens WORDT GEÏNSPIREERD DOOR NIEUW GEVOEL Marga Minco verzamelde „Moderne joodse verhalen" T 80-82 mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen Dertien exposities in boekhandel te Hulst A alle typen 6 volt vum» 5,-. 12 volt vanaf f 7*^-. mden schriftelijke garan- tlefoon 04162-476. goede gebr. auto's met ge garantie. Inruil en ering. Garage v. Kaam Zoom, tel. 01640-4775. utohandel biedt aan: Fi- '61 kleur wit, Fiat 500 ur blauw, Fiat 500 Bian- '62 Fiat 500 '58. Goggo- sport '59, Goggomobil iruilen, financ. mogelijk kenweg 67b, Breda, tel. pi. Porsche wielen passen V. lóópt dan harder f 75,- r zonder motor f 175,- en cil. 85 km f 30,-. Zalm- Hank. is de nieuwjaar bieden aan, een speciale collec- tomobielen, w.o. Fiat 2300 enault Major '64, 5000 gelopen, nieuwe Peugeot at sport 1962 36-000 km >n; Fiat 1100 Neckar '63; 'iat 500 '62, '58; Renault line '60; Opel Rekord 1700 pel Rekord '59, '57, '55; Caravan '59, '55*. D.K.W. '62: Wolsley '62; Fond '62; Ford Consul 315 'ord Zephyr '59; Ford is 15M '57; Ford Taunus near, '59, '57, '56; Ford is Transit bestel. '61; V. Luxe '59; Morris Mi- estel '60. Ook hebben wij nruilers staan, die voor aannemelijk bod van de kunnen. Inruil en financ. ijk.Wij zijn de feestdagen id. Autohandel Toon Gij- v-h. Vestkant 125, than^ 103, Pr'hage, Breda, tel. collies, kleur rood-bruin- Cennel v.d. Koelestraat te Sastel. tel. 01651-207. oop aangeb. mooi pin. e. P. Koen, Kaaistraat 21, ibosch, tel. 2531. 2N rtarieven verhuur zon- hauffeur. Personenauto's, w. en busjes. Autobedrijf Breda, Ginnekenweg I. 42333. X vjaarsmaandag grote kal en hazenschieting bij J. Hulst. Beg. 3 uur. X ;ing op zon. 3 jan. bij S. naert, Hulst. Inl. 3,10 te- ,50, Beg. 3 uur. uw verzekeringen en fl- inl. G. Nijhof, G. Gezel- 127, Bergen op Zoom. •denschieting op zon. 3 ij A. de Bakker, Kemse- al. Aanv. 3 uur. itentoonstelling zon. 3 ij J. v. Helsland, Hulst :fh. G. Nïjs, H. Everaert, Witte, van 10 2 uur. prijskaarting zon. 3 jan. Leeraert - Nijs. Hulst. ,30 uur. DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 2 JANUARI 1965 Anthonie Mor van Dashorst, een Nederlander in 1577 gestorven en leerling van Jan van Score!' Hij is geruime tijd aan het Spaanse hof werkzaam geweest bij o.m. Granvelle en Philips II. Iets van de Spaatise trots is in dit zelf portret terug te vinden. Op het papier, dat op het linnen is ge prikt, staat O.m. in het Grieks te lezen: „Mor staat hier afgebeeld. Wacht nog even en hij spreekt". vergeestelijkte gezicht van Jan van Huysum, die meer van een geleerde weg heeft. Mer ervaart Breitner en Mauve in een lichtelijk arrogante po se, een zelfverzekerdheid, die niet tot hun wezen schijnt te horen en daar is (om een einde aan de reeks te maken) het gekwelde gezicht van Van Gogh. Tevoren is men dan reeds langs diverse zelfportretten van Rem brandt gegaan die zijn psyche uit beelden in diverse stadia van zijn le ven. PjAARMEE is deze tentoonstelling niet uitgeput. Want dan~zijn er nog de genrestukken, die een idee geven hoe de schilder werkte en leefde. In dit verband zijn ons twee schilderijen zéér bijzonder bijgebleven: een van Jan Steen ,,De tekenles", een van de Belg Alfred Stevens „Het atelier". Het laatste spiegelt onbevangen roman- (Van onze correspondent) PARIJS - R IS HEEL wat geschreven over de mythe Brassens. In de geschiedenis van de tegenwoordige, door ontelbare „yé-yé's" overrompelde music- hall zoekt men tevergeefs naar een artiest, die zo los staat van de door snee-artiest als Georges Brassens. Ofschoon hij geregeld in contact treedt met de gezeten burgerij en met in werkelijkheid of in schijn verburgerlijkte menigten, blijft Brassens een „anarchist", een „libertair" en een individualist met een scherp ge tekende personaliteit, die zijn opstand zingt tegen het conformisme van de, door een zekere schijnheiligheid lamgelegde, „bonnes ames". „Les braves gens n'aiment pas que L'on suive une autre route qu'eux" zo zingt hij in een van zijn chansons. „Dit was vroeger waar" zo zei ons Brassens, toen wij hem onlangs ont moetten in de Pyreneeën, „en het is nu, in onze tijd, nog even waar!" TN DE WERELD van het schouwspel is •"■Georges Brassens vooral „een gezicht", „een gelaat". Het zilver, dat zich lang zaamaan gestrengeld heeft door zijn ha ren en door zijn brede snor, verraadt misschien dat de artiest reeds de herfst is ingegaan. Zijn blik is echter leven dig gebleven, vol goedheid en warmte. Op zijn, door de tournees vermoeide, gelaat tekent zich van tijd tot tijd een zonnige glimlach, welke echt goed doet aan hen die naar hem luisteren. Als men hem vraagt, wat hij denkt van zijn publiek en of, volgens hem dit pu bliek geëvolueerd is sinds het begin van zijn chansonnierscarrière nu tien jaar geleden, antwoordt hij: ,,Door mij geregeld te horen, is het publiek aan mij gewend geraakt. Het is langzaam binnengetreden in mijn wereld, welke trouwens niet zo heel veel anders is dan die, waarin wij allemaal leven. In het begin plaatste het publiek mij in een aparte wereld, denkelijk vanwege mijn houding op het toneel, mijn stem, mijn interpretatiemanier, mijn eigen muziekstijl. In werkelijkheid is de we reld van mijn chansons helemaal tra ditioneel. De meeste mensen, als zij hun indrukken of hun emoties weergeven, doen dit ongeveer zoals ik. In het begin waren de mensen ook niet gewend aan mijn terminologieMisschien is zij wat „gekuister" dan een paar jaren ge leden!" Een jaar of zes-zeven terug was Bras sens a la mode bij. de jongeren. Zij hielden van hem zoais zij vandaag van de „yé-yé's" in waarheid of in schijn houden. Zoals zij vandaag „besmet" zijn door de ,,yé-yé", waren er velen in die tijd besmet door de Brassenschan- sons, waarvan zij hielden uit een zekere ,,nabootsingssympathie": aldus was de mode, zij volgden de „copains". „In het algemeen richten mijn chansons zich tot een rijp publiek", aldus Georges Bras sens, „een publiek van boven de 20, dat enigszins sceptisch tegenover het leven staat; overigens oppervlakkige scep tici, mensen, die de brand beginnen te steken in wat zij vroeger aanbaden. Mijn onderwerpen betreffen nog niet de jongeren, nog niet, wel binnenkort. Daarom zijn er heel wat jongeren, die niet houden van mijn chansons. Voor mijn publiek en niet voor dat van an dere chansonniers heb ik o.a. „Auprès de mon arbre" gemaakt, en „Oncle Ar chibald", „La mauvaise réputation", „Le Fossoyeur", „Le Testament". pLKE AVOND HERHAALT zich mo- menteel dezelfde scène in het Pa- rijse Bobrno-theater, dat Georges Bras sens gekozen heeft voor zijn ,,rentrée parisienne", welke drie maanden zal duren. Als Brassens het toneel opkomt, glimlacht hij naar de mensen in de zaal. Alvorens zijn voet te zetten op een stoel, voor de microfoon, om op zijn gitaar de eentonige BrassensmeJodie te tokkelen, loopt hij een paar malen, steeds onder een daverend applaus, over het toneel. Sinds drie jaren had Brassens niet meer in Parijs gezongen. De Brassens- fans zijn blij eindelijk weer eens te kun nen luisteren naar hun idool. Uiterlijk is hij dezelfde Brassens als drie jaren geleden: eenvoudig gekleed, met nog dezelfde, lange krulharen in de hals en dezelfde, dikke snor. Alleen is hij veel magerder geworden, een gevolg van de nierziekte, waaraan hij sinds 1962 lijdt. Als hij de zaal inkijkt, ontdekken de mensen in zijn ogen een glimp, welke goedheid weerspiegelt. Gedurende de drie jaren dat het Parijse publiek Bras sens miste, heeft deze heel wat pijnlijke beproevingen doorstaan. Deze beproe vingen hebben de artiest en zijn nieuwe chansons diep gemarkeerd. Zoals vroeger is ook nu nog de dood de compagnon van de zingende Bras sens, de knekelman, waarover al gek scherend gepraat wordt. Maar men voelt, dat Georges Brassens nu door een nieuw gevoel geïnspireerd wordt: de veroudering. Als men aandachtig luis tert, ontwaart men door de ruwe spot heen de stem van de aankomende oude man. Zijn „ondeugende" chansons, wel ke een voornaam deel uitmaken van elk zijner recitals, lijken nu misplaatst. Zij zouden misschien heel anders klinken, komende van een 18- of 20-jarige, maai de zaal ingestuurd door de Brassens- van-vandaag lijken zij grotesk. QNLANGS WERDEN de dichterlijke chansons van Georges Brassens ge publiceerd in de collectie „Poètes d'Aujourd'hui" (Dichters van Van daag). Brassens heeft zich gehumani seerd. Zoals voorheen bezingt hij de vriendschap, maar op een andere toon dan vroeger. In de woorden van zijn laatste chansons ontdekt men een ze kere tederheid (in „Les copains" en in „Le mouton de Panurge"), een gevoel van vergevensgezindheid (in „Les deux oncles"), of een gevoel van medelijden (in „La Tondue"). Het publiek, dat naar Georges Brassens luistert en dat van hem houdt, voelt nu, dat hij ook wer kelijk van zijn publiek houdt. Zeker, Brassens blijft de zingende dichter van „ontuchtige" taferelen. Aan zijn militante non-conformisme is hij verplicht om in de chansonwereld de chansonnier-met-de-slechte-reputatie te blijven en de „slechte kant" van zijn groot talent zal deze dichter-zanger, die in het gewone leven steeds goed gehu meurd is, ondanks de folterende pijn van zijn nierstenen, zeker nog een tijd behouden. Maar hieraan dankt hij dan ook een groot deel van zijn beroemd heid! Dank zij deze beroemdheid wor den aan het Brassensminnende publiek, jaarlijks meer dan 500.000 Brassenspla- ten verkocht'. Boekhandel Van Geyt in de Steen straat te Hulst heeft ook voor-1965 een aantal tentoonstellingen gepland. Het is een initiatief, dat alle mogelijke lof toe komt. Het is vrijwel uitgesloten dat kleinere gemeenschappen voortdurend kennis maken met culturele manifesta ties op een bepaald peil, des te meer is het te prijzen dat een particulier zich deze zaak aantrekt en daarbij kans ziet niet minder dan dertien exposities in te richten, die bovendien ieder voor zich allure hebben. De te verwachten tentoonstellingen zijn de volgende: tot 5 jan: Herman Berserik, grafiek, tempera's; 8-26 jan,: Lode Bosmans, schilderijen; Cees Bolding, aquarellen; 5-23 feb.: K. J. v. d. Heuvel, schil derijen; 5-23 mrt: Jaap Min, schil derijen, aquarellen; Niel Steenbergen, klein-plastiek: 2-20 april: Meike Sund, schilderijen; Mathijs Overmans, schil derijen; 24 april-11 mei: Co Westerik, grafiek: Nic Jonk, klein-plastiek; 15 mei-2 juni: Mr. J. C. v. Schagen, mono type's: 5-23 juni: Jeltje Ratsma, teke ningen, schilderijen: Volkert v. d. Wil ligen. idem; Kedi v. d. Willigen, idem; 2 juli-31 aug.: Verkoop-tentoonstelling van oude kaarten en gravures van Zee land en Vlaanderen; 3-26 sept: Staf van Elzen, schilderijen; 1-19 okt.: Harry van Kruiningen, grafiek, tekeningen; 27 okt.-17 nov.: Kees Verwey, schilderijen, aquarellen; Charlotte van Pallandt, klein-plastiek; 10 dec.-4 jan. 1966: Ru van Rossum, grafiek, kleur-etsen. Van Jan Steen is deze atelierstudie te zien: prachtig van kleur en in tiem van sfeer. tiek. het eerste onverstoorde innig heid. Willem van Haecht, een van Rubens' leerlingen, hangt op het Prinsenhof met „Het atelier van Apelles", een al- legerie op de antieken geïnspireerd, maar gesitueerd in de eigen tijd: een weidse zaal tot aan de nok volgehan gen met schilderstukken, die, minuti eus geschilderd als ze zijn, lijken op miniaturen. Er hangt een anekdote van de Antwerpenaar Frans Francken II, eveneens geïnspireerd op de Griek Apelles, die van een schoenlapper wel kritiek duldde op door hem geschil derde schoenen, maar niet op de vorm van het been. Er is hét anonie me ,,Zeuxis schildert Helena" even eens op een antieke anekdote geïnspi reerd. Om Helena te schilderen nam Zeuxis van de vijf mooiste meisjes uit Kroton de mooiste onderdelen en schilderde zo een geïdealiseerde Hele na. De Zeuxis uit plm. 1600 doet dit ook. alleen zijn de vijf meisjes kuis gekleed. Boven het schilderij is de an nunciatie geschilderd. Men is er nog steeds niet achter wat deze binding wereld-hemel te betekenen heeft. U'R IS NOG een genre, waarop we de aandacht willen vestigen, dat na melijk waarbij men kennis maakt met de vroegere tekengenootschappen, de voorlopers der tegenwoordige acade mies. Adriaan de Lelie en Michael Sweerts leveren er o.m. voorbeelden van. De expositie is slechts kort in Delft: 25 januari gaat zij naar Antwerpen. Men behoeft niet door het thema ge boeid te zijn om toch deze luisterrijke tentoonstelling te willen bezoeken. Na het bovenstaande zal men willen aan nemen, dat we ons ontslagen achten van de taak, deze schilderijengalerij in het Prinsenhof aan te bevelen. JAC. MARTENS De Vlaming Alfred Stevens maak te deze romantische studie van zijn atelier en zichzelf. Met zijn model bespreekt hij de val van het kostuum. Tegen de achtergrond een Brueghellandschapde volks telling te Bethlehem. "VTUSEUM HET PRINSENHOF in Delft heeft tot 24 januari een expositie vat schilderijen bijeengebracht, waarbij het niet a priori ging om de schil derkunstige kwaliteiten. Evenmin ging het om een tijdperk, want de expositie loopt vanaf Jan van Eyck tot Van Gogh; zij beslaat dus meerdere eeuwen. Het ging er evenmin om bepaalde corypheeën naar voren te brengen, zo zij er hangen (en zij hangen er bij tientallen) is dat omdat een van hun werken paste in de opzet: de schilder te tonen en het milieu, waarin hij werkte. Het resultaat werd een expositie van ongeëvenaarde schoonheid, van verblindende schoonheid, zo men wil. Men is geneigd voor wat Nederland betreft, deze tentoonstelling de expositie van het jaar te noemen. DE OPGAVE, die de museumdirectie zich stelde moet moeilijk genoeg te realiseren zijn geweest. Maanden van research zullen eraan voorafgegaan zijn vóór men gereed was met het ver zamelen van de nodige gegevens. Het resultaat van deze moeilijke voor-ar beid is meer dan beloond: men heeft kans gezien een aantal schilderijen bij een te brengen van Vlaamse en Ne derlandse meesters in een hoeveelheid, die verbijsterend is. Prinsenhofs directie heeft hier een stuk cultuur-historie bijeengebracht, dat is herleid tot de figuren, die de tijd, waarin zij leefden, uitbeeldden. Het is in dit verband misschien be ter te spreken van een inzicht dan een overzicht. Het ging erom de schilder door de eeuwen heen te laten zien al of niet in samenhang met zijn werkplaats. Het resultaat is onver gelijkelijk schoon; deze expositie is een van de rijkste, die wij de laatste jaren zagen. Schilderen is atelierkunst gebleven tot het moment, waarop Monet voor het eerst met de ezel naar buiten trok. Tot dan werden landschappen welis waar buiten in schets gebracht, maar de uitwerking geschiedde tussen, de vier wanden van de werkplaats. De reden ligt voor de hand: verven werden door de schilder-zelf gemaakt; het wrijven en malen gebeurde op het ate lier. Pas toen de techniek het niet meer noodzakelijk maakte dat de schilder-zelf de kleurstof mengde, kwam gaandeweg de veldezel in ge bruik. Tot dan speelde zich het pic turale leven hoofdzakelijk op het ate lier af, waarbij men nog niet moet denken aan ruimten met speciale licht val. Ook de status van de kunstenaar is per periode anders. In de Middel eeuwen is hij de ambachtsman, veel al ondergeschikt beschouwd aan de opdrachtgever, die (zoals bijvoorbeeld op altaarstukken) zeer uitvoerig wordt uitgebeeld. Langzamerhand ziet men ook de schilder (dikwijls ergens ver scholen) op het stuk staan. Zijn aan wezigheid op het doek was zoveel als een signatuur. Men moet daaruit con cluderen, dat de waardering voor de schilder dan anders wordt en in sa menhang daarmee voor de mens in het algemeen. Het is de renaissance, die de persoonlijkheid ontdekt en daar mee het begin van de menselijke vrij heid. Het zal nog wel even duren voor de schilders op één lijn komen te staan met bijvoorbeeld poëten, maar het begin van hun erkenning is er. Die erkenning is er al volop wan neer vanaf de 17e eeuw gaandeweg de academies opkomen. Zij zijn per soonlijke liefhebberijen, soms van de schilders zelf, soms van rijke regenten en kooplieden. Ontdekkingstochten en nieuwe kennis hebben de wereld rui mer gemaakt; de mens wil leren, om dat hij zijn vanzelfsprekende stabiliteit verliest. De belangstelling voor de kunst brengt de behoefte mee om te verzamelen. Deze verzamelingen bete kenen het begin van de museums. Men richt geleerde genootschappen op, waar ook de kunst onderwerp van dis cussie is. Het wordt mode zich als leek met tekenen en schilderen bezig te houden: er ontstaan tekengenoo*- schappen. Rembrandt en de anderen van zijn tijd deden het anders. Zij werkten via het „leerlingenstelsel". Zij accepteer den begaafde jongelui in hun werk plaatsen en leerden hun het „vak". jQEZE ONTWIKKELING is thans te zien in het Delftse Prinsenhof. Maar er is meer. Behalve deze genre-stuk- ken hangen hier tientallen zelfportret ten van de allergrootsten bijeen, en keurcollectie, die men waarschijnlijk nooit meer bijeen zal zien. Men zal moeilijk een grote naam kunnen noemen, die hier niet aanwe zig is, maar waarschijnlijk zal men wel nieuwe namen ontdekken tussen de 158 werken, die aangevuld worden met grafiek (dertien stuks, waaronder vier Rembrandt-etsen) en afgesloten worden met boekwerken en enkele cu riosa. De expositie begint met de Middel eeuwer Jan van Eijck, zij eindigt met het groene zelfportret van Van Gogh. Daartussen liggen de tientallen uit Zuid- en Noord-Nederland, die boven hun periode uit zijn blijven leven tot in onze dagen en deze plaats nooit meer behoeven af te staan. We zullen toch enkele van die na men moeten noemen om althans enig idee te geven van de rijke variatie, die op de Prinsenhof bijeen is ge bracht. Jan van Eijck dus en Rembrandt. Maar ook Lucas van Leijden, Rubens en de Hulstenaar Cornelis de Vos. Jor daans, Antoon van Dijck, Adriaan Brou wer, Van Ostade, Frans Hals, Jan Steen, Vermeer, Troostwijk Henri de Braekeleer, Breitner en Mauve. Maar tussen die namen zitten nog tientallen anderen: Matthijs Maris, Leijs, Cornelis Troost, Michael Sweerts. Het is een greep: de volledige lijst zou eentonig worden. ALLICHT dat men op een dergelijke tentoonstelling probeert te achter halen wat zich achter de zelf-geschil- derde gezichten kan hebben afge speeld. Er is het energieke maar wat raadselachtige gezicht van Margaretha van Eijck, het gebiedende van Pieter Coecke van Aelst. Anthonie Mor van Dashorst treft (ook al door de attri buten) door zijn arrogantie. Als hof schilder van Philips II heeft hij iets overgenomen van de Spaanse grandez za. Er is het „gearriveerde" zelfpor tret van Rubens als van de man, die in het leven wèl is geslaagd en het portret van Jan Davidsz. de Heem, dat in zijn rust ook iets van „afstand nemen" suggereert. Daar is het hoogmoedige gezicht van Barent Fabritius, het afwachtende van Samuel van Hoogstraten en het Het gearriveerdezelfportret van Peter Paul Rubens; een man, wie het in het leven ivèl is gegaan. Zo wel artistiek als maatschappelijk is hij geslaagd. Zijn blik lijkt hoog hartig, maar er zit ook iets in van de man, die vermoeid is van het najagen van de wereld. JJE SCHRIJFSTER Marga Minco, echtgenote van de dichter en vertaler Bert Voeten, zal voor de meeste lezers geen onbekende zijn. Wie haar prachtig bundeltje schetsen „Het bittere kruid" gelezen heeft, weet, dat zij in Breda gewoond heeft en dat zij in de oorlogsjaren veel leed heeft meegemaakt. Met korte verhalen debuteerde zij in het humo ristisch tijdschrift „Mandril". Na haar bekroonde en in vele talen overge zette eerste bundel verscheen een tweede onder de titel „De andere kant." Haar eerste kinderboek heette „Kijk 'ns in de la", terwijl een kleine roman van haar op komst is. Tussen de bedrijven door heeft zij kans gezien een aantal „Moderne jood se verhalen" te verzamelen, die in een lijvige paperback door Polak en Van Gennep te Amsterdam zijn uitgegeven Zij laat aan de bloemlezing een uit voerige en instructieve inleiding voor af gaan. Dat zij van kindsbeen af met joodse verhalen vertrouwd is blijkt uit een passage als deze: Ik denk aan de jeugdbijeen- komsten in het lokaal achter de Bredase synagoge, een donker vertrek met bruin leren behang en houten lambrizeringen, ivaar wij op chanoeka-feesten aan een tafel met veel snoep en in zilver papier gewikkelde mandarijntjes voor ons luisterden naar mijn va der. Hij stondin zijn kwaliteit van parnas, achter een katheder en vertelde ons verhalen. De meeste kende ik al van thuis maar hij vernieuwde ze, hij breid de ze uit, vlocht er witzen door heen en zorgde vaak voor een pointe die mij volkomen verraste. Isaak Babel beschouwt zij als de /ernieuwer van het joodse verhaal en om die reden laat ze hem de bundel openen. Zijn jeugdherinneringen „In het souterrain" kenden we al uit de verzameling „Verhalen", die Charles B. Timmer samenstelde. De overige tien verhalen zijn even eens van hoge kwaliteit en stuk voor stuk het lezen waard. De erepalm zou den we willen uitreiken aan Philip Roth met zijn „Epstein", een humoristische vertelling over de gevolgen van een huiduitslag. Zij is in een heerlijk luch tige stijl geschreven en doet met ver langen uitzien naar de bundel „Vaar wel, Columbus", waar ze deel van uit maakt. Dijzonder geboeid heeft ons ook „Het feestje" van Aharon Meged, dat volgens een origineel procédé geschreven is. Nooit zagen we de el lende van een eenbenige zo knap en zo schrijnend getekend als in deze schets. Naast Babel plaatst Marga Minco de iets jongere Isaak Bashevis Singer Zij noemt hem de laatste be langrijke in het Jiddisch schrijvende auteur. Zijn „In het armenhuis", de spannende geschiedenis van een Poolse publieke vrouw,is voortreffelijk van dia loog en typering. Op hoog niveau staat ook „Heb medelijden" van Bernard Ma- lamud uit de bundel „The Magie Bar rel". die binnenkort in een Nederland se vertaling zal uitkomen. Van Irwin Shaw, internationaal be kend om zijn roman Young Lions", is het verhaal „Een daad van vertrou wen". waaruit nog eens blijkt, dat men overal ter wereld jodenvervolging kent. "Toto" van Arnold Wesker is ontleend aan zijn boek „Modern Jewish Sto ries". welke titel Marga Minco wel licht geinspireerd heeft tot de hare! Het verhaal is in deze tijd van voet balpools hoogst actueel- Evenals in en kele andere verhalen is er een brief in opgenomen, wat er op zou kunnen wijzen, dat speciaal joodse schrijvers over epistolaire talenten beschikken. Het is een. onderzoek waard. In „Een heel brood" van Shmuel Yosef Agnon zijn brieven zelfs het belangrijkste the ma, waar alles om draait. Yigal Mossinsohns „Polka" geeft iets weer uit het leven in een kibboets Het onderwerp is een dramatische drie hoeksverhouding, wat conventioneel, maar toch zeer boeiend verteld. Moemen we nog „Een rol canvas" van Benjamin Tammuz, waarin we kennis maken met de grootse figuur van Pesach Katz en diens een zame strijd tegen de vijanden van het joodse volk. Ten slotte is er nog een navrant oorlogsverhaal van S. Yizhar, een hoofdstuk uit de eerste roman van deze gewezen kapitein van het Iraëli- sche leger. De meeste van deze elf verhalen zijn door M. Coutinho vertaald en wel in uitstekend Nederlands Bio- en biblio grafische gegevens zijn toegevoegd. We missen hier en daar een woordverkla ring; niet alle lezers zullen met het joods idioom vertrouwd zijn. Dit mag echter niemand beletten zich deze hoog staande en rijk geschakeerde serie ver halen aan te schaffen. WILLEM v. d- VELDEI 1

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1965 | | pagina 5