Oud worden is sterven
Nuttig voelen
KERSTBIJLAGE 1964 DAGBLAD DE STEM
NIJMEGEN. Dr. Joep Munnichs gaat ons voor naar zijn studeervertrek, dat op de
eerste verdieping van zijn woning aan de Driehuizerweg te Nijmegen is gelegen.
Terwijl wij achter hem aan de trap opgaan, valt ons oog op een schilderij, dat een
oude vrouw voorstelt. Ook in zijn werkkamer, waar boeken een groot deel van de
wanden bedekken, is het weer een schilderij, dat onze aandacht trekt. Het is een
in felle kleuren geschilderde afbeelding van een mens, die vragend zijn handen ten
hemel heft.
„Een jonge schilder, ik kan niet zo gauw op zijn naam komen heeft het
mij geschonken", zegt dr. Munnichs. „Ik kijk er graag naar, naar deze vragende
mens. Misschien tobt hij wel met het grote probleem van de dood, van de eindig
heid van de mens. Oud worden is sterven en de mens is pas dan geestelijk volwas
sen, wanneer hij geleerd heeft te leven met de dood."
De man die ons dit zegt, is geen grijsaard, die zelf door
zijn ouderdom al geconfronteerd is met zijn eindigheid. Juist
als wy met ons gesprek willen beginnen, komen Joep en
Geert, twee dreumesen in pyjama, pappie wel te rusten
zeggen. Zy zyn de oudsten van vier kinderen en vormen
met hun ouders 'us wel een heel jong gezin. Het is dan
ook een beetje verwonderlijk, dat deze 37-jarige dr. Mun
nichs zich zo intensief bezighoudt met het probleem van
de ouderdom. Hij is een van de weinigen, zo niet de enige
bejaardenpsycholoog van ons land. In mei van dit jaar pro
moveerde hy cum laude op een proefschrift over ouder
dom en eindigheid. Hij is wetenschappelijk medewerker bi)
de afdeling research van het Gemeenschappelijk Instituut
voor Toegepaste Psychologie in Nijmegen, is adviseur van
de Katholieke Vereniging van Bejaardentehuizen, bestuurs
lid van de Nederlandse Vereniging voor Gerontologie, enz.,
allemaal functies, die iets met ouderdom en ouder worden
te maken hebben. Een groot deel van zijn werk trouwens,
dat uit wetenschappelijke onderzoekingen bestaat, heeft
het een of ander bejaardenprobleem tot onderwerp, zoals
een onderzoek naar de situatie van oudere werknemers in
de industrie, naar de vraag welke bezigheid bejaarden
nog hebben; hoeveel bejaarden er verblijven in psychiatri
sche inrichtingen, hoe hun leefklimaat is in de Nederlandse
verpleegtehuizen. Men kan rustig zeggen, dat er in ons
land op het ogenblik niet veel gebeurt met betrekking tot
bejaardenzorg of dr. Munnichs weet ervan.
„Ja, hoe kom je ertoe om betrekkelijk
nog jong als psycholoog het probleem
van de ouderdom tot je levenswerk te
maken", zo herhaalt dr. Munnichs een
vraag van ons. „Ik ben er eigenljjk per
toeval toe gekomen. Ruim tien jaar ge
leden studeerde ik hier in Nijmegen psy
chologie. Een van mijn professoren, prof.
Prick, gaf mij de opdracht een scriptie
te schrijven over de seniele dementie. Zo
stootte ik op de ouderdom. Korte tijd
later gaf een andere professor, de te
vroeg overleden redemptorist prof. Pe
ters, die veel voor mij heeft betekend,
mij tot taak een scriptie te schrijven
over de filosofie van de dood. Over de
dood, of de eindigheid van de mens, ben
ik toen gaan nadenken. En al heel spoe
dig kwam ik tot de ontdekking, dat de
dood iets is, dat jonge mensen maar
weinig, doch ouderen des te meer aan
spreekt. Zij worden door hun ouderdom
eenvoudig met het probleem hunner ein
digheid geconfronteerd. Het onderwerp
had me aangegrepen en heeft me sinds
dien niet meer losgelaten. Na mijn studie
ben ik dan ook in deze richting verder
gaan werken en heb me er in be
kwaamd, dit des te meer, omdat prak
tisch niemand zich in ons land met de
Leren leven
met
psychologische kanten van het bejaar
denprobleem wetenschappelijk bezig
hield. Ik heb tien jaar geleden, toen ik
op verzoek van prof. Peters over de
dood begon te denken, nooit gedacht, dat
dit thema: ouderdom en dood, nog eens
tot een dissertatie zou leiden."
Ouderdom en dood. Het zijn twee be
grippen, die bij elkaar horen.
„Je zult nooit leren oude mensen te
begrijpen, wanneer je niet weet hoe zij
dit helpt weinig. Hun eenzaamheid is
pas opgeheven, wanneer zij een eindig
heidsbesef hebben gekregen, met andere
woorden, wanneer zij de dood hebben
aanvaard."
Hoe kan de jonge mens de oude hier
bij helpen? Dr. Munnichs behoeft niet
lang na te denken over het antwoord op
deze vraag.
„De jeugd moet anders gaan staan te
genover de ouderdom", zegt hij. „Ik heb
een enorme hekel aan het woord: be
jaardenzorg. Voor oude mensen behoeft
niet gezorgd te worden, in de zin, dat
je hun verantwoordelijkheid, zowel op
lichamelijk als op geestelijk gebied, van
hen overneemt. Er is een ouderdoms-
besef, dat zelfs de jeugd dient te heb
ben, het besef n.l., dat de ouderdom
evenzeer bij het leven hoort als de
jeugd. Dit houdt in, dat de hele samen
leving zich op een heel andere manier
moet bezighouden met de oudere mens
als dit op het ogenblik gebeurt. Er moet
veel inventiteit aan het probleem be
steed worden.
Met hun een ouderdomspensioen te
geven en hen in een rusthuis op te
bergen, zijn we er niet. A propos, rust
huizen! Ik heb aan dat woord een gro
te hekel. Rusthuizen zijn de pest! Rust
roest, zegt het spreekwoord. Dit geldt
voor iedereen, maar voor oude men
sen dubbel.
Ziet u die boekenkast daar? Die heeft
een oud timmermannetje voor mij ge
maakt. Toen ik hem vroeg, of hij die
voor mij maken wilde, zei hij: ik zal er
eens over denken. Toen begon hij er
eigenlijk al aan te werken. Na enige
weken kwam hij bij me en zei: ik doe
het. Voordat ik die kast hier op mijn
werkkamer had staan, heeft het nog een
tijd geduurd, maar wat doet dat er toe!
De grote waarde van de taak is, dat de
man een nieuw levensperspectief heeft
gevonden. Al is het maar dat de bejaar
de zich 's morgens voorneemt een plank
je door te zagen, ook al komt het er in
de loop van die dag door bepaalde om
standigheden niet van, dan heeft een
dergelijke taak toch zin.
Tenslotte heeft mijn onderzoek te ver-
de dood
tegenover hun dood staan", zegt dr.
Munnichs. „In mijn werk heb ik ten
minste gemerkt, dat de jeugd moeilijk
vat krijgt op de ouderdom. Van oude
mensen kennen wij enkele, meestal ne
gatieve kenmerken: ze zijn trager, ze
zijn niet meer zo toegankelijk, ja soms
wantrouwend ten opzichte van de jeugd.
Maar hoe zij, de oude mensen, werkelijk
zijn, weten we niet. Nu is er één ding,
dat zij gemeen hebben: voor hen is de
dood meer nabij dan voor jonge men
sen, want oud worden is sterven. Kijk,
dacht ik, misschien is dit wel de sleutel,
misschien moet je dit probleem wel be
studeren om de ouderdom te kunnen
begrijpen.
Het onderzoek naar de vraag hoe de
oude mens staat tegenover zijn eindig
heid, tegenover zijn dood, was niet ge
makkelijk", bekent dr. Munnichs. „Het
is geen thema voor onze moderne tijd,
want over de dood moet je niet praten,
Vroeger, vooral in de middeleeuwen,
was dat anders. Toen was de dood voor
de meeste mensen een vertrouwd iets,
iets waarmee zij bij wijze van spreken
elke dag werden geconfronteerd. Rond
om hen heen stierven mensen van alle
leeftijdsgroepen. De moderne mens kan
echter van zichzelf zeggen: als mij geen
ongeluk overkomt, zal ik wel tot mijn
zestigste of zeventigste blijven leven,
hetgeen te danken is aan het feit, dat
onze geneeskunde, die vooral een jeugd-
geneeskunde is, zo'n succes is geworden.
De gemiddelde leeftijd is daarom zo
hoog, omdat er minder jonge mensen
doodgaan. Vroeger, ik zei het u reeds,
was dat anders. Men hield rekening met
de dood en sprak er gemakkelijk over,
men stond er eerlijker en opener tegen
over. De moderne mens echter heeft de
dood onbenaderbaar gemaakt, heeft hem
maar al te gemakkelijk omgeven met
niet essentiële opvattingen, zoals bij
voorbeeld de religie er een mysterie van
heeft gemaakt. We hebben hierdoor ver
leerd met de dood te leven, de dood te
accepteren als een gewoon verschijnsel.
En nu," zo vervolgde dr. Munnichs,
„kom ik tot het kernprobleem, waarover
u met mij wilde spreken: de eenzaam
heid van de oude mens ondanks groeien
de zorg voor hem. Die eenzaamheid is
er. Ons land telt 1.200.000 bejaarden.
Naar mijn mening, die ik heb gekregen
aan de hand van mijn onderzoek, is een
derde hiervan nog niet klaar gekomen
met het probleem van de dood. Voor
velen is dit de grote tragiek van de ou
derdom. Zy kunnen niet voorbij aan het
probleem. Het dringt zich iedere dag
aan hen op, maar zij durven het niet
onder ogen te zien en verdringen het.
Maar met verdringen helpen zij het niet
de wereld uit. Het blijft bestaan en
kwelt hen soms des te meer. Je kunt
urenlang praten met deze mensen, hun
zo veel afleiding bezorgen, als je wilt,
staan gegeven, dat de levenshouding van
de bejaarde te kenmerken is als: „een
hernieuwd engagement in distantie", in
zover hij met de eindigheid was klaar
gekomen. Dit betekent, dat de oude
mens nog in alles geïnteresseerd kan
zijn. Hij kan enorm veel doen, maar dan
o.m. op een tragere wijze, ik zou haast
zeggen, zoals het hem uitkomt.
Onze hulp aan de bejaarden zou kun
nen bestaan uit het accepteren van dit
andere levenstempo. Er zijn honderden
werkjes, die door bejaarden gedaan kun
nen worden, zowel wat handenarbeid als
wat lichte administratie betreft. Wij zou
den onze fantasie eens moeten laten wer
ken om uit te vinden welke dat zijn.
In onze moderne samenleving zijn im
mers honderden dingen, die door nie
mand gedaan worden, en toch gedaan
moeten worden. Bejaarden zouden die
gemakkelijk kunnen doen. Het resultaat
hiervan zal zijn, dat zij zich nuttig we
ten, dat zij zich op hun eigen gedistan
tieerde wijze kunnen inzetten. Dit zal
ongetwijfeld invloed hebben op hun ein
digheidsbeleving en zeer zeker op de
toenemende vereenzaming. Zodra de ou
de mens zijn dood heeft leren aanvaar
den als een natuurlijk verschijnsel, is hij
geestelijk volwassen geworden, minder
alleen, en wordt iedere dag voor hem
kostbaar."
Deze opvatting van de nog niet bejaar
de mens ten opzichte van de ouderdom
is er volgens dr. Munnichs helaas nog
niet. „Ik geloof niet in saamhorigheid en
in groeiend medeleven", zegt hij dan ook
zeer sterk. „Er zijn 1.200.000 bejaarden
in ons land. Natuurlijk kun je die niet
ontmoeten, het aantal is zo groot, dat
het een abstract begrip voor ons blijft.
Je kunt er geen aandacht aan besteden,
omdat je maar aandacht kunt besteden
aan enkelen van deze 1.200.000. Maar de
ze aandacht is er bij veel mensen niet.
Waarom leggen we in iedere parochie
of in iedere wijk geen kaartsysteem aan
van alle mensen boven de vijfenzestig?
Zodat we in ieder geval al vast weten
wie in onze onmiddellijke omgeving be
jaard is.
De helft van ale deze bejaarden is al
leenstaand. Wat in deze oude alleen
staanden omgaat, weten we niet. We in
teresseren ons eenvoudig niet voor hen,
terwijl toch uit alle onderzoekingen, ook
uit de mijne, gebleken is, dat bejaarden
enorm gesteld zijn op een beetje aan
spraak, op een jongere, die naar lien
luistert en hen afleiding bezorgt. Dit
contact van de jongeren in de zin
van nog niet-bejaarden met de ouder
dom is de enige mogelijkheid om bij de
bejaarden dat gevoel van vereenzaming
op te heffen", besloot dr. Munnichs.
MATHIEU BERDEN'
VLUCHT
ZONDER
...de oudere kan nog
enorm veel doen, op
zijn eigen manier, ook
al is dat wat lang
zamer...
VERBIJSTERING
f sommige getooid met baardjes, schud
den heftig van neen.
In kleine groepjes zijn ze gekomen
de gerepatrieerde priesters, broeders,
zusters en leken van de missie in Kon
go en Soedan. Verveld en geblakerd
door de zon, met hun hele bezit een
Miskelk en wat kleren in een koffer
tje. Ze keken wat verbaasd rond in het
Europa van 1964, dat zij zo snel niet
verwacht hadden terug te zien. Soms
werden ze bestormd door verslaggevers
die sensationele verhalen van hen ver
wachtten over de gruwelen die zij had
den doorleefd of de gruwzame dingen
waaraan zij ternauwernood waren ont
snapt. Wij hebben zelf weieens aan te
ruggekeerde missionarissen moeten vra
gen om iets te vertellen over hun mi
sère daarginds. Maar wat we te horen
kregen was zelden sensationeel. In elk
missieblad kunt ge hetzelfde lezen: de
missiepost verbrand en met de grond
gelijk gemaakt; de missionarissen op de
vlucht; hulp van mensen die zij nooit
voor goede christenen hadden durven
houden en tenslotte: de tocht per vlieg
tuig naar het koude vaderland.
Nee, tragische vluchtelingen kan men
de gerepatrieerde missiewerkers niet
noemen. Misschien komt dat wel omdat
hun vaderland noch hier, noch daar
ginds ligt. Zij willen immers burgers
van een niet-aards rijk zijn? De ver
schrikking, die de gezichten van de mil
joenen gewone vluchtelingen tekent
het gelaat van deze eeuw! wijkt bij
hen al heel gauw voor een trek van on
verzettelijk optimisme.
Er is een tijd geweest dat de missio
narissen zich als verbeten kruisvaarders,
het corpus Christi aan de borst, in de
jungle stortten. Zo verging het b.v. de
missie op Vuurland, waar 'n letterlijk van
elk godsdienstige begrip gespeende be
volking iedere vreemdeling die het
evangelie wilde komen brengen, doodde.
Maar nu gaat het anders. In nauwelijks
twintig jaar tijds is het gezicht van de
missie volkomen veranderd. Zij onder
neemt geen wanhoopspogingen meer om
het rijk Gods op aarde uit te breiden.
Neen, zij komt als de tijd rijp is, gaat
heen als arbeid haar onmogelijk wordt
gemaakt, en keert terug als de golven
wat tot bedaren zijn gekomen. Zij heeft
stellig nog haar grote helden en haar
martelaren, doch zij beroept en beroemt
zich niet meer op hen. De missie deelt
eenvoudig de nood van daklozen en
vluchtelingen. Maar verliest nooit haar
veerkracht.
De paters assumptionisten van Boxtel
hadden bijvoorbeeld ca. zeventig missio
narissen in een bisdom dat anderhalf
maal zo groot is als Nederland en dat
noord-Kivoe (Kongo) heet. Na de over
vallen door Kongolese rebellen bleven
er nog maar zestien missionarissen over.
De rest werd op voorschrift van de over
heid of door wijze voorzorg van de eigen
superieuren naar Europa teruggehaald.
Een deel vond tijdelijk een toevlucht in
Oeganda.
Wij hebben onlangs met een aantal van
deze „teruggenomen pioniers" een ge
sprek gehad in het moederhuis te Box
tel.
Zij maakten niet de indruk een oorlog
verloren te hebben zelfs geen veld
slag. Hun missie in Kongo was bloeiend.
Per pater telde men in noord-Kivoe
9.500 gelovigen en dit waren geen no
minale katholieken, zomin als de mis
sieposten statussymbolen van een over
ijverige congregatie waren.
Moeten wij dit alles als verloren be
schouwen?
Er waren acht missionarissen aanwezig
toen wij dit vroegen en acht hoofden,
„Zou u, als het mogelijk was, direct
naar Kongo willen terugkeren om uw
werk opnieuw aan te vatten?"
Acht hoofden knikten heftig „ja". Een
pastoor (met krachtig gebeeldhouwde
sik en met een verweerd gezicht) steekt
echter corrigerend de hand op. „Eerst
vakantie houden", zegt hij. „Maar daar
na: meteen retour Kongo!"
Een Vlamse priester, ernstig en open,
zegt wat schuchter: „Volgende week ga
ik al naar ons bisdom terug. Om eens
poolshoogte te nemenHet is de
overste van de Kongo-missie.
Bent u de eerste die teruggaat om te
kijken of er kwartier gemaakt kan
worden?
O nee! We hebben de nodige verken
ners al aan het werk. Zodra ons bisdom
enigermate veilig is, als er weer solda
ten zijn die de burgers beschermen, dan
zijn wij weer ter plaatse.
Zou u terugkeren, zelfs als u wist dat
uw leven weieens op het spel zou
kunnen staan?
Verbaasde blikken.
Eén zegt er: „Je kunt tegenwoordig geen
martelaar meer worden".
Een ander: „Wat heeft de missie aan ka
davers? Op onze post werkten we nog
in vrede, maar onze eigen parochianen
zeiden tegen ons: pater, ga hier weg,
naar Oeganda of naar Europa en kom
terug als er niets meer te vrezen valt
Wat hebben wij aan een lijk? Wij heb
ben priesters nodig. Straks nog meer
dan nu!"
Zou het klimaat op korte termijn zo
veel beter worden dat u terug kunt
gaan?
Nu praten ze allemaal door elkaar. Net
vuurwerk. Maar dan zegt er één, en
de anderen luisterend instemmend mee:
„Kongo is een chaos, nu. Er is geen
sterk bestuur, er is veel onderlinge na
ijver, maar dat zijn nog overgangstoe
standen. De economie van het land is
niet gezond. Dat zal eerst hersteld
moeten worden. Ik voorzie, na alles wat
er gebeurd is, een grote sociale revolu
tie, al of niet gesteund of misbruikt
door de communisten die hun in Peking
opgeleide mannetjes al klaar hebben
staan.
Het begin van die revolutie is er al: de
rebellie. Dat is een opstand tegen de
sociale wantoestanden, waarvoor men de
Belgen en later, toen zij miljoenen in
de bodemloze put van de Kongolese
staat begonnen te gooien, de Amerikanen
schuldig stelt.
De haat zocht naar projecties. Wat blank
was werd als vals en corrupt beschouwd.
Daarom liepen de blanke missionarissen
groot gevaar, want niemand kan zeg
gen waar een haatgolf toe leidt. Zou zij
stoppen voor de missieposten, voor onze
scholen, weeshuizen, hospitalen?"
Was de missie een object voor som
mige rebellen?
Weer een verward gepraat. Men gelooft
van niet. Soms werden missieposten
„meegepikt", maar tal van ervaringen
bewijzen dat de missie werd beschouwd
als boven en buiten de partijen staand.
In 1929 zijn de eerste assumptionisten
naar Kongo vertrokken. Van 1929 tot
1964 is een korte tijd. Kan het zaad
van het christendom in zo'n korte tijd
wortel schieten? Met andere woor
den is datgene wat de assumptio
nisten in hun bisdom hebben opge
bouwd ook maar tijdelijk bestand te
gen de gevolgen van de voorspelde
sociale revolutie?
Er worden schouders opgehaald. De ge
bruinde pastoor kersvers terug
steekt een loodzware „Belga" op en zegt:
„Er is een inheemse clerus gevormd,
maar die is niet talrijk. Pas in 1940 werd
ons klein-seminarie voltooid en konden
we met de priesteropleiding beginnen.
Er zijn er nu dertig, waarvan er zeven
een doctorsgraad hebben behaald. Dat
zijn geschoolde, knappe theologen ge
worden, die heus maar niet zó uit hun
evenwicht te brengen zijn. Maar voor
een interne organisatie van het ver
weesde bisdom zijn die dertig te ge
ring in aantal. We beschikken verder
over tweehonderd inheemse zusters.
Hoe het haar zal vergaan en hoe alles
eruit zal zien als wij terugkomen
dat moet de toekomst leren. Maar wij
hebben er iets geplant dat duurzaam
kan zijn, als God het wil. Zinloos is al
dat werken sinds 1929 in elk geval niet
geweest.
„Waarvoor moet men het meeste vre
zen in Kongo voor een terugval
van de betrekkelijk kort gekerstende
Kongolezen in hun oude bijgeloof, of
voor een overhellen naar het pure
materialisme, zoals het communisme
dat predikt
„Voor bede!" Eén pater zegt: „We zou
den daar met succes een hele avond
over kunnen praten." En een ander: „Er
is weieens gedacht dat met de dood van
Loemoemba het opkomende communis
me in de kiem was gesmoord. Dat is
niet zo. Van minstens één van zijn
naaste medewerkers is bekend dat hij
naar Peking is gegaan om daar ge
schoold te worden in de communisti
sche doctrine. Peking heeft twee am
bassades in Kongo en dit zijn beide wa
re agitatiecentra. De kans op terugval
in het heidense bijgeloof bestaat natuur
lijk altijd, maar dat is niet nieuw. Wij
moeten aannemen, dat ook in het katho
licisme zoals 't door de Afrikaan wordt
beleefd, veel is bijgemengd dat bepaald
niet christelijk is. Maar is dat ook niet
zo in Europa? Ook hier bestaat nog bij
gelovigheid horoscopen, ongelukssym
bolen, verwensingen enfin, dat weet
iedereen."
„Wat was, sociaal gezien, de beteke
nis van de katholieke missie voor
Kongo?"
„Geweldig groot. Buiten de opleidingen
die de missie verschafte, buiten haar
medische zorg, was er niet veel dat de
moeite van het noemen waard is. Het
is dan ook oneindig tragisch dat de
Belgische regering jaren geleden de
schoolstrijd heeft overgeplant naar Kon
go, waardoor ons onderwijs een dolk
stoot in de onderbuik kreeg. Maar in
tussen dat wij er gewerkt hebben
staat vast. Menige Kongolese autoriteit
heeft op onze scholen gestudeerd. Hoe
ver onze invloed onder de bevolking
nu nog reikt weet natuurlijk niemand,
maar het is wel aardig voor u om te
weten, dat de bevolking in Kwiloe des
tijds eigener beweging de rebellen heeft
verdreven om de missie weer te kunnen
binnenhalen".
En wat zal uw eerste zorg zijn als u
kunt terugkeren?
Grote eenstemmigheid. „Opbouwen. De
chaos bestrijden. Het christendom valt
slecht in een lege maag. De sociale el
lende is onbeschrijfelijk. Terwijl som
mige overheidspersonen zich verrijken,
verkommert de massa. Er zijn gevallen
bekend van onderwijzers die in negen
maanden geen salaris hebben gezien. Als
zij nog werken, dan doen zij dat vanwe
ge een ideaal. Niet vanwege de brood
winning."
In een kamer die wemelt van de
snoezige antieke meubels en prulle
tjes ontmoeten wij een reus van een
Witte Pater. Hy is kortgeleden te
ruggekomen uit zuid-Kivoe. Enigs
zins omzichtig nestelt hy zich in een
fauteuil en steekt een kromme pyp
tussen zijn tanden.
De reus doet een beetje onwillig. Hij
kijkt zelfs grimmig als wij hem vragen
of hij ondanks alles wat hem daarginds
overkomen is terug wil naar Kongo.
„Als u ruzie met uw vrouw hebt", zeg4
hij bedachtzaam, „dan gaat u toch niet
meteen van haar scheiden? Integendeel
u probeert juist een breuk te voor
komen en u zult er met zo weinig mo
gelijk mensen over spreken. Ik heb geen
vrouw, maar ik heb de missie. De missie
en ik hebben hommeles gekregen, maar
dat betekent niet dat we tot een defini
tieve breuk zullen komen. Enik
praat er ook niet graag over.
U twijfelt dus niet aan uw terugkeer?
Geen moment! Kongo heeft ons nog no
dig. U moet bedenken, dat Kongo dank
zij de missionering in feite christelijk
denkt. Een tweede punt dat mij hoop
geeft is, dat de meeste verstandige Kon
golezen wel begrijpen dat de blanke in
bepaalde sector van het openbare le
ven gewoon onvervangbaar is. Zoals
vroeger de Chinezen op de stookplaat
van grote schepen stonden, omdat zij
tegen de laaiende hitte opgewassen wa
ren, zo zijn de blanken als enigen op
gewassen tegen de organisatorische pro
blemen in een staat.
Vinden de Kongolezen dat zelf ook?
Stellig! U moest eens weten hoe vaak
mij gevraagd werd: pater, wanneer is
de onafhankelijkheid nu eigenlijk afge
lopen? Ze beschouwen het als een inte
rim-periode, zoals een oorlog, een wa
tersnood of een vakantie die te lang
duurt.
Is er een geestelijke elite in uw pa
rochie daarginds?
Mijn zorgen gaan uit naar de 16.000 men
sen in mijn woongebied. Daarvan zijn
er enkele duizenden christen en onge
veer 150 beschouw ik als trouwe katho
lieken. Onder die 150 bevindt zich een
dozijn mensen die ik als de geestelijke
topklasse beschouw.
In het oerwoud bloeien maar weinig
bloemen, maar de enkele die je ziet zijn
van ongekende pracht. Je vindt er ook
weinig zangvogels, maar de schaarse
zangertjes die je soms tegenkomt, heb
ben goud in de keel. Zo is het ook met
het volk van Kongo en eigenlijk met
ieder volk. De neger is niet anders dan
wij. Alles wat hij op bepaalde momen
ten doet kan ook door ons worden ge
daan. Hij heeft misschien niet de tech
nische beschaving die wij hebben, hij
mist tot op zekere hoogte ook cultuur en
gevoel voor cultuur, maar hij is mens
en soms is hij zeer wijs.
Vreest u voor een terugval in het
heidendom, als de toestand in Kongo
blijft zoals ze nu is, of voor een om
zwenking naar het communisme?
Het heidendom. Het communisme heeft
geen enkele werfkracht in een volk dat
alleeri maar uit paupers bestaat. De
Kongolese maatschappij IS al klasseloos.
Wel kan het communisme als mode-ar
tikel worden ingevoerd, maar dan zal
het geen wortel schieten. Ook is het
mogelijk dat het communisme als be-
stuursmethode ingang vindt, zoals in
China is gebeurd. Maar een communis
tische dictatuur of een rode kolonisatie
maakt van de mensen nog geen com
munisten. Net zomin als wij in de oor
logsjaren, levend onder de nazi-dicta
tuur, nazi's werden.
Was het parochieleven bij u bezield?
Zeker. Wij hebben geen liturgische ver
nieuwingen nodig, daarginds. Het Latyn
b.v. zouden wij node door de volkstaal
of de talloze dialecten vervangen. De
meeste gelovigen beschouwen het als
een zaak van cultuur als zij het kerk
latijn kunnen meebidden of meezingen.
Doet het moederland genoeg voor de
missionarissen?
Het moederland doet veel. Je moet mis
sionaris zijn om de waarde van het werk
dat Mivo en Memisa doen juist te kun
nen taxeren. Toch geloof ik, dat men
nog vaak de missionarissen als de twee
de zonen van de Kerk ziet. Geloof me
zij zijn de eerste zonen. Wie inziet
dat zijn geloof het enige juiste is, die
moet vóór alles de missie van zijn
Kerk steunen.
Hoe ziet u de toekomst van de mis
sie in Kongo?
Rustig zal het nooit meer worden. Wij
hebben het vroeger te gemakkelijk ge
had en daarvoor krijgen we nu de re
kening gepresenteerd. De missiekerk
staat nu los van het koloniaal bestuur,
de Kerk in Kongo staat populair ge
zegd in haar nakie. Ze behoort bij
de armsten en niet langer bij de mach
tigen der aarde. Daarin ligt onze groot
ste kans, want de missie is geen mate
rialistische zaak, geen imperialisme,
maar een geestelijke actie.
Vroeger was onze voornaamste deugd
het geduld. Nu zullen we van sterke ze
nuwen onze grootste deugd moeten ma
ken.
Heus, ik ben vol vertrouwen.
TOM KOOPMAN