Oud worden is sterven Nuttig voelen KERSTBIJLAGE 1964 DAGBLAD DE STEM NIJMEGEN. Dr. Joep Munnichs gaat ons voor naar zijn studeervertrek, dat op de eerste verdieping van zijn woning aan de Driehuizerweg te Nijmegen is gelegen. Terwijl wij achter hem aan de trap opgaan, valt ons oog op een schilderij, dat een oude vrouw voorstelt. Ook in zijn werkkamer, waar boeken een groot deel van de wanden bedekken, is het weer een schilderij, dat onze aandacht trekt. Het is een in felle kleuren geschilderde afbeelding van een mens, die vragend zijn handen ten hemel heft. „Een jonge schilder, ik kan niet zo gauw op zijn naam komen heeft het mij geschonken", zegt dr. Munnichs. „Ik kijk er graag naar, naar deze vragende mens. Misschien tobt hij wel met het grote probleem van de dood, van de eindig heid van de mens. Oud worden is sterven en de mens is pas dan geestelijk volwas sen, wanneer hij geleerd heeft te leven met de dood." De man die ons dit zegt, is geen grijsaard, die zelf door zijn ouderdom al geconfronteerd is met zijn eindigheid. Juist als wy met ons gesprek willen beginnen, komen Joep en Geert, twee dreumesen in pyjama, pappie wel te rusten zeggen. Zy zyn de oudsten van vier kinderen en vormen met hun ouders 'us wel een heel jong gezin. Het is dan ook een beetje verwonderlijk, dat deze 37-jarige dr. Mun nichs zich zo intensief bezighoudt met het probleem van de ouderdom. Hij is een van de weinigen, zo niet de enige bejaardenpsycholoog van ons land. In mei van dit jaar pro moveerde hy cum laude op een proefschrift over ouder dom en eindigheid. Hij is wetenschappelijk medewerker bi) de afdeling research van het Gemeenschappelijk Instituut voor Toegepaste Psychologie in Nijmegen, is adviseur van de Katholieke Vereniging van Bejaardentehuizen, bestuurs lid van de Nederlandse Vereniging voor Gerontologie, enz., allemaal functies, die iets met ouderdom en ouder worden te maken hebben. Een groot deel van zijn werk trouwens, dat uit wetenschappelijke onderzoekingen bestaat, heeft het een of ander bejaardenprobleem tot onderwerp, zoals een onderzoek naar de situatie van oudere werknemers in de industrie, naar de vraag welke bezigheid bejaarden nog hebben; hoeveel bejaarden er verblijven in psychiatri sche inrichtingen, hoe hun leefklimaat is in de Nederlandse verpleegtehuizen. Men kan rustig zeggen, dat er in ons land op het ogenblik niet veel gebeurt met betrekking tot bejaardenzorg of dr. Munnichs weet ervan. „Ja, hoe kom je ertoe om betrekkelijk nog jong als psycholoog het probleem van de ouderdom tot je levenswerk te maken", zo herhaalt dr. Munnichs een vraag van ons. „Ik ben er eigenljjk per toeval toe gekomen. Ruim tien jaar ge leden studeerde ik hier in Nijmegen psy chologie. Een van mijn professoren, prof. Prick, gaf mij de opdracht een scriptie te schrijven over de seniele dementie. Zo stootte ik op de ouderdom. Korte tijd later gaf een andere professor, de te vroeg overleden redemptorist prof. Pe ters, die veel voor mij heeft betekend, mij tot taak een scriptie te schrijven over de filosofie van de dood. Over de dood, of de eindigheid van de mens, ben ik toen gaan nadenken. En al heel spoe dig kwam ik tot de ontdekking, dat de dood iets is, dat jonge mensen maar weinig, doch ouderen des te meer aan spreekt. Zij worden door hun ouderdom eenvoudig met het probleem hunner ein digheid geconfronteerd. Het onderwerp had me aangegrepen en heeft me sinds dien niet meer losgelaten. Na mijn studie ben ik dan ook in deze richting verder gaan werken en heb me er in be kwaamd, dit des te meer, omdat prak tisch niemand zich in ons land met de Leren leven met psychologische kanten van het bejaar denprobleem wetenschappelijk bezig hield. Ik heb tien jaar geleden, toen ik op verzoek van prof. Peters over de dood begon te denken, nooit gedacht, dat dit thema: ouderdom en dood, nog eens tot een dissertatie zou leiden." Ouderdom en dood. Het zijn twee be grippen, die bij elkaar horen. „Je zult nooit leren oude mensen te begrijpen, wanneer je niet weet hoe zij dit helpt weinig. Hun eenzaamheid is pas opgeheven, wanneer zij een eindig heidsbesef hebben gekregen, met andere woorden, wanneer zij de dood hebben aanvaard." Hoe kan de jonge mens de oude hier bij helpen? Dr. Munnichs behoeft niet lang na te denken over het antwoord op deze vraag. „De jeugd moet anders gaan staan te genover de ouderdom", zegt hij. „Ik heb een enorme hekel aan het woord: be jaardenzorg. Voor oude mensen behoeft niet gezorgd te worden, in de zin, dat je hun verantwoordelijkheid, zowel op lichamelijk als op geestelijk gebied, van hen overneemt. Er is een ouderdoms- besef, dat zelfs de jeugd dient te heb ben, het besef n.l., dat de ouderdom evenzeer bij het leven hoort als de jeugd. Dit houdt in, dat de hele samen leving zich op een heel andere manier moet bezighouden met de oudere mens als dit op het ogenblik gebeurt. Er moet veel inventiteit aan het probleem be steed worden. Met hun een ouderdomspensioen te geven en hen in een rusthuis op te bergen, zijn we er niet. A propos, rust huizen! Ik heb aan dat woord een gro te hekel. Rusthuizen zijn de pest! Rust roest, zegt het spreekwoord. Dit geldt voor iedereen, maar voor oude men sen dubbel. Ziet u die boekenkast daar? Die heeft een oud timmermannetje voor mij ge maakt. Toen ik hem vroeg, of hij die voor mij maken wilde, zei hij: ik zal er eens over denken. Toen begon hij er eigenlijk al aan te werken. Na enige weken kwam hij bij me en zei: ik doe het. Voordat ik die kast hier op mijn werkkamer had staan, heeft het nog een tijd geduurd, maar wat doet dat er toe! De grote waarde van de taak is, dat de man een nieuw levensperspectief heeft gevonden. Al is het maar dat de bejaar de zich 's morgens voorneemt een plank je door te zagen, ook al komt het er in de loop van die dag door bepaalde om standigheden niet van, dan heeft een dergelijke taak toch zin. Tenslotte heeft mijn onderzoek te ver- de dood tegenover hun dood staan", zegt dr. Munnichs. „In mijn werk heb ik ten minste gemerkt, dat de jeugd moeilijk vat krijgt op de ouderdom. Van oude mensen kennen wij enkele, meestal ne gatieve kenmerken: ze zijn trager, ze zijn niet meer zo toegankelijk, ja soms wantrouwend ten opzichte van de jeugd. Maar hoe zij, de oude mensen, werkelijk zijn, weten we niet. Nu is er één ding, dat zij gemeen hebben: voor hen is de dood meer nabij dan voor jonge men sen, want oud worden is sterven. Kijk, dacht ik, misschien is dit wel de sleutel, misschien moet je dit probleem wel be studeren om de ouderdom te kunnen begrijpen. Het onderzoek naar de vraag hoe de oude mens staat tegenover zijn eindig heid, tegenover zijn dood, was niet ge makkelijk", bekent dr. Munnichs. „Het is geen thema voor onze moderne tijd, want over de dood moet je niet praten, Vroeger, vooral in de middeleeuwen, was dat anders. Toen was de dood voor de meeste mensen een vertrouwd iets, iets waarmee zij bij wijze van spreken elke dag werden geconfronteerd. Rond om hen heen stierven mensen van alle leeftijdsgroepen. De moderne mens kan echter van zichzelf zeggen: als mij geen ongeluk overkomt, zal ik wel tot mijn zestigste of zeventigste blijven leven, hetgeen te danken is aan het feit, dat onze geneeskunde, die vooral een jeugd- geneeskunde is, zo'n succes is geworden. De gemiddelde leeftijd is daarom zo hoog, omdat er minder jonge mensen doodgaan. Vroeger, ik zei het u reeds, was dat anders. Men hield rekening met de dood en sprak er gemakkelijk over, men stond er eerlijker en opener tegen over. De moderne mens echter heeft de dood onbenaderbaar gemaakt, heeft hem maar al te gemakkelijk omgeven met niet essentiële opvattingen, zoals bij voorbeeld de religie er een mysterie van heeft gemaakt. We hebben hierdoor ver leerd met de dood te leven, de dood te accepteren als een gewoon verschijnsel. En nu," zo vervolgde dr. Munnichs, „kom ik tot het kernprobleem, waarover u met mij wilde spreken: de eenzaam heid van de oude mens ondanks groeien de zorg voor hem. Die eenzaamheid is er. Ons land telt 1.200.000 bejaarden. Naar mijn mening, die ik heb gekregen aan de hand van mijn onderzoek, is een derde hiervan nog niet klaar gekomen met het probleem van de dood. Voor velen is dit de grote tragiek van de ou derdom. Zy kunnen niet voorbij aan het probleem. Het dringt zich iedere dag aan hen op, maar zij durven het niet onder ogen te zien en verdringen het. Maar met verdringen helpen zij het niet de wereld uit. Het blijft bestaan en kwelt hen soms des te meer. Je kunt urenlang praten met deze mensen, hun zo veel afleiding bezorgen, als je wilt, staan gegeven, dat de levenshouding van de bejaarde te kenmerken is als: „een hernieuwd engagement in distantie", in zover hij met de eindigheid was klaar gekomen. Dit betekent, dat de oude mens nog in alles geïnteresseerd kan zijn. Hij kan enorm veel doen, maar dan o.m. op een tragere wijze, ik zou haast zeggen, zoals het hem uitkomt. Onze hulp aan de bejaarden zou kun nen bestaan uit het accepteren van dit andere levenstempo. Er zijn honderden werkjes, die door bejaarden gedaan kun nen worden, zowel wat handenarbeid als wat lichte administratie betreft. Wij zou den onze fantasie eens moeten laten wer ken om uit te vinden welke dat zijn. In onze moderne samenleving zijn im mers honderden dingen, die door nie mand gedaan worden, en toch gedaan moeten worden. Bejaarden zouden die gemakkelijk kunnen doen. Het resultaat hiervan zal zijn, dat zij zich nuttig we ten, dat zij zich op hun eigen gedistan tieerde wijze kunnen inzetten. Dit zal ongetwijfeld invloed hebben op hun ein digheidsbeleving en zeer zeker op de toenemende vereenzaming. Zodra de ou de mens zijn dood heeft leren aanvaar den als een natuurlijk verschijnsel, is hij geestelijk volwassen geworden, minder alleen, en wordt iedere dag voor hem kostbaar." Deze opvatting van de nog niet bejaar de mens ten opzichte van de ouderdom is er volgens dr. Munnichs helaas nog niet. „Ik geloof niet in saamhorigheid en in groeiend medeleven", zegt hij dan ook zeer sterk. „Er zijn 1.200.000 bejaarden in ons land. Natuurlijk kun je die niet ontmoeten, het aantal is zo groot, dat het een abstract begrip voor ons blijft. Je kunt er geen aandacht aan besteden, omdat je maar aandacht kunt besteden aan enkelen van deze 1.200.000. Maar de ze aandacht is er bij veel mensen niet. Waarom leggen we in iedere parochie of in iedere wijk geen kaartsysteem aan van alle mensen boven de vijfenzestig? Zodat we in ieder geval al vast weten wie in onze onmiddellijke omgeving be jaard is. De helft van ale deze bejaarden is al leenstaand. Wat in deze oude alleen staanden omgaat, weten we niet. We in teresseren ons eenvoudig niet voor hen, terwijl toch uit alle onderzoekingen, ook uit de mijne, gebleken is, dat bejaarden enorm gesteld zijn op een beetje aan spraak, op een jongere, die naar lien luistert en hen afleiding bezorgt. Dit contact van de jongeren in de zin van nog niet-bejaarden met de ouder dom is de enige mogelijkheid om bij de bejaarden dat gevoel van vereenzaming op te heffen", besloot dr. Munnichs. MATHIEU BERDEN' VLUCHT ZONDER ...de oudere kan nog enorm veel doen, op zijn eigen manier, ook al is dat wat lang zamer... VERBIJSTERING f sommige getooid met baardjes, schud den heftig van neen. In kleine groepjes zijn ze gekomen de gerepatrieerde priesters, broeders, zusters en leken van de missie in Kon go en Soedan. Verveld en geblakerd door de zon, met hun hele bezit een Miskelk en wat kleren in een koffer tje. Ze keken wat verbaasd rond in het Europa van 1964, dat zij zo snel niet verwacht hadden terug te zien. Soms werden ze bestormd door verslaggevers die sensationele verhalen van hen ver wachtten over de gruwelen die zij had den doorleefd of de gruwzame dingen waaraan zij ternauwernood waren ont snapt. Wij hebben zelf weieens aan te ruggekeerde missionarissen moeten vra gen om iets te vertellen over hun mi sère daarginds. Maar wat we te horen kregen was zelden sensationeel. In elk missieblad kunt ge hetzelfde lezen: de missiepost verbrand en met de grond gelijk gemaakt; de missionarissen op de vlucht; hulp van mensen die zij nooit voor goede christenen hadden durven houden en tenslotte: de tocht per vlieg tuig naar het koude vaderland. Nee, tragische vluchtelingen kan men de gerepatrieerde missiewerkers niet noemen. Misschien komt dat wel omdat hun vaderland noch hier, noch daar ginds ligt. Zij willen immers burgers van een niet-aards rijk zijn? De ver schrikking, die de gezichten van de mil joenen gewone vluchtelingen tekent het gelaat van deze eeuw! wijkt bij hen al heel gauw voor een trek van on verzettelijk optimisme. Er is een tijd geweest dat de missio narissen zich als verbeten kruisvaarders, het corpus Christi aan de borst, in de jungle stortten. Zo verging het b.v. de missie op Vuurland, waar 'n letterlijk van elk godsdienstige begrip gespeende be volking iedere vreemdeling die het evangelie wilde komen brengen, doodde. Maar nu gaat het anders. In nauwelijks twintig jaar tijds is het gezicht van de missie volkomen veranderd. Zij onder neemt geen wanhoopspogingen meer om het rijk Gods op aarde uit te breiden. Neen, zij komt als de tijd rijp is, gaat heen als arbeid haar onmogelijk wordt gemaakt, en keert terug als de golven wat tot bedaren zijn gekomen. Zij heeft stellig nog haar grote helden en haar martelaren, doch zij beroept en beroemt zich niet meer op hen. De missie deelt eenvoudig de nood van daklozen en vluchtelingen. Maar verliest nooit haar veerkracht. De paters assumptionisten van Boxtel hadden bijvoorbeeld ca. zeventig missio narissen in een bisdom dat anderhalf maal zo groot is als Nederland en dat noord-Kivoe (Kongo) heet. Na de over vallen door Kongolese rebellen bleven er nog maar zestien missionarissen over. De rest werd op voorschrift van de over heid of door wijze voorzorg van de eigen superieuren naar Europa teruggehaald. Een deel vond tijdelijk een toevlucht in Oeganda. Wij hebben onlangs met een aantal van deze „teruggenomen pioniers" een ge sprek gehad in het moederhuis te Box tel. Zij maakten niet de indruk een oorlog verloren te hebben zelfs geen veld slag. Hun missie in Kongo was bloeiend. Per pater telde men in noord-Kivoe 9.500 gelovigen en dit waren geen no minale katholieken, zomin als de mis sieposten statussymbolen van een over ijverige congregatie waren. Moeten wij dit alles als verloren be schouwen? Er waren acht missionarissen aanwezig toen wij dit vroegen en acht hoofden, „Zou u, als het mogelijk was, direct naar Kongo willen terugkeren om uw werk opnieuw aan te vatten?" Acht hoofden knikten heftig „ja". Een pastoor (met krachtig gebeeldhouwde sik en met een verweerd gezicht) steekt echter corrigerend de hand op. „Eerst vakantie houden", zegt hij. „Maar daar na: meteen retour Kongo!" Een Vlamse priester, ernstig en open, zegt wat schuchter: „Volgende week ga ik al naar ons bisdom terug. Om eens poolshoogte te nemenHet is de overste van de Kongo-missie. Bent u de eerste die teruggaat om te kijken of er kwartier gemaakt kan worden? O nee! We hebben de nodige verken ners al aan het werk. Zodra ons bisdom enigermate veilig is, als er weer solda ten zijn die de burgers beschermen, dan zijn wij weer ter plaatse. Zou u terugkeren, zelfs als u wist dat uw leven weieens op het spel zou kunnen staan? Verbaasde blikken. Eén zegt er: „Je kunt tegenwoordig geen martelaar meer worden". Een ander: „Wat heeft de missie aan ka davers? Op onze post werkten we nog in vrede, maar onze eigen parochianen zeiden tegen ons: pater, ga hier weg, naar Oeganda of naar Europa en kom terug als er niets meer te vrezen valt Wat hebben wij aan een lijk? Wij heb ben priesters nodig. Straks nog meer dan nu!" Zou het klimaat op korte termijn zo veel beter worden dat u terug kunt gaan? Nu praten ze allemaal door elkaar. Net vuurwerk. Maar dan zegt er één, en de anderen luisterend instemmend mee: „Kongo is een chaos, nu. Er is geen sterk bestuur, er is veel onderlinge na ijver, maar dat zijn nog overgangstoe standen. De economie van het land is niet gezond. Dat zal eerst hersteld moeten worden. Ik voorzie, na alles wat er gebeurd is, een grote sociale revolu tie, al of niet gesteund of misbruikt door de communisten die hun in Peking opgeleide mannetjes al klaar hebben staan. Het begin van die revolutie is er al: de rebellie. Dat is een opstand tegen de sociale wantoestanden, waarvoor men de Belgen en later, toen zij miljoenen in de bodemloze put van de Kongolese staat begonnen te gooien, de Amerikanen schuldig stelt. De haat zocht naar projecties. Wat blank was werd als vals en corrupt beschouwd. Daarom liepen de blanke missionarissen groot gevaar, want niemand kan zeg gen waar een haatgolf toe leidt. Zou zij stoppen voor de missieposten, voor onze scholen, weeshuizen, hospitalen?" Was de missie een object voor som mige rebellen? Weer een verward gepraat. Men gelooft van niet. Soms werden missieposten „meegepikt", maar tal van ervaringen bewijzen dat de missie werd beschouwd als boven en buiten de partijen staand. In 1929 zijn de eerste assumptionisten naar Kongo vertrokken. Van 1929 tot 1964 is een korte tijd. Kan het zaad van het christendom in zo'n korte tijd wortel schieten? Met andere woor den is datgene wat de assumptio nisten in hun bisdom hebben opge bouwd ook maar tijdelijk bestand te gen de gevolgen van de voorspelde sociale revolutie? Er worden schouders opgehaald. De ge bruinde pastoor kersvers terug steekt een loodzware „Belga" op en zegt: „Er is een inheemse clerus gevormd, maar die is niet talrijk. Pas in 1940 werd ons klein-seminarie voltooid en konden we met de priesteropleiding beginnen. Er zijn er nu dertig, waarvan er zeven een doctorsgraad hebben behaald. Dat zijn geschoolde, knappe theologen ge worden, die heus maar niet zó uit hun evenwicht te brengen zijn. Maar voor een interne organisatie van het ver weesde bisdom zijn die dertig te ge ring in aantal. We beschikken verder over tweehonderd inheemse zusters. Hoe het haar zal vergaan en hoe alles eruit zal zien als wij terugkomen dat moet de toekomst leren. Maar wij hebben er iets geplant dat duurzaam kan zijn, als God het wil. Zinloos is al dat werken sinds 1929 in elk geval niet geweest. „Waarvoor moet men het meeste vre zen in Kongo voor een terugval van de betrekkelijk kort gekerstende Kongolezen in hun oude bijgeloof, of voor een overhellen naar het pure materialisme, zoals het communisme dat predikt „Voor bede!" Eén pater zegt: „We zou den daar met succes een hele avond over kunnen praten." En een ander: „Er is weieens gedacht dat met de dood van Loemoemba het opkomende communis me in de kiem was gesmoord. Dat is niet zo. Van minstens één van zijn naaste medewerkers is bekend dat hij naar Peking is gegaan om daar ge schoold te worden in de communisti sche doctrine. Peking heeft twee am bassades in Kongo en dit zijn beide wa re agitatiecentra. De kans op terugval in het heidense bijgeloof bestaat natuur lijk altijd, maar dat is niet nieuw. Wij moeten aannemen, dat ook in het katho licisme zoals 't door de Afrikaan wordt beleefd, veel is bijgemengd dat bepaald niet christelijk is. Maar is dat ook niet zo in Europa? Ook hier bestaat nog bij gelovigheid horoscopen, ongelukssym bolen, verwensingen enfin, dat weet iedereen." „Wat was, sociaal gezien, de beteke nis van de katholieke missie voor Kongo?" „Geweldig groot. Buiten de opleidingen die de missie verschafte, buiten haar medische zorg, was er niet veel dat de moeite van het noemen waard is. Het is dan ook oneindig tragisch dat de Belgische regering jaren geleden de schoolstrijd heeft overgeplant naar Kon go, waardoor ons onderwijs een dolk stoot in de onderbuik kreeg. Maar in tussen dat wij er gewerkt hebben staat vast. Menige Kongolese autoriteit heeft op onze scholen gestudeerd. Hoe ver onze invloed onder de bevolking nu nog reikt weet natuurlijk niemand, maar het is wel aardig voor u om te weten, dat de bevolking in Kwiloe des tijds eigener beweging de rebellen heeft verdreven om de missie weer te kunnen binnenhalen". En wat zal uw eerste zorg zijn als u kunt terugkeren? Grote eenstemmigheid. „Opbouwen. De chaos bestrijden. Het christendom valt slecht in een lege maag. De sociale el lende is onbeschrijfelijk. Terwijl som mige overheidspersonen zich verrijken, verkommert de massa. Er zijn gevallen bekend van onderwijzers die in negen maanden geen salaris hebben gezien. Als zij nog werken, dan doen zij dat vanwe ge een ideaal. Niet vanwege de brood winning." In een kamer die wemelt van de snoezige antieke meubels en prulle tjes ontmoeten wij een reus van een Witte Pater. Hy is kortgeleden te ruggekomen uit zuid-Kivoe. Enigs zins omzichtig nestelt hy zich in een fauteuil en steekt een kromme pyp tussen zijn tanden. De reus doet een beetje onwillig. Hij kijkt zelfs grimmig als wij hem vragen of hij ondanks alles wat hem daarginds overkomen is terug wil naar Kongo. „Als u ruzie met uw vrouw hebt", zeg4 hij bedachtzaam, „dan gaat u toch niet meteen van haar scheiden? Integendeel u probeert juist een breuk te voor komen en u zult er met zo weinig mo gelijk mensen over spreken. Ik heb geen vrouw, maar ik heb de missie. De missie en ik hebben hommeles gekregen, maar dat betekent niet dat we tot een defini tieve breuk zullen komen. Enik praat er ook niet graag over. U twijfelt dus niet aan uw terugkeer? Geen moment! Kongo heeft ons nog no dig. U moet bedenken, dat Kongo dank zij de missionering in feite christelijk denkt. Een tweede punt dat mij hoop geeft is, dat de meeste verstandige Kon golezen wel begrijpen dat de blanke in bepaalde sector van het openbare le ven gewoon onvervangbaar is. Zoals vroeger de Chinezen op de stookplaat van grote schepen stonden, omdat zij tegen de laaiende hitte opgewassen wa ren, zo zijn de blanken als enigen op gewassen tegen de organisatorische pro blemen in een staat. Vinden de Kongolezen dat zelf ook? Stellig! U moest eens weten hoe vaak mij gevraagd werd: pater, wanneer is de onafhankelijkheid nu eigenlijk afge lopen? Ze beschouwen het als een inte rim-periode, zoals een oorlog, een wa tersnood of een vakantie die te lang duurt. Is er een geestelijke elite in uw pa rochie daarginds? Mijn zorgen gaan uit naar de 16.000 men sen in mijn woongebied. Daarvan zijn er enkele duizenden christen en onge veer 150 beschouw ik als trouwe katho lieken. Onder die 150 bevindt zich een dozijn mensen die ik als de geestelijke topklasse beschouw. In het oerwoud bloeien maar weinig bloemen, maar de enkele die je ziet zijn van ongekende pracht. Je vindt er ook weinig zangvogels, maar de schaarse zangertjes die je soms tegenkomt, heb ben goud in de keel. Zo is het ook met het volk van Kongo en eigenlijk met ieder volk. De neger is niet anders dan wij. Alles wat hij op bepaalde momen ten doet kan ook door ons worden ge daan. Hij heeft misschien niet de tech nische beschaving die wij hebben, hij mist tot op zekere hoogte ook cultuur en gevoel voor cultuur, maar hij is mens en soms is hij zeer wijs. Vreest u voor een terugval in het heidendom, als de toestand in Kongo blijft zoals ze nu is, of voor een om zwenking naar het communisme? Het heidendom. Het communisme heeft geen enkele werfkracht in een volk dat alleeri maar uit paupers bestaat. De Kongolese maatschappij IS al klasseloos. Wel kan het communisme als mode-ar tikel worden ingevoerd, maar dan zal het geen wortel schieten. Ook is het mogelijk dat het communisme als be- stuursmethode ingang vindt, zoals in China is gebeurd. Maar een communis tische dictatuur of een rode kolonisatie maakt van de mensen nog geen com munisten. Net zomin als wij in de oor logsjaren, levend onder de nazi-dicta tuur, nazi's werden. Was het parochieleven bij u bezield? Zeker. Wij hebben geen liturgische ver nieuwingen nodig, daarginds. Het Latyn b.v. zouden wij node door de volkstaal of de talloze dialecten vervangen. De meeste gelovigen beschouwen het als een zaak van cultuur als zij het kerk latijn kunnen meebidden of meezingen. Doet het moederland genoeg voor de missionarissen? Het moederland doet veel. Je moet mis sionaris zijn om de waarde van het werk dat Mivo en Memisa doen juist te kun nen taxeren. Toch geloof ik, dat men nog vaak de missionarissen als de twee de zonen van de Kerk ziet. Geloof me zij zijn de eerste zonen. Wie inziet dat zijn geloof het enige juiste is, die moet vóór alles de missie van zijn Kerk steunen. Hoe ziet u de toekomst van de mis sie in Kongo? Rustig zal het nooit meer worden. Wij hebben het vroeger te gemakkelijk ge had en daarvoor krijgen we nu de re kening gepresenteerd. De missiekerk staat nu los van het koloniaal bestuur, de Kerk in Kongo staat populair ge zegd in haar nakie. Ze behoort bij de armsten en niet langer bij de mach tigen der aarde. Daarin ligt onze groot ste kans, want de missie is geen mate rialistische zaak, geen imperialisme, maar een geestelijke actie. Vroeger was onze voornaamste deugd het geduld. Nu zullen we van sterke ze nuwen onze grootste deugd moeten ma ken. Heus, ik ben vol vertrouwen. TOM KOOPMAN

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1964 | | pagina 31