Kerstmis: moeilijke dagen voor onze gasten uit den vreemde DE OPGAVE VAN EEN VREDESGEMEENSCHAP Werkmigrant heeft meer nodig dan vol loonzakje DOOR P. SMULDERS S.J. <£m P Goede wil Blijvend Klein percentage Geen assimilatie Verantwoordelijk Allemaal terug" Allround Peregrinus Kernprobleem Bij de voorplaat van ons kerstnummer KERSTBIJLAGE 1964 DAGBLAD DE STEM i Foto hiernaast: In het woonoord „Nuestra casa" in Ede wonen 270 Spaanse werk nemers van de AKU. Achter iedere deur een woonkamer en twee slaap kamers voor acht man. Dit woon oord is, evenals enkele andere voor de buitenlandse arbeidskrachten gebouwd door de rijksdienst voor de aanvullende werkgelegenheid, die het ook beheert. Daaronder: Het ontmoetingscentrum „Nues tra casa nostrain Beverwijk wordt dagelijks druk bezocht door Italianen en Spanjaarden die in de IJmond Hoogovenswerken. Het centrum is door dé Hoogovens ge bouwd en overgedragen aan de Peregrinus-stichting, een particu liere instelling die in het IJmond- gebied al zeven jaar voor de buiten landse arbeidskrachten werkt. Dif zijn moeilijke dagen voor de vreemdelingen onder ons. De bedrijven liggen drie dagen stil en de Nederlanders trekken zich terug in de besloten heid van hun gezinnen om het kerstfeest te vieren. De buitenlandse arbeids krachten zijn in deze dagen aan zichzelf overgeleverd en aan de gedachte over de vreugde die zij in de verre familiekring hadden kunnen beleven. De nachtmis met kerstmaal voor de Zuideuropeanen en een feestelijk sa menzijn van de werkmigranten in hun casa's kunnen het heimwee alleen maar pijnlijker maken. „Hoe vierden wij thuis het kerstfeest!" De herinne ring daaraan wordt een kwelling, die pas de volgende week in het lawaai van de fabrieken vergeten wordt. Nederland is geen slecht tehuis voor de Zuideuropeanen en voor de werkmigranten uit nog verdere landen, maar zij voelen er zich vereenzaamd en ongelukkig, als zij dagen achtereen niet kunnen werken. Dit is het enige doel waarvoor zij hierheen gekomen zijn, werken en geld verdienen en daarna voor de meesten zo snel mogelijk naar huis terug, om dank zij een vette spaarpot een nieuw leven te kunnen beginnen. Zeven of acht jaar geleden bewoog de stroom van buitenlandse werkzoekenden zich naar de grote werkplaats, die Ne derland heet. Zij kwamen eerst in kleine groepen, aangetrokken door het initiatief van afzonderlijke bedrijven. De explosie ve groei van de Nederlandse industrie en het tekort aan mensen in het dicht bevolkte land deed de stroom aanzwel len. Pas geleidelijk en nadat ook de overheid had ingezien, dat het hier niet ging om een incidentele aanvulling van het arbeidspotentieel, won het inzicht veld, dat Nederland voor deze vreemde lingen niet alleen een werkplaats kon zijn, maar hen ook een tehuis moest bie den. De tienduizenden Italianen, Spanjaar den, Grieken, Joegoslaven, Turken, Ma rokkanen en andere nationaliteiten die Nederland in dienst heeft genomen, be hoeven méér dan een dak boven hun hoofd en een goed gevuld loonzakje. In dit van ouds toch internationaal georiën teerde land, dat vreemdelingen niet vreemd is, kan men van echte gastvrij heid amper spreken. Onze mentaliteit is meer die van het dulden van de vreem deling die voor de rest maar voor zich zelf moet zorgen en zich moet zien te redden. We zijn te stug en bezitten waar schijnlijk ook te weinig fantasie om ons te verplaatsen in zijn levensomstandig heden en om ons meer dan oppervlak kig om hem te bekommeren als hij een of twee jaar in ons midden blijft wonen en werken. Tóch is er hier veel goede wil aanwe zig om van de gastvrijheid meer te ma ken dan een lege formule en een stre ven dat alleen door eigenbelang is in gegeven. Langzaam en soms na schade en schande is de wijsheid doorgedron gen, dat we bij deze werkmigranten niet te maken hebben met avonturiers of cosmopolieten, die niet anders zouden willen dan hun eigen boontjes te dop pen. Integendeel, de overgrote meerder heid heeft het vertrouwde milieu en het gezin uit nood achtergelaten. „Nu ik een paar maal in hun streek ben geweest om nieuwe arbeiders te werven of families te bezoeken begrijp ik pas waarom zij er de scheiding van een jaar voor over hebben om bij ons te komen werken. Er is daar werkelijke armoede en werkloos heid". Dit vertelden mij verschillende Nederlanders die een taak hebben bij het opvangen en begeleiden van de werkmigranten. Zij komen als wereldvreemde dorpe lingen naar een vreemde wereld, waar van zij rijkdom verwachten. Maar er is meer nodig om het er een jaar te kun nen volhouden en het vaak nog eens een tweede jaar aan te durven. Hun groeiend aantal, enkele ongeregeldheden her en der, conflicten met werkgevers en pen sionhouders, persoonlijke moeilijkheden, dit alles heeft afgezien van enkele vroege initiatieven pas langzaam de begeleiding van de vreemdelingen op gang gebracht. De organisatie daarvan verliep veelal stug en het bleek moeilijk taken en verantwoordelijkheden te ver delen en vast te leggen. Nog zijn de op vattingen over de verantwoordelijkheid ten opzichte van de vreemde arbeids krachten zeer verschillend, maar dat neemt niet weg, dat zij langzamerhand als „Gastarbeiter" (zoals de Duitsers hen noemen) behandeld worden. Het verschijnsel van de massale stroom van werkmigranten zal misschien van blijvende, in ieder geval van lange duur zijn. Het zal althans nog vele jaren vergen eer de landen aan de andere kant van Europa zich hebben opgewerkt naar een hogere welvaart en hun permanen te werkloosheid hebben verminderd. Nu al werven nieuwe Italiaanse industrieën „verrijkte" Italiaanse werkkrachten in Duitsland, maar tegelijkertijd trekken steeds grotere aantallen ongeschoolde arbeidskrachten uit het onderontwikkel de zuiden van dit land, uit de Balkan en voor-Azië op zoek naar werk naar het noord-westen. Vorig jaar waren er in de landen van noord-west en Midden-Euro pa al enkele miljoenen ondergebracht Binnen de EEG zijn de belemmeringen weggenomen door het vrije verkeer van arbeid, dat hier in 1970 volledig moet zijn. Met enkele buiten de EEG gelegen landen werden speciale overeenkomsten aangegaan, waarin voorwaarden en ver plichtingen worden vastgelegd. De arme re Europeanen komen de rijke landen helpen in hun dynamische industrie en zijzelf keren daarna verrijkt met spaar geld en met ervaring naar hun land te rug. Een wisselwerking die meehelpt de kloof tussen rijk en arm in Europa te nivelleren. In Nederland vormen de buitenlandse arbeidskrachten in tegenstelling tot en kele buurlanden nog slechts een klein percentage (nog geen anderhalf procent) van de totale werkende bevolking. Daar bij zjjn dan ook nog grensgangers en anderen, die niet tot de werkmigranten gerekend kunnen worden, inbegrepen. Dit aantal is niettemin maatschappe lijk gezien al van grote betekenis, zeker in een dichtbevolkt land met woning nood. Verschillende omstandigheden en een daarop gerichte overheidspolitiek hebben aanvankelijk de komst van de vreemdelingen tegengehouden, toen het bedrijfsleven toch al een grote behoefte aan hen had. In 1955 wilde de regering slechts een zeer beperkt aantal vreem delingen hier te werk stellen en boven dien geen verplichtingen aanvaarden voor huisvesting en zo meer. De komst van Hongaarse vluchtelingen en van gro te aantallen gerepatrieerden uit Indone sië en later de bestedingsbeperking wa ren bepalend voor deze politiek. Pas sinds 1960 zijn onze grenzen steeds wij der geopend voor de werkmigranten. Tengevolge van deze aanvankelijke belemmeringen is de maatschappelijke begeleiding van de vreemdelingen slechts langzaam op gang gekomen. Dit werk is zich pas gaan ontplooien, toen er al vele duizenden vreemdelingen hier aan het werk waren. Eerste, sporadische initiatieven ontstonden in katholieke kring (ten behoeve van de Italianen), veel later zijn ook andere maatschap pelijke instellingen er zich plaatselijk of regionaal mee gaan bezighouden. Grote bedrijven namen soms de hele zorg voor de vreemdelingen op zich en elders gin gen werkgevers zich gezamenlijk met begeleiding en bemiddeling ten behoeve van hun buitenlandse arbeidskrachten bezighouden. „Het gemis aan steun van de eigen omgeving kan tot verlies van houvast leiden en tot verval van zedelijke nor men. Daarom kunnen we niet spreken van verwennen of in de watten leggen als ontmoetingscentra voor de buiten landse arbeiders worden ingericht, waar zij zichzelf kunnen zijn." Dit zei de mi nister van maatschappelijk werk enkele maanden geleden, toen zjj de commissie voor contact en overleg inzake bijstand aan buitenlandse werknemers (een voortzetting van een interdepartemen tale werkgroep) installeerde. Het verschijnsel zal misschien perma nent zijn, maar de meerderheid van de buitenlanders blijft slechts tijdelijk hier, voor een jaar, vaak nog een tweede jaar en een klein aantal keert voor een derde of vierde jaar van verlof terug. „Het blijft voor de meesten een tijdelijk ver blijf en daarom kunnen wij niet werken naar assimilatie van de buitenlanders in de Nederlandse samenleving", zei de se cretaresse van de genoemde commissie, mevrouw Ph. J .A. Popa-Radix mij. „We moeten de werkmigranten zoveel moge lijk gelegenheid bieden samen hun eigen leven te leiden volgens hun eigen cultuurpatroon omdat zij anders hier niet zullen kunnen aarden en het moei lijk zullen krijgen bij terugkeer in hun eigen land". De maatschappelijke begeleiding ziet mevrouw Popa eerder als een hulp aan de vreemdelingen bij het zich invoegen in de Nederlandse samenleving. En dit invoegen is voor hen dikwijls al moeilijk genoeg, omdat zij veelal afkomstig zijn uit kleine, maar hechte gemeenschappen met een vast patroon van zeden en nor men. Zij komen hier terecht in een over- georganiseerde en anonieme gemeen schap, die geheel andere normen en ge woonten kent. Tot op zekere hoogte zullen zij zich daarbij moeten aanpassen, omdat zij als werknemers in deze ge meenschap staan, maar zonder hulp zijn velen van hen daartoe niet in staat. De aanpassing, meent mevrouw Popa, moet overigens niet alleen van de vreemdelingen komen, maar evenzeex van alle Nederlanders die iets met hen te maken hebben. Van Nederlandse kant is een houding van gastvrijheid en be grip het minste wat men mag verwach ten, want „alle Nederlanders zijn ver antwoordelijk voor een goed tehuis van de buitenlanders die hier komen wer ken". In veel bedrijven waar grote groepen buitenlanders te werk zijn gesteld con stateert men een verheugend begrip voor de positie van de werkmigranten, ook van de kant van de Nederlandse werk nemers. „Van het begin af aan zijn de buitenlanders hier aanvaard en vaak spontaan door hun Nederlandse collega's geholpen", vertelde me de directeur van de dienst sociale zaken van Bruynzeel, de heer E. G. Stijkel. In dit bedrijf, zo- als elders heeft men vóór de komst van de buitenlanders de bazen voorgelicht, die op hun beurt een goede ontvangst van de vreemdelingen in het bedrijf uit droegen. Later zijn er in de onderne mingsraad wel eens andere geluiden ge hoord, maar de directie kon hier het personeel overtuigen van de bijzondere positie van de vreemdelingen. Binnen het bedrijf is het nog een vrij gemakkelijke zaak iets méér te doen voor de werkmigranten. Juist daarbui ten, in hun vrjje uren hebben zij vaak meer behoefte aan hulp en een niet op gedrongen begeleiding. Tot voor enkele jaren stonden nog heel wat bedrijfsdi recties op het standpunt, dat hun ver antwoordelijkheid voor de buitenlanders ophield als zij hadden voldaan aan hun overeengekomen verplichting om voor onderdak te zorgen. Daarvan zyn de meesten al teruggekomen toen zij gin gen inzien, dat aanpassingsmoeilijkheden van de vreemdelingen buiten bet bedrijf hun terugslag hadden op het werk. De werkgevers die van het begin af hun dure buitenlanders met méér zorgen hadden omringd werd daarentegen heel wat narigheid bespaard. „Alleen al uit menselijke overwegin gen moeten wij de consequenties aan vaarden van het uit den vreemde halen van werkkrachten", zegt de heer J. J. Zewald, die bij de AKU de zorg voor de buitenlanders buiten de fabriek heeft. Hij voegt er echter direct aan toe, dat er behalve menselijke ook duidelijke zakelijke overwegingen zijn. Het bedrijf heeft in de buitenlanders veel geld ge stoken in de vorm van werving, reis kosten en opleiding. Het wil hiervan na tuurlijk profijt hebben en het heeft er dus belang bij, dat de buitenlanders zich hier op hun gemak en thuis voelen. Helemaal zeker van zichzelf zegt de beheerder van het AKU-woonoord „Nuestra Casa" in Ede, de heer J. Schilp: „Ze komen allemaal terug." Hiermee doelt hij op zeventig van de 270 Spaanse bewoners van het barakkenkamp, die na een jaar werken met kerstverlof zijn vertrokken. Het bevalt hen uitstekend in het woonoord, waar zij in units van acht man wonen, maar nu zijn de Spanjaar den in tegenstelli^ lot de Italianen ook huiselijk van aaru. Zij sparen met een bewonderenswaardige ijver ,maar laten niet na, om zou gauw als de inkomsten het toelaten, een fijn kostuum te kopen. Over het eten, afgewisseld met Spaanse gerechten, zijn zij goed te spreken, voor al over hun „eigen" soep, de caldo, waarvan zij samen dagelijks driehonderd liter opeten. Een aardig staaltje van hun aanpassing gaven de Spanjaarden on langs, toen een nieuwe Spaanse kok voor het eerst in de keuken hielp bij het uit delen van de porties. Altijd hadden zij de aantallen porties in hun eigen taal opgegeven, maar tegenover hun landge noot bestelden zij in het Nederlands, waardoor de arme kok met de mond vol tanden kwam te staan. De AKU is thans bezig met de bouw van een tweede woonoord in Arnhem. Toen de eerste Italianen zeven jaar ge leden in het bedrijf kwamen werken werden zij ondergebracht in casa's, waarvan de AKU er nu vijf exploiteert. „Vooral in de moeilijke beginperiode, als de buitenlanders nog nergens weg we ten, hangt alles af van de beheerders van zo'n casa", vertelde de heer Zewald. „Zij moeten de gekste dingen voor hun „gezin" van vreemdelingen opknappen tot zij leren zichzelf hier te redden en de taal een beetje gaan verstaan. We zijn bijzonder gelukkig geweest met het vin den van goede allround beheerders, die als een speld in een hooiberg te zoeken zijn". Evenals de AKU in Arnhem en Ede gaan ook veel andere bedrijven in hun zorg voor de buitenlanders verder dan hen alleen onderdak te bieden. Op ande re plaatsen is het opvangen en begelei den van de buitenlanders het werk van stichtingen en maatschappelijke instel lingen. Als organisatie is de Stichting bijstand buitenlandse werknemers in Utrecht een van de mooiste voorbeelden, omdat men hier een vorm gevonden heeft, waarin alle bij het werk betrok ken maatschappelijke groeperingen de verantwoordelijkheid delen. De stichting heeft voor ieder van de in Utrecht wer kende nationaliteiten een werkgroep ge vormd, waarin het werk voor de buiten landers gestalte krijgt. Iedere nationali teit heeft ook zijn eigen casa als ont moetingscentrum voor landgenoten en trefpunt van vreemdelingen en Neder landers. Churchill moet ooit gezegd hebben, dat de vrede nog moeilijker te winnen is dan de oorlog. Toch wist vermoedelijk nie mand beter dan hij, hoeveel bloed, zweet en tranen voor de oorlogsoverwinning moesten worden vergoten. Bovenal treft het inzicht, dat ook de vrede ge wonnen wil worden. Na 1945 hebben ook de vol keren aan den lijve ondervonden, dat met het laatste schot en de laatste capitulatie de vrede nog niet gegeven is. Voordien beseften dat enkel de grote leiders en denkers. Beëindiging van de vijandelijkheden is niet hetzelfde als vrede, en deze komt door de overwinning in de strijd niet automatisch tot stand. Vrede is veel meer dan de ontkenning van oorlog. Zij is een uitermate positieve werkelijkheid. Daarom moet zij be werkt en opgebouwd worden, en daarom wordt ze in de Bijbel beschreven als hemelse weldaad, als genade en verlossing. Een van de oudste instellingen die zich met de zorg voor vreemde arbeids krachten bezighoudt is de Peregrinus vreemdeling)-stichting in Beverwijk. Kort nadat al in 1956 de eerste Italia nen bij de Hoogovens kwamen werken werden initiatieven genomen door het katholiek bedrijfsapostolaat, waaruit spoedig de stichting ontstond, die zich dank zü de steun van de Hoogovens snel kon ontplooien. De stichting heeft enkele maatschappelijk werkers in dienst, wat bijna nergens nog voorkomt. Nog niet lang geleden schalken de Hoogovens, die overigens buiten de stichting staan, een nieuw ontmoetingscentrum, het „Nuestra casa nostra". In het begin van deze maand vierden honderd Italiaanse en Spaanse kinderen in dit ontmoetingscentrum het Sint-Ni- colaasfeest. Hun grote aantal bewees, dat de aanwezigheid van werkmigranten in de IJmond geen zaak van gisteren is. Er wonen hier reeds honderd buitenlandse gezinnen, de helft bestaande uit Italia nen, die met Nederlandse meisjes zijn getrouwd, de overige gezinnen van Ita lianen en Spanjaarden die naar hier mochten overkomen. „Wat wij ervaren als het kernpro bleem van de werkmigranten is niet taal en communicatie, ook niet de aan passing bij de Nederlandse levensom standigheden, maar de gezinsscheiding". Dit vertelde mij de directeur van de Peregrinus-stichting, de heer A. A. J. van der Velden, die, zelf maatschappe lijk werker, een nauw contact heeft met de buitenlanders en hun gezinnen. „Vrijgezellen die hier komen kennen dit probleem uiteraard niet, zij laten min- "yeel te lang heeft, tenminste de wes terse, mensheid de oorlog be schouwd als een onvermijdelijk, bijna normaal gebeuren. Misschien weerspie gelt dat het erfgoed van de Middel eeuwen en van de halfbekeerde Germa nen, die zich als strijdgemeenschap sterker ontplooid had dan als vreedza me samenleving, en bij wie de vredes- organen minder ontwikkeld waren dan de wapens. En ligt die periode reeds achter ons? De oude mediterrane beschaving was, vooral bij de Grieken, dit barbaarse stadium reeds vroeger ontgroeid. Daar werd reeds overwogen, dat vrede niet enkel de ontkenning van oorlog was, maar een positieve waarde. Door Augustinus onder woorden gebracht: vrede is de tranquillitas ordinis, letter lijk vertaald: de rust van de orde. Maar dan moet rust niet verstaan worden als luie onbewegelijkheid, maar als het actief waarmaken en bewust doorleven van een harmonische ordening der krachten. Zo ook had de bijbelse bood schap in de woorden van de profeet de vrede geschilderd als een serene har monie, waarin de tegenstellingen zijn verzacht tot samenleving: „Dan huist de wolf bij het lam, Viyt de panter zich naast de geit; Samen grazen kalf en leeuw; Een kind kan ze weiden De zuigeling speelt bij het hol van de adder; En het kind steekt zijn hand in het nest van de slang; dan doet niemand meer zonde of kwaad: Op heel mijn heilige berg; Want het land is vervuld van de kennis van Jahweh" Us 11, 69) TAeze vrede is dan ook tegelijk gave Gods en menselijke taak: een licht uit de hemel, maar een licht dat aan vaard wordt in menselijke inzet en dienst. Gods gaven verminderen de verantwoordelijkheid van de mens niet, maar stellen hem voor een opdracht: een uitnodiging en een plicht. In die profetische verzen, die de kerstverha len van de evangeliën inspireerden, en die doortrillen in de liturgie en tot in de folklore van het Kerstfeest, wordt dan ook de vrede beschreven als daad van God en als werk van de komende Zoon der mensen: „Het volk, dat in duisternis wandelt, Zal dan een helder licht aanschouwen; Die wonen in de schaduw des doods. Een glans zal over hen opgaan Alle dreunend stampende laarzen En in bloed geverfde mantels Zullen worden verbrand, Door de vlammen verteerd. Want een Kind is ons geboren, een Zoon ons geschonken. De heerschappij wordt op zijn schouders gelegd, En zijn naam wordt genoemd: Wonderbaar raadsman, Goddelijke held, Vader voor immer, Vorst van de vrede Grote macht zal hjj brengen, en eindeloze vrede Aan Davids huis en zyn rijk; Hij zal het steunen en stutten met recht en gerechtigheid Nu en voor immer". (Is. 9, 1—6) TA ie duisternis en die schaduw van de dood, die stampende soldatenlaar zen en bloedige uniformen kennen wij. En naar recht en gerechtigheid hunkert de mensheid. Veelal hebben de Christenen die vrede beschouwd, wel als hemelse genadega ve, maar niet ook als menselijke op gave; als een geschenk, dat ons op het einde der tijden in de schoot zou wor den geworpen, maar niet ook als de stad, die wij mochten, maar ook moes ten bouwen. Zij hebben de oorlog als een onontkoombaar noodlot gezien, als een normaal verschijnsel, waarmee zij in geduld moesten leven; zoals zij der achter. De gehuwden echter, die zich hier overigens goed thuis voelen, is de gezinsscheiding vaak een belemmering voor een snelle aanpassing". De eerste Spanjaarden die hier kwa men waren geschoolden en daarom meest gehuwd. In het begin gold de be paling dat zij pas na twee jaar hun vrouw of gezin mochten laten overko men. Later is dit veranderd in één jaar en deze wijziging heeft een gunstige in vloed gehad. In de IJmond kan men, volgens de heer van der Velden, veel doen voor de huisvesting van buitenlan ders. Zodra van de overkomst van het gezin sprake kan zijn krijgt het verblijf van de werkmigrant geheel andere perspectie ven. Het leren van de taal (waarvoor zij over het algemeen maar matige belang stelling tonen) en een vakopleiding wor den dan plotseling veel interessanter. De overkomst van het gezin wil nog niet altijd zeggen, dat het een permanent verblijf gaat worden. Vaak, zo vertelde de heer van der Velden, kijken de bui tenlanders ook dan niet meer dan een jaar vooruit, om na dat jaar een nieuwe beslissing te nemen. Het eerste jaar in Nederland is voor bijna alle gezinnen, evenals voor de afzonderlijke werkmi granten, het moeilijkst. Meestal verzoe nen de ouders zich pas met het leven in Nederland, als zij merken dat hun kinderen zich hier op hun gemak gaan voelen en vooruit komen, op school of in hun werk. Niet minder voor deze gezinnen als voor de individuele werkmigrant heeft het ontmoetingscentrum een belangrijke functie als een steunpunt waarop zij buiten de sfeer van het bedrijf kunnen terugvallen, meent de heer van der Vel den. De maatschappelijk werker heeft hier als vertrouwensman (niet als „func tionaris") een dankbare en veelzijdige taak. In zijn vertrouwenspositie kan hij beter dan iemand anders de helpende hand bieden of de rechte weg wijzen bij naar buiten tredende of innerlijke conflicten en in alle gevallen waarin de buitenlander in de hem vreemde omge ving maatschappelijk uit het spoor dreigt te lopen. Ook elders, onder an dere bij de stichting in Utrecht, wordt meer en meer ingezien, dat de maat schappelijk werker een onmisbare ver trouwensman is in het proces van be geleiding en aanpassing van de vreem deling. Maar men is nog niet overal zo ver dat men er al een in dienst heeft kunnen nemen." moesten leven met de slavernij, met de armoede, met vernietigende epide- miën. Geleidelijk heeft de mensheid beseft, dat zij deze plagen kon en moest inperken en voorkomen. Ook de Chris tenen zijn ontwaakt voor het geloof, dat die inspanning een goddelijke op dracht is, een medewerking met het scheppingsplan Gods. Dat geldt ook van de opbouw van een vredesgemeen- schap. Hopelijk zullen niet ook ditmaal de Christenen achter het wereldgewe ten aan komen sukkelen. Op dit ter rein zpuden zij nog minder veront schuldiging hebben voor het misver stand, alsof de rampen van ons aardse bestaan een onvermijdelijk noodlot zijn, waarbij de mens zich geduldig heeft neer te leggen. De vrede op aarde, als voorproef van de eeuwige vrede op de herschapen aarde onder een nieuwe hemel, wordt ons als opdracht beloofd. Immers de vrede is niets anders als de uitdrukking van die eenheid en broederlijkheid van de mensenfamilie, die behoort tot de kern van de bijbelse en christelijke boodschap. Die eenheid heeft men te vaak eenzijdig gezien als een gegeven van bijna biologische orde, uitgedrukt in de bijbelse voorstelling van het éne door God geschapen ouder paar, waaruit alle mensen geboren zijn. De nieuwe bezinning op de Bijbel ont dekt echter, dat dit en andere verwan te verhalen niet enkel de oorsprong beschrijven, maar ook het ideaal en de bestemming. God heeft niet enkel in een ver begin geschapen, maar Hij schept altijd naar de eindvoltooiing toe. Die eindvoltooiing blijkt dan ook een kanalen worden afgesneden, betekent voor de moderne mens de afsnijding van zijn levensbronnen, en bijgevolg het afsterven van al wat hij heeft en is. De mens is meer trefbaar geworden. Van de andere kant kreeg het oorlogs tuig een onmetelijk grotere vernielings kracht. Dezelfde techniek, die voor alle mensen de hulpbronnen van de hele aarde beschikbaar stelde, gaf hun ook een schier onbegrensde macht tot ver nietiging in handen. Met de oorlog le ven wordt eenvoudig onmogelijk, omdat in de moderne mensheid elke oorlog zich over heel de aarde verbreidt, omdat hij daarbij alle mensen afsnijdt van hun levensbronnen, en omdat hij de scha duw van een totale vernietiging van al le waarden over de mensheid werpt. De opbouw van een vredesgemeenschap is levensvoorwaarde en dringende nood zaak geworden. Ml scheppingsopdracht te zijn, die verwer kelijkt wordt door de activiteit van de schepping zelf. God maakt niet zozeer de wereld, zegt Teilhard de Chardin, als dat Hij maakt, dat ze zichzelf maakt en opbouwt. Waar het de mensheid en de menselijke waarden betreft, betekent dit zichzelf-maken ook bewust overleg en vrije inzet. De eenheid van de men senfamilie, die haar als biologisch feit meegegeven is, moet als echt menselijke eenheid door haarzelf waargemaakt en verwerkelijkt worden. TAat is de grootse opdracht, die juist in onze tijd aan de mens toevalt: de mensheid op te bouwen tot een allen- omvattende samenleving in vrede. Er gens in het verre verleden, toen hij van jager en verzamelaar tot herder en landbouwer werd, heeft de mens de ge meenschap opgebouwd van clan en dorp. In historische tijden ontwikkelde hij de steden en de nationale staten. Nu dringt zich de eis van bovennationale eenheid aan hem op, die alle volken en rassen omvat: een eenheid, die niet en kel de afwezigheid van oorlog mag en kan zijn, maar de positieve harmonische ordening van een vredesgemeenschap. De wereldvrede wordt een dwingende noodzaak, maar kondigt zich ook als mogelijkheid aan. Dwingende noodzaak, omdat de mens niet langer bestaan kan in oorlog of oorlogsdreiging. De mensenfamilie is over heel de aarde zo sterk onderling verweven geraakt, dat oorlog volstrekte vernietiging zou worden. Van de ene kant immers is de afhankelijkheid van ieder mens ten opzichte van heel de mensheid zo alomvattend geworden, dat een verstoring van die verbindingswe gen heel zijn bestaan ontwricht. Vroe ger kon een mens leven binnen de klei ne gemeenschap van zijn familie, zijn dorp of gewest, die in al zijn behoeften konden voorzien. Nu heeft hij, zelfs voor zijn eerste levensbehoeften, zoals voedsel, kleding, behuizing, verwar ming. de hele wereld nodig als leve rancier. Om nog niet te spreken van zijn behoeften aan ontspanning, aan cultuur en aan geestelijke ontwikkeling. Een oorlog, waardoor deze verbindings in een Limburgs dorp van driehonderd zielen werden honderd Marokkaanse mijnwerkers in een tehuis onderge bracht. Men kon verwachten, dat deze invasie van vreemdelingen op grote weerstand van de bevolking zou stui ten, maar de dorpelingen werden tijdig voorgelicht over de leefgewoonten en eigenaardigheden van de Noordafrikaan- se moslims. Daardoor werden moeilijk heden tussen de dorpsbevolking en de vreemdelingen voorkomen. Op een voetbalveld in Arnhem kwam het tot hevige vechtpartijen tijdens een wedstrijd van een Spaans elftal (inge deeld bij een Nederlandse club) tegen een Arnhems elftal. De Spanjaarden werden afgetuigd, maar twee KNVB-of ficials, die toevallig op de tribune zaten, stelden vast ,dat de scheidsrechter een 9vertreding ten onrechte de Spanjaarden in de schoenen had geschoven. Ook in tal van andere plaatsen en in bedrijven zijn wel eens relletjes tussen buitenlanders en Nederlanders voorge komen. Soms is de ontevredenheid van de buitenlanders over hun behandeling de aanleiding, een andere keer het zich bedreigd voelen bij een agressieve hou ding van Nederlandse kant. Veel con flictstof ligt er in het verschillend zijn van de maatschappelijke normen van ons en van de buitenlanders en in het bijzonder geldt dit wel voor de verhou ding en het gedrag van man en vrouw. De vrijheid van de geëmancipeerde Westeuropese vrouw is voor veel Zuid europeanen een zaak waar zij geen raad mee weten en waarmee zij meer dan eens in moeilijkheden raken. In een dorp is het nog vrij eenvoudig de bevolking duidelijk te maken waarin de vreemdelingen van ons verschillen. Het publiek in de grote stad is hiervoor vrywel onbereikbaar, hoewel het ver draagzamer heet te zijn, op een passie ve manier. De neiging tot discriminatie van de vreemdeling dragen wij allemaal in ons. „Een kleine opmerking kan de openbare gastvrijheid ten goede komen of vernietigen", zegt mevrouw Popa. „We moeten", meent de heer van der Velden, „Europees Ieren denken en er vertrouwd mee raken, dat er in ons midden tienduizenden vreemdelingen wonen en werken, die onze gastvrijheid hard nodig hebben." raar zij kondigt zich ook als moge- 1 lijkheid aan. Het gevoel en het be sef van solidariteit en saamhorigheid groeit, en weeft zijn web over heel de aardoppervlakte. Het verkeer, de pers, film, radio, televisie brengen alle men sen aan elkander nabij. Afstanden slin ken, en vreemden worden ons bekend en vertrouwd. Het is symptomatisch, dat wie nog oorlogen beramen, kunst matige gordijnen optrekken om reizen en berichtgeving te verhinderen. Want wanneer de moderne verbindingstech niek zich onbelemmerd ontplooien kan, leert zij in alle mensen medemensen erkennen. Medemensen met dezelfde gevoelens en verlangens, dezelfde vreugde en hetzelfde verdriet. Een overstromingsramp in Nederland of een wervelstorm op de Philippijnen, hon gersnood in India of analfabetisme in Zuid-Amerika roepen hulpacties op over heel de aarde. Een nieuw saamho righeidsgevoel is ontwakend, en daar mee een nieuw onderling begrip. Van uit dat wederzijds begrijpen zullen spanningen en conflicten kunnen wor den opgelost in overleg en gesprek, en niet langer in primitief of verfijnd ge weld. Technisch en organisatorisch komt zulk een wereldomspannend over leg binnen de grenzen van het moge lijke. De tijd breekt aan, waar het ge weld van de oorlog evenzeer verbannen kan worden naar de periferie van de samenleving, als met bijvoorbeeld de bloedwraak gebeurd is. Tl/Taar deze opgave eist nog een gigan- tische inspanning, waartoe alle krachten van de mensheid zich geza menlijk moeten inzetten. Van rijke en machtige volkeren wordt bereidheid ge vraagd tot billijker verdeling van de posities. Van heersende klassen om te verzaken aan hun overwicht, en voor de inzet van al hun kunnen, om een wereldomspannende waarlijk harmoni sche' orde te ontwerpen en te bouwen op alle gebieden. Van de opinievormers een belangeloze oprechtheid, die niet de machtigen ontziet, maar eerlijk is tegenover allen. Van alle mensen, indi vidueel en als groep, wordt geëist, de tovercirkel van eigenbelang en eigen waarde te doorbreken, en zich waarlijk open te stellen voor de noden en be hoeften van anderen. De hele mensheid zal een stap vooruit moeten wagen, bui ten de vertrouwde vormen en kaders en buiten de geborgenheid welke deze belooft. Oneindig veel daadkracht en overleg, veel fantasie en veel nuchter overleg, veel persoonlijke en gemeen schappelijke offers zullen nodig zijn, om de droom naderbij te brengen van de vrede op aarde. Het Kind, dat van God onder ons geboren werd op Kerstmis, de Mens voor alle mensen, de wonderbare raadsman en vorst van de vrede, is op die weg der mensheid haar licht en haar moed. Het kerstgebeuren is al duizen den malen uitgebeeld en aan de reeks zullen ook dit jaar weer duizenden voorstellingen worden toegevoegd. Sommige blijven bij de realiteit, andere vullen die realiteit met een boodschap. Onze voorpagina, een werk van de Limburgse kunstenaar Charles Eyck, behoort tot de kaatste cate gorie. Zij wil laten zien, hoe de menswording van Christus nog al- tijd het middelpunt is van het wereldgebeuren, hoe de kribbe nog altijd staat in het centrum van een naar vrede zoekende mensheid. Als vertegenwoordi gers van deze mensheid rijzen ze boven de kribbe op, Joannes XXIII, Mahatma Gandhi, Martin Luther King. Het zijn wijzen, dat behoeft geen betoog. Het zijn ko ningen, dragers van kronen. Drie wijze koningen, die bewust of onbewust terecht komen bij het Christuskind. Hun gaven? Is het een vredes- encycliek of concilie, een wet op de gelijkstelling van blanken en negers, een leer en een praktijk van geweldloosheid? De kunste naar heeft het niet willen aandui den. Voor hem is het voldoende, dat hier drie grote figuren bij de kribbe staan, die ieder op hun manier de eenheid tussen de mensen willen bevorderen. En dat zij elkaar na een lange iwis gevonden blijken te hebben.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1964 | | pagina 25