KENT DUET Zekerhedengrote mannen, fietsen op zondag, strijdbare liederen en Soli Deo Gloria: Gordon Walker in Lagerhuis NYLONS BOEKENPLANK Liefdesverhalen uit Rusland Marleen Herdruk Poesjkin KENT met het nieuwe MICRONITE filter verzekert u van het beste evenwicht tus sen filterwerking en zuivere,zachte smaak DRIE PROCENT „STOMME ZONDEN" DE GENERAAL Liturgische kalender spaar plezierigmet met gratis waardezegels van 15 en 25 ct. vraag vooral om de DUET-spaarkaart HET BEELD DER VAD'REN DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 7 NOVEMBER 1964 - - - 11 ■■gggsg^sas 23 (Advertentie) OE RADIOREDE VAN Or K COUJN WOPO T DOOR SEW GlSO..,iMP ;N HST JUISTS L'CHT QESTQ.Ö WONINGINRICHTING MEUBELEN - GISOLAMPEN CUtEMSORO AMSTSHDAM 'e GPAVSNHAGC DÖTTSRDAW De geest en de sfeer van het oude Rusland zewel als van het nieuwe kan men proeven in de Prisma-uitgave „Russische Liefdesverhalen", een bun deltje van tien korte vertellingen. Som mige verhalen, zoals „Eerste Liefde", van Nikolai Gribatsjow die werd onder scheiden met de Stalinprijs, leren dat het voor Rusland zo kenmerkende ge voel voor mystiek ook onder het huidig bewind voortbestaat. De verhalen date ren uit de laatste veertig jaar. Het boek is uit het Duits vertaald door W. Wielek- Berg. Bij Kosmos te Amsterdam verscheen de vierde druk van de roman „Marleen" van Jan Mens. Jan Mens is misschien niet een schrijver die een vooraanstaan de plaats in de galerij van de grote literatuur krijgt, maar hij is een groot verteller. Dat merkt men weer eens bij lezing van dit meesterlijke boek over een jong meisje, dochter van een Am sterdamse beambte en een arbeiders meisje uit Groningen. Het verhaal is de ontroerende weergave van de allerdaag se werkelijkheid. In de dubbele beteke nis van het woord: een Mens-elijk boek! Meulenhof in Amsterdam heeft Poesj kin verhalen voor de derde keer in druk gegeven. Het pocketboek bevat: De ver halen van wijlen Iwan Petrowitsj Bjel- tin, Schoppenvrouw en Egyptische nach ten. De vertaling is van Aleida G. Schot. Behalve een uitstekende biografische schets van Poesjkin (geb. 1799 in Mos kou) door de vertaalster, bevat het goed verzorgde boekje op de laatste pagina's uitspraken van Gogolj. Toer- genjef en Dostojefsky over Poesjkin. (Advertentie) Droef weerklonk langs Maas en Schelde Droef langs Rijn en IJselboord, Droef weerklonk de bange treurmaar. Vader Willem is vermoord Wie zal thans ons recht bezorgen?" vroeg de Landzaat, bleek van schrik. Niemand was er die 't kon zeggen, Maar Oud-Neerlands God sprak: Ik. Dit gedicht, dat in de dertiger jaren de geschiedenisboekjes op de pro testantse scholen sierde, citeert A. C de Gooyer in zijn boek „Het beeld der vad'ren" en naar onze smaak is er in het hele boek geen tweede citaat te vinden dat zo volledig de geesteshouding typeert van het ge reformeerde volksdeel kort voor de oorlog. Duidelijk blijkt eruit dat men èod, vaderland en Oranje als een onverbrekelijke eenheid beschouw de en dat men van God bovendien verwachtte, dat Hij zich overeenkom stig de oud-Hollandse afspraken zou gedragen. „Het beeld der vad'ren" is een pen dant van het boek dat Michel van der Plas aan het Rijke Roomsche Leven heeft gewijd en ook van de Parade der Mannenbsoeders, waarin Flex met chro nologisch gegroepeerde citaten Protes tants leven in de jaren 1920-1940 be lichtte. Dit boek van De Gooyer rang schikt (net als v. d. Plas) de citaten naar de verschillende levenssectoren: soms vermakelijk, soms ook enige er gernis oproepend, omdat kortzichtigheid en hypocrisie aan veel uitspraken en gedragingen van die jaren niet vreemd blijken. In dit opzicht is er trouwens een uiterst merkwaardige en pikante over eenkomst met Het Rijke Roomsche Leven. Katholieken en protestanten blijken krachtens dezelfde „beginse len" tegen het dansen, tegen korte mouwen, tegen de socialisten en tegen elkaar te zijn geweest. Die be ginselen liggen verankerd in dat deel van onze levensbeschouwing waarvan men ten onrechte vermoedt dat het directe wortels heeft met het evange lie. In feite wortelt het in de aard van het Nederlandse volk, dat nooit de verleiding heeft kunnen' weerstaan Onze Lieve Heer dienstbaar te maken aan allerlei aardse zaken, waarvan men mag aannemen dat hij er veel liever buiten zou blijven. Die zaken zijn dan o.a. de politiek, het kaartspel, fietsen op zondag gemengd zwemmen en het probleem van de profane kunst. Men kan er zich momenteel over verba zen. maar de Antwoordman van de N.C.R.V. toonde in de jaren dertig met kracht van argumenten aan dat de toneelkunst strijdig was met Gods wetten. En met de klassieke muziek moest "je ook duchtig oppassen. Om het beeld der vad'ren compleet te krijgen, aldus de auteur, dient men eigenlijk terug te gaan tot de Geuzen, die geen lieve jongens waren, maar wier liederen en daden gehoord en be oordeeld moesten worden, zoals men had uitgevonden ,,in het kader van die tijd". In ieder geval zien zij er op het vaandel van het studentencorps aan de Vrije Universiteit niet als ra bauwen of bekkensnijders uit, maar als zwierige soldaten met wie men voor de dag kan komen. En zo sierden zij ook het vaandel van de Bond van Jon- gelingsverenigingen op Gereformeerde grondslag, voordat deze een fusie aanging met de Bond van Meisjes verenigingen. „Vive les Gueux" is een calvinistische leus. Na de Geuzen zijn er de Dordtsche Vaderen en la ter de mannen van Reveil, Afscheiding Doleantie. Vaderen zijn nu ook Kuy- per, Bavinck, Lohman De Visser, Idenburg en Colijn. In de twintiger en dertiger jaren werd het beeld der vaderen, alsmede der vaderen pand luid en stoer in de gezongen liederen betrokken: De Notenkraker bij het afscheid van Kuyper: Uw partij zal u mis sen, ExcellentieiTc ook Hoe beter het filter- hoe zachter de smaak P. LORILLARD COMPANY U.S.A. FIRST WITH THE FINEST CIGARETTES-THROUGH LORILLARD RESEARCH Zij zullen het niet hebben, ons oude Nederland Het bleef bij alle elenden Gods en der Vad'ren pand Zij zullen het niet hebben, de goden van den tijd Niet om hun erf te wezen, heeft God het ons bevrijd Dit strijdlied, gedicht in 1844, is van mr. Isaac da Costa. Op de datum valt de nadruk. Want het lied draagt de titel: Aan Nederland in de lente van 1844. In dat jaar heeft minister Floris Adriaan van Hall de bezwaarde finan ciën des landes gesaneerd, teneinde het voor een bankroet te bewaren. Een gedwongen 3 pet. lening kwam tot stand. Volgens de anekdote heeft de koning toen gezegd: „Het kan mij mijn troon kosten", en heeft Van Hall gezegd: „mij m'n kop". Hoe dan ook, dank zy het deelnemen door koning Willem I in de lening met tien mil joen gulden, kwam er verbetering in de financiële toestand van het rijk. De Christelijke Jongerengemeen- schap steekt de trompet. Koning Willem II dankte per pro clamatie de geliefde landgenoten voor hun verenigde medewerking in het tot stand brengen van de lening. Hij ver zocht een openbare dankzegging in de kerken. Het hart van de dichter Da Costa was bewogen door zoveel uitin gen van burgerzin. Hij greep naar de bij de hand liggende lier en zong zijn lied Een loflied op de burger, die zijn land niet aan het bankroet had wil len prijs geven, een vermaning tot die burger om toch in te zien dat het ware behoud van h'et land alleen te vinden is in de vreze des Heren, in het eren van de waarheid en in het vromelijk handen. Van dit gedicht is het boven geci teerde couplet het eerste van een reeks van negen. Het is jarenlang, naast het Wilhelmus, het volkslied van de „Kleyne luyden" geweest, een door dr. Kuyper voor zijn volgelin gen gekozen, van Willem van Oran je geleende, naam Tot kort voor de tweede wereldoor log werd van Rodeschool tot Oranje polder en van Aalsmeer tot Zwoller kerspel dit lied op de lippen gelegd en genomen. Dat het iets te ftiaken had met een lening van f 127 mil joen tegen 3 pet wist men niet, en het deed er ook niet toe. Het was e®n zegezang, over geld en goederen heen. De woorden waren gewijde woorden geworden, zij pasten hij het beeld. Dit vers deT vaderen werd de kinderen geleerd. Het stond niet in de bundel van de Psalmen en ook niet in die van de Gezangen. Het pas te in het rechte reformatorische le ven, zoals Schaepmans ,,Aan u, o Ko ning der eeuwen" in het rijke roomse leven paste. Het stond diametraal te genover het rode „Ontwaakt, verwor penen der aarde." Het komt ons, zegt de schrijver, nu vreemd voor dat er in de twintiger jaren geschreven en gesproken is over de vraag of men op zondag mocht fietsen. Er kwamen compromissen op dat punt. Indien men ver van de kerk woonde, ja dan Maar voor je ple zier. nee! Predikanten die buiten hun woonplaats preekten, gingen des zaterdags van huis en kwamen op maandag terug. Het te logeren heb ben van zo'n predikant „van buiten" was een feest en een eer. Het gemes te kalf kwam dan op tafel, bij wijze van spreken, zonder dat daaraan de verbinding predikant -verloren zoon moet worden geknoopt" Men wist wat wel en wat niet mocht en men wist het zeker. Dat is het irri terende men wist alles zo akelig zeker, dat zelfvoldaanheid en gebor neerdheid noodzakelijk tot liefdeloos heid moesten leiden. Evenals de ka tholieken plaatsten de protestanten een stevige schutting rond eigen erf, richt ten hun jeugdverenigingen op, zwaai den hun vaandels en zorgden er naar stig voor genoeg projectiemogelijkhe den te hebben voor de eigen zelfge noegzaamheid om van tijd tot tijd massaal te kunnen defileren. Colijn bijvoorbeeld bood in 'deze een rijke mogelijkheid, getuige dit vers van Leo Lens na de verkiezingen in 1937: Een wonderlijke dag van ongedachte zegen Heeft God het biddend volk van Nederland bereid. Het rustig, wijs beleid heeft de eerepalm gekregen. De grootspraak heeft zichzelf ten ondergang geleid Geen weifelend geluid laat deze uitslag hooren. Verbazend is de lof voor het beleid- Colijn. Colijn treedt uit de strijd met eer gekroond naar voren. Hoe zullen we onzen God daar recht voor dankbaar zijn? Dat gansch ons Christenvolk zijn schuld, zijn taak beseffe Zijn schuld: door broedertwist vaak krachteloos te zijn. Zijn taak: in Christus één de vaand ien hoog te heffen. Mocht dat de dank aan God voor zoveel zegen zijn. Evenals de katholieken hadden de gereformeerden hun eigen tijdschriften, die de geborgenheid en de besloten heid van het milieu cultiveerden. Ze weken in zoverre af van de katholieke maand- en weekbladen dat ze „de wereld" nog verder van zich afduw den en vrijwel uitsluiend aandacht be steedden aan godsdienstige zaken. Dat dit aanleiding kon geven tot pijnlijke situaties toont de schrijver aan met een persoonlijke jeugdherinnering. Er was een tijdschrift, zegt hij, „dat Vrij en Blij heette. Daarin stond op een gegeven moment een raadseltje. Wat is, zo werd er gevraagd, het te gengestelde van theoloog. Vader zette zich schTap en gaf de oplossing: atheïst, Godloochenaar, vrijdenker, antichrist. In een volgend nummer stond de juiste oplossing: „Het tegen gestelde van theoloog is Theo sprak de waarheid". Kind teleurgesteld, va der boos! Rechtzinnigheid, puritanisme. In hun uitingen soms vermakelijk, soms ech ter allesbehalve. Zo kan men zich geamuseerd herinneren dat er drukte gemaakt werd over de vraag of dan sen geoorloofd was, maar men krijgt de neiging nu na dertig jaar, nog boos te worden op een zekere Johanna Bree- voort, die een boek over „Stomme zonden" schreef en daarin zulke barre dingen verkondigde over onanie door kinderen, dat men zich nu afvraagt hoe iemand, die toch over een normaal ver stand moest beschikken, zoiets kon neerschrijven. Tempora mutantur. En met het veranderen van de tijden en de zeden kan men soms een beetje nostal gisch glimlachen. In alle tijden ech ter blijken er mensen te zijn die zich uit extreme liefde voor ,,het begin sel" tot ergerlijke liefdeloosheid jegens de medemens laten verleiden. Het boek van mevrouw Breevoort, zegt de schrijver dan ook, heeft heel wat verwoestingen in kinderzielen aange richt. In een nawoord op wat de auteur in het Beeld der Vad'ren heeft bijeenge bracht constateert D. van der Stoep dat het fundamentalisme in gerefor meerde kring verband hield met de steeds weer terugkerende gerefor meerde misvatting dat men God sec kan dienen, d.w.z. buiten de mede mens om. „Hiermee", merkt hij op, „willen we natuurlijk niet beweren dat men in gereformeerde kring de naas te verwaarloosd heeft Vergelijkender wijs hebben ook in dit opzicht de ge reformeerde kerken zich materieel voorbeeldig gedragen. Nee het gaat hier om die merkwaardige, geestelij ke instelling, dat men God kan die nen zonder dat de naaste daarbij betrokken hoeft te zijn. Het ligt welhaast voor de hand dat men dan in een wettisch levenspatroon vervalt. Hoe moest men God die nen? Door een heleboel dingen na te laten die Hem wel eens ongevallig konden zijn. Men diende God door niet te voetballen op zondag, geen kaartje te leggen en niet naar de bioscoop te gaan. Men diende God door altijd maar op té roepen tot de strijd tegen aller lei vreselijke en duivelse zaken, waar door land en volk, kerk en maatschap pij met onmiddellijke ondergang wer den bedreigd. Deze levenshouding vond ook haar afspiegeling op sociaal gebied. Eerst God en met de mens zal het dan maatschappelijk wel in orde komen. Tekenend voor deze mentaliteit is het gedicht De Mijnwerker, geschreven door een zekere Bart van de Veluwe: Thans het stughouweel omprangend Met mijn ruw vereelte vuist Straks een gouden harp omvangend, Die bij 't Hemels hallel ruischt. Voor den helm, onooglijk, drukkend Op mijn fel bestreden hoofd. Dan een kroon, die hartv er rukkend 's Werelds rijksten luister dooft. Al mijn plunje, vuil bestoven, In een tijdpunt afgelegd: 't Sneeuwblank heilskleed wacht daarboven, Uit gena mij toegezegd. Sombere nacht van 't aardedonkerMASOCHISME Door de mijnlamp schaarsch verlicht, Keert ten feestdag, welks geflonker Mij vergloriet 't aangezicht. stelt toch wel ergens een grens, uit lijfsbehoud, wanneer men het gevoel heeft dat wat voor de vrijheid werd aangezien een vacuüm blijkt te zijn. Vroeger heeft men altijd kwistig het woord zonde gehanteerd Men wil er nu wel wat zuiniger mee omspringen. Men durfde vroeger duidelijk zeggen dat voetballen op zondag, het lidmaat schap van de S.D.A.P. en hoererij zon den waren. Wat dat voetballen op zon dag betreft wil men het woord zonde direct laten schieten. Het lidmaat schap van de P.v.d.A. kan men nog dom vinden, maar toch geen zonde. Maar van hoererij zou men toch echt willen blijven volhouden, dat het zon- de is". Zo raast Bart dan nog vier couplet ten door. Hij zal het wel goed ge meend hebben, maar mijnwerker is hij zeker niet geweest. De strijd tegen de socialisten, de ado ratie van Colijn als de man die het erfdeel der vaderen verder droeg, de pathetische liefde voor Oranje, de af keer van de bioscoop., al deze din- ggen kan men in hun uitingen duide lijk projecteren tegen de geestesge steldheid van het gereformeerde volks deel in die periode. Een geestesgesteld heid die na de oorlog grondige wij zigingen heeft ondergaan Een gedicht als het volgende is in de huidige ver houdingen zeker niet meer denkbaar: Het bioscoopgevaar. De Neder- landsche Maagd zegt „halt". (De Ster. 1921) „Men heeft er ook geen behoef te aan", zegt Van der Stoep, „het beeld der vad'ren, zoals dat in bepaal de personen gestalte gekregen heeft, te ontluisteren of af te breken. Die behoefte blijkt bij anderen wel te be staan en wij moeten eerlijk zeggen, dat wij haar niet kunnen navoelen. Men is in allerlei kring, ook in orthodox- protestantse kring op het ogenblik wat masochistisch aangelegd. Zoals men wat betreft het heden ijverig bij zich zelf en anderen aan het zoeken is naar sporen van rassendiscriminatie, zo speurt men bij de christenen van de twintiger en dertiger jaren met een ze kere belustheid naar fascistische smet ten en symptonen En natuurlijk vindt men dan wel wat. Maar wij zouden toch wel wil len stellen, dat, welke gebreken, fou ten en misvattingen de gereformeer de vaderen van die tijd ook mogen hebben aangekleefd, zij de verderfe lijkheid van het fascisme na een paar aanvankelijke en voor de hand liggen- lijke dwingelandij mee gepaard was gegaan. Iedereen mag meelachen over het beeld der vad'ren, maar men moet zich wel afvragen of men het niet moet doen op de manier van de boer die kiespijn heeft. Kan men zeggen, dat het tegenwoordige geslacht, we relds of niet. zich heeft vrijgemaakt van geestelijke dwingelandij? De vaderen van de twintiger «n dertiger jaren voerden een geestelijke code waaraan men zich had te onderwerpen maar was deze nu zoveel dwangmatiger dan de maatstaven die een aantal groot-in quisiteurs tegenwoordig hanteren om te beoordelen of iemands handel en wandel voor hun aangezicht kan be. staan. Daar schijnt het in het moderne leven op aan te komen. De tegenwoordige code betekent dat men Zwolsman, Verwoerd en Algra gelijkelijk veracht en dat men Soekar. no. Van het Reve en de monokini ge lijkelijk toejuicht. Men behoeft geen bezwaar tegen Soekarno te hebben, laat staan tegen de monokini, die ook nogal veroveringszuchtig kan zijn, om toch te wensen dat men de vrijheid zou hebben met zijn sympathieën en antipathieën wat genuanceerder om te springen". Inderdaad: het is allemaal zeer be trekkelijk. Dat mogen ook de katholie ken voor ogen houden, die dit inte ressante boek doornemen. Waarschijn lijk zullen ze over veertig jaar vast stellen dat er een even interessant boek te schrijven zou zijn over katho lieken en protestanten uit de zestiger jaren, die door de vrees om voor con servatief te worden uitgekreten elke kritiek meden op wat te pas en te onpas als modern en vooruitstrevend werd aangeprezen JAN VERDIESEN A. C. de Gooyer: Het beeld der vad'ren. Ambo-boeken/Utrecht. ZONDAG 8 november. Vijfentwintigste zondag na Pinksteren: Dicit Dominus met oraties, epistel en evangelie van de vijfde zondag na Driekoningen. Cre do. Prefatie van de H. Drievuldigheid. MAANDAG 9 november. Kerkwijding van de Aartsbasiliek van de Aller heiligste Verlosser (St. an van La- teranen, de bisschopskerk van de Paus). Wit Tweede gebed H. Theo- dorus. Credo. DINSDAG 10 november. H. Andreas A- vellinus. Wit. Tweede gebed H.Tryphon WOENSDAG 11 november. H. Martmus. Wit. Tweede gebed H. Mennas. Waar St. Maarten patroon is: Credo. DONDERDAG 12 november. H. Marti- nus 1, paus. Rood. VRIJDAG 13 november. H. Didacus. Wit. ZATERDAG 14 november. H. Josaphat. Rood. Wie is voor ons de generaal? Colijn! Wie dienen wij op zijn signaal? Colijn! Wie is beslist geen socialist, Die zich om d'anderen dag vergist? Colijn, Colijn, Colijn! Toch constateert Van der Stoep te recht in zijn nawoord dat men op veel verkeerde en ietwat lachwekkende za ken kan wijzen zonder blind te zijn voor wat goed en respectabel was in de gereformeerde levenshouding uit die jaren. Het huidige relativisme heeft ook zijn bedenkelijke kanten. Wij citeren: ,,In de gereformeerde kerken is men in het algemeen gesproken wel zo ver dat men het allemaal niet meer zo goed weet. Na al het geweld dat speciaal door middel van de moderne communicatiemiddelen over hen heen is gekomen zit men daar nog met de ogen te knipperen. Men weet het niet meer en men heeft ook geen voor mannen en leiders meer, die het wel weten. Gereformeerde theologen en andere wetenschapsmensen zijn, op een enkele flapuit na, voorzichtige mannen geworden die voorzichtige dingen schrijven in voorzichtige kran ten. Het Procrustesbed van de aloude en beproefde beginselen ligt bij het oudroest. Men is bezig, teneinde God vast te kunnen houden een heleboel dingen los te laten. Men is bereid tel kens weer anders te denken dan men dacht dat men moest denken, maar men de aarzelingen, opmerkelijk snel heb ben doorgehad. Wat men op het ogen blik aan het doen is, is een goedkope bezigheid. Als men al vele jaren ach ter de feiten staat die door allerlei an dere feiten inmiddels zyn achterhaald, is het niet moeilijk te vertellen wat de genen die er vóór stonden eigenlijk hadden moeten doen. Wij zijn ervan overtuigd dat bijvoor beeld Colijn wel eens vervelende, on juiste en zelfs gevaarlijke din gen heeft gedaan en gezegd, maar dit behoeft nog geen reden te zijn om daaruit gewapend met een psycholo gische bril, verstrekkende conclusies te trekken omtrent de al of niet aan wezigheid bij hem van duistere politie ke instincten, laat staan om materi aal aan te dragen voor zijn postume brandstapel. Wij kunnen trouwens in het algemeen geen bewondering heb ben voor de behoefte aan ketterjagerij die zich tegenwoordig, en ditmaal niet in kerkelijke kringen, aan het ont wikkelen is. Het beeld der vaderen, daar kun je dus om lachen. Het heerlijke gerefor meerde leven. Al die zekerheden. Al die rechte paden Onze grote mannen. Onze hechte organisaties. Onze grote politieke daden. Onze onwankelbare beginselen. Leve Colijn en Soli Deo Gloria. Het zou allemaal niet zo erg zijn geweest als er maar geen geeste LONDEN Er is een lagerhuiszetel gevonden voor Engelands minister van buitenlandse zaken, Patrick Gordon Wal ker. Volgens socialistische zegslieden zal Reginald Sorensen, een 73-jarig lid van het Lagerhuis uit het „veilige" kiesdis trict Leyton. zijn zetel prijsgeven en in de adelstand worden verheven. De minister van buitenlandse zaken zal zich voor Sorensens zetel kandidaat stel len. Gordon Walker verloor verleden maand de verkiezingen in Smethwick. welk kiesdistrict hij sinds 1945 had vertegen woordigd. Intussen is de opmerking van premier Harold Wilson over de man die Gordon Walker in Smethwick versloeg de voormalige onderwijzer Peter Griffiths niet zonder gevolgen gebleven. Meer dan 50 conservatieve lagerhuisleden heb ben een motie van censuur tegen Wilson ingediend, omdat deze gezegd had, dat het parlement Griffiths als een „me laatse" moest behandelen omdat hij in zijn verkiezingscampagne de rassenkwes tie in het geding had gebracht. Smethwick, een voorstad van Birm ingham, is een der districten met de grootste kleurlingenbevolking en Grif fiths' zege daar wordt ten dele toege schreven aan zijn kritiek op de Labour- partij dat deze geen krachtiger stand punt tegen de immigratie van kleurlin gen heeft ingenomen.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1964 | | pagina 17