KENT
DUET
Zekerhedengrote mannen, fietsen op zondag,
strijdbare liederen en Soli Deo Gloria:
Gordon Walker
in Lagerhuis
NYLONS
BOEKENPLANK
Liefdesverhalen uit Rusland
Marleen
Herdruk Poesjkin
KENT met het nieuwe
MICRONITE filter
verzekert u van het
beste evenwicht tus
sen filterwerking en
zuivere,zachte smaak
DRIE PROCENT
„STOMME ZONDEN"
DE GENERAAL
Liturgische kalender
spaar plezierigmet
met gratis
waardezegels
van 15 en 25 ct.
vraag vooral om de
DUET-spaarkaart
HET BEELD DER VAD'REN
DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 7 NOVEMBER 1964
- - - 11 ■■gggsg^sas
23
(Advertentie)
OE RADIOREDE VAN Or K COUJN WOPO T DOOR
SEW GlSO..,iMP ;N HST JUISTS L'CHT QESTQ.Ö
WONINGINRICHTING
MEUBELEN - GISOLAMPEN
CUtEMSORO
AMSTSHDAM
'e GPAVSNHAGC
DÖTTSRDAW
De geest en de sfeer van het oude
Rusland zewel als van het nieuwe kan
men proeven in de Prisma-uitgave
„Russische Liefdesverhalen", een bun
deltje van tien korte vertellingen. Som
mige verhalen, zoals „Eerste Liefde",
van Nikolai Gribatsjow die werd onder
scheiden met de Stalinprijs, leren dat
het voor Rusland zo kenmerkende ge
voel voor mystiek ook onder het huidig
bewind voortbestaat. De verhalen date
ren uit de laatste veertig jaar. Het boek
is uit het Duits vertaald door W. Wielek-
Berg.
Bij Kosmos te Amsterdam verscheen
de vierde druk van de roman „Marleen"
van Jan Mens. Jan Mens is misschien
niet een schrijver die een vooraanstaan
de plaats in de galerij van de grote
literatuur krijgt, maar hij is een groot
verteller. Dat merkt men weer eens bij
lezing van dit meesterlijke boek over
een jong meisje, dochter van een Am
sterdamse beambte en een arbeiders
meisje uit Groningen. Het verhaal is de
ontroerende weergave van de allerdaag
se werkelijkheid. In de dubbele beteke
nis van het woord: een Mens-elijk boek!
Meulenhof in Amsterdam heeft Poesj
kin verhalen voor de derde keer in druk
gegeven. Het pocketboek bevat: De ver
halen van wijlen Iwan Petrowitsj Bjel-
tin, Schoppenvrouw en Egyptische nach
ten. De vertaling is van Aleida G. Schot.
Behalve een uitstekende biografische
schets van Poesjkin (geb. 1799 in Mos
kou) door de vertaalster, bevat het
goed verzorgde boekje op de laatste
pagina's uitspraken van Gogolj. Toer-
genjef en Dostojefsky over Poesjkin.
(Advertentie)
Droef weerklonk langs Maas
en Schelde
Droef langs Rijn en IJselboord,
Droef weerklonk
de bange treurmaar.
Vader Willem is vermoord
Wie zal thans
ons recht bezorgen?"
vroeg de Landzaat,
bleek van schrik.
Niemand was er die 't kon zeggen,
Maar Oud-Neerlands God sprak:
Ik.
Dit gedicht, dat in de dertiger jaren
de geschiedenisboekjes op de pro
testantse scholen sierde, citeert A. C
de Gooyer in zijn boek „Het beeld
der vad'ren" en naar onze smaak
is er in het hele boek geen tweede
citaat te vinden dat zo volledig de
geesteshouding typeert van het ge
reformeerde volksdeel kort voor de
oorlog. Duidelijk blijkt eruit dat men
èod, vaderland en Oranje als een
onverbrekelijke eenheid beschouw
de en dat men van God bovendien
verwachtte, dat Hij zich overeenkom
stig de oud-Hollandse afspraken zou
gedragen.
„Het beeld der vad'ren" is een pen
dant van het boek dat Michel van der
Plas aan het Rijke Roomsche Leven
heeft gewijd en ook van de Parade der
Mannenbsoeders, waarin Flex met chro
nologisch gegroepeerde citaten Protes
tants leven in de jaren 1920-1940 be
lichtte. Dit boek van De Gooyer rang
schikt (net als v. d. Plas) de citaten
naar de verschillende levenssectoren:
soms vermakelijk, soms ook enige er
gernis oproepend, omdat kortzichtigheid
en hypocrisie aan veel uitspraken en
gedragingen van die jaren niet vreemd
blijken.
In dit opzicht is er trouwens een
uiterst merkwaardige en pikante over
eenkomst met Het Rijke Roomsche
Leven. Katholieken en protestanten
blijken krachtens dezelfde „beginse
len" tegen het dansen, tegen korte
mouwen, tegen de socialisten en
tegen elkaar te zijn geweest. Die be
ginselen liggen verankerd in dat deel
van onze levensbeschouwing waarvan
men ten onrechte vermoedt dat het
directe wortels heeft met het evange
lie. In feite wortelt het in de aard
van het Nederlandse volk, dat nooit
de verleiding heeft kunnen' weerstaan
Onze Lieve Heer dienstbaar te maken
aan allerlei aardse zaken, waarvan men
mag aannemen dat hij er veel liever
buiten zou blijven. Die zaken zijn dan
o.a. de politiek, het kaartspel, fietsen
op zondag gemengd zwemmen en het
probleem van de profane kunst. Men
kan er zich momenteel over verba
zen. maar de Antwoordman van de
N.C.R.V. toonde in de jaren dertig
met kracht van argumenten aan dat
de toneelkunst strijdig was met Gods
wetten. En met de klassieke muziek
moest "je ook duchtig oppassen.
Om het beeld der vad'ren compleet
te krijgen, aldus de auteur, dient men
eigenlijk terug te gaan tot de Geuzen,
die geen lieve jongens waren, maar
wier liederen en daden gehoord en be
oordeeld moesten worden, zoals men
had uitgevonden ,,in het kader van die
tijd". In ieder geval zien zij er op
het vaandel van het studentencorps
aan de Vrije Universiteit niet als ra
bauwen of bekkensnijders uit, maar als
zwierige soldaten met wie men voor
de dag kan komen. En zo sierden zij
ook het vaandel van de Bond van Jon-
gelingsverenigingen op Gereformeerde
grondslag, voordat deze een fusie
aanging met de Bond van Meisjes
verenigingen. „Vive les Gueux" is een
calvinistische leus. Na de Geuzen
zijn er de Dordtsche Vaderen en la
ter de mannen van Reveil, Afscheiding
Doleantie. Vaderen zijn nu ook Kuy-
per, Bavinck, Lohman De Visser,
Idenburg en Colijn.
In de twintiger en dertiger jaren
werd het beeld der vaderen, alsmede
der vaderen pand luid en stoer in de
gezongen liederen betrokken:
De Notenkraker bij het afscheid
van Kuyper: Uw partij zal u mis
sen, ExcellentieiTc ook
Hoe beter het filter-
hoe zachter de smaak
P. LORILLARD COMPANY U.S.A.
FIRST WITH THE FINEST CIGARETTES-THROUGH LORILLARD RESEARCH
Zij zullen het niet hebben,
ons oude Nederland
Het bleef bij alle elenden
Gods en der Vad'ren pand
Zij zullen het niet hebben,
de goden van den tijd
Niet om hun erf te wezen,
heeft God het ons bevrijd
Dit strijdlied, gedicht in 1844, is van
mr. Isaac da Costa. Op de datum
valt de nadruk. Want het lied draagt
de titel: Aan Nederland in de lente
van 1844.
In dat jaar heeft minister Floris
Adriaan van Hall de bezwaarde finan
ciën des landes gesaneerd, teneinde
het voor een bankroet te bewaren.
Een gedwongen 3 pet. lening kwam
tot stand. Volgens de anekdote heeft
de koning toen gezegd: „Het kan mij
mijn troon kosten", en heeft Van Hall
gezegd: „mij m'n kop". Hoe dan ook,
dank zy het deelnemen door koning
Willem I in de lening met tien mil
joen gulden, kwam er verbetering in
de financiële toestand van het rijk.
De Christelijke Jongerengemeen-
schap steekt de trompet.
Koning Willem II dankte per pro
clamatie de geliefde landgenoten voor
hun verenigde medewerking in het tot
stand brengen van de lening. Hij ver
zocht een openbare dankzegging in de
kerken. Het hart van de dichter Da
Costa was bewogen door zoveel uitin
gen van burgerzin. Hij greep naar de
bij de hand liggende lier en zong zijn
lied Een loflied op de burger, die zijn
land niet aan het bankroet had wil
len prijs geven, een vermaning tot die
burger om toch in te zien dat het ware
behoud van h'et land alleen te vinden
is in de vreze des Heren, in het eren
van de waarheid en in het vromelijk
handen.
Van dit gedicht is het boven geci
teerde couplet het eerste van een
reeks van negen. Het is jarenlang,
naast het Wilhelmus, het volkslied van
de „Kleyne luyden" geweest, een
door dr. Kuyper voor zijn volgelin
gen gekozen, van Willem van Oran
je geleende, naam
Tot kort voor de tweede wereldoor
log werd van Rodeschool tot Oranje
polder en van Aalsmeer tot Zwoller
kerspel dit lied op de lippen gelegd
en genomen. Dat het iets te ftiaken
had met een lening van f 127 mil
joen tegen 3 pet wist men niet, en
het deed er ook niet toe. Het was
e®n zegezang, over geld en goederen
heen. De woorden waren gewijde
woorden geworden, zij pasten hij het
beeld. Dit vers deT vaderen werd
de kinderen geleerd. Het stond niet
in de bundel van de Psalmen en ook
niet in die van de Gezangen. Het pas
te in het rechte reformatorische le
ven, zoals Schaepmans ,,Aan u, o Ko
ning der eeuwen" in het rijke roomse
leven paste. Het stond diametraal te
genover het rode „Ontwaakt, verwor
penen der aarde."
Het komt ons, zegt de schrijver, nu
vreemd voor dat er in de twintiger
jaren geschreven en gesproken is over
de vraag of men op zondag mocht
fietsen. Er kwamen compromissen op
dat punt. Indien men ver van de kerk
woonde, ja dan Maar voor je ple
zier. nee! Predikanten die buiten
hun woonplaats preekten, gingen des
zaterdags van huis en kwamen op
maandag terug. Het te logeren heb
ben van zo'n predikant „van buiten"
was een feest en een eer. Het gemes
te kalf kwam dan op tafel, bij wijze
van spreken, zonder dat daaraan de
verbinding predikant -verloren zoon
moet worden geknoopt"
Men wist wat wel en wat niet mocht
en men wist het zeker. Dat is het irri
terende men wist alles zo akelig
zeker, dat zelfvoldaanheid en gebor
neerdheid noodzakelijk tot liefdeloos
heid moesten leiden. Evenals de ka
tholieken plaatsten de protestanten een
stevige schutting rond eigen erf, richt
ten hun jeugdverenigingen op, zwaai
den hun vaandels en zorgden er naar
stig voor genoeg projectiemogelijkhe
den te hebben voor de eigen zelfge
noegzaamheid om van tijd tot tijd
massaal te kunnen defileren.
Colijn bijvoorbeeld bood in 'deze een
rijke mogelijkheid, getuige dit vers
van Leo Lens na de verkiezingen in
1937:
Een wonderlijke dag van ongedachte
zegen
Heeft God het biddend volk van
Nederland bereid.
Het rustig, wijs beleid heeft de
eerepalm gekregen.
De grootspraak heeft zichzelf ten
ondergang geleid
Geen weifelend geluid laat deze
uitslag hooren.
Verbazend is de lof voor het beleid-
Colijn.
Colijn treedt uit de strijd met eer
gekroond naar voren.
Hoe zullen we onzen God daar recht
voor dankbaar zijn?
Dat gansch ons Christenvolk zijn
schuld, zijn taak beseffe
Zijn schuld: door broedertwist vaak
krachteloos te zijn.
Zijn taak: in Christus één de vaand
ien hoog te heffen.
Mocht dat de dank aan God voor
zoveel zegen zijn.
Evenals de katholieken hadden de
gereformeerden hun eigen tijdschriften,
die de geborgenheid en de besloten
heid van het milieu cultiveerden. Ze
weken in zoverre af van de katholieke
maand- en weekbladen dat ze „de
wereld" nog verder van zich afduw
den en vrijwel uitsluiend aandacht be
steedden aan godsdienstige zaken. Dat
dit aanleiding kon geven tot pijnlijke
situaties toont de schrijver aan met
een persoonlijke jeugdherinnering. Er
was een tijdschrift, zegt hij, „dat
Vrij en Blij heette. Daarin stond op
een gegeven moment een raadseltje.
Wat is, zo werd er gevraagd, het te
gengestelde van theoloog. Vader zette
zich schTap en gaf de oplossing:
atheïst, Godloochenaar, vrijdenker,
antichrist. In een volgend nummer
stond de juiste oplossing: „Het tegen
gestelde van theoloog is Theo sprak
de waarheid". Kind teleurgesteld, va
der boos!
Rechtzinnigheid, puritanisme. In hun
uitingen soms vermakelijk, soms ech
ter allesbehalve. Zo kan men zich
geamuseerd herinneren dat er drukte
gemaakt werd over de vraag of dan
sen geoorloofd was, maar men krijgt
de neiging nu na dertig jaar, nog boos
te worden op een zekere Johanna Bree-
voort, die een boek over „Stomme
zonden" schreef en daarin zulke barre
dingen verkondigde over onanie door
kinderen, dat men zich nu afvraagt hoe
iemand, die toch over een normaal ver
stand moest beschikken, zoiets kon
neerschrijven.
Tempora mutantur. En met het
veranderen van de tijden en de zeden
kan men soms een beetje nostal
gisch glimlachen. In alle tijden ech
ter blijken er mensen te zijn die zich
uit extreme liefde voor ,,het begin
sel" tot ergerlijke liefdeloosheid jegens
de medemens laten verleiden. Het
boek van mevrouw Breevoort, zegt
de schrijver dan ook, heeft heel wat
verwoestingen in kinderzielen aange
richt.
In een nawoord op wat de auteur in
het Beeld der Vad'ren heeft bijeenge
bracht constateert D. van der Stoep
dat het fundamentalisme in gerefor
meerde kring verband hield met
de steeds weer terugkerende gerefor
meerde misvatting dat men God sec
kan dienen, d.w.z. buiten de mede
mens om. „Hiermee", merkt hij op,
„willen we natuurlijk niet beweren dat
men in gereformeerde kring de naas
te verwaarloosd heeft Vergelijkender
wijs hebben ook in dit opzicht de ge
reformeerde kerken zich materieel
voorbeeldig gedragen. Nee het gaat
hier om die merkwaardige, geestelij
ke instelling, dat men God kan die
nen zonder dat de naaste daarbij
betrokken hoeft te zijn.
Het ligt welhaast voor de hand dat
men dan in een wettisch levenspatroon
vervalt. Hoe moest men God die
nen? Door een heleboel dingen na
te laten die Hem wel eens ongevallig
konden zijn. Men diende God door niet
te voetballen op zondag, geen kaartje
te leggen en niet naar de bioscoop te
gaan. Men diende God door altijd maar
op té roepen tot de strijd tegen aller
lei vreselijke en duivelse zaken, waar
door land en volk, kerk en maatschap
pij met onmiddellijke ondergang wer
den bedreigd.
Deze levenshouding vond ook haar
afspiegeling op sociaal gebied. Eerst
God en met de mens zal het dan
maatschappelijk wel in orde komen.
Tekenend voor deze mentaliteit is het
gedicht De Mijnwerker, geschreven
door een zekere Bart van de Veluwe:
Thans het stughouweel omprangend
Met mijn ruw vereelte vuist
Straks een gouden harp omvangend,
Die bij 't Hemels hallel ruischt.
Voor den helm, onooglijk, drukkend
Op mijn fel bestreden hoofd.
Dan een kroon, die hartv er rukkend
's Werelds rijksten luister dooft.
Al mijn plunje, vuil bestoven,
In een tijdpunt afgelegd:
't Sneeuwblank heilskleed
wacht daarboven,
Uit gena mij toegezegd.
Sombere nacht van 't aardedonkerMASOCHISME
Door de mijnlamp schaarsch verlicht,
Keert ten feestdag, welks geflonker
Mij vergloriet 't aangezicht.
stelt toch wel ergens een grens, uit
lijfsbehoud, wanneer men het gevoel
heeft dat wat voor de vrijheid werd
aangezien een vacuüm blijkt te zijn.
Vroeger heeft men altijd kwistig het
woord zonde gehanteerd Men wil er
nu wel wat zuiniger mee omspringen.
Men durfde vroeger duidelijk zeggen
dat voetballen op zondag, het lidmaat
schap van de S.D.A.P. en hoererij zon
den waren. Wat dat voetballen op zon
dag betreft wil men het woord zonde
direct laten schieten. Het lidmaat
schap van de P.v.d.A. kan men nog
dom vinden, maar toch geen zonde.
Maar van hoererij zou men toch echt
willen blijven volhouden, dat het zon-
de is".
Zo raast Bart dan nog vier couplet
ten door. Hij zal het wel goed ge
meend hebben, maar mijnwerker is
hij zeker niet geweest.
De strijd tegen de socialisten, de ado
ratie van Colijn als de man die het
erfdeel der vaderen verder droeg, de
pathetische liefde voor Oranje, de af
keer van de bioscoop., al deze din-
ggen kan men in hun uitingen duide
lijk projecteren tegen de geestesge
steldheid van het gereformeerde volks
deel in die periode. Een geestesgesteld
heid die na de oorlog grondige wij
zigingen heeft ondergaan Een gedicht
als het volgende is in de huidige ver
houdingen zeker niet meer denkbaar:
Het bioscoopgevaar. De Neder-
landsche Maagd zegt „halt". (De
Ster. 1921)
„Men heeft er ook geen behoef
te aan", zegt Van der Stoep, „het
beeld der vad'ren, zoals dat in bepaal
de personen gestalte gekregen heeft,
te ontluisteren of af te breken. Die
behoefte blijkt bij anderen wel te be
staan en wij moeten eerlijk zeggen, dat
wij haar niet kunnen navoelen. Men
is in allerlei kring, ook in orthodox-
protestantse kring op het ogenblik wat
masochistisch aangelegd. Zoals men
wat betreft het heden ijverig bij zich
zelf en anderen aan het zoeken is
naar sporen van rassendiscriminatie,
zo speurt men bij de christenen van de
twintiger en dertiger jaren met een ze
kere belustheid naar fascistische smet
ten en symptonen
En natuurlijk vindt men dan wel
wat. Maar wij zouden toch wel wil
len stellen, dat, welke gebreken, fou
ten en misvattingen de gereformeer
de vaderen van die tijd ook mogen
hebben aangekleefd, zij de verderfe
lijkheid van het fascisme na een paar
aanvankelijke en voor de hand liggen-
lijke dwingelandij mee gepaard was
gegaan.
Iedereen mag meelachen over het
beeld der vad'ren, maar men moet
zich wel afvragen of men het niet
moet doen op de manier van de boer
die kiespijn heeft. Kan men zeggen,
dat het tegenwoordige geslacht, we
relds of niet. zich heeft vrijgemaakt van
geestelijke dwingelandij? De vaderen
van de twintiger «n dertiger jaren
voerden een geestelijke code waaraan
men zich had te onderwerpen maar
was deze nu zoveel dwangmatiger dan
de maatstaven die een aantal groot-in
quisiteurs tegenwoordig hanteren om
te beoordelen of iemands handel en
wandel voor hun aangezicht kan be.
staan. Daar schijnt het in het moderne
leven op aan te komen.
De tegenwoordige code betekent dat
men Zwolsman, Verwoerd en Algra
gelijkelijk veracht en dat men Soekar.
no. Van het Reve en de monokini ge
lijkelijk toejuicht. Men behoeft geen
bezwaar tegen Soekarno te hebben,
laat staan tegen de monokini, die ook
nogal veroveringszuchtig kan zijn, om
toch te wensen dat men de vrijheid
zou hebben met zijn sympathieën en
antipathieën wat genuanceerder om te
springen".
Inderdaad: het is allemaal zeer be
trekkelijk. Dat mogen ook de katholie
ken voor ogen houden, die dit inte
ressante boek doornemen. Waarschijn
lijk zullen ze over veertig jaar vast
stellen dat er een even interessant
boek te schrijven zou zijn over katho
lieken en protestanten uit de zestiger
jaren, die door de vrees om voor con
servatief te worden uitgekreten elke
kritiek meden op wat te pas en te
onpas als modern en vooruitstrevend
werd aangeprezen
JAN VERDIESEN
A. C. de Gooyer: Het beeld der
vad'ren. Ambo-boeken/Utrecht.
ZONDAG 8 november. Vijfentwintigste
zondag na Pinksteren: Dicit Dominus
met oraties, epistel en evangelie van
de vijfde zondag na Driekoningen. Cre
do. Prefatie van de H. Drievuldigheid.
MAANDAG 9 november. Kerkwijding
van de Aartsbasiliek van de Aller
heiligste Verlosser (St. an van La-
teranen, de bisschopskerk van de
Paus). Wit Tweede gebed H. Theo-
dorus. Credo.
DINSDAG 10 november. H. Andreas A-
vellinus. Wit. Tweede gebed H.Tryphon
WOENSDAG 11 november. H. Martmus.
Wit. Tweede gebed H. Mennas. Waar
St. Maarten patroon is: Credo.
DONDERDAG 12 november. H. Marti-
nus 1, paus. Rood.
VRIJDAG 13 november. H. Didacus.
Wit.
ZATERDAG 14 november. H. Josaphat.
Rood.
Wie is voor ons de generaal?
Colijn!
Wie dienen wij op zijn signaal?
Colijn!
Wie is beslist geen socialist,
Die zich om d'anderen dag vergist?
Colijn, Colijn, Colijn!
Toch constateert Van der Stoep te
recht in zijn nawoord dat men op veel
verkeerde en ietwat lachwekkende za
ken kan wijzen zonder blind te zijn
voor wat goed en respectabel was in
de gereformeerde levenshouding uit die
jaren. Het huidige relativisme heeft
ook zijn bedenkelijke kanten.
Wij citeren:
,,In de gereformeerde kerken is men
in het algemeen gesproken wel zo
ver dat men het allemaal niet meer
zo goed weet. Na al het geweld dat
speciaal door middel van de moderne
communicatiemiddelen over hen heen
is gekomen zit men daar nog met de
ogen te knipperen. Men weet het niet
meer en men heeft ook geen voor
mannen en leiders meer, die het wel
weten. Gereformeerde theologen en
andere wetenschapsmensen zijn, op
een enkele flapuit na, voorzichtige
mannen geworden die voorzichtige
dingen schrijven in voorzichtige kran
ten. Het Procrustesbed van de aloude
en beproefde beginselen ligt bij het
oudroest. Men is bezig, teneinde God
vast te kunnen houden een heleboel
dingen los te laten. Men is bereid tel
kens weer anders te denken dan men
dacht dat men moest denken, maar men
de aarzelingen, opmerkelijk snel heb
ben doorgehad. Wat men op het ogen
blik aan het doen is, is een goedkope
bezigheid. Als men al vele jaren ach
ter de feiten staat die door allerlei an
dere feiten inmiddels zyn achterhaald,
is het niet moeilijk te vertellen wat de
genen die er vóór stonden eigenlijk
hadden moeten doen.
Wij zijn ervan overtuigd dat bijvoor
beeld Colijn wel eens vervelende, on
juiste en zelfs gevaarlijke din
gen heeft gedaan en gezegd, maar dit
behoeft nog geen reden te zijn om
daaruit gewapend met een psycholo
gische bril, verstrekkende conclusies
te trekken omtrent de al of niet aan
wezigheid bij hem van duistere politie
ke instincten, laat staan om materi
aal aan te dragen voor zijn postume
brandstapel. Wij kunnen trouwens in
het algemeen geen bewondering heb
ben voor de behoefte aan ketterjagerij
die zich tegenwoordig, en ditmaal
niet in kerkelijke kringen, aan het ont
wikkelen is.
Het beeld der vaderen, daar kun je
dus om lachen. Het heerlijke gerefor
meerde leven. Al die zekerheden. Al
die rechte paden Onze grote mannen.
Onze hechte organisaties. Onze grote
politieke daden. Onze onwankelbare
beginselen. Leve Colijn en Soli Deo
Gloria. Het zou allemaal niet zo erg
zijn geweest als er maar geen geeste
LONDEN Er is een lagerhuiszetel
gevonden voor Engelands minister van
buitenlandse zaken, Patrick Gordon Wal
ker. Volgens socialistische zegslieden zal
Reginald Sorensen, een 73-jarig lid van
het Lagerhuis uit het „veilige" kiesdis
trict Leyton. zijn zetel prijsgeven en in
de adelstand worden verheven.
De minister van buitenlandse zaken zal
zich voor Sorensens zetel kandidaat stel
len.
Gordon Walker verloor verleden maand
de verkiezingen in Smethwick. welk
kiesdistrict hij sinds 1945 had vertegen
woordigd.
Intussen is de opmerking van premier
Harold Wilson over de man die Gordon
Walker in Smethwick versloeg de
voormalige onderwijzer Peter Griffiths
niet zonder gevolgen gebleven. Meer
dan 50 conservatieve lagerhuisleden heb
ben een motie van censuur tegen Wilson
ingediend, omdat deze gezegd had, dat
het parlement Griffiths als een „me
laatse" moest behandelen omdat hij in
zijn verkiezingscampagne de rassenkwes
tie in het geding had gebracht.
Smethwick, een voorstad van Birm
ingham, is een der districten met de
grootste kleurlingenbevolking en Grif
fiths' zege daar wordt ten dele toege
schreven aan zijn kritiek op de Labour-
partij dat deze geen krachtiger stand
punt tegen de immigratie van kleurlin
gen heeft ingenomen.