e
)ER
:OET
OLIE
Zustercongregaties kunnen
vernieuwing niet vermijden
De
mussen en
de
verkeersagent
ijven
eens
g...en
steen
Middagj*
Wippertje en de heks
IRMTE
Laat
maar waaien.
RELIGIEUZEN BESPREKEN AANPASSING
Huurhuis soms
beter dan een
groot klooster
^4>aCo/yeihei-
uit
OMGEKEERDE
ai3ü3M
IK WIL EEN
ZEEPOES ZIJN
Naar school
O
4 M
Van de
met de
Ier bij
iman!
oorsteen
Ischoon
alen met
lementen
volop
mte
Zo is het! GEZELLIGE MENSEN STOKEN
Apostolaat
Fusering
eerd
e
ro
)ER
DAGBLAD DE STEM VAN WOENSDAG 9 SEPTEMBER
(Advertentie)
'Wij zijn niet bang voor een beetje wind.
En meestal is dat een beetje bóel wind,
zoals wij hier zitten. Woonark op de
Vecht, midden in een polderland dat zo
vlak is als een biljart. Als het ergens
gemeen koud kan zijn, dan is dat hier.
En alsjeèrgens behoefte hebt aan echte
warmte, dan heb je dat hier!' Mevrouw
Iris Heslenfeld, huisvrouw en beeld
houwster in Nigtevecht, kan er van
meepraten. Zij heeft winters beleefd dat
het ijs rondom het schip moest worden
opengehakt. Welke warmte houdt dan
bij haar de kou buiten boord 'Een goed
kolenvuur! 't Gaat om warmte die straalt.
Niet om verwarmde lucht, die omhoog
blaast. Het blaast al genoeg om ons
heen! In de kamer waar je leeft, moet
warmte zijn waar je wat aan beleeft...
Daar heb je het weer: leefwarmte!
Kolen geven dat.
(Van een bijzondere correspondent)
DEN HAAG Het september
nummer van „De Kloosterling"
bevat een uitvoerig verslag van
een gespreksdag, die 75 zusters
van verschillende orden en con
gregaties deze zomer gehouden
hebben in het retraitehuis te
Amersfoort. De religieuzen heb
ben samen met Dr. H. Boelaars
CssR gediscussieerd over de her
vorming van het kloosterleven en
zijn aanpassing aan de aposto-
laatseisen van deze tijd. Aanlei
ding daartoe was het boek van
kardinaal Suenens: Kloosterleven
en Apostolaat, dat in 7 talen ge
publiceerd werd en in heel de we
reld discussies uitlokte.
Pater Boelaars stelt in zijn inleiding,
dat er de laatste 15 jaar aJ heel wat ge
sproken is over aanpassing van het actie
ve religieuze leven vanuit zijn eigen aard.
Het is nu tijd voor nieuwe vragen en in
grijpende beslissingen. „We moeten ons
bewust zijn, dat die andere taken ook
dieper zullen insnijden in de wijze van
leven en samenleven in de religieuze in
stituten. Dan mogen we niet vragen: past
dit werk in de bestaande levensinrichting
van onze congregatie b.v. wat betreft kle
ding, slot, manier van communiteitsleven.
We moeten eerst de vraag beantwoorden,
of het aanpakken van andere raken tot
heil van de Kerk en van de mensen van
ons gevraagd wordt. En zo ja, dan moet
men de behoeften van het nieuwe werk
als norm nemen voor de vernieuwing
van de levensinrichting. In het leven
van vele instellingen van priesterreligi
euzen zijn wijzigingen gekomen ten ge
volge van nieuwe apostolische activitei
ten, waardoor dit meer gelijkenis krijgt
met dat van de seculiere priesters. Zo
zal ook het levenskader van religieuzen-
niet-priesters dichter komen te staan bij
dat van wereldlingen, die soortgelijk
werk verrichten.
Jongere genootschappen en wellicht
ook seculiere instituten kunnen helpen
bij het vinden van een nieuw levens
kader. Als men een sterker inschake
ling van de religieuzen in maatschap
pelijk en apostolisch werk nastreeft,
zal men resten van het slotklooster en
van de gelijkenis met de klerikale
stand moeten uitzuiveren. Doch die
noodzaak van ingrijpende veranderin
gen mag geen reden zijn om te weige
ren nieuwe werken op zich te nemen.
De kernvraag, waarvoor de zusters
zich gesteld zagen, luidde: is het mogelijk
en gewenst dat de bestaande religieuze
congregaties rechtstreeks apostolische
werkzaamheden op zich nemen?
De zusters waren het erover eens, dat
de stichter respectievelijk stichteres van
haar congregaties wilde voldoen aan de
eisen van zijn/haar tijd. De congregaties
nu moeten voldoen aan de eisen van deze
tijd. De vraag is alleen wat reëel moge
lijk is. Uitgebreidere inschakeling in het
directe apostolaat roept een reeks pro
blemen op zowel van de kant van de re
ligieuzen als van de leken. De meeste
zusters hebben al een volle dagtaak, en
door het gebrek aan zusters hebben ve
le een eervolle dagtaak.
Een duidelijk voorbeeld bieden de over
wegingen der zusters bij eventuele in
schakeling in het verenigingswerk voor
meisjes. Als er daarvoor zusters zouden
kunnen worden vrijgemaakt, dan zal de
praktijk ze toch afwijzen omdat de zus
ters daar niet geaccepteerd zullen worden.
De jeugd neemt niet aan, dat een religi
euze haar houding tegenover het leven
kan meevoelen.
De zusters hebben trouwens de handen
al vol aan verpleging, onderwijs e.d. Mo
gelijkheden voor rechtstreeks apostolaat
achten de zusters in haar communiteiten
niet of nauwelijks aanwezig, maar en
dat gebeurt al veel men kan wel na
gaan of men hulp kan bieden en noden
verlichten, b.v. door het huis open te
stellen om voor een tijd een zieke te ver
plegen. waardoor een gezin overbelast
wordt, door medewerking aan organisa
tie Zonnebloem, door opnemen van kin
deren (in vakanties) om de moeders te
ontlasten, door zusters beschikbaar te
stellen voor hulp in het gezin bij onver
wachte omstandigheden enz. De algemene
conclusie was, dat veel bezwaren voort
komen uit het grote tekort aan roepingen
voor het religieuze leven. Dit tekort
brengt mee, dat veel zusters teveel moe
ten doen. dat de opleiding voor nieuwe
werkzaamheden wordt belemmerd, dat
het vrijmaken van zusters voor maat
schappelijk of apostolisch werk zo moei
lijk is. Maar ondanks al deze handicaps
constateren de zusters in haar congre
gaties over het algemeen een vernieu
wing van de geest van apostolaat en een
oprecht streven daarnaar.
Het verslag besluit met de publikatie
van een aantal suggesties, die op de ge
spreksdag niet meer ter sprake kwamen,
Een religieuze merkt in die suggesties op
dat er wel te weinig roepingen zijn. maar
dat er van de andere kant teveel con
gregaties zijn.
Zij dringt aan op fusering van con
gregaties met eenzelfde doel of met
eenzelfde geest. De zuster denkt b.v.
aan een federatie van congregaties.
Een gemeenschappelijk noviciaat kan
langzaamaan bijdragen tot grotere
eenheid.
Zij vraagt zich vervolgens af „of het
niet mogelijk zou zijn om de zuster
kloosters beter te spreiden over ons land?
In de noordelijke provincies zijn ze zo
hard nodig. Is er geen intensiever sa
menwerking mogelijk van de bisschoppen
en de congregaties?"
.,Een andere moeilijkheid zijn de hui
zencomplexen. Iedere congregatie moet
wel enige grote huizen hebben. Maar
daarnaast moet ze een heel aantal huur
huizen hebben, waar men weer uit weg
kan trekken, als men ergens anders wil
beginnen. De communiteiten moeten
kleiner zijn en grote mobiliteit bezitten
om nu eens hier dan weer daar te hel
pen. En omdat men een huis wat men
huurt niet kan veranderen zoals men wil,
moet men zich behelpen en aanpassen,
wat ook de geest van armoede ten goede
komt". „En nu een heel ander voorstel.
Alle zusters van een bisdom die eeuwige
geloften doen zouden dit eens per jaar
kunnen afleggen in de kathedraal. Haar
namen met foto zouden in de krant moe
ten komen, niet om op te scheppen, maar
omdat het een zaak is die heel de kerk
gemeenschap aangaat.
De nieuwe priesters worden gewijd in
de kathedraal en als een lijst van namen
(met foto) in de krant staat, zal dat
jeugdigen, die nog een keuze van een
levensstaat moeten doen, tot nadenken
brengen. Zo zal dit ook met meisjes het
geval zijn met betrekking tot het religi
euze leven. Voor velen is de plaats van
de vrouwelijke religieuzen in de Kerk
niet duidelijk. Een grote groep van intel
lectuelen en halü-iiitellectuelen in Neder
land denken en praten minachtend over
de vrouwelijke religieuzen. Als men nu
ziet, dat de eeuwige geloften worden af
gelegd in de handen van de bisschop als
vertegenwoordiger van de Kerk en in
zijn zetelkerl$. gaat men begrijpen en ook
aanvoelen, dat vrouwelijk-religieus-zijn
iets is voor heel de Kerk en van belang
voor Haar. Zo zouden, veel mensen en
ook jonge meisjes het verband tussen
Kerk en religieus leven gaan zien".
(Advertenties)
Sto?"1®1 v°^eteüe<-
®- Waag Uw w
Jeannine van Broeck
Veerstraat 9, Nieuw-Namen
't Was woensdagmiddag. Moeder zei:
„Zullen we niet eens uitgaan?" „Waar
naar toe?" vroegen de kinderen. Moe
der zei: „Ik denk naar de speeltuin".
Hoi, hoi, hoi, riepen de kinderen. Wie
mogen er mee? Ons Rien, Aans en
Leny, zei moeder. En ons Petertje dan?
O, die gaat naar de buren.
Eerst gingen ze eten. Rian moest
moeder nog even helpen, dan konden
ze gauw weg. 't Was half 2 toen ze
op de fiets zaten. Om twee uur waren
ze in de speeltuin. De kinderen wilden
direct de schommels in. Maar moeder
zei: „Kalm aan een beetje". Ans was
't eerste in de schommels.
Rian ging met Leny op de wip. Maar
dat ging hun gauw vervelen. Daar
kwam Ans aan, ze zei: Zullen we eens
op de glijbaan gaan. Ja, klonk 't uit
allebei de monden tegelijk. Nu vooruit
dan, zei Ans. Ik gaop de hoge, zei
Leny. Ik ook zei Ans. Rian ging ook
maar mee. Leny ging eerst de trap op.
Daarachter Ans en Rian kwam er heel
zachtjes ook achteraan.
Ik durf niet goed zei Rian. Doe niet
zo flauw, zeiden de anderen. Rian begon
te huilen. Ga maar naar moeder toe,
zeiden de anderen.
Leny en Ans gingen nog op de kabel
baan. Toen gingen ze naar huis.
Ze aten nog en om 9 uur was alles in
stille rust.
Mechie Maas
Koolpad 22, Bavel (10 jaar)
De muur hangt aan de kapstok
Het fornuis staat op de pan
De vloer ligt op de mat
De tafel staat op de bloempot
De kast staat op de t.v.
De pot zit in de stroop
Het raam hangt voor het gordijn
De deur verft de schilder
De appel eet het jongetje op
De kinderwagen ligt in het kind
De krant leest de vader
De pan zit in het water
Het eten kookt moeder
De bril zet het meisje op
Beppie de Wfjs,
Koning Haakonstraat 4
Moerdijk
Wij namen onze Iboe
laatst mee naar het strand,
maar hij zakte met zijn pootjes
heel diep in het zand.
Toen trok hij gauw zijn badpak aan
en nam een diepe duik,
en toen hij weer naar boven kwam
had hij een natte snuit.
De kinderen riepen: „Iboe,
toe kom nu weer aan ons land!
We willen een fort gaan bouwen,
een prachtig fort van zand
Maar Iboe zei: ,Jtee hoor
ik vind het water fijn,
ik wil niet meer een landpoes
ik wil een zeepoes zijn!
Mieke v.d. Heyden (9 jaar)
Giraffestraat 9, Breda.
\Y/aar de straat uitloopt op het grote
ronde plein, staat altijd een ver
keersagent. Hij moet goed opletten want
dit plein is het drukste van de hele
stad. De agent blaast schril op een klein
fluitje en steekt zijn hand op. Dat wil
zeggen: „Ho mensen in je mooie auto's,
even wachten." Dan wijst hij met een
arm: „Alleen die ként uit, voetgangers!"
Of hij zwaait vlug met een hand onder
de uitgestoken arm door: „Opschieten
mensen, vlug wat!"
Midden op het plein ligt een heel
groot grasveld. Er loopt een dikke lage
rozenhaag omheen en midden op het
grasveld staat een grote gouden zonne
wijzer in een laag bosje. In de zomer
lijkt dit gazon op een geweldig groot
bord spinazie voor een reus, met een
paar goudgele, frietjes in het midden.
In de winter als het grasveld is be-
sneeuw, lijkt het op een reuzensuiker-
taart met een krakeling van noga.
De hele dag rijden er auto's om het
plein heen. Grote glanzende auto's en
kleine lelijke eendjes: geweldige
vrachtwagens met opleggers en kleine
bestelwagentjes. Als er vanuit de verte
een politieauto aankomt „Hoeioeioei",
dan houdt de agent al het verkeer op
en de zwarte wagen met het blauwe
flikkerlicht zwenkt om het plein. En
als de brandweer uitrukt „Hiejiejiej!",
of de ziekenauto aankomt „Oooh-ach-
oooh". dan zorgt de agent ervoor dat
ze pijlsnel door kunnen rijden.
Er komt nooit een vogeltje op dat
grasveld. Mussen zijn brutale stadsrak-
kers, zeggen de mensen. Maar tussen
die steeds ronddraaiende auto's worden
ook de mussen dol. En daarom zoeken
ze liever een achtertuintje op en de
bomen in het plantsoen.
Teunis is de dikke agent die het
verkeer regelt op de spitsuren. Hij
houdt erg veel van zijn plein. Als zijn
dienst is afgelopen, komt er een lange,
magere agent om hem af te lossen, want
het plein is nooit een seconde zonder
politieman. Behalve 's nachts. De twee
agenten praten dan even met elkaar en
tot slot zegt Teunis altijd: „En nu naar
moeder de vrouw".
Maar dan maakt hij nooit meteen
rechtsomkeert. Nee, eerst steekt hij
even over naar het grasveld. Dat kan
HIJ natuurlijk wel doen! Hij hoeft
niet eens zijn hand ervoor op te ste
ken. Als de mensen een agent op de
weg zien, kunnen ze opeens heel goed
voorzichtig rijden en eventjes inhouden.
Teunis kijkt dan hoe de rozen erbij
staan en of het gras netjes is gerold.
Christje Bamaeke
Oosterhoutseweg 31, Breda
(6 jaar)
De vakantie is voorbij
Nu zijn wij allen blij
Nu kunnen wij weer naar school
toe gaan
En heel fijn aan het leren gaan.
Ik zit nu in de derde klas
En moet al heel hard leren
En ik hoop dat ik nog heel veel
keer terug
mag keren.
José Boeren (8 jaar)
Leursebaan 150, Breda
Hennie Louws
Klein Tilburg, Huiten
En als de zon schijnt, probeert hij te
kijken of de zonnewijzer wel gelijk
loopt. Als hij dat allemaal gezien heeft
is hij tevreden en gaat naar moeder
de vrouw.
jy|aar op een dag, deze zomer, zag hij
iets! Hij kon zijn ogen niet ge
loven! Er zat een musje op het gras
veld. Het pikte in de grond en haalde
er een vette worm uit.
„Wel jij kleine smakkerd!" riep
Teunis, „zo'n reuzenbord eten voor jou
alleen, wat zul je het goed hebben!"
Toen Teunis de volgende dag terug
kwam, keek hij niet naar het gras
veld. Want een goede verkeersagent
wordt nooit afgeleid. Natuurlijk dacht
hij wel aan het musje. Maar hij keek
pas toen de magere agent hem kwam
aflossen. Teunis stak eerst de weg
over. En toen hij bij de rozenhaag kwam
zochten zijn ogen het hele grasveld af.
Jawel hoor, daar zat het musje weer.
Maar het was niet alleen! Het had ge
zelschap gekregen. „Zo rakkers", zei
Teunis, „zijn jullie niet bang om dol
te worden van al dat gedraai? Npu het
beste ermee", en hij ging naar moeder
de vrouw.
De dag erop gebeurde er iets héél
bijzonder. Toen Teunis na de dienst
weer naar het grasveld ging kijken,
zag hij de twee mussen met strootjes
en takjes bezig. Ja, je begrijpt het na
tuurlijk al: ze gingen een nestje bou
wen. Maar niet in de rozenhaag. En
ook niet in het lage bosje. Maar in de
zonnewijzer! Dit vond Theunis hele
maal niet goed. Zo'n zonnewijzer is aan
alle kanten open. Er is voor een vogel
nest maar weinig beschutting. En omdat
er nog maar een paar sprietjes by el
kaar waren gebracht, nam Teunis een
besluit.
Hij stapte over de dikke rozenhaag
heen en liep het hele grote grasveld
op naar het midden. Als je agent bent,
mag je dat natuurlijk gerust doen. „Jon-
gens", riep hij naar de musjes die in
het rond vlogen, „wees nou slim. Bouw
je nestje toch in het lage bosje! Dat
zal je veel beter bevallen." En hij
nam de sprietjes weg en legde ze op
de struiken van het bosje. Toen keerde
hij zich om en ging naar moeder de
vrouw.
Maar toen er weer een dag was voor
bijgegaan, moest Teunis zien dat de
onverstandige mussen toch hun eigen
zin deden. Ze vlogen af en aan en
maakten in een hoek tussen drie gou
den spijlen een mooi rond nest.
Teunis had er zorgen over. Zijn vrouw
klaagde: „Je wordt nog mager van je
gepieker". Niemand wist beter dan
Teunis, hoe moe je wordt van al die
ronddraaiende auto's. Als hij thuis
kwam van de dienst, dan tolde zijn
hoofd. Hoe zouden de musjes het uit
houden in die mallemolen?
De musjes hielden het goed uit. Er
kwamen eitjes in het nest. Ze werden
uitgebroed en op een dag zaten er drie
jonge vogeltjes te piepen om lekkere
hapjes.
Nu weten jullie wel dat het een erg
droge zomer is geworden. Het grasveld
droge zomer is geworden. De vogels
konden slechts met moeite voedsel vin
den.
De twee mussen deden de mensen ln
de auto's na. Die mensen hebben altyd
zo'n verschrikkelijke haast om hun bo
terham te verdienen. Dan gaan ze hoe
langer hoe harder rijden. En de twee
mussen begonnen hoe langer hoe har
der te vliegen, tot ze net als Teunis,
mager werden van de zorgen.
Maar er kwam hulp.
De vrouw van Teunis houdt van een
dikke man. En Teunis houdt van dikke
mussen. Moeder de vrouw maakte extra
hapjes voor haar man klaar en Teunis
bewaarde kruimels en korstjes, worste
velletjes en spek-randjes voor de vogels.
Elke dag strooide hij handenvol lek
kere restjes op het grasveld uit. Dat
kwam te pas! Het mussenpaar kon de
hongerige magen van de kleintjes vol
stoppen en er bleef nog meer dan
genoeg over voor hun eigen bekjes.
r^e jongen groeiden goed. Al gauw
zaten ze op de rand van het nest
en keken door de spijlen van de zonne
wijzer. Daar zagen ze in de verte de
lange rijen rijdende auto's.
Toen brak de eerste vliegles aan.
Vader en moeder deden het voor: van
de zonnewijzer in het lage bosje. En
dan terug naar boven. Of van het hoog
ste gouden topje óver het bosje op het
gras. De jongen deden het na. Maar
hoe moest dat nu verder gaan?
„Zie je nou wel", zei Teunis bezorgd.
„Ik heb wel gelijk gehad. Hoe komen
jullie nu mei je kinderen van dit ver
keersplein af?"
„Piep", zeiden de mussen, maar daar
was Teunis niet tevreden mee.
De vluchten werden al langer en lan
ger. Eén waaghals haalde zelfs al de
rozenhaag die om het grasveld loopt.
En juist op het ogenblik dat Teunis
druk het verkeer stond te regelen nam
die kleine mus het grote besluit. Hij
zette zich af met een wipje en vloog in
een beverige boog over de auto's heen
om te landen opde uitgestrekte arm
van Teunis.
Gelukkig was hij zo'n bijzonder knap
pe verkeersagent anders waren er on
gelukken gebeurd. Hij hield zijn arm
stijf gestrekt en sloot vlug de andere
hand over het kleine vogeltje. Toen
moest hij gauw zijn arm laten zak
ken. Want het was de hoogste tijd
om het teken te geven van: „Ho men
sen, niet verder! Stop!" Hij hield het
vogeltje in zijn hand tot even later
de lange magere hem kwam aflossen.
Gelukkig!
Voor het eerst van zijn leven zei
Teunis niet: „Naar moeder de vrouw".
Voor het eerst stak hij niet over naar
het grasveld. Voor het eerst maakte
hij rechtsomkeert en liep naar huis
zo vlug hij kon. Daar zette hij het ver
schrikte vogeltje in de lijsterbes die
in zijn achtertuintje staat.
„Hè, hè. dat is er ééntje in veilig
heid," zei hij.
rYe volgende morgen vroeg, kwam om
5 uur de zon aan de hemel. Alle
haastige mensen sliepen nog, de auto's
stonden achter de garagedeuren of in
de lege straten. Toen lukte het de mus-
senouders hun andere twee jongen
over het plein te loodsen en ze veilig
te brengen in de hoge bomen van het
plantsoen. Daar namen ze afscheid van
hun „grote" kinderen, die nu zelf
standig de wijde wereld in konden trek
ken.
Ze vlogen terug naar het verkeers
plein en gingen nog eens even samen
op de gouden zonnewijzer zitten. Toen
besloten ze maar weer op avontuur te
gaan. Een fijne vliegtocht te gaan ma
ken, net als toen de kinderen er nog
niet waren.
Daar kwam Teunis op het plein aan,
om het verkeer te gaan regelen. De
mussen schoten de lucht in. Tjilpend
stoeiden ze boven de straat. En terwijl
Teunis zijn hand opstak om te zeg
gen: „Ho mensen, even stoppen!", be
woog hij eventjes zijn vingers om de
mussen na te wuiven. Maar dat kon
niemand zien, behalve de vogels.
A. Mac Gillavry
Marianne Louws
(En ze tekent al even goc
als haar broer
Er was eens een heel mooi bos, het
beukenbos. Midden in het bos lag een
kabouterdorp. Pimpeltjesdorp. Hoeveel
kaboutertjes woonden er eigenlyk? Een
stuk of honderd. Een kaboutertje heette
Wippertje. Leuke naam he? Hij was
postbode van Pimpeltjesdorp. Op een
dag moest hij een brief naar de heks
brengen. Die woonde aan de andere
kant van het bos. Wippertje zuchtte er
van. Het was drie dagen lopen. Hij pak
te boterhammen in een trommeltje.
Toen ging hy op stap. Opeens, wat was
dat? Een mens. Wippertje begon te
rennen. Van het pad af, recht het bos
in. Weet je waarvoor? Neen? Dan zal
ik het vertellen Als mensen hem te
pakken kregen, dan stopten ze hem in
een kooitje. Erg he? Daarvoor rende
Wippertje weg. Eindelijk stond hij stil.
Waar was het pad? Hy zocht naar het
pad. Opeens wist hy het. Hy was ver
dwaald! Help, riep hij. Dat hoorde de
heks. Ze begon te zoeken. Eindelijk
vond ze hem. Wat was Wippertje bly.
Hij zei tegen de heks: Ik was op weg
naar u. Maar ik kwam een mens tegen
en ik liep heel hard het bos in. Toen
ik ver in het bos was ontdekte ik dal
ik verdwaald was en riep help. Toen
begon de heks te lachen. Waar Is nu
mijn brief Wippertje? zei ze. Hier is
hy, zei Wippertje. Hy gaf de brief aan
de heks. De heks wees aan Wippertje
de weg. En zo kwam een eind aan Wip
pertjes avontuur.
René Bastiaansen,
Beeksestr. 15, Prinsenbeek
n>l V