Christus
heeft vele
gezichten
BERLIJNS CABARET:
Die Insulaner
Protestants pendant van
het rijke roomse leven:
mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen
Mag een christen
in de comedie?
N;
DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 5 SEPTEMBER 1964
PARADE DER
MANNEN
BROEDERS
„UIT HET RIJKE ROOMSE
LEVEN" heeft nu ook een
protestantse tegenhanger in
„Parade der Mannen-broe
ders". De scherpzinnige en
geestige kroniekschrijver
van het dagblad „Trouw",
zich tekenend met de naam
Flex, heeft de samenstelling
verzorgd. Hij komt nu met
zijn volle naam Ben van
Kaam naar voren. Hij heeft
zijn werk anders opgezet
dan Michel van der Plas. Die
heeft zijn boek gerubriceerd
naar verschillende onderwer
pen en bekeek slechts de
jaren 1925—1935. Parade
der Mannen-broeders be
weegt zich van jaar tot jaar,
waardoor verschillende on
derwerpen telkens weerke
ren en we! Van 1918 tot
1938. Van Kaam gaat van
jaar tot jaar na wat hem als
jongere getroffen heeft in
boeken, kranten, tijdschrif
ten, brochures en andere do
cumenten dier dagen. Hij
heeft het niet bewust per
soonlijk meegeleefd en daar
om treedt hij dan ook bin-
OOK IN HET teweerstellen tegen het
„rode" gevaar, dat zulk een ruime
plaats besloeg in het gedachtenleven,
ontmoeten we verwante trekken, als is
men daar in anti-revolutionaire kring
nog wel steiler tegenaan gaan staan
dan in katholiek milieu. Dit is trouwens
wederkerig. In Van Kaams boek wordt
ook het een en ander aangehaald uit
socialistische organen, die de mannen
broeders in vers en karikatuur duchtig
over de hekel halen en daarin meer
bekwaam zijn dan hetgeen er van anti
revolutionaire kant ten beste wordt
gegeven. Ook het speciaal humoristisch T
en satiriek opgezette ant-revolutio-
naire blad ..De houten pomp" zwaait
JJieer met het lompe mes dan met de
flonkerende degen.
TN 1918 staat nog de machtige figuur
A van dr. Kuyper, zij het dan in zijn
nadagen midden in het strijdgewoel.
Van de Kaam verheelt niet. dat hij
voor hem meer bewondering heeft dan
voor dr. Colijn. die na Kuypers dood in
1919 zal gaan domineren. Kuyper had
geen vrede met het bestaande sociaal
bestel en verkondigde een omvorming
van de samenleving. Hij zag ook de
vrijwording van Indonesië, zij het dan
in een ver verschiet. Colijn had voor
dit alles weinig of geen oog Hij was
de man van het grote zakenleven en
de oud-militair, die hield van nuchter
heid en forse daden. Colijn zelf heeft
zich van fascistische en nationaal-soci-
alistische smetten vrij gehouden doch
onder zijn volgelingen, door hem min
of meer vertrouwd gemaakt met het
idee van „de sterke man", waren er
evenals in katholieke kring die in
het optreden van Mussolini en Hitier
toch wel iets goeds gingen zien. Zelfs
de gedachte dat de joden toch eigen
lijk niet tot de nationale volksgemeen
schappen behoren, sprak hen aan en
In de bloedige vervolging van de joden
door de nationaal-socialisten geloofden
ze niet. Van Kaam citeert daarvan
Dit doet niet af aan het feit, willen
we eraan toevoegen, dat anti-revolu
tionairen in de dagen van het verzet
ongetwijfeld een vooraanstaande rol
hebben gespeeld. Krachtens hun be
ginsel moet de afgodendienst van volk,
ras. bloed en bodem hun wel erg tegen
staan. Merkwaardig was intussen, dat
dr. Kuyper zich tijdens de eerste we
reldoorlog ronduit pro-Duits verklaar
de, terwijl dr. Colijn later veel meer
Engels georiënteerd was en dienover
eenkomstig ook zijn sympathieën richt
te. Al was er dan de kortstondige af
dwaling in het begin van de oorlog met
de ongelukkige brochure ,,Op de grens
van twee werelden"
TOEN FELIX TIMMERMANS, zo vertelt zijn dochter Lia,
op school de eerste keer de echte gewijde geschie
denis leerde, was hij diep teleurgesteld, dat het
in Palestina was voorgevallen en niet in Lier gelijk zijn
vader het had verteld. Maar eens met het boek thuis, te
kende hij al gauw over de prentjes andere figuren, zoals
hij ze zich had voorgesteld. Zo deed hij elke Creools-Ro-
meins-Palestijns geklede vrouw uit die boekjes een propere
Vlaamse kapmantel aan. En daarin volgde Felix Timmer
mans dan een traditie, want iedere tijd en ieder voik ziet
die gewijde geschiedenis en de voornaamste figuur erin,
Christus, anders.
bedroevende uitlatingen, wat hem nut
tig lijkt, omdat eruit blijkt dat het
niet zo eenvoudig is om vast te sellen
waar onschuldig nationaal gevoel be
gint te ontaarden in heidens nationalis-
N DE worsteling met de wereld komen
kunst en cultuur natuurlijk ook in
het strijdperk en we weten tot op de
huidige dag. hoe de gereformeerde le
venshouding hier maar moeilijk haar
positie kan bepalen. We gewaagden er
reeds van. dat de bioscoop aanvanke
lijk slechts als een duivelsuitvinding
werd bejegend. Het toneel verwekte
schandalen in eigen kring.
Studenten van de Vrije Univeristeit
waagden het in 1921 een opvoering voor
te bereiden van de klucht „De tante
van Charley". De klucht heeft eigen
lijk niet het gehalte, om daarop een
principiële strijd uit te vechten, maar
tot die strijd kwam het dan toch. He
vige protesten braken los: „De studen
ten wilden lollen en grollende eer
der Vrije Universiteit werd met voeten
getreden
Een vooraanstaand predikant dr. J.
C. de Moor. dreigde de lustrumviering
te saboteren. Paniek bij de senaat van
het studentenkorps. Een van de leden
J. J Buskes (fiscus) wordt naai prof.
Geesink (hoogleraar in de ethiek) ge
stuurd om zedekundige bijstand. Buskes
vertelt: De gehele woensdagavond kijkt
de hoogleraar na hoe de calvinisten in
de loop der eeuwen tegenover de tra-
nen in een wereld, die hem
als overtuigd anti-revolutio
nair wel na staat, maar die
in haar uitingsvormen hem
voor vreemde raadsels zet.
Voor mensen uit een an
dere levenskring is de be
oordeling natuurlijk nog
moeilijker, doch het valt wel
op, hoe er bij het signaleren
van gevaren en verderfe
lijke verschijnselen, dat men
in die jaren zo vlijtig be
dreef, toch vaak parallelle
angstkreten opstegen uit ka
tholieke kring. De opkomst
van de bioscoop en van de
moderne dans worden in
protestantse kring niet min
der gegeseld als verlokkin
gen van de Satan dan in de
ouderwetse missiepreken
van paters redemptoristen.
De afschuw van de vlees
kleurige kous en andere mo
derne modeverschijnselen is
niet minder groot dan in de
toen geldende gedetailleer
de kledingvoorschriften van
bisschoppelijke zijde. De ka
tholieken zullen in deze kro
niek dan ook heel wat aan
treffen, dat overeenstemt
met hun herinneringen aan
de jaren van het interbellum.
Minister Colijn was de eerste
minister van financiën ter we
reld, die zijn begroting toelichtte
via het nieuwe wonder: „de
draadlozeHij sprak bijna een
uur. Strekking van zijn rede: er
moet bezuinigd worden.
vesti hebben gestaan. In een bijeen
komst donderdagmorgen brengt hij er
een somber verslag van uit. Alle cal
vinisten waren tegen travesti. Versla
gen hoorden de studenten toe. „Maar",
zo eindigt prof. Geesink zijn beschou
wing. terwijl hij beslist op de reeds
gloriërende De Moor toestapt: „verder
geen gesodemieter; vanmiddag gaat
het door"
Er klonken nog protesten achteraf.
Een V.U.-student schreef in Minerva
het wijze woord: ,,'t Moge 'n volgen
de maal beter gelukken een stuk te
vinden dat of 'n meer zuiver-modern
of althans 'n meer eigen karakter heeft
dan 't nu vertoonde". Zo'n gelegenheid
kwam er drie jaar iater. „Het Chris
telijk Studententoneelgezelschap" ging
het treurspel „Saul en David" van Is
raël Querido opvoeren. „Walgelijk,
walgelijk, driedubbel walgelijk" kreet
de theoloog prof. V. Heyn in het week
blad „De Reformatie". Hij haalde een
passage aan. waarin David in hoog-
romantische, Queridose trant van zijn
liefde voor Abigaël getuigt. En hij
voegde eraan toe: „Maar ook al zou
men deze passage schrappen, dan
schoot men er niets mee op want het
was walgelijkheid door heel het toneel
stuk". Dr. de Moor, die zich ook in het
geval van de Tante van Charley had
geweerd noemde de uitvoering niet al
leen ..vunzig", maar kwam ook tot de
stelling: I. Querido is een jood en aan
een jood als Querido kon dit heilige
niet worden toevertrouwd.
De algemene vraag werd weer aan
de orde gesteld: Behoort een Christen
in de Komedie? Een boekwerkje uit
1881 onder deze titel werd herdrukt.
Maar de Standaard.redacieur H. Bur
ger constateerde: Veel is reeds veran
derd, veel zal nog gereformeerd wor
den. Het kan niet anders De geestelij
ke ontwikkeling staat nimmer stil en
de mens volgt
HET SUCCESBOEK lm Westen nichts
Neues wordt in christelijke kring
ook met weerzin bejegend. Ben van
Kaam constateert: Vele geschokte ou
deren, die geen bezwaar hebben tegen
dienstplicht voor jongeren (Remarque
was 18 toen hij naar het front werd
gestuurd) vragen zich ontdaan af of
de jeugd wel tegen het boek kan. De
Houten Pomp signaleert ook Neder-
Da-t is begrijpelijk, omdat Christus in
een bepaalde tyd op aarde levende,
van alle tijden is en kwam voor alle
volkeren en bovendien, omdat we niet
weten hoe hij er, op aarde levende,
uitzag. Er zijn zogenaamde ware por
tretten naar voren gebracht, onder
meer de Turijnse lijkwade, die, merk
waardig genoeg niet vermeld wordt in
Le Christ de tout le monde, Christus in
de ogen der mensen van Joseph Jobé,
maar zekerheid heeft men daaromtrent
allerminst.
Joseph Jobé vindt dat in zijn boek,
dat onlangs in het Nederlands ver
taald bij de Uitgeversmaatschappij
Pax in Den Haag verscheen, eerder
een winst dan een verlies, want zo
werd inderdaad de mogelijkheid ge
schapen Hem naar tijd en volk ver
schillend te zien.
Jobé zet uiteen hoe reeds in de
eerste eeuwen de meningen omtrent
het voorkomen van Christus uiteen
liepen. In de vierde eeuw, toen de eer
ste voorstellingen van Christus ver
schenen, leek Hij bepaald nog niet op
de Europese ideaalvoorstelling van
later „zacht en sereen, met lange gol
vende haren, een hoog voorhoofd, een
krachtige mond en heldere ogen."
De eerste kerkvaders Justinus, Ter-
tullianus, Irenaeus. Origines en Cle
mens van Alexandrië, meenden, dat
Christus lelijk moet zijn geweest en
uiterlijk onaanzienlijk. „Zijn lijden be
wijst ons dat zijn vleselijk gedaante
menselijk was en de vernederingen
tonen aan dat die gedaante niets aan
trekkelijks had", schreef Tertullianus.
Maar latere kerkleraren. Hierony-
mus, Batilius, Chrysostomus en Au-
gustines waren van een volkomen te
gengestelde opinie. Zij baseerden die
op het begin van de vijfenveertigste
spalm.
,,De glans die van Hem uitging",
schreef Hieronymus, ,,de goddelijke
heerlijkheid, die in Hem was en Hem
geheel doorstraalde deed allen die
Hem zagen onmiddellijk naar Hem op
zien". De mening van die latere kerk
vaders won aanvankelijk het pleit, het
zij men Christus afbeeldde baardeloos
als Apollo, een schitterende jongeling,
of manlijk, krachtig en gebaard als
een oosters heerser, hij werd niet lelijk
voorgesteld maar inderdaad „omkleed
met glorie en majesteit" tot in de mo
zaïeken van Ravenna en de Karolin
gische miniaturen tot in de Romaanse
""ijestas Domini en de gotische Beau
.Cde Schohë God der kathedralen.
Maar naast de Beau Dieu was er toch
ook vaag die andere, die verne
derde, onaanzienlijke God van Isaïas
en Tertullianus, want ook het lijden
van Christus werd in de kunst ge
toond. Er zijn Romaanse kruisbeelden
van indrukwekkende soberheid, hoe
kigheid en grootheid, die een waar
achtigheid bezitten, die de Beau Dieu,
voor de mensen van deze tijd althans,
overtreft.
Het is een merkwaardig boek, Chris
tus in de ogen der mensen; het
werd door Pax prachtig uitgegeven,
de vele grote uitstekend en wat
minder vaak het geval is de grote
kleurplaten eveneens. Het is echter
geen kunsthistorisch boek in de ge
wone zin van het woord, en al komt
er nogal wat iconografie in voor, het
is ook geen systematisch iconografisch
boek. Het richt zich op de eerste
plaats niet tot de kunstliefhebber of de
specialist, maar tot de gelovige mens.
Het zoekt in de afbeelding van Chris
tus naar het religieuze karakter van
die afbeelding. Jobé is daarom zeer
streng voor de renaissance en de ba-
rok.Te streng naar onze mening. Wie
ooit de Christus op De Emmaüsgan
gers van Rembrandt in 't Louvre zag,
heeft daar God als mens ontmoet zo
ver dit uitbeeldbaar is door zelfs de
begenadigste schilder. Maar, in het al
gemeen genomen, is het juist ,dat sinds
de renaissance de vele uitzonderin
gen vooral in het begin die periode
daargelaten het religieuze besef in
de Europese kunst is verminderd en
tot het zoetelijke of opzettelijk pathe
tische is verwaterd. Christus is echter
niet voor de Europeanen alleen geko
men. Hij is naar zijn menselijke na
tuur niet eens een Europeaan. Hij was
een kleine- jopd,dichtte Marja eens
eh hij 'bleek het daar eens', niet met
de latere,
vaders.
maar met de eerste kerk-
/^elukkig zien de volkeren in andere
AT werelddelen dan het onze Christus
op een gelijke manier als Felix Tim
mermans bij ons de gewijde geschie
denis bezag. Niet als een Europeaan,
wat Hij niet was, maar als een der
hunnen, wat Christus wel is, want Hij
kwam niet voor een enkel volk, maar
voor alle volkeren, alle mensen.
,De christelijke kunst', meent Jobé, „die
ons door de middeleeuwen in Byzan
tium en Rome is nagelaten schijnt he
den ten dage haar levensadem, haar
levenskracht te hebben verloren.
Een verouderde wereld stort ineen
een nieuwe wereld wordt zichtbaar:
ongrijpbaar, dynamisch en meedogen
loos". Die nieuwe wereld moet tot
Christus gebracht worden en ze zal
dan ook Christus afbeelden maar in
een nieuwe visie.
aast de Europese kunst vindt men in
Christus in de ogen der mensen, ook
afbeeldingen uit andere werelddelen,
zij zijn alle, zonder uitzondering van
de laatste tijd. Men kan over het poë
tisch karakter van het werk uit Indië
van mening verschillen, als kunst is
het even onbetekenend en zoet als de
Een in Zuid-Afrika vervaardigd
schilderij ,,de kruisiging van
Christuswaarop Hij als neger
wordt voorgesteld. Het schilderij
werd geweigerd.
religieuze kunst in Europa van de
vorige eeuw.
Het werk uit China en Japan volgt
de eigen traditie van eertijds en is
beter, maar ook hier is een neiging
naar zoetelijkheid niet afwezig; uit
Amerika ziet men voornamelijk volks
kunst met de eigenschappen van
volkskunst, een kruisbeeld uit Brazilië,
waar de Verlosser haast als een vo
gel verschijnt heeft echter beslist
meer karakter en originaliteit; een
kruisbeeld uit Oceanië heeft de beko
ring van sterke primitiviteit en dra
matische bewogenheid. Maar wat deze
exotische eigentijdse afbeeldingen
van Christus betreft, werden we het
sterkst getroffen door de plastieken
uit Afrika.
Christus toont zich daar in de ogen
van andere mensen dan wij en ze
schijnen Hem in deze, onze tijd hei-
helderder te zien. Misschien i* dat
een teken aan de wand.
landse „dichters", die de gruwelen van
de oorlog zeer realistisch bezingen: „Ik
stel me voor dat het melkmuilerige
bleekgezichten zijn met magere wan
gen. holle ogen, lange haren, manches
ter pakken en zwierige spokige capes,
't Zijn tenminste allemaal van die pen-
en-inktridders, die in de socialistische
wateren komen opduiken".
VEEL AANDACHT besteedt het boek
van Van Kaam ook aan enkele
kwesties van leertucht in gereformeerde
kring. Eerst was er de kwestie Netelen
bos die in 1920 speelde. Deze Middel
burgse predikant werd geschorst en af.
gezet. De synode bevestigde het oor
deel. Wat was zijn fout? „Niet gere
formeerd genoeg. Te ethisch. Hij heeft
in een hervormde kerk gepreekt. Zijn
christen zijn wordt niet betwist. Hoe
komt men daarbij? Buiten de gerefor
meerde kerken is best zaligheid. Maar
„ethischen" horen er niet in"., aldus
omschrijft Van Kaam het geschil.
(Prof. dr. K. Dijk is in „Trouw" reeds
tegen deze voorstelling van zaken op
gekomen. Ds. Netelenbos verkondigde
leringen zegt hij, die naar het oordeel
van de synode lijnrecht in strijd waren
met de belijdenisschriften en bovenal
met de Heilige Schrift). Ook de Am
sterdamse predikant ds. J. G. Geel
kerken komt in die dagen reeds in op
spraak. Hij keert zich tegen een syno
daal getuigenis, dat slechts kwaad en
ketterij in deze wereld ziet. Dezelfde
predikant wordt in 1926 middelpunt
van een affaire, die bijzonder veel ge
rucht maakte.
IN 1926 wordt hij eerst bij de kerkeraad
en als hij geen gelijk krijgt, bij de
synode van de gereformeerde kerken
aangeklaagd door de kerkganger H.
Marinus. De dominee had in het mid
den gelaten, of een werkelijke slang tot
Eva sprak. De synode verklaart, dat
hy dit zonder voorbehoud moet aan
vaarden. Hij weigert. Persoonlijk heeft
hij geen bezwaar tegen de traditionele
uitleg, maar hij wenst ruimte in de
Kerk van Christus voor hen, die niet
in de echte slang geloven. Een schor
sing is het gevolg. De dominee wordt
het voorwerp van huldebetuigingen,
waaraan zelfs christelijke studenten
meedoen. Dr. Geelkerken spreekt in
een grote bijeenkomst te Amsterdam.
Zijn definitieve afzetting als predikant
is het gevolg. Het gaf een enorme dei
ning, die wij nu maar heel moeilyk
meer kunnen verstaan.
MAG EEN ONDERWIJZER aan een
Christelyke Nationale School anti
militarist zijn? Fedde Schurer, onder
wijzer te De Lemmer, werd het teken
van tegenspraak. In een rede te Leeu
warden had hij uitgeroepen: „Volg de
stem van uw geweten en laat u niet
meer africhten en dresseren voor moor
denaarswerk".
Het schoolbestuur ontslaat hem. Een
commissie van beroep bevestigt dit
besluit. Tekenend vindt Van Kaam het,
dat tijdens de behandeling van dit be
roep mr. J. A. de Wilde rustig z'n
krantje zit te lezen. Hiertegen is prof.
Dijk ook al in het geweer gekomen.
Hij vertelt, dat hij mr. De Wilde een
artikel over de zaak-Schurer had ge
geven. dat deze las, juist om in de
zaak 'nog beter thuis te raken. Prof.
Dijk vraagt ook: Zou er nu een ander
besluit vallen? We zouden naar het ant.
woord van Van Kaam benieuwd zijn.
WE HEBBEN zo maar een kleine
greep in het overvloedige materi
aal gedaan. Uit de uitlatingen van prof.
Dijk bespeurt men, hoe het boek reeds
na het verschijnen van uittreksels in
„Trouw" weerstanden heeft opgeroepen.
De algemene vraag, die ook na het
publiceren van „Uit het Rijke Roomse
leven" werd gesteld komt hier ook
weer aan de orde: Wat heeft zo'n pu-
blikatie voor nut? En daarmee sa
menhangend: Doet ze recht aan de
oudere generatie?
Wij geloven, dat zo'n publikatie nut
kan stichten, als men er kennis van
neemt in de juiste gesteltenis. Natuur
lijk kan men er plezier aan beleven.
Maar als daarbij dan gaan medespelen
medelijden en zelfs minachting voor zo
veel bekrompenheid en achterlijkheid,
dan is men op de verkeerde weg. Wie
hierover met leedvermaak gniffelt en
gnuift, begrijpt niet, dat iedere tijd,
als men erop terugblikt, zijn wonder
lijke eigenaardigheden heeft, welke de
hedendaagse beschouwer moeilijk meer
kan vatten omdat hij in zo'n heel an
der klimaat leeft. Geloof maar, dat een
volgend geslacht reden tot gnuiven zal
hebben over wat wij nu klaarmaken
in deze samenleving. Zowel Van der
Plas als Van Kaam halen bijvoorbeeld
fragmenten aan uit stichtelijke litera
tuur van die dagen, die blijde deugd
zaamheid in zwart-wittekening stel
len tegenover de zonde en haar ram
pen. Het is van een naïviteit, die niet
zelden komisch aandoet. Maar is het
toch geen betere kost dan het laffe ge
leuter in zo veel verhaaltjes, welke po
pulaire lectuur van deze dagen opdist
en waarbij zonde en deugd als verou
derde begrippen hebben afgedaan? Is
er ook in de „hogere" literatuur van
thans niet veel dat door het rooster
van de historie als waardeloos 'afval zal
verdwijnen?
Laten we bij het kennis nemen van
documentaires als „Parade der Man
nenbroeders" ons de betrekkelijkheid
van ons eigen oordeel goed voor ogen
houden
En dan is het ook waar, dat ze ge
vaar meebrengen het zicht te verduis
teren op zo veel prachtige trouw en
opofferingsgezindheid, zoveel oprechte
geestdrift en toewijding, welke het in
terbellum eveneens kleurden. Dat mo
gen we waarlijk niet vergeten.
NUTTIG KUNNEN deze documentaires
echter zijn, niet alleen voor de
kennis der historie, maar ook om daar
uit de les te trekken, dat -er altijd weer
valkuilen van vooroordeel en van eng
hartigheid verborgen liggen. Ze kunnen
ons oordeel over verschijnselen en toe
standen in het heden scherpen. Het
zou van betekenis zijn, als uit socialis
tische en liberale hoek ook eens der
gelijke documentaires naar voren zou
den komen. Dan werd het beeld van
de tussenoorlogse jaren completer en
evenwichtiger
Het knap samengestelde en rijk ge-
illustreerde Parade der Mannenbroe
ders" werd uitgegeven bij Zomer en
Keunings te Wageningen. J. B.
Een deel van het ensemble tijdens een repetitie. Van links
naar recht: Ekkehard Fritsch, Rita Paul en Tatjana Sais.
WEST-BERLIJN. De „Insulaner", een cabaret van
typisch Berlijnse allure, vierde zijn 15-jarig jubileum.
Alleen hier en nergens anders kon het zo lang be
staan en zo populair worden. Al legt het dan ook de
vinger op alle wondeplekken van het politieke en da
gelijkse leven, toch staan meestal de zorgen en noden
van de oude Duitse hoofdstad in het middelpunt van
het gebeuren. Helaas zorgt het noodlot van de ge
deelde stad voor voldoende stof, waarmee iedere
maand weer een heel programma kan worden gevuld
ALS de „Insulaner" voor de radio optreedt, luistert heel Berlijn
zowel aan deze als een gene zijde van de muur. De Westberlij-
ners en de Westduitsers amuseren zich vooral kostelijk over
de pointes en de spitsvondige liedjes voor de Oostelijke
luisteraars betekent de uitzending veel meer. Voor hen is deze
een hart onder de riem en een vrolijke groet uit de vrije we
reld, waar men nog wel eens iets mag zeggen, zonder in de
gevangenis te belanden.
WAT DIT cabaret zo buitengewoon sympathiek maakt en het van
de vele andere Duitse cabarets onderscheidt, is de „lust om
positief te zijn", zoals een bekend criticus het eens zei. Niet
bijtend is hun spot, niet bitter, grimmig of ontaard. Hun grap
pen hebben bij alle scherpte en trefzekerheid iets gezelligs, iets
oer-Berlijns en daarom doen ze het zo goed. De man op straat
herkent zichzelf in de figuren, die nu al sinds vijftien jaar in
dezelfde formatie ageren, want zij spreken zijn taal en zijn even
slim en slagvaardig als hijzelf. En ook dat kleine beetje senti
mentaliteit, dat bij iedere echte Berlijner hoort, is hun eigen.
Daar hun grappen vooral op het grote publiek zijn afgestemu,
bereikten de figuren van de .Insulaner' 'n enorme populariteit
Verscheidene pogingen, het programma te wijzigen, nieuwe fi
guren in te voeren en oude vertrouwden te doen verdwijnen,
mislukten telkenmale door het stormachtige protest uit Oost
en West.
LEIDER van dit vrolijke groepje is Günter Neumann. Reeds voor
en tijdens de laatste wereldoorlog nam hij actuele gebeurtenis
sen op de korrel, wat destijds allesbehalve ongevaarlijk was.
Zijn grote kans kwam echter na de oorlog, toen Berlijn een
eiland was geworden. Eerst werd er een humoristisch-satirisch
tijdschrift met de titel „Der Insulaner" in de viersectorenstad
uitgegeven. Toen dit tijdens de Berlijnse blokkade door papier
gebrek niet meer kon verschijnen, werden de medewerkers
door de Berlijnse zender RIAS uitgenodigd, een radioprogram
ma te verzorgen. Hetv betrof slechts één enkele uitzending, het
zijn vijftien jaar geworden. Vijftien jaar. zonder dat het pa
troon veranderd werd, ook dat is iets unieks in de wereld vari
het cabaret.
GÜNTER NEUMANN, gehuwd met Tatjana Sais, de cheffin van
de groep en beste vertolkster van zijn liedjes en gedichten,
heeft ook met scenario's voor de film bewezen een groot vak
man te zijn. Zo hebben bijvoorbeeld „Dat Wirtshaus im Spes-
sart", „Das Spukschloss im Spessart" en ,Wir Wunderkinder"
hun internationale succes te danken aan zijn briljante humor
en onuitputtelijke rijkdom aan invallen.
EEN KEER per jaar gaan de „Insulander" op toernee door West-
Duitsland en de buurlanden. En als zij dan beginnen met hun
traditionele lied „Der Insulaner" verliert die Ruhe nicht.."
dragen zij weliswaar iets van het zo dikwijls bewonderde opti
misme van de stad naar de vreemde. Maar als het dan aan het
slot heet: der Insulaner hofft inbeirrt. dass seine Insel
wieder ein schönes Festland wird", dan klinkt er door de
vrolijke voordracht heen. toch een weinig weemoed, die alle
vrienden van Berlijn overvalt, als zij eraan denken, hoe het
vroeger was en hoe het weer zou kunnen zijn.