„DE APPELBOOM" in Duitsland Filmerij momenteel in een vacuüm Dertien Kandinskys in mnseum Boymans van Beuningen Iren iak- kteur >RMAN j' „Papas Kino ist tot 'erkster EN RUEB Bundel Vlaamse poëzie van Herwig Hemen Diepgeworteld wantrouwen t.a.v. de oudere cineasten Rebellen Limburger 'ELIJK IEPERSOMEEL mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen 'lichtings- i fabriek Het woord Hoofdthema Binnenin zit het paradijs „Alles is tegenspraak etariaat 17 DAGBLAD DE STEM VAN VRIJDAG 14 AUGUSTUS 1964 I afd. III (B-blad) luwe Limburger licht. FABRIEK „BREDA" |«acker en Rueb ÏREDA Irijfskantine, welke begin lenomen zal worden, zoe- ld werk in een moderne Jenkele uren van de dag I beschikbaar zijn, kunnen gen kunt U zich wenden nst, Speelhuislaan 173 te r ER ERVAREN van de Engelse taal, voor a iderneming te SYDNEY. hoogte zijn met moderne bines, in staat zijn toe- produktie. en kwaliteits- n 30 en 40 jaar. f en voor een spoedige be- fsleider. i overeenkomstig ervaring, f ikbaar tegen redelijke a s worden geregeld. itaties aan CENT COMPANY, CAMPERDOWN, N.S.W., De Vlaming Herwig Hensen, 't pseudo niem van Flor Mielants, in 1917 geboren te Antwerpen, heeft ons niet verrast. Zijn laaste bundel, „De appelboom" is niet modern, noch modernistisch, het experimentele is er helemaaï vreemd aan, hij is klassiek. Klassiek vooral zijn de thema's die Hensen bespeelt, name lijk de problemen in het leven van iedere mens, maar ook de vorm waarin hij zijn zoeken verwoordt. Herwig Hensen is niet alleen in Bel gië en Nederland als diehter-toneel- schrijver bekend. Frankrijk kent hem uit de vertalingen van drie toneelstuk ken door Fr. Closset. Wolfgang Cordan en Johannes Piron vertaalden een bloemlezing uit zijn werk en gaven hem aldus een bredere bekendheid in Duits land. De onderhavige bundel is echter zijn eerste werk dat in Nederland wordt uitgegeven en wel door de Uitgeverij Meulenhoff te Amsterdam. „Wenn ich wüsste, dass morgen die Welt untergeht, würde ich noch heute einen Apfelbaum pflanzen". Dit aan Luther ontleende citaat heeft de bundel van de auteur als motto mee. gekregen. De bijna dwaze hoop en ver wachting die eruit opklinken, duiden op de eerste cyclus verzen van de bundel, genaamd „De appelboom". In de tweede gedichtencyclus vraagt de dichter zich af of onverschilligheid tegenover de niet te vermijden onder gang geen redelijker standpunt zou zijn. Hij ontdekte een heel apart soort on verschilligheid. Vandaar: „Heilige on verschilligheid". ,.Op het scherp der snede" is de cyclus van de tegenstrij digheden. Tegenspraken, voortbouwend op de tegenstelling leven dood, die als zodanig aanvaard moeten worden, omdat zij niet te scheiden zijn, in el kaar overlopen, en die zó op het scherp van het zwaard gelegd moeten worden. Het „Gedicht voor mijn vrouw" is een oase. een uniek gedicht; voor mij het meest treffende, openhartige liefdesge dicht dat ik ooit ergens gelezen heb. Blijven nog over de gedichtenreeksen „Het nodige" en „Naar het einde toe versmalt de weg". Wat in het leven van de mens nodig is. „zich te bewaren on beroerd van wordt en hoon" wordt ge plaatst tegenover wat mogelijkerwijs kan gebeuren, de ondergang, „hemelen barsten, de grond stort in". Tot dan toe blijft hij zoeken naar een zin. Intel lectualistisch, schijn afwegend tegen echtheid, zuivert hij zijn motieven van alles wat onecht is: de basis om ver der te leven wordt smaller, kunstmatig versmald. Over blijft: „die heilige ziek te: leven". Willekeur en Zijn zijn met hoofdlet ters geschreven Het zijn niet te con troleren machten. Het onbestemde ver dient hoofdletters. Ik denk hierbij aan P. N. v. Eyck en Albert Verwey. Ook zij kennen het Al, de Schoonheid en de Waarheid. Maar bij hen passen ze in een meer wijsgerig, metafysisch stelsel, neigend naar het panteïsme. Hensen roept door het schrijven van hoofdlet ters over zijn gedichten eerder een dreiging, die voortkomt uit het onbe stemde karakter van genoemde abstrac te begrippen. Zo ook krijgt God een hoofdletter, immers: „is God een slop. is hij een baken?" Ook God is een vraag. duld, Zijn is gereedheid, Zijn is lof, Zijn is actief verwachten. Actief is het strijden tegen die hindernissen en te worden als aarde zo ontvankelijk: „Open lig ik als een akker". Heilig is het bezinnen van de geest op de hin derpalen, wat onverschillig doet staan tegenover verval en ondergang. Daar om heet het op een andere plaats weer: „Ik ben een toeë deur". Tegenspraken, woorden. Ook God is tegenspraak. Wat voor een God aanbidt Hensen? Zoals hier boven betoogd, wijst het gebruik van hoofdletters m.i. niet op het geloof in een panteïstische God. Zijn God is een strikt persoonlijke. als gewicht dat ik verdraag en als geduld achter mijn raden. God, in mijn leegte, genade en zelfs dan nog als vraag". Hensen zoekt zijn God onder woorden te brengen („Ik zoek wie ik dien") vraagt naar een persoon. Hij erkent ook dat God het is die zijn leven, „die hei lige ziekte" in stand houdt. „God als drang bij mij doorwoelt, als vonk die vlam slaat uit mijn asse mei-regen die mijn ziel komt wassen/ lof die mij over spoelt". Het is nog niet klaar met God. Maar wanneer zijn wij eigenlijk klaar met God? Het is de innerlijke beslotenheid, die Hensen aanwijst als de weg naar de diepste mensenkennis, welke kennis de zin van zijn zijn moet blootleggen. Zijn poëzie is vertikale of verinnerlijkings- poëzie. Alles wat buiten hem staat wordt afgewezen als een hindernis op zijn weg. Eenzaamheid heet het. Het heet ook „heilige onverschilligheid". „Heilige onverschilligheid! Niet van de stomme vissen! Maar van de geest, die durend zich bezint en nooit zijn eigen hindernissen dan onder krampen overwint". Die hindernissen: het materiële, spanning, roes, opstandigheid en „zelfs waar wij de stof ooit ontstijgen,/ teren wij op verraad". Wat is dan de echtheid, het Zijn dat Hensen zoekt? Zijn is ge- Het woord, meer concreet het gedicht dat tenslotte ook materieel is, is de enige „hinderlaag" die de dichter o'p zijn weg naar verinnerlijking aan vaardt, maar dit weer als noodzakelijk kwaad. Daarentegen is het heel soms de mogelijkheid waarmee hij „met dichtgaande spiraal/ ongrijpbaarheden in mag sluiten". Maar woorden ont hullen niets, woorden blijven woorden. Wat er echter ook gebeurt het spreken van de mond duurt voort. Woorden stuiten altijd op raadsels, „maar het in zicht dat ze dragen' is een boodschap tot de soort: wat wij zijn en wat wij wagen, vindt zijn aanvang in het woord". Het is een levensbehoefte. Bij na zou ik zeggen een vlucht. Op een vlucht lijkt ook veel zijn thema de vrouw. Tot de vrouw gaan is vluchten in de enige haven, waarin hij veilig gemeerd ligt. Maar ook iets positiefs heeft de vrouw in zich. want in „Ge dicht voor mijn vrouw" heet het: „Toen ik u koos waart gij mijn voor jaarswind/ sindsdien zijt gij mijn aarde". De vrouw, zijn eigen vrouw, is de aarde waarop hij kan groeien; zij is zijn voedsel evenals de aarde het voedsel is voor de appelboom. Maar: „Aan alles vangnet en aan alles buit van mildheid sterker en van liefde weker, ben ik de wijn. ben ik de beker en drink mij uit". Het is een meer egocentrische instel ling. Hijzelf is de belangrijkste. En de weg is verinnerlijking en eenzaamheid. Deze gecompliceerde berg materiaal heeft Herwig Hensen ineen doen vloeien in een vijftigtal gedichten. Eenvoudig, sober maar bijzonder suggestief heeft hij gehoor gegeven aan de drang de diepste menselijke problemen te ver woorden. Als ik een vergelijking zou mogen maken dan zou ik J. C. Bloem noemen. Meer naar vorm dan naar in houd, maar in beide vertonen ze over eenkomst. Strak componeert hij zijn ge dichten; overal wordt dezelfde vierre gelige versvorm, bii'na overal hetzelfde rijmschema aangehouden. Nu eens scherp ontledend, dan weemoedig, wel haast wanhopig en vertwijfeld mijme-, rend bakent hij zijn motieven af en zuivert ze. De lezer die van verinnerlijkings- poëzie houdt kan aan deze hernieuwde en zeker niet teleurstellende kennis making met de Vlaamse auteur Herwig Hensen veel vreugde beleven. G. VAN HOEK. JJet is de laatste jaren al vaak gezegd: de Duitse film beleeft een artistieke crisis, waarvan het einde voorlopig nog niet in zicht is. Over de oor zaken ervan lopen de meningen uiteen. Hoe en wanneer de Duitse cineasten zich uit deze crisis op zullen kunnen werken, is niet bij benadering te zeggen. - Inmiddels heeft deze „Iaag"-con- junctuur" ook de pen nen van de film schrijvers en -critici buiten Duitsland op papier gebracht. En het merkwaardige daarbij is, dat er voor het merendeel van de huidige Duitse fil mers geen goed woord meer af kan. We kun nen ons niet aan de indruk onttrekken, dat hier andere dan zuiver objectief-artis tieke overwegingen een rol spelen. Het lijkt er soms op, dat de kritiek er genoe gen in schept de Duit se film af te breken. Tegen beter weten in, want de lauweren worden wèl uitge reikt aan Amerikaan se, Franse en Itali aanse films, ook al zijn die lang niet al tijd beter dan de Duitse. Pogingen als ,.Faust" van regis seur Peter Gorski zijn op niets uitgelopen. Op de foto Gustaf Gründgens als Mefisto en Elisa beth Flickenschildt als Marthe. E voortdurende negatieve kritiek t.a.v. de Duitse film bestendigt in feite de weinig benijdenswaardige po sitie van het filmbedrijf van onze oos terburen. Opvallend is het overigens, dat de kritiek doorgaans vooral de strekking en niet zozeer de kunstzin nige waarde van de films treft. Zo is b.v. een film als ,,Wir Wunder- kinder" van Kurt Hoffman links en rechts getroffen door onheuse beoorde lingen, die doorspekt lijken van poli tieke rancune. Hoffman zou een hypo criet zijn. die de zaken verdraaide. Woorden 'van gelijke strekking zijn hei deel geworden van ,,Dat Brot der frü- hen Jahre" van Herbert Vesely. Aller wegen ontmoeten we een diepgeworteld wantrouwen waar het gaat om de ïn.e- griteit van de huidige Duitse filmers. Dat wantrouwen maakt het er voor onze oosterburen niet gemakkelijker op. Het erkennen van hun capaciteiten wordt voortdurend omgeven met de nodige ,,maar's.terwijl daarente gen de soms zeer middelmatige voort brengselen van niet-Duitsers bejubeld worden. filmindustrie, teneinde naar de midde len te zoeken om uit het slop te gera ken. Tot dusverre hebben de bespre kingen weinig resultaat gehad. Hier en daar is er gesaneerd, de regering ver leent financiële steun, doch het baat allemaal niet veel. Het filmfestival te Berlijn en de dagen van de korte film in Oberhausen mogen zich verheugen in een belangrijke internationale be langstelling: de interesse voor de Duit se film in het buitenland blijft beneden de maat. Nu is dat ook weer niet ge heel ten onrechte. De Duitsers zelf hadden b.v. gemikt'op een vernieuwing van binnen uit d.m.v. steun aan jonge veelbelovende filmers. De verwachtin gen zijn echter niet uitgekomen. Ook de jonge „rebellen" zijn niet in staat gebleken een „neue Welle" te creëren, waardoor de aandacht automatisch weer teruggreep op de oudere rotten in het filmvak. die in het verleden al bewezen hebben, dat ze een goede film kunnen maken. „Alles is tegenspraak", Spelend met gedachten, gevoelens en woorden en bespeeld door Willekeur en tegenspraak heeft de dichter zich hardnekkig een doel gezocht. Hij stelt zich de vraag: wat ben ik, wie ben ik? Hij wil, hoe paradoxaal het ook moge klinken, voor zichzelf zijn innerlijk blootleggen en er dan een onkwetsbaar punt van maken. Nauw samenhangend met deze poging tot zelfontdekking, volgt de vraag van de dichter: waar leef ik voor? De zin die hij gevonden denkt te hebben is weinig concreet te definiëren: het is de appelboom geplant op de schraalste dreven, het is de lente die steeds móet terugkeren, het is God. niet als ant woord uit de Schrift, „maar God als drang die mij doorwoelt" en tenslotte het is leven, dat Hensen „die heilige ziekte" noemtEen sprankje hoep, een koppig levensteken, waaraan ondanks de dreigende ondergang en de onver mijdelijkheid van het verval wordt vastgehouden. Dood leven, geboorte ondergang, heilige onverschilligheid, heilige ziekte. „Ik zet u uit, mijn trots tot staak/ tus sen de schraalste dreven:/ appelboom van mijn tegenspraak,/ appelboom van mijn leven". Als mens zijn wij gedwongen over deze tegenspraken na te denken, ermee te leven en tenslotte ze te aanvaarden als noodzakelijk kwaad. Hensen noemt het de Willekeur van het Zijn. Kunnen wij tot dat Zijn door dringen, dan hebben we de Willekeur ervan ook in bedwang. Rechts: Wassily Kandinsky. WIJ zijn er niet op uit onze lezers door dik en dun de goede kwali- TT teiten van de Duitse film aan te praten. \l7E noemden al Kurt Hoffman en 7.nals hiprvnnr al «yp7.psvprkpprt Hp Herbert Vesely Er zijn echter ook (Van een medewerker) E HELE zomer zullen in het Museum Boymans-van Beuningen in een aparte opstelling de schilderijen van Kandinsky te zien zijn die het museum te Londen heeft weten te verwerven uit de Guggenheimcol- lectie. Het zijn elf schilderijen, die in de zaal links van de ingang zijn opgehangen met twee andere schil derijen van Kandinsky, die het mu seum reeds in zijn bezit had gekre gen. De rest van de zaal toont een collectie moderne kunst uit eigen bezit, zodat men, als men wil, ver gelijkingen kan maken tussen de kunst van Kandinsky en anderen. De elf schilderijen hebben 109.200 En gelse ponden gekost. Als men dit met tien vermenigvuldigt krijgt men onge veer het getal in Nederlandse guldens. Dat is dus ruim een miljoen. Wassily Kandinsky is voor de moderne kunst zeker van een ongemeen belang. In 1866 werd hij te Moskou geboren, hij werd student in de rechten en de eco nomie. Hij was een intellectueel en dat kan men. geloven we, onmiddellijk aan zijn portret zien. Hij is dat steeds geble ven, ook toen hij, dertig jaar oud, zijn Onder: studie. Wassily Kandinsky: Grote Sam Francis: Blue Balls Wassily Kandinsky: Licht en «waan. rechtscarrière afbrak en in München ging leren schilderen bij Azbe en daar Jawlensky ontmoette. Het is niet zonder betekenis dat hij steeds over de kunst is blijven schrijven. Dat hij dus steeds naar een verantwoording zocht van wat hij deed. Hij heeft helder uitgedrukt wat schil deren modern of anderszins in wezen is, zijn studie „Ueber das Geis- tige in der Kunst" is daar het voor naamste bewijs van. Hij wist precies wat hij doen zou, zeker met het voort schrijden der jaren. Dat heeft hem, naar onze mening, 1 vooral later, wel eens geschaad. Het is niet zonder betekenis, dat men op de expositie van de Rotterdamse schilde rijen waarschijnlijk tie meeste bewon dering zal hebben voor het schilderij Lyrisches uit 1911, het schilderij met de aanduiding van een renpaard en voor de Grote Studie aan het eind van de eerste fase van Kandinsky's ver nieuwing in 1914 ontstaan. Het schilderij Zondag uit 1904 gaat terug naar de vroege Monet. Het is naar onze smaak beduidend minder dan Monet. het is te direct „sprookjesach tig", al kan men er al iets ,,van de verborgen kracht van het palet" in vinden, dat men in Lyrisches en de Grote Studie zo waarachtig zien kan. Na 1914 werd de intellectuele inslag in Kandinsky's werk sterker, hij wordt dan structureler en hij blijft dat groten deels tot aan zijn dood in 1944 in Neuilly-sur-Seine. Men kan het structu rele nagaan in de andere werken in Londen aangekocht, met uitzondering van Geel Centrum, uit 1926 dat losser is van behandeling, ongeveer in de geest van de Grote Studie. Deze wer ken samen tonen de ontwikkelingsgang van Kandinsky van 1924 tot 1935 en het zijn zonder uitzondering kwaliteitswer ken. Men vindt er de cirkel, de drie hoek, de rechte lijnen, die Kandinsky in zijn volgende fases zo geboeid heb ben en waarin hij inderdaad „sprook jesachtige" de term is van hem zelf resultaten heeft weten te be reiken. In Stil uit 1924. in Zwarte Driehoek uit 1925, in Uitstralende Lij nen, uit 1937. in Licht in Zwaar, uit 1929, in de kleine, fijne schilderijen Een-twee en Nauwelijks, uit 1929 en 1930 in het bijzonder fascinerende Witte Scherpte uit 1930, waarin men overeenkomsten met Russische con structivisten en Mondriaan kan opmer ken, in Grillig, uit 1930 dat al even geometrisch is, kan men het vaak ver fijnde kleurgebruik en het bewust op roepen van geestelijk avontuur zien, dat volgens Kandinsky 't doel van zijn kunst en het doel van de kunst is. In het laatste werk, dat grotere Aan gevuld bruin uit 1935 treedt men met de golvende lijnen en de tekens, die op schrifttekens lijken weer in een andere wereld, die later soms wel eens tot een al te overdacht spel leidde. In meerdere van de werken wordt men aan het werk van Paul Klee herinnerd. Zowel Kaninsky als Klee hebben een neiging naar andere en soms sterk wisselende vormen, en ze zijn beiden spiritueel. Het werk van Kandinsky- vertoont echter niet die gro tere speelsheid en die onmiddellijker spontaniteit die men bij de vaak humo ristische Klee vrijwel steeds ervaart. Het is naast Klee, meestal wat droger. Het is niettemin op zijn best betoverend, en het was baanbrekend en men kan het Rotterdamse museum gelukwensen met deze grote, nieuwe •aanwinst. Zoals hiervoor al gezegd, verkeert de filmindustrie in Duitsland momenteel in een ernstige crisis. Die is er mede oorzaak van, dat het percentage goede Duitse films laag blijft. Daervan zijn we ons wel degelijk bewust Maar het gaat er o.i. om terwille van de film, niet zozeer terwille van de Duitsers het goede te onderkennen in e!ka film, die op de markt komt. In net verleden zijn er films uit de bioscopen geweerd (Duitse, Spaanse, Afrikaanse) op over wegingen van politieke aard. Filmers hebben soms hun heil moeten zoeken buiten hun geboortegrond, omdat hun inzichten niet strookten met die van de overheid. Men denke slechts aan de Nederlandse Marxist Joris Ivens. Zelfs als een filmer zijn camera ge bruikt als strijdmiddel tegen gangbare opvattingen, zou men hem o.i. de mo gelijkheid moeten laten zich vrijelijk uit te spreken. Een gezonde kritiek en een deskundige voorlichting zijn er tenslotte om alle verhoudingen tot de juiste proporties terug te brengen. Duitsland is men zich intussen heel goed bewust van de misère, waarin de film terecht is gekomen. De Bondsregering onderhoudt nauwe con tacten met de leidende figuren uit de nog Wolfgang Staudte, Rolf Thiele, Hel mut Kautner. Wolfgang Neuss. Zij allen lijden echter onder de situatie van het ogenblik, waarbij ze bovendien nog te vechten hebben tegen het al gesig naleerde wantrouwen m.b.t. hun figuur en werk. De angry young men van de Duitse film, die hun ideeën in Oberhausen aan de man hebben gebracht, hadden als slogan „Papa Kino ist tol". Ze ble ken zelf de doden echter geen nieuw le ven in te kunnen blazen. Terwijl de Duitse film in vroeger ja ren nog eens aanleiding kon zijn tot verhitte discussies, heerst er momen- teel een soort vacuum, een luchtledige ruimte, waarin iedereen loopt te wach ten op iedereen, zonder dat iemand tot iets belangrijks komt Waar de film in Duitsland zal belanden olijft voor lopig nog een open vraag. We oiVivuvlen ons maar liever van speculaties op de toekomst, omdat de verwachtingen in het verleden reeds te vaak op ont goochelingen zijn uitgelopen. BERT VAN OOSTERHOUT. Johanna von Koczian zoals ze te zien was in Wir Wunder kinder" van Kurt Hoffman, de filmdie door sommige critici ten onrech te als huichelachtig werd be- stempeld. I MEISJE )n typewerk, dat houdt mtwoordelijk werk en ?dwerk, is bij het JGDWERK EN MEISJES ats als :n: het typen van stuk- ie van bestuur en secre- en archiveringswerk- vlotte steno-typiste, die en, een goede algemene n een redelijke kennis taal. ;n bekwaamheid. van opleiding, vorige salaris, alsmede moge- reding kunnen gericht 1DWERK, da.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1964 | | pagina 9