Kardinaal
man van
Alfrink: een
het midden
„MONSIEUR NON" DERDE
PRESIDENTSKANDIDAAT
64
i
R
t
H
a
H?
Oude Frits
in de rots
DE VROUW
IN HET
KERKELIJK
AMBT
DEN
Existentialisme breekt
christelijke starheid
Cornu pleit
voor goede
principes
Befaamd als geleerdege
zien als collega en bemind
als de man met de nuchtere
visie.
Existentieel denken (slot)
a
n
e
17
DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 4 JULI 1964
17
11
g
j|f
a
a
i
W
S
1
i
f
■®r
p
li
i
Si
SS
'-Ö
a
8
ff
8
1
p
Xjtg
0
I
t t
t
In Nederland houdt men hem voor afzijdig; in Rome geldt hij voor
sterk progressief. Maar de aartsbisschop is niet te catalogiseren
Rijp overleg
Markant
Verwijten
Theorie is de
praktijk vóór
Niet zinloos
Sociale natuur
Alleen arbiter?
Vrij Frankrijk
HET RIJKE
SCHOOLLEVEN
Dc
n
JKRING
eschiedenis kent vele merk-
icidenties. Zo werd in 1933
isen Mentges en Gitzen be
ien schoonheidsprijs; de ju-
spelers waren bekend met
deze partij precies eender
300 was gespeeld tussen
Burn in het toernooi te
tij tussen Jorgensen en So-
iet toernooi te Kopenhagen
en stelling bereikt, die ge-
1 een probleem van al-Adli,
eerd staat in een Arabisch
uit de 9e eeuw. Heel frap-
tweetal problemen, dat eens
werd voor een compositie-
t ene probleem was van de
Mackenzie en het andere
elsman Lane. De stellingen
tisch gelijk, de oplossingen
maar het merkwaardigst
at beide componisten blind
ies dus in partijen, compo-
roblemen. In de openingen
irgelijke samenloop van oni-
i meer voor, getuige de vele
openingsvallen. De onder-
dijen illustreren in dit ver-
ïpaald originele coïncidentie,
iels wordt dezelfde opening
beide witspelers speculeren
ig van de koningstoren. De
tspelers straffen op gelijke
vitte avontuur af. Het zijn
;e partijen met spannende
I
Zwart: Zinn
te Magdeburg 1964
é7-é5 2. Pgl-f3, Pb8-c6 3.
4 Pbl-c3, f5xé4 5 Pc 3xé4,
4-g3
i. Pé5:. Wit verovert met de
de kwaliteit, maar ziet hier-
t hoofd, dat zijn dame ver-
7. Pf3-é5 Dd8-d6 8. Pé5xc6
5:+ gevolgd door 7. d4 had
de rechte weg kunnen blij-
c6 9. Ddl-h5+, g7-g6.
ia 9 g7-g6.
w
'WÊa
:c6-f, Dd6xc6 11. Dh5-é5-K
Dé5xh8, Pg8-f6!
oorberekening van wits com-
d Stahl de kracht van de
derschat. De witte dame zit
nel).
Lf8-g7 14 Dh8-d8, Lc8-b7 15.
>7xa8 en wit gaf zich gewon-
Zwart Madles
te Minsk 1964
é7-é5 2. Pgl-f3, Pb8-c6 3.
5 4 Pbl-c3, f5xé4 5. Pc3xé4,
3xé5.
lus de juiste voortzetting, in
>artij gebeurde 6. Pg3).
é4 7. Pé5xc6, Dd8-d5 8 c2-c4,
>c6xa7-K Lc8-d7 10. Dd'l-h5-K
g ook Stahl beging in de vo-
deze uitval, die hem snel
werd. Juist was volgens de
Ld7:+. Dd7: 11. Pb5, Pf6).
-g6.
^a 10 g7-g6.
;d7+, Dd6xd7 12 Dh5-é5+,
Pa7-b5, c7-c6.
13 Lg7 wegens 14. Dc7:
eikt een gunstig eindspel).
op 14. Pc3 gevolgd 14
art staat dan overwegend).
g8-f6.
irlies is niet te vermijden,
materiële compensatie ver-
hiervoor 2 torens. Wit ga?*
gronde aan het feit, dat zijn
htergebleven is in ontwikke-
3. Ta8-é8 16. b2-b3, Lf8-c5 17.
Kf7xé8 18. h2-h3.
•as in ieder geval 18 0-0).
id7-d3 19. Thl-fl. P'f6-h5 20.
tegen de dreiging 20 Pf4-
volkomen hopeloos).
s5-d4 21. Lcl-a3, é4-é3.
iedere weerstand).
Ld4xc3 23. d2xc3, Dd3xé3+
|J1. Dé3-d3-f 25. Kdl-el,
6 Kél-f2, Dc3xg3-f 27. Kf2-e2,
28. Tflxf4.
gen). 4in
Jxf4 ^9. Tal-él, Df4-h2+ 30-
Ké 8-d8 31 La3-é7 Kd8-d7
Dh2xa2 33 Kd3-c3, Da 2-f2 34.
2-f3+ 35. Kc3-d4, Df3xé4+, en
h gewonsen. Na 36. Ké4:, Ke7.
(Van één onzer redacteuren)
Bernardus kardinaal Alfrink
viert in de maand juli een dubbel
jubileum. Hij herdenkt niet alleen
het feit dat hij 40 jaar geleden
priester werd gewijd, maar ook dat
hij precies 12 1/2 jaar bisschop is.
Er is alle aanleiding om bij dit dub
bele jubileum een ogenblik stil te
staan. Niet omdat er behoefte aan
persoonsverheerlijking van de
kardinaal zou bestaan, maar omdat
mgr. Alfrink door de tijdsomstan
digheden een centrale plaats in de
Nederlandse kerkprovincie en,
door het concilie, ook in de wereld
kerk heeft moeten innemen. Onze
t(jd vraagt van de herder dat hij
de kudde vóórgaat.
De kudde ligt niet vredig in grazige
weiden, maar zij is op zoek, langs diepe
ravijnen en over hoge bergen, naar haar
Jblgende rustpunt. Ja, misschien jaagt de
kudde wel de steeds verdwijnende punten
achter de horizon na. Het is een gewel
dige verantwoordelijkheid, herder over
zo'n kudde te zijn. Alleen mensen met
een groot en sterk karakter, met een wak
ker verstand en (dit eigenlijk op de eer
ste plaats): een levend geloof, zijn in
staat het avontuur mee te maken.
In een speciaal nummer wijdt „de He
raut", het maandblad van het apostolaat
van het gebed, aandacht aan de persoon
van de kardinaal. Het blad schetst hem
als een man van het midden, hetgeen iets
anders is dan: de gulden middenweg, of
de middelmaat. Zoals kardinaal de Jong
pal stond tegenover dwang van buitenaf,
zo staat zijn opvolger pal tegenover de
veel subtielere na-oorlogse bekoring van
binnenuit, namelijk een overhellen naar
links of rechts. Kan hij in Nederland
doorgaan voor de man die geen neiging
heeft om het vaandal van progressieve of
conservatieve groeperingen te dragen
op het concilie (waar het beeld geheel
anders is dan in onze kerkprovincie)
staat hij bekend als één der meest pro
gressieve vaders. Wie hem in Rome hoort
spreken kan wellicht vrezen, dat hij Ne
derland een „rebellenkerk" aanvoert. Wie
de milde en wijze toespraken van de kar
dinaal in Nederland hoort, kan veronder
stellen dat hij op het concilie altijd con
flicten zal schuwen. Beide visies zijn on.
juist.
Kardinaal Bea, één van de leermeesters
van mgr. Alfrink, en voorzitter van het
secretariaat voor de eenheid der christe
nen, zegt van zijn Nederlandse confrater:
„Eén eigenschap zou ik nadrukkelijk wil
len noemen en dat is de nuchtere even
wichtigheid van kardinaal Alfrink. Zijn
openheid tegenover nieuwe vraagstuk
ken gaat hand in hand met zijn volledige
trouw aan het overgeleverde geloofsgoed
en het kerkelijk leerambt. Hij is geen
blinde aanhanger van een „partij". Zijn
openheid is ook geen zucht-tot-vernieu-
wing. Ook het nieuwe dat goed blijkt te
zijn, wordt pas na rijp overleg aangeno
men, en slechts in zoverre als het de
proef van het onderzoek heeft door
staan".
Kardinaal Bea spreekt ook over mgr.
Alfrink als geleerde en theoloog. Na
een docentschap van slechts tien jaar
werd hij reeds benoemd tot consultor
van de pauselijke bijbelcommissie, Zyn
grote ervaring en diep inzicht, in theo
logische kwesties blijkt herhaaldelijk op
het concilie, met name op het moei
lijke punt van de verhouding tussen
paus en bisschoppen en de collegialiteit
van het bisschopscollege, de bisschop-
pconferenties, etc. „Herhaaldelijk grijpt
kardinaal Alfrink in de discussies in
waarbij zijn houding zowel vanuit exe
getisch-dogmatisch standpunt bezien, als
vanwege gezond beleid, zeer opvallend
is", zegt kardinaal Bea.
Dr. J. C. de Groot, de theologisch ad
viseur van het Nederlands episcopaat op
het concilie, geeft een verklaring voor
het feit dat de kardinaal schijnbaar een
Nederlands en een wereldkerkportret van
zichzelf biedt. „Het strikt plaatselijke en
het universele kunnen zo in elkaar ver
strengeld liggen, dat op rekening van de
universele Kerk wordt gezet, wat in feite
slechts plaatselijke verantwoordelijkheid
bezit". In omgekeerde zin geldt dit even
zo. Het is met name dit onderscheid dat
mgr. Alfrink zelf voortdurend zo scherp
ziet. Zijn inzicht op dit punt draagt hij
ook onder zijn medebisschoppen voort
durend uit.
Over de bisschoppenconferenties zegt
Mgr. Alfrink: Het gezag en de bevoegd
heid van de bisschoppenconferenties ten
aanzien van een kerkelijke provincie of
een land, gaan het gezag en de bevoegd
heid van de afzonderlijke bisschoppen in
hun eigen diocees niet te boven. Want wij
hebben hier te doen met een optelsom van
het plaatselijk gezag der diocesane bis
schoppen. De voorzitter van een bis
schoppenconferentie heeft dienovereen
komstig dan ook geen andere bevoegd
heid dan die, welke een kundig voorzit
ter van een vergadering bezit". Met an
dere woorden: hij is geen kleine paus.
Het is een markant-Nederlandse visie,
welke in Rome verruimend blijkt te
hebben gewerkt.
Natuurlijk maakt mgr. Alfrink be
leidsfouten, zo erkent dr. J.J. C. Groot,
maar geven degenen die daar de lat
opleggen zich er wel rekenschap van,
hoe verspreid de verantwoordelijkheden
liggen van iemand die behalve gelovige,
ook zielzorger, bisschop, voorzitter van
'n bisschoppenconferentie en raadsheer
van de paus is? Beleidsfouten dient
men te signaleren, doch het is oneerlijk
om een op één bepaald terrein ge
maakte beleidsfout tot beoordelings
norm voor een beleid dat vele terreinen
bestrijkt, te maken.
Mr. E. Schoenmaeckers S.J., die de kar
dinaal van nabij kent, zegt dat het
priesterleven van mgr. Alfrink in twee
perioden kan worden ingedeeld. Tot 1944
was er een sterk autoriteitsbesef en een
innig devotieleven. Daarna beleefde het
meer een afnemende zin van het religi
euze en hoe het woord van de priester en
zelfs van de bisschop, ijl en onverstaan
baar dreigt te worden. Dit uiteengaan kan
n^i ^/neiteï' een bisschop, een kardi-
wïit'w-®r gr°te spanningen brengen.
Want hjj is een mens.
De Nederlandse Kerk bevindt zich in
een crisis. Er is een diepe kloof ontstaan
tussen leer en leven, tussen oude en
nieuwe theologie, tussen subjectieve ver
langens en objectieve normen. Tussen
deze spanningen staat de kardinaal. Zijn
woord moet begrepen worden door jong
gehuwden, zowel als door ouders met
grote kinderen, die onvruchtbaar hunke
ren naar het veilige verleden. Dat de
kardinaal de spanningen nooit heeft ont
weken, nooit in zijn brucht van gezag is
teruggevlucht, maar in openheid herder
en vader is gebleven, maakt hem tot een
vaak onbegrepen, maar waardevol mens.
De grootheid van zulke mensen wordt
veelal pas begrepen als zij niet meer in
ons midden staan.
De kardinaal, gefotografeerd op
een moment dat de kerkvorst een
kort ogenblik ontsnapte aan de
vriendelijke pastor, waarvan het
resultaat is: een man van vrien
delijke eenvoud.
(Bijzondere correspondentie)
Dr. Elisabetha Gössmann, voorvechtster
voor erkenning van de vrouw in de
Kerk en prof. dr. Karl Rahner S.J. uit
Oostenrijk, hebben voor Duitse vrouwen
organisaties gelijktijdig een pleidooi ge
houden voor de emancipatie der vrouw
in de Kerk.
In een spreekbeurt voor de jaarverga
dering van de Katholieke Vrouwelijke
Jeugd van West-Duitsland in Holthausen
pleitte dr. Elisabeth Gössmann ervoor,
dat ook de vrouw toegang krijgt tot het
hiërarchisch ambt in de kerk. De argu
menten contra, welke tot dusver aange
voerd zijn, zijn niet steekhoudend, aldus
mevrouw Gössmann. Het feit, dat Chris
tus als man ter wereld kwam en dat
Hij mannen tot apostelen koos, is als
beweegreden om alleen mannen tot het
ambt toe te laten net zo min overtui
gend als de bewering, dat uit de schep
pingsordening de ondergeschiktheid van
de vrouw aan de man kan worden afge
leid. Ook de bewering, dat de man
krachtens zijn aard direct ingesteld is
op het openbare leven, is historisch al
lang achterhaald.
In een inleiding voor de Katholieke
Duitse Vrouwenbond, welke in München
bijeen was, heeft prof. Rahner adviseur
van het Oostenrijks episcopaat bij het
concilie verklaard, dat alles wat de
Kerk thans ten aanzien van het leken-
apostolaat, het algemeen priesterschap
en de wereldzending van de leek ver
kondigt, ook rechtstreeks en onvermin
derd geldt voor de vrouw".
Volgens prof. Rahner wordt theoretisch
de gelijkstelling van de vrouw niet meer
bestreden, maar in de praktijk blijft nog
veel te wensen over. Tot het concilie
zijn b.v. wel leken toegelaten als toe
hoorders, maar er is geen vrouw bij. In
de houding van de clerus tegenover de
vrouw schuilt trouwens nog heel wat
patriarchaal denken.
Voorlopig wilde hij de kwestie der toe
lating van de vrouw tot het hiërarchisch
ambt nog laten rusten, want er zijn nog
andere dingen genoeg te doen voor de
gelijkberechtiging der vrouw in de prak
tijk der Kerk. De ambtelijke Kerk moet
er zich voor hoeden de gelijke rechten
der vrouw alleen met de lippen te be
lijden. Zij moet aldus prof. Rahner, zich
bevrijden van het vooroordeel, dat alleen
mannen in aanmerking komen om het
lekenapostolaat uit te voeren. Door het
gebrek aan priesters wordt de Kerk
thans gedwongen ook vrouwen te roepen
tot het ambt, zij het in de cat:hese, zij
het in sociaal werk of ter assistentie in
de zielzorg. Meer dan tot dusver zal
daarbij erop gelet moeten worden, dat
deze ambten der vrouw door de clerus
niet als ondergeschikte hulpverlening
worden opgevat. Integendeel, de vrouw
moet dit werk met de nodige zelfstan
digheid, waardigheid en verantwoorde
lijkheid kunnen verrichten.
Tot slot van de artikelen-serie
Existentieel denken" willen wij
deze wijsgerige stroming kort en
in enkele grote trekken in verband
brengen met het christendom. De
bedoeling is eerst die punten af te
wijzen, die in het geheel niet stro
ken met de christelijke opvatting
om dan vervolgens te wijzen op de
lichtpunten in deze wijsgerige stro
ming en op enige combinatie-mo
gelijkheden met de christelijke
leer.
Met de oerstemmingen in het existen
tialisme kunnen wij principieel niet ak
koord gaan. Angst, wanhoop, walging,
Sein-zum-Tode zijn mogelijk menselijke
oerervaringen, die echter niet thuisho
ren in een levensbeschouwing, waarin de
blijde boodschap van de Godmens, Chris
tus, centraal staat. Ons christelijk ge
loof, waarin vervat ligt de redding van
de mensheid na de zondeval, de eeuwi
ge waarde van de menselijke persoon,
die niet door de dood vernietigd wordt
en de hoop op een uiteindelijk herstel
in de verrijzenis, stoot zonder meer wan
hoop, walging, eindig-zijn van zich af.
Angst en onrust kunnen een plaats heb
ben in ons christendom, in zover we
in dit leven een taak hebben, die meer
omvat dan alleen maar het welzijn op
deze wereld. De angst en de onrust voor
wat is en komt aan de andere kant
van het graf is menselijk en niets men
selijks is het christendom vreemd. Doch
deze angst en onrust slaat niet over
in wanhoop noch in walging, daar de
zekerheid blijft van ons geloof in Gods
liefde en barmhartigheid.
Een tweede punt, meer van zedelijke
aard, is nooit in overeenstemming te
brengen met onze christelijke opvattin'
gen, namelijk het absoluut stellen van
de menselijke vrijheid. Het existentia
lisme, filosoferend over het menselijk
bestaan, komt tot de conclusie dat de
hele wereld waarin wij leven slechts
zin en betekenis krijgt door de mens
zelf. Op zich genomen is het zijn-in
de-wereld zinloos; bij de existentialisten
staat de mens als in een woestijn en
irjoet hij zichzelf richtingen aangeven.
Het leven is uitzichtloos, want met de
dood valt het dikke, zwarte en zware
gordijn, waarachter voor de mens niets
meer is.
Dit alles betekent dus, dat wil de
mens iets ma.ken van zyn eindig leven,
hijzelf er zin aan moet geven. Hieruit
volgt de algehele vryheid van de mens
ten opzichte van het leven. De algeme
ne begrippen goed en kwaad, waarden
bepalingen worden een aangelegenheid
van de mens zelf. Aangezien er in deze
geda-chtengang geen plaats is voor eeu
wigheid en zeker niet voor geopenbaar
de waarheden, is de mens zijn grond
basis kwijt. Indien, zoals de denkers
van het atheïstisch existentialisme me
nen, er geen principes zijn die hoven de
mens uitgaan, wat belet hen dan nog
om de absolute vrijheid te verkondigen.
Dat doen zij dan ook met klem.
Vanzelfsprekend aanvaarden zij de ge
bruikelijke maatregelen en maatstaven,
waaraan ieder zich voor de goede gang
van zaken in de maatschappij te hou
den heeft, maar deze berusten slechts
op menselijke overeenkomst en de ge
meenschap zelf kan deze veranderen of
teniet doen. De absolute vrijheid nu,
waardoor de mens iets van zijn leven
moet maken is verwerpelijk. Het men
selijk bestaan is niet zinloos, maar heeft
zin gekregen door het geloof. Een alge
meen levensschema, waarin ook veran
deringen en vernieuwingen kunnen aan
gebracht worden, is ons gegeven door
het christendom. De christelijke opvat
ting van de vrijheid kunnen we in zekere
zin absoluut noemen in zover wij in
principe vrij kunnen handelen, al of
niet in overeenstemming met ons eind
doel, maar van de andere kant is onze
vrijheid relatief voor zover de mens zelf
niet uit kan maken wat goed of slecht
is. Juist door de mens deze autonomie
te ontzeggen, wordt zijn handelen goed
of slecht, zedelijk of onzedelijk.
Het existentialisme heeft echter ook
zijn keerzijde, waarin we beslist posi
tieve gegevens ontdekken kunnen. Exis
tentieel denken is concreet denken, is
denken vanuit het leven op basis van
eigen bèstaanservaringen. Wellicht zijn
we eeuwen lang te rationalistisch, te
idealistisch geweest en zat ons hele le
ven vastgespeld op begrippen, algemeen
heden en abstracte gegevens. Misschien
hebben we een tijdlang wijsgerig aan
bloedarmoede geleden. Filosoferend over
onszelf immers hebben we ons eigen
,,ik" tegenover ons gesteld als een
vreemd object, dat we bestudeerden.
Doch zodra we dit bloed-eigen-ik buiten
ons stellen en het tot studievoorwerp
maken, wordt dit „ik" bij wijze van
spreken kleurloos. Het is niet levens
echt meer. Het existentialisme heeft er
goed aan gedaan ons er op te wijzen,
dat willen we onszelf en de andere din
gen benaderen, we voor zover mogelijk
het concrete ik niet moeten verlaten.
We waren wellicht ook vergeten, dat
de dingen en de andere mensen die
onze omgeving zijn of leven aan ons
verschijnen op een menselijke manier,
d.w.z. door ons menselijk en persoonlijk
waargenomen. We zullen dan vanzelf
sprekend voorzichtig zijn met de woor
den als „objectief-zeker-waar". Wat wij
voor objectief-zeker en waar houden, is
vaak niet meer dan een individuele, per
soonlijke observatie.
Een tweede positief gegeven, waarop
het existentialisme vooral de nadruk ge
legd heeft, is dat het ,,ik" vol zit van
het „niet-ik"; dat wij ons opbouwen op
basis van het andere. Bij Sartre heeft
dit geleid tot „walging", bij Gabriël
Marcel tot trouw aan het andere. Vol
gens ons heeft hier het existentialisme
gewezen op de sociale natuur van de
mens. Wij kunnen geen enkele uitspraak
doen over onszelf of wij hebben hier
voor de andere mens en de omgeving
nodig. De diepste menselijke trek, ons
wezen, is een „openstaan" voor de ande
re. Christelijk existentieel denken is een
pleidooi voor de naastenliefde en 'n wijs
gerige afstraffing van het egoisme, dat
de andere mens maakt tot een voor
werp, een object, dat ik kan gebruiken.
Niets is zo fataal dan wanneer wij van
onze medemensen gebruiksvoorwerpen
maken.
Het existentialisme heeft met het
christendom nog een wezenlijk raakpunt
in de vrijheid. In beide levensbeschou
wingen staat de vrijheid hoog aangeschre
ven. Ook de^ christen moet door vrije
keus iets van zijn leven maken. Hij
heeft niet de vrijheid van de existen
tialist, die los is van alle normen, dit
voert immers tot anarchie; hij heeft de
vrijheid van kiezen tussen goed en
kwaad, minder goed en slecht. Met de
ze vrije keuze groeit zijn verantwoorde
lijkheid maar tevens ook zijn persoon
lijkheid. Slaafse onderworpenheid is geen
verdienste. Het gaat in een mensenleven
om de waarheid en in iedere denkwij
ze liggen korrels of parels van waar
heden verborgen, waarnaar wij ijverig
moeten speuren.
Drs. A. Wouters, sm,
„De oude Frits", z0 wordt deze bi
zarre rotsformatie bij het gehucht
Krogelstem in Franken Duitsland
genoemd. Met een beetje fantasie is
ook werkelijk m het overhangende
rotsblok een menselijk gezicht en
een gelijkenis met het markante
profiel van Koning Frederik II van
Pruisen te herkennen.
(Van onze Parijse correspondent*
Generaal De Gaulle heeft zijn
zoveelste reis door een deel van
Frankrijk beëindigd. Er zijn nog
maar zeven departementen, welke
de president nog niet als president
bezocht heeft. Zij staan op het pro
gramma van de eerstvolgende, bin
nenlandse reisroute.
Zijn jongste verkennings-recla-
metocht ging door Picardië. De ge
neraal verzekerde in elke stad en
in ieder dorp, dat Frankrijk het
nog nooit zo goed gemaakt heeft
als nu, onder zijn hoede, en dat hij
er zeker van is, dat het Frankrijk
goed zal blijven gaan in de toe^
komst. Wie geroepen zal zijn om
Frankrijk op de weg van de vrede
en de vooruitgang te houden (hij
zelf of een door hem aangewezen
opvolger), heeft de president niet
gezegd. Heel Frankrijk vraagt zich
voortdurend af: zal De Gaulle, in
1965, aan de verkiezingscompetitie
voor het presidentschap deelne
men?
Ofschoon De Gaulle het niet met zo
veel woorden heeft gezegd, staat toch
wel vast, dat hij voor een verlenging
van zijn ambtsperiode kandideert, gezien
zijn verklaring gedurende de Picardi-
sche reis. Tevoren hadden ons reeds in-
side-informaties bereikt welke luiden,
dat De Gaulle al lang beslist heeft zijn
kandidatuur te stellen. Hij heeft er eigen
lijk nooit over gedacht, het niet te doen,
ook niet na de operatie, welke hij heeft
ondergaan.
Sinds een tijd wisten de Fransen, dat
er in 1965 twee kandidaten een beroep
op de kiezers zouden doen: de sociaal
democraat Gaston Deferre, burgemeester
van Marseille en de advokaat Tixier-
Vignancour, die ultra recht georiënteerd
is. Sinds een paar dagen zijn de kiezers
er zeker van. dat zij nog meer keus zul
len hebben.
De radicaal-socialist André Cornu, oud
minister en senator van het departement
Cótes-du-Nord, heeft nl. laten weten, dat
hij zich kandidaat stelt voor het presi
dentschap van de Franse republiek.
André Cornu is inmiddels begonnen
aan zijn „publiciteits-tour de France",
waarop hij kwistig zijn verkiezingscredo
uitstrooit.
Hij eist de titel op van „monsieur
Non" (mijnheer Neen). „Neen aan de
gene, die het land naar een rampzalig
faillissement dirigeert. Neen aan de
democratie. Neen aan de tirannie. Neen
aan De Gaulle".
André Cornu wenst een republikeinse
conventie, welke haar kandidaat zal aan
wijzen. Als de keuze van de conventie
niet op hem valt. zal hij dit niet erg
vinden (zegt hij). Integendeel, hij zal met
al de kracht, waarover hij beschikt, de
aangewezen kandidaat ondersteunen en
helpen om de overwinning te behalen.
Hij wil geen presidentieel regime. Hij
keurt de grondwet van 1958 goed. behalve
het artikel 16, dat hem al te zeer her
innert aan de constitutie van Weimar,
waardoor Hitier de klim naar de macht
vergemakkelijkt werd.
Senator Cornu hoopt dat de toekomsti
ge president van de Franse republiek al
leen maar arbiter zal zijn. dat de rege
ring werkelijk veantwoodelijk zal zijn
jegens het parlement, dat de gemeenten
een grotere vrijheid en onafhankelijkheid
krijgen en dat men eindelijk zal komen
tot een Verenigd Europa, „waarin voor
persoonlijke ijdelheid geen plaats zal zijn,
noch voor een verouderd, Frans nationa
lisme, waarvan de tegenwoordige regering
blijk geeft en dat de grootste gevaren
inhoudt".
Ook is kandidaat Cornu gekant tegen de
atoomwapens, de verplichte militaire
dienst. Hij zal strijden voor algemene
ontwapening en controle, enz. enz.
In zijn credo verheft André Cornu
zich verder tegen de momentele „geld
verspilling op alle gebied", zoals o.a. de
recepties „a la duizend-en-één-nacht",
welke gehouden worden ter ere van
staatshoofden, die uitsluitend naar Frank
rijk komen met onder hun jas een op te
vullen geldbuidel!
Hij is een man, die vechten zal voor
de fiscale rechtvaardigheid, de hulp aan
de jonge gezinnen, aan de armen, de
scholen, collega's en universiteiten. Hij
zal zich inspannen voor de verbetering
van het verkeersnet, de waterleiding en
elektriciteitsvoorziening.
„Ik ben", zo verzekert hij, „voor het
sluiten van een contract tussen de rege
ring en de arbeiders". „De land
bouwers moeten billijke prijzen ontvan
gen voor hun produkten. De boeren
moeten voorzien worden van bij de tijd
aangepaste werktuigen".
André Cornu weet drommels goed waar
Frankrijks schoen wringt: „De toekom
stige president", zo zegt hij, „moet bre
de amnestie verlenen. Aan de politieke
processen moet een einde gemaakt wor
den. De gevangenissen moeten open. De
Franse republiek moet haar traditionele
gezicht terugkrijgen. Wij waren het land
van de Vrijheid. Wij zijn bezig deze te
verliezen. Wij waren het land van de
Broederschap. Frankrijk is Frankrijk niet
meer".
André Cornu besluit zijn programma
uitleg aldus: „Ik ben een toegewijde de
mocraat, hartstochtelijk gehecht aan de
principes van vrijheid en broederschap.
Tegenover de democratie van de alleen
heerser zal ik de loyale democratie stel
len. Om dit te bereiken, moet ik kunnen
rekenen op uw krachtige steun, de steun
van een onverzienlijke oppositie (tegen
het Gaullisme)".
Zal „monsieur Nonopgewassen
zijn tegen de overtuigende charme
van een bijna legendarische figuur
als de onbevreesde Charles de
Gaulle? Vraagt een volk om waar
heid en vrijheid, of vraagt het om
een figuur die het (desnoods door
leugens en geweld) bewonderen
kan? Op deze vraag durft mon
sieur Non niet voetstoots „non" te
zeggen
OOR een toevalli
ge omstandigheid
mocht ik dezer dagen
de middelbare school be-
§2 zoeken waar ik vóór de
oorlog tot goed christen
en staatsburger werd
opgeleid, zij het met
twijfelachtig resultaat.
Hoe bezag ik deze in-
stelling nu met andere
f ogen! Men treedt, nu
L zónder angst, op de
/voordeur toe, die vroe
ger alleen door de do
centen gebezigd mocht
worden, drukt op de bel
en staat even later met
fiere borst op de mat,
wetend: ik hoef niet
f meer te wéten wat men
hier wil dat geweten
wordt. Een enkel feit
mag in de zeef achter-
t blijven, bijvoorbeeld dat
f~ Karei de Vijfde in 1500
t- werd geboren, maar hoe
hij zijn leven als baby,
/kleuter, jongeling en
man heeft doorge
bracht moet de nieuwe
geschiedenisleraar
maar in de gaten hou
den.
Ik wandel in heilige
onverschilligheid door
de gangen en word
overstelpt door herin
neringen. Zo vaak immers moest ik
daarin staan. In de zomer schiep dit
zijn problemen. Er bevond zich op de
boeg van dit onderwijsschip een di
recteur, die geregeld op een centrale
plaats ging staan en dan speurde
naar de aanwezigheid van delinquen
ten. Vond hij er een, dan stopte hij
die in zijn eigen loge. Dit vinden nu
was in de zomer niet zo moeilijk, om
dat de gangen dan leeg waren. In de
winter hingen ze vol jassen en het
was zelfs voor een ijverig directeur
ondoenlijk, deze alle op te heffen.
Aanvankelijk schoot hij op de jassen
af, waaronder hij voeten zag, maar
toen de overschoenen in de mode
kwamen en hij met teleurgesteld ge
laat van enkele daarvan was terug
gekeerd, liet hij die praktijk al gauw
achterwege. Herhaaldelijk heb ik een
voor- of namiddag lang in zo'n jas
gewoond. De laatste keer had ik die
van de leraar Duits in de docen
tenkamer gekozen, omdat deze
veel ruimte boodhet betrof hier een
corpulent man. Ik kon er echter, toen
de lessen afgelopen waren, niet snel
genoeg onderuit en ik moest dan ook
clandestien met de man mee naar
htiis. Pas halverwege ontdekte hij me,
toen voorbijgangers hem erop hadden
gewezen, dat er onder zijn overjas niet
twee, maar vier benen uitstaken.
Als tropische bloemen bloeien de
herinneringen op. Op een bord staan
onbegrijpelijke wiskundige formules.
Ik heb het achteraf altijd betreurd,
dat deze door een kleine vergissing
nutteloos over mij zijn uitgestort. Ja
renlang had ik alle sommen fout. Pas
in de zesde klas bemerkte ik, waaraan
dit lag. Met nog enkele andere klas
genoten rekenden wij alles fout zodra
er een nul in het geding was. Zo
cijferden wij maar voort en stelden:
viermaal nul is vier, zesmaal nul is
vier, enzovoort. Het spreekt vanzelf
dat op deze basis ook algebra en meet
kunde, stereometrie, goniometrie,
scheikunde en allerlei andere exacte
vakken tot mislukken gedoemd waren;
de basis was te smal. Het is goed,
dat ik geen bouwkundig ingenieur ge
worden ben, want de huizen en brug
gen zouden na een dag al instorten;
misschien zelfs mensenlevens eisend.
In het algemeen gezegd ben ik van
oordeel, dat het vroegere schoolleven
toch kleurrijker was dan het huidige.
Het was toen de tijd van de strenge
pedagogie, die als belangrijk gevolg
meebracht, dat de natuur door het
keurslijf heenbrak. Degenen die goed
wilden, gooiden af en toe toch een
inktpot naar een leraar, louter op ba
sis van de wet van actie en reactie
en van de onfeilbare theorie, dat de
boog niet altijd gespannen kan zijn.
Dit alles is thans veel meer verambte-
lijkt en doodgeorganiseerd. Een oude
leraar, die in een zijlokaaltje over
een stapel schriften gebogen zat, be
vestigde dit. „Mijnheer"zei hij, „de
fleur is eruit. U noemt een inktpot en
inderdaad, ik moet zeggen, dat dat
nog wel eens voorkomt. Maar als ik
aan uw tijd terugdenk, krijg ik heim
wee. Het bestaan van een leraar is
vermoeiend en saai; we zouden blij
zijn met wat afwisseling". Ik sprak
lang met hem daarover en inderdaad:
de goede oude tijd is voorbij. Je kunt
natuurlijk als opvoeder niet alles goed
vinden, maar om fleurige kwajongens
streken lacht eenieder. Toen dan ook
mijn voorbuurman, die op de eerste
rij zat, tijdens de Franse les zijn be
nen op de lessenaar van de leraar leg
de en zijn boterhammen begon te eten
vond die docent dat niet écht verve
lend. Hij keek peinzend naar het be-
modderd' taalboekje voor hem, maar
overigens schoof hij de schoenen een
voudig opzij en vervolgde hij rustig
met de passé défini van het werk
woord „venir", waar hij trouwens al
zijn aandacht bij nodig had omdat
het ook voor hem een jaar geleden
was, dat hij die werkwoordvorm had
gezien.
Een andere keer had Henk de Wit
tijdens een seheikundeproef iets heel
anders in de reageerbuisjes gekapt
dan waar roe mee bezig waren. Toen
de leraar het aanstak, volgde er een
vreselijke ontploffing en de restanten
van de toonbank loerden tot in de ver
re omtrek van het lyceum gevonden.
Men vond dit jammer, maar zo'n
schalkse kwajongensstreek nam géén
opvoeder ons écht kwalijk; zeker ook
niet de leraar, ook al kwam hij vier
weken lang met gespalkte arm naar
school. Men nam dit. Ach, er kwamen
zo maar enkele herinneringen scherp
naar voren.
Pief Vos was een oorspronkelijke
kerel. In de vierde klas had hij eens
een bus lijm meegebracht en daarmee
schilderde hij de zitplaats van de le
raren vol. We hebben toen de hele
dag Latijn gehad, omdat dat 't eerste
uur gegeven werd en omdat de leraar
niet van zyn plaats afkon. Sportief
genoeg heeft de hele klas hem om vier
uur losgezaagd en hij is toen met het
plankje aan zijn broek per taxi naar
huis gebracht, waar van onze
spaarcenten een nieuw pak ge
reed lag.
Er zou wat meer fleur in het school
leven gebracht moeten worden, maar
dan op de wijze, waarop wij dat de
den. Wij aardig, de leraar boos, maar
geen van beiden boos-aardig.
YORICK