Kardinaal man van Alfrink: een het midden „MONSIEUR NON" DERDE PRESIDENTSKANDIDAAT 64 i R t H a H? Oude Frits in de rots DE VROUW IN HET KERKELIJK AMBT DEN Existentialisme breekt christelijke starheid Cornu pleit voor goede principes Befaamd als geleerdege zien als collega en bemind als de man met de nuchtere visie. Existentieel denken (slot) a n e 17 DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 4 JULI 1964 17 11 g j|f a a i W S 1 i f ■®r p li i Si SS '-Ö a 8 ff 8 1 p Xjtg 0 I t t t In Nederland houdt men hem voor afzijdig; in Rome geldt hij voor sterk progressief. Maar de aartsbisschop is niet te catalogiseren Rijp overleg Markant Verwijten Theorie is de praktijk vóór Niet zinloos Sociale natuur Alleen arbiter? Vrij Frankrijk HET RIJKE SCHOOLLEVEN Dc n JKRING eschiedenis kent vele merk- icidenties. Zo werd in 1933 isen Mentges en Gitzen be ien schoonheidsprijs; de ju- spelers waren bekend met deze partij precies eender 300 was gespeeld tussen Burn in het toernooi te tij tussen Jorgensen en So- iet toernooi te Kopenhagen en stelling bereikt, die ge- 1 een probleem van al-Adli, eerd staat in een Arabisch uit de 9e eeuw. Heel frap- tweetal problemen, dat eens werd voor een compositie- t ene probleem was van de Mackenzie en het andere elsman Lane. De stellingen tisch gelijk, de oplossingen maar het merkwaardigst at beide componisten blind ies dus in partijen, compo- roblemen. In de openingen irgelijke samenloop van oni- i meer voor, getuige de vele openingsvallen. De onder- dijen illustreren in dit ver- ïpaald originele coïncidentie, iels wordt dezelfde opening beide witspelers speculeren ig van de koningstoren. De tspelers straffen op gelijke vitte avontuur af. Het zijn ;e partijen met spannende I Zwart: Zinn te Magdeburg 1964 é7-é5 2. Pgl-f3, Pb8-c6 3. 4 Pbl-c3, f5xé4 5 Pc 3xé4, 4-g3 i. Pé5:. Wit verovert met de de kwaliteit, maar ziet hier- t hoofd, dat zijn dame ver- 7. Pf3-é5 Dd8-d6 8. Pé5xc6 5:+ gevolgd door 7. d4 had de rechte weg kunnen blij- c6 9. Ddl-h5+, g7-g6. ia 9 g7-g6. w 'WÊa :c6-f, Dd6xc6 11. Dh5-é5-K Dé5xh8, Pg8-f6! oorberekening van wits com- d Stahl de kracht van de derschat. De witte dame zit nel). Lf8-g7 14 Dh8-d8, Lc8-b7 15. >7xa8 en wit gaf zich gewon- Zwart Madles te Minsk 1964 é7-é5 2. Pgl-f3, Pb8-c6 3. 5 4 Pbl-c3, f5xé4 5. Pc3xé4, 3xé5. lus de juiste voortzetting, in >artij gebeurde 6. Pg3). é4 7. Pé5xc6, Dd8-d5 8 c2-c4, >c6xa7-K Lc8-d7 10. Dd'l-h5-K g ook Stahl beging in de vo- deze uitval, die hem snel werd. Juist was volgens de Ld7:+. Dd7: 11. Pb5, Pf6). -g6. ^a 10 g7-g6. ;d7+, Dd6xd7 12 Dh5-é5+, Pa7-b5, c7-c6. 13 Lg7 wegens 14. Dc7: eikt een gunstig eindspel). op 14. Pc3 gevolgd 14 art staat dan overwegend). g8-f6. irlies is niet te vermijden, materiële compensatie ver- hiervoor 2 torens. Wit ga?* gronde aan het feit, dat zijn htergebleven is in ontwikke- 3. Ta8-é8 16. b2-b3, Lf8-c5 17. Kf7xé8 18. h2-h3. •as in ieder geval 18 0-0). id7-d3 19. Thl-fl. P'f6-h5 20. tegen de dreiging 20 Pf4- volkomen hopeloos). s5-d4 21. Lcl-a3, é4-é3. iedere weerstand). Ld4xc3 23. d2xc3, Dd3xé3+ |J1. Dé3-d3-f 25. Kdl-el, 6 Kél-f2, Dc3xg3-f 27. Kf2-e2, 28. Tflxf4. gen). 4in Jxf4 ^9. Tal-él, Df4-h2+ 30- Ké 8-d8 31 La3-é7 Kd8-d7 Dh2xa2 33 Kd3-c3, Da 2-f2 34. 2-f3+ 35. Kc3-d4, Df3xé4+, en h gewonsen. Na 36. Ké4:, Ke7. (Van één onzer redacteuren) Bernardus kardinaal Alfrink viert in de maand juli een dubbel jubileum. Hij herdenkt niet alleen het feit dat hij 40 jaar geleden priester werd gewijd, maar ook dat hij precies 12 1/2 jaar bisschop is. Er is alle aanleiding om bij dit dub bele jubileum een ogenblik stil te staan. Niet omdat er behoefte aan persoonsverheerlijking van de kardinaal zou bestaan, maar omdat mgr. Alfrink door de tijdsomstan digheden een centrale plaats in de Nederlandse kerkprovincie en, door het concilie, ook in de wereld kerk heeft moeten innemen. Onze t(jd vraagt van de herder dat hij de kudde vóórgaat. De kudde ligt niet vredig in grazige weiden, maar zij is op zoek, langs diepe ravijnen en over hoge bergen, naar haar Jblgende rustpunt. Ja, misschien jaagt de kudde wel de steeds verdwijnende punten achter de horizon na. Het is een gewel dige verantwoordelijkheid, herder over zo'n kudde te zijn. Alleen mensen met een groot en sterk karakter, met een wak ker verstand en (dit eigenlijk op de eer ste plaats): een levend geloof, zijn in staat het avontuur mee te maken. In een speciaal nummer wijdt „de He raut", het maandblad van het apostolaat van het gebed, aandacht aan de persoon van de kardinaal. Het blad schetst hem als een man van het midden, hetgeen iets anders is dan: de gulden middenweg, of de middelmaat. Zoals kardinaal de Jong pal stond tegenover dwang van buitenaf, zo staat zijn opvolger pal tegenover de veel subtielere na-oorlogse bekoring van binnenuit, namelijk een overhellen naar links of rechts. Kan hij in Nederland doorgaan voor de man die geen neiging heeft om het vaandal van progressieve of conservatieve groeperingen te dragen op het concilie (waar het beeld geheel anders is dan in onze kerkprovincie) staat hij bekend als één der meest pro gressieve vaders. Wie hem in Rome hoort spreken kan wellicht vrezen, dat hij Ne derland een „rebellenkerk" aanvoert. Wie de milde en wijze toespraken van de kar dinaal in Nederland hoort, kan veronder stellen dat hij op het concilie altijd con flicten zal schuwen. Beide visies zijn on. juist. Kardinaal Bea, één van de leermeesters van mgr. Alfrink, en voorzitter van het secretariaat voor de eenheid der christe nen, zegt van zijn Nederlandse confrater: „Eén eigenschap zou ik nadrukkelijk wil len noemen en dat is de nuchtere even wichtigheid van kardinaal Alfrink. Zijn openheid tegenover nieuwe vraagstuk ken gaat hand in hand met zijn volledige trouw aan het overgeleverde geloofsgoed en het kerkelijk leerambt. Hij is geen blinde aanhanger van een „partij". Zijn openheid is ook geen zucht-tot-vernieu- wing. Ook het nieuwe dat goed blijkt te zijn, wordt pas na rijp overleg aangeno men, en slechts in zoverre als het de proef van het onderzoek heeft door staan". Kardinaal Bea spreekt ook over mgr. Alfrink als geleerde en theoloog. Na een docentschap van slechts tien jaar werd hij reeds benoemd tot consultor van de pauselijke bijbelcommissie, Zyn grote ervaring en diep inzicht, in theo logische kwesties blijkt herhaaldelijk op het concilie, met name op het moei lijke punt van de verhouding tussen paus en bisschoppen en de collegialiteit van het bisschopscollege, de bisschop- pconferenties, etc. „Herhaaldelijk grijpt kardinaal Alfrink in de discussies in waarbij zijn houding zowel vanuit exe getisch-dogmatisch standpunt bezien, als vanwege gezond beleid, zeer opvallend is", zegt kardinaal Bea. Dr. J. C. de Groot, de theologisch ad viseur van het Nederlands episcopaat op het concilie, geeft een verklaring voor het feit dat de kardinaal schijnbaar een Nederlands en een wereldkerkportret van zichzelf biedt. „Het strikt plaatselijke en het universele kunnen zo in elkaar ver strengeld liggen, dat op rekening van de universele Kerk wordt gezet, wat in feite slechts plaatselijke verantwoordelijkheid bezit". In omgekeerde zin geldt dit even zo. Het is met name dit onderscheid dat mgr. Alfrink zelf voortdurend zo scherp ziet. Zijn inzicht op dit punt draagt hij ook onder zijn medebisschoppen voort durend uit. Over de bisschoppenconferenties zegt Mgr. Alfrink: Het gezag en de bevoegd heid van de bisschoppenconferenties ten aanzien van een kerkelijke provincie of een land, gaan het gezag en de bevoegd heid van de afzonderlijke bisschoppen in hun eigen diocees niet te boven. Want wij hebben hier te doen met een optelsom van het plaatselijk gezag der diocesane bis schoppen. De voorzitter van een bis schoppenconferentie heeft dienovereen komstig dan ook geen andere bevoegd heid dan die, welke een kundig voorzit ter van een vergadering bezit". Met an dere woorden: hij is geen kleine paus. Het is een markant-Nederlandse visie, welke in Rome verruimend blijkt te hebben gewerkt. Natuurlijk maakt mgr. Alfrink be leidsfouten, zo erkent dr. J.J. C. Groot, maar geven degenen die daar de lat opleggen zich er wel rekenschap van, hoe verspreid de verantwoordelijkheden liggen van iemand die behalve gelovige, ook zielzorger, bisschop, voorzitter van 'n bisschoppenconferentie en raadsheer van de paus is? Beleidsfouten dient men te signaleren, doch het is oneerlijk om een op één bepaald terrein ge maakte beleidsfout tot beoordelings norm voor een beleid dat vele terreinen bestrijkt, te maken. Mr. E. Schoenmaeckers S.J., die de kar dinaal van nabij kent, zegt dat het priesterleven van mgr. Alfrink in twee perioden kan worden ingedeeld. Tot 1944 was er een sterk autoriteitsbesef en een innig devotieleven. Daarna beleefde het meer een afnemende zin van het religi euze en hoe het woord van de priester en zelfs van de bisschop, ijl en onverstaan baar dreigt te worden. Dit uiteengaan kan n^i ^/neiteï' een bisschop, een kardi- wïit'w-®r gr°te spanningen brengen. Want hjj is een mens. De Nederlandse Kerk bevindt zich in een crisis. Er is een diepe kloof ontstaan tussen leer en leven, tussen oude en nieuwe theologie, tussen subjectieve ver langens en objectieve normen. Tussen deze spanningen staat de kardinaal. Zijn woord moet begrepen worden door jong gehuwden, zowel als door ouders met grote kinderen, die onvruchtbaar hunke ren naar het veilige verleden. Dat de kardinaal de spanningen nooit heeft ont weken, nooit in zijn brucht van gezag is teruggevlucht, maar in openheid herder en vader is gebleven, maakt hem tot een vaak onbegrepen, maar waardevol mens. De grootheid van zulke mensen wordt veelal pas begrepen als zij niet meer in ons midden staan. De kardinaal, gefotografeerd op een moment dat de kerkvorst een kort ogenblik ontsnapte aan de vriendelijke pastor, waarvan het resultaat is: een man van vrien delijke eenvoud. (Bijzondere correspondentie) Dr. Elisabetha Gössmann, voorvechtster voor erkenning van de vrouw in de Kerk en prof. dr. Karl Rahner S.J. uit Oostenrijk, hebben voor Duitse vrouwen organisaties gelijktijdig een pleidooi ge houden voor de emancipatie der vrouw in de Kerk. In een spreekbeurt voor de jaarverga dering van de Katholieke Vrouwelijke Jeugd van West-Duitsland in Holthausen pleitte dr. Elisabeth Gössmann ervoor, dat ook de vrouw toegang krijgt tot het hiërarchisch ambt in de kerk. De argu menten contra, welke tot dusver aange voerd zijn, zijn niet steekhoudend, aldus mevrouw Gössmann. Het feit, dat Chris tus als man ter wereld kwam en dat Hij mannen tot apostelen koos, is als beweegreden om alleen mannen tot het ambt toe te laten net zo min overtui gend als de bewering, dat uit de schep pingsordening de ondergeschiktheid van de vrouw aan de man kan worden afge leid. Ook de bewering, dat de man krachtens zijn aard direct ingesteld is op het openbare leven, is historisch al lang achterhaald. In een inleiding voor de Katholieke Duitse Vrouwenbond, welke in München bijeen was, heeft prof. Rahner adviseur van het Oostenrijks episcopaat bij het concilie verklaard, dat alles wat de Kerk thans ten aanzien van het leken- apostolaat, het algemeen priesterschap en de wereldzending van de leek ver kondigt, ook rechtstreeks en onvermin derd geldt voor de vrouw". Volgens prof. Rahner wordt theoretisch de gelijkstelling van de vrouw niet meer bestreden, maar in de praktijk blijft nog veel te wensen over. Tot het concilie zijn b.v. wel leken toegelaten als toe hoorders, maar er is geen vrouw bij. In de houding van de clerus tegenover de vrouw schuilt trouwens nog heel wat patriarchaal denken. Voorlopig wilde hij de kwestie der toe lating van de vrouw tot het hiërarchisch ambt nog laten rusten, want er zijn nog andere dingen genoeg te doen voor de gelijkberechtiging der vrouw in de prak tijk der Kerk. De ambtelijke Kerk moet er zich voor hoeden de gelijke rechten der vrouw alleen met de lippen te be lijden. Zij moet aldus prof. Rahner, zich bevrijden van het vooroordeel, dat alleen mannen in aanmerking komen om het lekenapostolaat uit te voeren. Door het gebrek aan priesters wordt de Kerk thans gedwongen ook vrouwen te roepen tot het ambt, zij het in de cat:hese, zij het in sociaal werk of ter assistentie in de zielzorg. Meer dan tot dusver zal daarbij erop gelet moeten worden, dat deze ambten der vrouw door de clerus niet als ondergeschikte hulpverlening worden opgevat. Integendeel, de vrouw moet dit werk met de nodige zelfstan digheid, waardigheid en verantwoorde lijkheid kunnen verrichten. Tot slot van de artikelen-serie Existentieel denken" willen wij deze wijsgerige stroming kort en in enkele grote trekken in verband brengen met het christendom. De bedoeling is eerst die punten af te wijzen, die in het geheel niet stro ken met de christelijke opvatting om dan vervolgens te wijzen op de lichtpunten in deze wijsgerige stro ming en op enige combinatie-mo gelijkheden met de christelijke leer. Met de oerstemmingen in het existen tialisme kunnen wij principieel niet ak koord gaan. Angst, wanhoop, walging, Sein-zum-Tode zijn mogelijk menselijke oerervaringen, die echter niet thuisho ren in een levensbeschouwing, waarin de blijde boodschap van de Godmens, Chris tus, centraal staat. Ons christelijk ge loof, waarin vervat ligt de redding van de mensheid na de zondeval, de eeuwi ge waarde van de menselijke persoon, die niet door de dood vernietigd wordt en de hoop op een uiteindelijk herstel in de verrijzenis, stoot zonder meer wan hoop, walging, eindig-zijn van zich af. Angst en onrust kunnen een plaats heb ben in ons christendom, in zover we in dit leven een taak hebben, die meer omvat dan alleen maar het welzijn op deze wereld. De angst en de onrust voor wat is en komt aan de andere kant van het graf is menselijk en niets men selijks is het christendom vreemd. Doch deze angst en onrust slaat niet over in wanhoop noch in walging, daar de zekerheid blijft van ons geloof in Gods liefde en barmhartigheid. Een tweede punt, meer van zedelijke aard, is nooit in overeenstemming te brengen met onze christelijke opvattin' gen, namelijk het absoluut stellen van de menselijke vrijheid. Het existentia lisme, filosoferend over het menselijk bestaan, komt tot de conclusie dat de hele wereld waarin wij leven slechts zin en betekenis krijgt door de mens zelf. Op zich genomen is het zijn-in de-wereld zinloos; bij de existentialisten staat de mens als in een woestijn en irjoet hij zichzelf richtingen aangeven. Het leven is uitzichtloos, want met de dood valt het dikke, zwarte en zware gordijn, waarachter voor de mens niets meer is. Dit alles betekent dus, dat wil de mens iets ma.ken van zyn eindig leven, hijzelf er zin aan moet geven. Hieruit volgt de algehele vryheid van de mens ten opzichte van het leven. De algeme ne begrippen goed en kwaad, waarden bepalingen worden een aangelegenheid van de mens zelf. Aangezien er in deze geda-chtengang geen plaats is voor eeu wigheid en zeker niet voor geopenbaar de waarheden, is de mens zijn grond basis kwijt. Indien, zoals de denkers van het atheïstisch existentialisme me nen, er geen principes zijn die hoven de mens uitgaan, wat belet hen dan nog om de absolute vrijheid te verkondigen. Dat doen zij dan ook met klem. Vanzelfsprekend aanvaarden zij de ge bruikelijke maatregelen en maatstaven, waaraan ieder zich voor de goede gang van zaken in de maatschappij te hou den heeft, maar deze berusten slechts op menselijke overeenkomst en de ge meenschap zelf kan deze veranderen of teniet doen. De absolute vrijheid nu, waardoor de mens iets van zijn leven moet maken is verwerpelijk. Het men selijk bestaan is niet zinloos, maar heeft zin gekregen door het geloof. Een alge meen levensschema, waarin ook veran deringen en vernieuwingen kunnen aan gebracht worden, is ons gegeven door het christendom. De christelijke opvat ting van de vrijheid kunnen we in zekere zin absoluut noemen in zover wij in principe vrij kunnen handelen, al of niet in overeenstemming met ons eind doel, maar van de andere kant is onze vrijheid relatief voor zover de mens zelf niet uit kan maken wat goed of slecht is. Juist door de mens deze autonomie te ontzeggen, wordt zijn handelen goed of slecht, zedelijk of onzedelijk. Het existentialisme heeft echter ook zijn keerzijde, waarin we beslist posi tieve gegevens ontdekken kunnen. Exis tentieel denken is concreet denken, is denken vanuit het leven op basis van eigen bèstaanservaringen. Wellicht zijn we eeuwen lang te rationalistisch, te idealistisch geweest en zat ons hele le ven vastgespeld op begrippen, algemeen heden en abstracte gegevens. Misschien hebben we een tijdlang wijsgerig aan bloedarmoede geleden. Filosoferend over onszelf immers hebben we ons eigen ,,ik" tegenover ons gesteld als een vreemd object, dat we bestudeerden. Doch zodra we dit bloed-eigen-ik buiten ons stellen en het tot studievoorwerp maken, wordt dit „ik" bij wijze van spreken kleurloos. Het is niet levens echt meer. Het existentialisme heeft er goed aan gedaan ons er op te wijzen, dat willen we onszelf en de andere din gen benaderen, we voor zover mogelijk het concrete ik niet moeten verlaten. We waren wellicht ook vergeten, dat de dingen en de andere mensen die onze omgeving zijn of leven aan ons verschijnen op een menselijke manier, d.w.z. door ons menselijk en persoonlijk waargenomen. We zullen dan vanzelf sprekend voorzichtig zijn met de woor den als „objectief-zeker-waar". Wat wij voor objectief-zeker en waar houden, is vaak niet meer dan een individuele, per soonlijke observatie. Een tweede positief gegeven, waarop het existentialisme vooral de nadruk ge legd heeft, is dat het ,,ik" vol zit van het „niet-ik"; dat wij ons opbouwen op basis van het andere. Bij Sartre heeft dit geleid tot „walging", bij Gabriël Marcel tot trouw aan het andere. Vol gens ons heeft hier het existentialisme gewezen op de sociale natuur van de mens. Wij kunnen geen enkele uitspraak doen over onszelf of wij hebben hier voor de andere mens en de omgeving nodig. De diepste menselijke trek, ons wezen, is een „openstaan" voor de ande re. Christelijk existentieel denken is een pleidooi voor de naastenliefde en 'n wijs gerige afstraffing van het egoisme, dat de andere mens maakt tot een voor werp, een object, dat ik kan gebruiken. Niets is zo fataal dan wanneer wij van onze medemensen gebruiksvoorwerpen maken. Het existentialisme heeft met het christendom nog een wezenlijk raakpunt in de vrijheid. In beide levensbeschou wingen staat de vrijheid hoog aangeschre ven. Ook de^ christen moet door vrije keus iets van zijn leven maken. Hij heeft niet de vrijheid van de existen tialist, die los is van alle normen, dit voert immers tot anarchie; hij heeft de vrijheid van kiezen tussen goed en kwaad, minder goed en slecht. Met de ze vrije keuze groeit zijn verantwoorde lijkheid maar tevens ook zijn persoon lijkheid. Slaafse onderworpenheid is geen verdienste. Het gaat in een mensenleven om de waarheid en in iedere denkwij ze liggen korrels of parels van waar heden verborgen, waarnaar wij ijverig moeten speuren. Drs. A. Wouters, sm, „De oude Frits", z0 wordt deze bi zarre rotsformatie bij het gehucht Krogelstem in Franken Duitsland genoemd. Met een beetje fantasie is ook werkelijk m het overhangende rotsblok een menselijk gezicht en een gelijkenis met het markante profiel van Koning Frederik II van Pruisen te herkennen. (Van onze Parijse correspondent* Generaal De Gaulle heeft zijn zoveelste reis door een deel van Frankrijk beëindigd. Er zijn nog maar zeven departementen, welke de president nog niet als president bezocht heeft. Zij staan op het pro gramma van de eerstvolgende, bin nenlandse reisroute. Zijn jongste verkennings-recla- metocht ging door Picardië. De ge neraal verzekerde in elke stad en in ieder dorp, dat Frankrijk het nog nooit zo goed gemaakt heeft als nu, onder zijn hoede, en dat hij er zeker van is, dat het Frankrijk goed zal blijven gaan in de toe^ komst. Wie geroepen zal zijn om Frankrijk op de weg van de vrede en de vooruitgang te houden (hij zelf of een door hem aangewezen opvolger), heeft de president niet gezegd. Heel Frankrijk vraagt zich voortdurend af: zal De Gaulle, in 1965, aan de verkiezingscompetitie voor het presidentschap deelne men? Ofschoon De Gaulle het niet met zo veel woorden heeft gezegd, staat toch wel vast, dat hij voor een verlenging van zijn ambtsperiode kandideert, gezien zijn verklaring gedurende de Picardi- sche reis. Tevoren hadden ons reeds in- side-informaties bereikt welke luiden, dat De Gaulle al lang beslist heeft zijn kandidatuur te stellen. Hij heeft er eigen lijk nooit over gedacht, het niet te doen, ook niet na de operatie, welke hij heeft ondergaan. Sinds een tijd wisten de Fransen, dat er in 1965 twee kandidaten een beroep op de kiezers zouden doen: de sociaal democraat Gaston Deferre, burgemeester van Marseille en de advokaat Tixier- Vignancour, die ultra recht georiënteerd is. Sinds een paar dagen zijn de kiezers er zeker van. dat zij nog meer keus zul len hebben. De radicaal-socialist André Cornu, oud minister en senator van het departement Cótes-du-Nord, heeft nl. laten weten, dat hij zich kandidaat stelt voor het presi dentschap van de Franse republiek. André Cornu is inmiddels begonnen aan zijn „publiciteits-tour de France", waarop hij kwistig zijn verkiezingscredo uitstrooit. Hij eist de titel op van „monsieur Non" (mijnheer Neen). „Neen aan de gene, die het land naar een rampzalig faillissement dirigeert. Neen aan de democratie. Neen aan de tirannie. Neen aan De Gaulle". André Cornu wenst een republikeinse conventie, welke haar kandidaat zal aan wijzen. Als de keuze van de conventie niet op hem valt. zal hij dit niet erg vinden (zegt hij). Integendeel, hij zal met al de kracht, waarover hij beschikt, de aangewezen kandidaat ondersteunen en helpen om de overwinning te behalen. Hij wil geen presidentieel regime. Hij keurt de grondwet van 1958 goed. behalve het artikel 16, dat hem al te zeer her innert aan de constitutie van Weimar, waardoor Hitier de klim naar de macht vergemakkelijkt werd. Senator Cornu hoopt dat de toekomsti ge president van de Franse republiek al leen maar arbiter zal zijn. dat de rege ring werkelijk veantwoodelijk zal zijn jegens het parlement, dat de gemeenten een grotere vrijheid en onafhankelijkheid krijgen en dat men eindelijk zal komen tot een Verenigd Europa, „waarin voor persoonlijke ijdelheid geen plaats zal zijn, noch voor een verouderd, Frans nationa lisme, waarvan de tegenwoordige regering blijk geeft en dat de grootste gevaren inhoudt". Ook is kandidaat Cornu gekant tegen de atoomwapens, de verplichte militaire dienst. Hij zal strijden voor algemene ontwapening en controle, enz. enz. In zijn credo verheft André Cornu zich verder tegen de momentele „geld verspilling op alle gebied", zoals o.a. de recepties „a la duizend-en-één-nacht", welke gehouden worden ter ere van staatshoofden, die uitsluitend naar Frank rijk komen met onder hun jas een op te vullen geldbuidel! Hij is een man, die vechten zal voor de fiscale rechtvaardigheid, de hulp aan de jonge gezinnen, aan de armen, de scholen, collega's en universiteiten. Hij zal zich inspannen voor de verbetering van het verkeersnet, de waterleiding en elektriciteitsvoorziening. „Ik ben", zo verzekert hij, „voor het sluiten van een contract tussen de rege ring en de arbeiders". „De land bouwers moeten billijke prijzen ontvan gen voor hun produkten. De boeren moeten voorzien worden van bij de tijd aangepaste werktuigen". André Cornu weet drommels goed waar Frankrijks schoen wringt: „De toekom stige president", zo zegt hij, „moet bre de amnestie verlenen. Aan de politieke processen moet een einde gemaakt wor den. De gevangenissen moeten open. De Franse republiek moet haar traditionele gezicht terugkrijgen. Wij waren het land van de Vrijheid. Wij zijn bezig deze te verliezen. Wij waren het land van de Broederschap. Frankrijk is Frankrijk niet meer". André Cornu besluit zijn programma uitleg aldus: „Ik ben een toegewijde de mocraat, hartstochtelijk gehecht aan de principes van vrijheid en broederschap. Tegenover de democratie van de alleen heerser zal ik de loyale democratie stel len. Om dit te bereiken, moet ik kunnen rekenen op uw krachtige steun, de steun van een onverzienlijke oppositie (tegen het Gaullisme)". Zal „monsieur Nonopgewassen zijn tegen de overtuigende charme van een bijna legendarische figuur als de onbevreesde Charles de Gaulle? Vraagt een volk om waar heid en vrijheid, of vraagt het om een figuur die het (desnoods door leugens en geweld) bewonderen kan? Op deze vraag durft mon sieur Non niet voetstoots „non" te zeggen OOR een toevalli ge omstandigheid mocht ik dezer dagen de middelbare school be- §2 zoeken waar ik vóór de oorlog tot goed christen en staatsburger werd opgeleid, zij het met twijfelachtig resultaat. Hoe bezag ik deze in- stelling nu met andere f ogen! Men treedt, nu L zónder angst, op de /voordeur toe, die vroe ger alleen door de do centen gebezigd mocht worden, drukt op de bel en staat even later met fiere borst op de mat, wetend: ik hoef niet f meer te wéten wat men hier wil dat geweten wordt. Een enkel feit mag in de zeef achter- t blijven, bijvoorbeeld dat f~ Karei de Vijfde in 1500 t- werd geboren, maar hoe hij zijn leven als baby, /kleuter, jongeling en man heeft doorge bracht moet de nieuwe geschiedenisleraar maar in de gaten hou den. Ik wandel in heilige onverschilligheid door de gangen en word overstelpt door herin neringen. Zo vaak immers moest ik daarin staan. In de zomer schiep dit zijn problemen. Er bevond zich op de boeg van dit onderwijsschip een di recteur, die geregeld op een centrale plaats ging staan en dan speurde naar de aanwezigheid van delinquen ten. Vond hij er een, dan stopte hij die in zijn eigen loge. Dit vinden nu was in de zomer niet zo moeilijk, om dat de gangen dan leeg waren. In de winter hingen ze vol jassen en het was zelfs voor een ijverig directeur ondoenlijk, deze alle op te heffen. Aanvankelijk schoot hij op de jassen af, waaronder hij voeten zag, maar toen de overschoenen in de mode kwamen en hij met teleurgesteld ge laat van enkele daarvan was terug gekeerd, liet hij die praktijk al gauw achterwege. Herhaaldelijk heb ik een voor- of namiddag lang in zo'n jas gewoond. De laatste keer had ik die van de leraar Duits in de docen tenkamer gekozen, omdat deze veel ruimte boodhet betrof hier een corpulent man. Ik kon er echter, toen de lessen afgelopen waren, niet snel genoeg onderuit en ik moest dan ook clandestien met de man mee naar htiis. Pas halverwege ontdekte hij me, toen voorbijgangers hem erop hadden gewezen, dat er onder zijn overjas niet twee, maar vier benen uitstaken. Als tropische bloemen bloeien de herinneringen op. Op een bord staan onbegrijpelijke wiskundige formules. Ik heb het achteraf altijd betreurd, dat deze door een kleine vergissing nutteloos over mij zijn uitgestort. Ja renlang had ik alle sommen fout. Pas in de zesde klas bemerkte ik, waaraan dit lag. Met nog enkele andere klas genoten rekenden wij alles fout zodra er een nul in het geding was. Zo cijferden wij maar voort en stelden: viermaal nul is vier, zesmaal nul is vier, enzovoort. Het spreekt vanzelf dat op deze basis ook algebra en meet kunde, stereometrie, goniometrie, scheikunde en allerlei andere exacte vakken tot mislukken gedoemd waren; de basis was te smal. Het is goed, dat ik geen bouwkundig ingenieur ge worden ben, want de huizen en brug gen zouden na een dag al instorten; misschien zelfs mensenlevens eisend. In het algemeen gezegd ben ik van oordeel, dat het vroegere schoolleven toch kleurrijker was dan het huidige. Het was toen de tijd van de strenge pedagogie, die als belangrijk gevolg meebracht, dat de natuur door het keurslijf heenbrak. Degenen die goed wilden, gooiden af en toe toch een inktpot naar een leraar, louter op ba sis van de wet van actie en reactie en van de onfeilbare theorie, dat de boog niet altijd gespannen kan zijn. Dit alles is thans veel meer verambte- lijkt en doodgeorganiseerd. Een oude leraar, die in een zijlokaaltje over een stapel schriften gebogen zat, be vestigde dit. „Mijnheer"zei hij, „de fleur is eruit. U noemt een inktpot en inderdaad, ik moet zeggen, dat dat nog wel eens voorkomt. Maar als ik aan uw tijd terugdenk, krijg ik heim wee. Het bestaan van een leraar is vermoeiend en saai; we zouden blij zijn met wat afwisseling". Ik sprak lang met hem daarover en inderdaad: de goede oude tijd is voorbij. Je kunt natuurlijk als opvoeder niet alles goed vinden, maar om fleurige kwajongens streken lacht eenieder. Toen dan ook mijn voorbuurman, die op de eerste rij zat, tijdens de Franse les zijn be nen op de lessenaar van de leraar leg de en zijn boterhammen begon te eten vond die docent dat niet écht verve lend. Hij keek peinzend naar het be- modderd' taalboekje voor hem, maar overigens schoof hij de schoenen een voudig opzij en vervolgde hij rustig met de passé défini van het werk woord „venir", waar hij trouwens al zijn aandacht bij nodig had omdat het ook voor hem een jaar geleden was, dat hij die werkwoordvorm had gezien. Een andere keer had Henk de Wit tijdens een seheikundeproef iets heel anders in de reageerbuisjes gekapt dan waar roe mee bezig waren. Toen de leraar het aanstak, volgde er een vreselijke ontploffing en de restanten van de toonbank loerden tot in de ver re omtrek van het lyceum gevonden. Men vond dit jammer, maar zo'n schalkse kwajongensstreek nam géén opvoeder ons écht kwalijk; zeker ook niet de leraar, ook al kwam hij vier weken lang met gespalkte arm naar school. Men nam dit. Ach, er kwamen zo maar enkele herinneringen scherp naar voren. Pief Vos was een oorspronkelijke kerel. In de vierde klas had hij eens een bus lijm meegebracht en daarmee schilderde hij de zitplaats van de le raren vol. We hebben toen de hele dag Latijn gehad, omdat dat 't eerste uur gegeven werd en omdat de leraar niet van zyn plaats afkon. Sportief genoeg heeft de hele klas hem om vier uur losgezaagd en hij is toen met het plankje aan zijn broek per taxi naar huis gebracht, waar van onze spaarcenten een nieuw pak ge reed lag. Er zou wat meer fleur in het school leven gebracht moeten worden, maar dan op de wijze, waarop wij dat de den. Wij aardig, de leraar boos, maar geen van beiden boos-aardig. YORICK

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1964 | | pagina 11