Bavo-kerk
Aardenburg
proeve
Scheldegotiek (n)
Duivemest
nooit
mag
kwalijk gaan rieken
Dodenverblijven
Schilderingen
Prentenboek
Museum
Romeinen
Vondsten
Poort naar
de hemel....
Geweldige M\
15
DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 25 APRIL 1964
15
door
Willem Enzinck
Mest
tegen EMS
Eis van Essing
EMj
afgewezen
DE Westpoort van Aardenburg is een juweel van een poort. Een poort "W T Tl
uit een bouwdoos van grote kinderen, zoals hij daar staat met zijn
hoofddoorgang van nauwelijks een Amerikaanse automobiel breed
met aan weerszijden twee kleinere bogen, die in 1925 voor voetgangers en
ander kleiner, smaller verkeer werden opengesteld. De Westpoort van
Aardenburg is een Mignonne, een lieveling onder de poorten en als men
uit de kronieken niet wist dat zij het in de loop der eeuwen vaak genoeg
zwaar te verduren heeft gehad, men zou haar nimmer in verband brengen
met zulk een barbaars vernietigingsinstrument als de stormram.
Haar drievoudige welving is in
haar soort niet minder bevallig en
vriendelijk als die van het poortje
bij het Burgerweeshuis en de op
houw waarvan het breedste deel met
de grappige poppeluikjcs van het to
renvertrek zich plotseling slank
maakt tot een koket torentje, lijkt het
alles niet eerder ontsproten aan de
droom van een kabouterkoning dan
aan het grimmig vernuft van een
vestingbouwer?
JVe poort naar de hemel, dacht ik,.
toen ik de Westpoort die eerste
maal zag, zou men zich zo voor kun
nen stellen met Sint Petrus' portiers
woning in de opbouw, de grote in
gang voor de GGD (Geweldig Grote
Deugdzamen) en de kleinere door
gangen aan weerskahten voor hen,
die het wat minder ver gebracht heb
ben en desondanks naar binnen mo
gen.
De wijzers van het uurwerk op het
torentje stonden stil. Ik heb ze na
dien nog vele malen stil zien staan
en steeds met innige voldoening.
Want dat is waarschijnlijk mede de
oorzaak dat er in de kern van Aar
denburg nog niets is veranderd se
dert mijn eerste bezoek. De West
straat, de huizen, de winkels, de ge
vels en de Westpoort zijn dezelfde
gebleven en zoals ik toen tenslotte de
Sint Bavokathedraal naderde, te voet,
zoals het moet, zo nadert men deze
ook nu. En men is verrast.
YT^ant wat eerst een tussen de hui
zen ontbloeide stenen bloem leek,
is, wanneer men een andere zijstraat
inslaat, een geweldige duif, uit de
hemel neergestreken over een groot
groen grasveld en daar tot steen
verstard. Een duif als een alp zo
groot en zwaar en toch, doordat alle
spieren in dit lichaam als tot op
waartse vlucht gespannen staan, licht
en als het ware behoedzaam en voor
lopig de aarde beroerend.
De Sint Bavo is in zijn oudste de
len, schip, dwarspand en toren, het
enige specimen binnen de Neder
landse grenzen van de zogenaamde
Scheldegotiek, waarvan ook de ker
ken van Lisseweghen en Damme in
België voortbrengselen zijn, zij het
van later datum dan begin twaalfde
eeuw, waarin men de hoofdkerk van
Aardenburg dateren mag. Toen zij
echter na 1625 ter vervanging van
de O.L. Vrouwekerk als zodanig fun
geren moest, verkeerde zij allerminst
in de daarbij passende staat. Nog
in hetzelfde en het daarop volgende
jaar, later in de periode» tussen 1659
en 1665 werden aanmerkelijke wijzi
gingen, verbeteringen en restaura
ties aangebracht, die het geheel haar
definitieve karakter en vorm schon
ken.
\Tatuurlijk had de Sint Bavo ook
sindsdien te lijden onder veelvul
dige beschadigingen ten gevolge van
oorlogshandelingen, watersnood en
verwaarlozing. Daarvan was die
welke de laatste wereldoorlog haar
toebracht echter wel de meest cata
strofale.
In 1944 bestond de kerk voor onge
veer de helft uit een ruïne en alleen
de grondige restauratie, die drie
jaar 'later ter hand genomen en in
1956 voltooid werd, heeft haar van
de algehele ondergang gered. Tege
lijkertijd ook verfraaid en verduur
zaamd, omdat alle onderdelen van de
poreuze en minder weerbestendige
Doornikse steen toen vervangen wer
den door soortgelijke van het har
dere, meer houdbare materiaal uit de
groeven bij Namen.
Waaraan herkent men nu de Aar-
denburgse kathedraal in de gave
staat waarin hij thans verkeert, als
een spruit van de Schelde-gotiek?
Laten wij ter beantwoording van
drie vraag een vakrrtan aan het
woord. Al lijdt zijn proza duidelijk
aan sintelvorming tengevolge van
een toegespitst gebruik van vakter
men, zij wordt vanzelf transparanter
wanneer men haar aan het beschre
ven object zelf toetst:
YY^clnu, „aan de buitenzijde van de
Sint Bavo herkent men de Schel
degotiek aan het breuksteenwerk
van de muren, dat hier op verschil
lende hoogte in baksteen overgaat,
het driedelige westvenster, dat bij
de restauratie aan de hand van frag
menten gerecontrueerd werd en de
westingang, beide met hun kraal-
profilering en knolkapiteeltje en de
omgang langs de middenbeukvensters,
die de vroeg kotische lancetvorm
hebben. Evenzeer kenmerkend zijn
inwendig de zuilen met knolkapite
len een enkel nog archaïserend
van vorm de gordelbogen in de
zijbeuken en bovenal het triforium,
dat door een doorlopende galerij
met meest gekoppelde zuiltjes ge
vormd wordt, zonder enige travee
verdeling".
Het meeste van dit alles vergeet
men echter, wanneer men het inte
rieur van de Sint Bavo betreedt, het
zij door de hoofddeur, hetzij door het
zeventiende-eeuwse, tegen de kerk
leunende huisje, dat als consistorie
kamer in gebruik is.
In beide gevallen daalt men een
paar trapjes af, want de vloer van
de Sint Bavo ligt lager dan het niveau
van de straat en hoe merkwaardig
het klinken moge, op hetzelfde ogen
blik dat men met de laatste trede
naar beneden de stenen vloeren be
roert, voelt men zich ten hemel varen.
J^e slanke witte zuilen van het oud
ste deel van het schip trekken u
omhoog en het lijkt alsof dit geschiedt
binnen het centrum van een mach
tige verstarde sneeuwbui, die he
mel en aarde verbindt. Eén duize-
lingwekkjnd ogenblik zweeft men
rond in een heelal van sneeuw tot
de blik houvast krijgt aan de speelse
vormen, aan het steenfiligraan der
dubbele zuiltjes van de gaanderij en,
opeens afgeleid, in het spoor van die
smalle sleuf de ruimte rondwandelt.
Dan dwarrelt men als een herfstblad
weer omlaag en wordt zich bewust
dat men zich bevindt in het schip
van de Sint Bavo, dat van onder tot
boven bedekt is met het reinste wit.
Dat schip is leeg, het ademt een
uiterste, hiëratische ascese, niet al
leen omdat de .kerk thans het bede
huis is van de protestantse gemeente
van Aardenburg, maar ook omdat die
protestantse gemeente bovendien zeer
klein is. Zij heeft daarom slechts de
ruimte van het vroegere koor voor
de eredienst in gebruik.
Daar staan dan ook de eenvoudige
zitbanken, daar ontbloeit aan één der
zuilen de prachtige houten bloem van
de uitgesneden preekstoel, daar staat
het altaar met het sobere kruis zon
der korpus. En over dit alles welft
zich een dak met open zichtbare bal
ken en gebinten als de romp van een
gestrand hemelschip. Lang kan men
naar boven staren in dat labyrint
van balken boven het klaar en sober
ingedeelde vlak van de vloer, maar
dan wordt men onweerstaanbaar te
ruggetrokken naar de sneeuwwitte
De Westpoort van Aardenburg is
een lieveling onder de poorten".
De kathedraal van
Aardenburg is
gedeeltelijk een
specimen van
Schelde-gotiek.
eren. Ook zolen van Romeinse spij
kerschoenen en een versierde dames
sandaal kwamen te voorschijn.
Deze spijkerschoenen deden ver
moeden, dat hier eenmaal Romeinse
soldaten gehuisvest waren en dat
Aardenburg een militair steunpunt
van de Romeinen geweest moet zijn.
Voor die opvatting pleitten vooral
ook de soms wel vijfentwintig cen
timeter dikke lagen oesterschelpen,
die men telkens ontmoette. Hier is
sprake van oesters, die de Romeinen,
smulpapen als zij waren, uit Enge
land importeerden. Maar geen bur
gerlijke instantie in die dagen be
schikte over de financiële middelen,
die dit kostbare transport vereiste.
Alleen militairen hebben zich deze
luxe kunnen veroorloven.
T Jit de gevonden brandlagen blijkt,
dat deze Romeinse nederzetting
te Aardenburg waarschijnlijk tot
tweemaal toe, in de jaren tussen 172
en 174 en in de periode tussen 257 en
276 n. Chr., de laatste maal waar
schijnlijk door de plunderende Fran
ken. totaal verwoest werd.
Thans, begin 1964 zijn de opgra
vingen, die de laatste jaren geheel on
der leiding staan van de ROB zover
gevorderd, dat men de fundamenten
heeft bloot gelegd van twee grote Ro
meinse bouwwerken waarvan naar
alle waarschijnlijkheid het ene_ een
tempel, het andere een villa is of
een gebouw waar recht gesproken
werd.
Vóór de bodem van Aardenburg
echter al haar geheimen uit verschil
lende tijdperkenprijsgegeven heeft,
zal er in de komende jaren nog me
nige spade gronds verzet moeten
worden, maar men aarzelt niet dat te
doen, waar de tot nu toe gedane
vondsten alle moeite en kosten ruim
schoots waard zijn gebleken.
hal van het oudste gedeelte van de
kerk.
JTerst nu eigenlijk ontdekt men de
met glas gedekte beschilderde
stenen langs de wand en de zware
langwerpige stenen bakken, die hier
op regelmatige afstanden van elkaar
een plaats kregen op de vloer.
Het zijn kleine gemetselde graf
kelders waarvan men er bij de restau
ratie van de Sint Bavo een twintigtal
in het transept heeft gevonden, toen
men wilde vaststellen of de kerk op
de fundamenten van een vroegere
bouw werd opgericht.
Om ze in hun oorspronkelijke staat
te conserveren, werden ze in beton
gevat en zo ziet men op welke wijze
men omstreeks de veertiende eeuw
zijn doden begroef. Althans in deze
streken, die eenmaal tot het oude
Vlaanderen behoorden, waar men
eveneens en met name te Brugge
onder de H. Bloedkapel, in de Sint
Salvator en in de kerk van Sint
Andries, soortgelijke grafkeldertjes
aangetroffen heeft.
7e zijn ongeveer twee meter lang
en zestig centimeter breed, ver
tonen een trapeziumvorm en-bestaan
uit vier gemetselde een steensmuur
tjes, die aan de binnenzijde bepleis
terd werden en daarna al fresco be
schilderd. Hierin werden de doden
in hun. kist begraven. Als deksel
van de keldertjes, waarvan sommige
al eens eerder geopend, andere met
zand of beenderresten gevuld en weer
andere twee maal gebruikt bleken,
dienden arduinen en plavuizen.
Maar wie kan zich nog met de doffe
zakelijke naam grafkelders voor deze
dodenverblijven verenigen wanneer
hij eenmaal een blik op de binnen
kant ervan heeft geslagen?
Het zijn veeleer frisse miniatuur
kamertjes voor gestorvenen, bewoon
baar gemaakt door levenden, die ze
uit de hand beschilderde met mine
raalverven. Het blauw, rood, donker
en licht okerbruin en zwart steken
helder af tegen de witte ondergrond.
En merkwaardig genoeg: zo blij, zo
zonder enig verlies van intensiteit dat
het lijkt alsof de kleuren eerst gis
teren op de kalk werden opgebracht.
De ongerepte staat, waarin ze be
waard bleven, is natuurlijk een won
der van deze fresco's, maar het groot
ste wonder zijn de voorstellingen zelf.
J^e allerprimitiefste schilderingen,
die uit niet veel meer dan een
aantal gefigureerde kruisen en wat
vegetatieve ornamenten als driebla
den en rozetten bestaan, buiten be
schouwing gelaten, bieden de meer
verzorgde keldertjes aan het hoofd
einde de voorstelling van de Calva
rieberg met Christus aan het Kruis,
aan de linkerkant geflankeerd door
O.L. Vrouw, aan de rechter door Sint
Jan de Evangelist, Christus' meest ge
liefde leerling. Aan het voeteneinde
vindt men gewoonlijk de Maagd Ma
ria met het Jezuskind op schoot met
ter weerzijden brandende kandelaars,
terwijl de zijkanten versierd zijn met
engelenfiguren, die het wierookvat
zwaaien.
Zeker, deze taferelen herhalen zich
als bij afspraak, maar zij verraden
wel degelijk de hand van verschil
lende makers. De een is duidelijk
bedrevener dan de andere. Wat ech
ter alle met elkaar gemeen hebben
is de liefde en de zorg waarmee ook
een kleine opdracht als deze graf
versiering. waarvan het resultaat
onmiddellijk voorgoed onder de aarde
zou verdwijnen, uitgevoerd werd.
gij de schilders zal zeker niet de be
doeling hebben voorgezeten kunst
werken te vervaardigen, maar zoals
zo vaak wanneer dit niet het geval is,
ontstaan ze dan juist. En ze ont
stonden hier welbeschouwd onder
de meest ongunstige omstandighe
den, want de schilder moest in de
kortst mogelijke tijd zijn werk ge
reed hebben. In de eerste plaats om
dat men in de Middeleeuwen de do
den binnen vierentwintig uur placht
te begraven, in de tweede plaats om
dat hij als alle frescoschilders zijn
kleuren moest aanbrengen op de nog
vochtige pleisterkalk. In een, gezien
de beperkte ruimte, zeer ongemakke
lijke houding bovendien.
Des te meer bewondert men de
wijze waarop de plooienval der ge
waden en vooral de gelaatsuitdruk
king der figuren gerealiseerd werd,
zij het gewoonlijk ten koste van de
afwerking der handen.
Welk een landelijke fraïcheur gaat
er uit van het gelaat van Maria met
haar blozende rode appelwangen, hoe
weldadig en zonder artificiële zoete
lijkheid kijkt ons het Jezuskind zui
ver kinderlijk uit vele van deze
schilderingen aan. Uit alles blijkt
een scherp waarnemingsvermogen
van de werkelijkheid en hier en daar
schemert door de eerbiedige schroom
en vroomheid van de schilder diens
gevoel voor humor.
'T'och schijnen voor de versiering
van deze grafkeldertjes wat de
motieven betreft geen vaste regels
gegolden te hebben of, zo zij al be
staan mochten hebben, dan konden
zij in bepaalde gevallen, waar het
misschien de laatste rustplaats van
hooggeplaatste personen uit de pa
rochie betrof, doorbroken worden.
Anders waren niet ook fresco's te
voorschijn gekomen, die van de ge
ijkte afwijken, zoals die waarop het
kjnd Jezus Maria de wereldappel aan
biedt, of die waarop men de Heilige
Familie ziet afgebeeld met Maria
op wier kroon het Kind Jezus na
drukkelijk wijst en naast haar Jozef,
de met een schelp gekroonde pel
grimsstaf in de hand.
Een graf keldertje, waarvan bij een
tweede gebruik de ter beschikking
staande ruimte door een scheidings
muurtje verkleind werd, toont nog
een ander motief: de H. Catharina
met het wiel als marteltuig en een.
bisschop met mijter en aureool, met
in de linkerhand de bisschopsstaf.
Lloe het ook zij, al deze schilderin-
gen in een naïef gótieke trant
waren eenmaal het'fleurig behang
sel op de wand van deze laatste ver
blijven van Aardenburgse parochia
nen. Zij vormden een soort van kleu
rig prentenboek voor de doden.
IWÏaar als gevolg van velerlei ongun-
stige omstandigheden gebeurde
dat eerst in 1955. Voorlopig onder lei
ding van Van Hinte als de gangma
ker van het archeologisch onderzoek
te Aardenburg.
Men groef toen op verschillende
plaatsen in de stad proefsleuven, die
de meest uiteenlopende zaken uit
verschillende tijdperken aan de dag
brachten.
Zo stootte men in 1958 in de tuin
van de doopsgezinde gemeente vijf
tig meter ten westen van de Sint
Bavo op een diepte van twee meter
op enkele merkwaardige graven. In
de wand van de sleuf zag men onder
en door elkaar heen lagen menselijke
beenderen als opeengeperst rijshout
en talloze schedels als grote oker
gele brosse eieren. Wie waren de
mensen, die hier zo snel en massaal
begraven werden? Een vraag, die
door gebrek aan voldoende gegevens
open moest blijven, maar een rede
lijke veronderstelling is, dat het hier
slachtoffers betreft van een pestepi
demie, die in het jaar 1583 deze stre
ken teisterde.
Op andere plaatsen vond men vuur
stenen voorwerpen van mensen uit
het mesolithicum, die hier dus ken
nelijk ook reeds hadden vertoefd.
Tn 1957 gaf de Aardenburgse bodem
de scherven vrij van een aantal
Romeinse vazen, die men zonder al
te veel kunstmatige toevoegingen tot
een geheel heeft kunnen reconstru-
de gerechtvaardigde ergernis
kent over het feit dat men in
Griekenland veel van wat op de
Acropolis in Athene aanwezig be
hoorde te zyn in het British Museum
te Londen moet gaan bekijken en
dat ook vrijwel overal elders de
opgravingsresultaten van bepaalde
beroemde cultuurhistorische plekken
ondergebracht zijn In soms honder
den of duizenden kilometers van de
oorspronkelijke vindplaats verwij
derde musea en opslagplaatsen, kan
er zich alleen maar over verheugen,
dat het merendeel van de voorwer
pen, die in Aardenburg aan het dag
licht kwamen, zich ook in de stad
bevindt en daar te zien is.
In het museum aan het Marktplein.
Op dat marktplein staat ook de
gedenksteen van de beeltenis van een
man, die naast het ambt van school
hoofd dat van stadsarchivaris uit
oefende en als zodanig de geschiede
nis van Aardenburg zo grondig door
vorste als geen anders. G. Vorsterman
van Oyen zoals het inschrift op de
steen vermeldt legde de resulta
ten van zijn studies neer in enkele
boeken en in vele tijdschriftartike
len, welke ook thans nog niets van
hun waarde hebben ingeboet.
\7anaf zijn steen houdt Vorsterman
van Oyen een aandachtige, lief
devolle blik gevestigd op het mu
seum. Dat is goed, want die blik kan,
vooral als de Aardenburgers zich deze
terdege bewust zijn, de groei en de
bloei van het museum alleen maar
gunstig beïnvloeden.
Is de naam museum voor het kleine
gebouwtje, dat dit opschrift in de
gevel draagt, eigenlijk niet wat te
weids gekozen?
Het interieur bestaat uit niet veel
meer dan een ruime woonkamer waar
in enkele vitrines langs de wanden
de voornaamste vondsten uit verschil
lende tijdperken niet verklarende
bijschriften opgesteld zijn.
Natuurlijk zou men de ruimte gro
ter wensen, de belichting beter en
wat al niet meer. Maar daar staat te
genover, dat in dit gebouwtje zonder
pretenties nog niet de plechtstatige
sfeer heerst waardoor het tentoonge
stelde museaal wordt in de slechtste
betekenis van het woord; het maakt
niet als zo dikwijls elders de indruk
aan het leven onttrokken te zijn,
bijgezet als Sneeuwwitje in een gla
zen grafzerk en derhalve de bezoe
ker dwingend een plechtstatig gezicht
te trekken. De in elk geval interes
sante, soms mooie en ontroerende
kleine dingen in het Aardenburgse
museum zijn nog onmiddellijk met
het leven verbonden, met de aarde
ook waaruit zij te voorschijn gepeld
werden en met het enthousiasme en
de ontdekkingsdrift van de mensen,
die dat deden.
is de frisheid en het wonder van
het zoëven ontdekte nog om de
uit scherven opnieuw samengestelde
Romeinse vazen, waaronder zich één
prachtexemplaar bevindt, om de pot
ten, kommen en schalen uit de mid
deleeuwen, om de primitieve werk
tuigen van de steentijdperk-mensen,
om de kam en de benen haarspeld
van een Romeinse vrouw, om een
kinderschoentje van eeuwen her.
Het zijn allemaal meest doodge
wone gebruiksvoorwerpen, doodge
wone munten ook die men hier ziet,
louter praktische zaken zonder bij
zondere artistieke waarde. Zij eisen
dan ook geen schroomvallige knieval
van de geest, maar zij gaan ons aan,
omdat zij de continuïteit van 's men
sen dagelijks leven door de eeuwen
heen beklemtonen. En zij doen dat
in de ietwat geïmproviseerde ruimte
van dit landelijke museum even goed
als, ja, misschien beter nog dan in
een gebouw dat wij, slachtoffers van
de drang tot perfectionisme op alle
gebieden, onwillekeurig passender
zouden achten.
Dinnen niet al te lange tijd zal het
huidige museum verplaatst worden
naar een inmiddels reeds aangekocht
pand in de onmiddellijke nabijheid,
dat meer geschikt is en bovendien
vatbaar voor uitbreiding, die, gezien
de vele vondsten uit de laatste ja
ren waarop men in Aardenburg nog
recht heeft en die men in de komende
jaren nog hoopt te doen, wel noodza
kelijk zal zijn.
Het is echter te wensen
in wetenschappelijk opzicht noodza
kelijke veranderingen en verbeterin
gen. die dan in de opstelling en rang
schikking zullen worden aangebracht,
van zodanige aard zullen zijn dat de
vanouds bekende algemene sfeer
van landelijkheid, natuurlijkheid en
ongedwongenheid, die het oude ge
bouwtje eigen was, op hoger niveau
ook hier zal heersen. Opdat wij ook
in de toekomst niet alleen in de stad
zelf, maar ook in het museum bij
voortduring gelegenheid hebben te
ervaren dat in Aardenburg het ver
leden lééft.
In de deur van het museum staat
de president-kerkvoogd K. Rosseel;
onvermoeibaar enthousiast voor de
opgravingen in Aardenburg.
Dat wij, de levenden van zoveel
eeuwen later, daarin nu met gepaste
schroom en blijde verwondering bin
nen de muren van de Sint Bavo kun
nen bladeren en lezen, hebben wij te
danken aan het onderzoek der ar
cheologen. Zij groeven deze kleino
diën van een naïeve, maar bezielde
frescokunst op welke in dit gebied
voor ons Nederlanders, die uiteraard
nimmer mogen hopen op openbarin
gen als die welke de opening der
graven te Mykene of de Egyptische
piramiden aan het licht brachten,
niet minder belangrijk en boeiend
zijn dan deze. Men kan er hun dan
ook niet dankbaar gqnoeg voor zijn.
£)e archeologen deden echter
nog meer.
De vondsten van de middel
eeuwse grafkeldertjes in het
transept van de Sint-Bavo
vormden slechts de inleiding
tot een reeks opgravingen, die
licht zouden werpen op een
vroegere periode in het be
staan van Aardenburg, die al
in 1950 de aandacht had ge
trokken. Met name de aan
dacht van een man, die na veel
omzwervingen over de wereld
als landmeter en onderwijs
man zich in dat jaar in de om
geving van Aardenburg kwam
vestigen om er zich voor de
rest van zijn leven te midden
van landelijke afzondering en
rust te wijden aan zijn beide
liefhebberijen: de schilder
kunst en de archeologie.
Het was de heer J. van Hinte,
wiens uiterlijke verschijning niet al
leen opvalt door een golvende, in
leeuwemanen tot op de schouders
afhangende haardos en een weelderi
ge baard, maar ook door een paar
scherp observerende ogen. Dwalend
over de wallen van Aardenburg ont
dekte hij daar natuurlijk al spoedig
dingen waar anderen tot dan toe
achteloos aan voorbijgegaan waren:
scherven van aardewerk, van dak
pannen. Van Romeinse makelij. Do-
zenvol verzamelde hij ervan. Dozen-
vol bewijzen dat er te Aardenburg
sprake was geweest van Romeinse
bewoning.
Door die bewijzen liet ook de Rijks
dienst voor het Oudheidkundig Bo
demonderzoek te Amersfoort zich
overtuigen: ja, hier lag de kans op
belangrijke ontdekkingen, hier moest
inderdaad systematisch gegraven
worden.
Vilvoorde is een stadje tegen
Brussel, algemeen bekend als sta
tion van lossing voor de duiven
der Nederlandse bonden.
Het ligt acht-en-zeventig kilo
meter van Breda en de echte soort
slaat die in weinige minuten on
der de vleugels weg. Die van P.
van Hemert bijvoorbeeld, deed er
minder over dan drie kwartier.
Zelfs een coureur als Peter Post
mag daar zijn klakske voor afne
men-
Het konvooi uit de Baroniestad was
3155 koppen sterk en ze hadden het er
allemaal geweldig op staan. Moest het
gebeuren dat ge kurieus zijt de uitslag
te vernemen, dan zal ik u seffens uit de
droom helpen.
1 en 26 Piet van Hemert voornoemd,
wiens duiven de bloemetjes dus weer eens
buiten gezet hebben, 2 Jan Merks, 3 M
den Braber, 4 C. Dam, 5 P.J. Bakkers,
6 J. Poppelaars, 7 Jo Hermus, 8 C.G.
van Nunen, 9 W. Verdaasdonk, 10' E.
Norbart, 11A. Tolleners, 12 N. van den
Heuvel, 13 C. van Achterberg, 14 A.M.
Crul, 15 K.J. Joosen, 16 P. Buynsters,
17 A.C. de Prenter, 18 F. Zijlmans, 19
A. Peeters, 20 W.C. Klijn, 21 H.C. Ver-
heijen, 22 Jac. Kouwenberg, 23 Jan
Rijken, 24 H. Kok, 25 C.A. Beusenberg,
27 A. van Halteren, 28 C. Jongenelen,
29 C.A. Suykerbuyk, 30 M. van den
Akker enz. Na het uitschrijven van de
lijst bleek dat er twee duiven tussen
gevallen zijn van bakker Arn. Derks, al
lebei tot een kwartje dus dat mocht de
pret niet drukken, die respectievelijk op
de 12e en 19e plaats behoren te staan.
Hij heeft ze met handen en voeten ge
pakt en geconstateerd want er zaten
slechts veertien seconden tussen. Ze zeg
gen wel eens, alles is meer een weet
en een vlooi vangen een gauwigheid,
maar twee duiven die over de nok van
het dak lopen te koeren, binnenfluiten,
ze bij hun lurven pakken, de gummiring
van de poot trekken, die in het gat van
de constateur doen en een afslag maken
binnen veertien seconden is voor velen
met mij toch nog een grotere prestatie.
Waarvoor hulde aan bakker Derks, die
even rap is als zijn duiven.
Serie 2 is voor P. Buynsters met 16
en 88, ze vielen als mussen, opvolger
Jac. van Gils, serie 3 gaat naar M. Pel-
lenaars en zonen, de Pel zogezeed.
Ulvenhout blijft niet achter. Er zijn
daar personen, die niet bang zijn er een
stuk of twintig in te korven, op den bui
ten hebben ze nog volop de breje veer
tien: A. van de Kerkhof, 2 en 10 Jan
Smeekens, die er vijfentwintig in de
lucht had hangen, 3 J. van den Broek,
4 A. Martens en Ko (20 mee), 5 Jan
Antonissen en, zoon (23), 6 Dré Anto-
nissen, 7 Koos de Kort (26 mee), 9 J.
Martens, 11 C. Wijgaarts, 12 Frans Hey-
blom enz.
De Gevleugelde Vrienden te Chaam
zaten met 396 kleppers op Vilvoorde: 1
P.J. Koks, 2 en 9 A. Scharlaekens, 3 J.
Wouters, 4 H. Donkers, 5 A. Vermeulen,
6 H. Cornelissen, 7 J. van Raak, 8 J.
de Rooij, 10 G. Martens enz.
A. Schaerlaekens heeft zeer lillek ge
daan: 2 9 16 19 enz. Wie doet hem na?
Ook in Dongen is ontzettend gepakt, al
hier was het de watervlugge J. van
Gooi op het Geer die als eerste over
de eindmeet bolde.
Op papier zit hij drie seconden later
dan J. van der Zanden, maar dat zal wel
een drukfout zijn, 3 en 6 A. Hessels, 4
A. Coremans, 5 H. Smulders, 7 C. van
Loon, 8 W. Stubbe, 9 J. Selders, 10 Fr.
Verharen, 11 J. van Gooi, 12 en 13 M.
van Wanrooij, 14 B. Raassen, 15 en 16
mevr. Hessels, 17 W. de Bont, 18 Fr.
van Dongen, 19 C. van Dongen en 20 J.
Blijlevens enz. Serie 2 Fr. Verharen,
serie 3 C. van Dongen.
De Luchtbode te Loon op Zand moet
ge doorgaans ook niet uitvlakken, er
woont hier een persoon die luistert naar
de naam van M. Vera: 16 9 enz. enz.
in totaal negen prijzen, 2 Gebr. Boons,
3 K. van Esch, 4 en 8 J. Aarts, 5 L.
Berendonk, 7 B. van Iersel, 10 M. Maas,
11 P. van Dongen, 12 A.J. van Dongen,
14 H. Leermakers, 15 Gebr. IJpelaar enz.
Tot mijn groot genoegen is er ook een
uitslag binnen van de Combinatie Steen
bergen, sterkste fondcentrum van Ne
derland.
Weliswaar is het nog slechts op Neuf-
villes te doen, maar er zijn er toch bij
die al seffens de neus aan 't venster
steken: 1 André Brouwers, 2 Th. Koetsen-
ruiter, 3 P. Kooien, 4 Th. Gladdines, 5 P.
van Agtmaal, 6 A. Schouteren, 7 Jan de
Ron, 8 W. Gorissen, 9 M. Brocatus, 10
M. Slokkers, 11 P. van der Wecgen, 12
M. Meesters enz.
Er zijn nu weer een paar koude dagen
tussen gevallen en men ziet dat nogals
eens gemakkelijk aan de natte plekken
op het kot. Ik heb eens een oude sjap-
per horen zeggen: Van duiven heb ik
geen verstand, wel van 't gene dat zij
laten vallen. Duivemest mag niet kwa
lijk rieken, zij moet mooi gebonden zijn
en voorzien van een krijtwitte vlek
(crème fraiche). Niet te veel van dat
wit trouwens.
Ook de kleur is van belang.
In de winter als het koud is en de dui
ven met de kraag van hun frakske om
hoog zitten, zjjn de hoopjes mest van
middelmatige grootte, volkomen reuk
loos en netjes opgesteven. Niet zelden
dat zij, ik zou haast zeggen uit pure
trimfantelijkheid, de vlag uitsteken, als
hoedanig een vers-geroven donsveertje
dat er op neer kwam en vastkleefde,
fungeert.
Zulke hoopjes zijn de ware liefhebber
een lust voor het oog. Madame mag dan
liever met 4711 of rève d'or werken, wij
mannen zien maar gaarne dat de duif
gezond en in forme is.
In de tijd van de kweek echter, speci
aal bij wisselvallig weder, lijkt het wel
ruzie: plassen en spuiten.
Een doffer die de ganse dag heeft zit
ten broeden, produceert direct nadat hij
's middags tussen vieren en vijven door
zijn duivin wordt afgelost door hoge
nood ineens, een meestal behoorlijk
gebonden hoeveelheid mest, waar zelfs
een kalkoen zich niet voor zou hoeven
te schamen.
De mest van de weduwnaars na thuis
komst van de reis is klein, lelijk, groen
en plat.
Wie mest kan beoordelen en dat ook
regelmatig doet, vindt er nauwkeurig
het relaas in van de wederwaardighe
den van de betreffende duif. Men moet
dat nooit 's avonds doen. Maar al te
dikwijls immers is het zo dat de dingen
van de dag hebben geleid tot overprik
keling van de verteringsorganen.
De gezondste mest produceert de duif
vanouds op een rantsoen, waarin de gerst
niet is vergeten. DEN BRUINEN
De president van de rechtbank in Den
Haag, mr. G. Witsen Elias, heeft gis
termorgen de eisen, gesteld door de amu
sementspromotor Ben Essing, op alle
punten afgewezen.
De de heer Essing was een kort ge
ding aangespannen tegen de EMS, waarin
geëist werd: uitbetaling van een totaal
bedrag van 13.500, zijnde een maand
en een week salaris, uitbetaling van tan
tieme over het tijdvak 1963 tot maart
1964, benevens vergoeding van zijn on
kosten. De heer Essing was in die periode
belast met de verzorging van de amuse,
mcntsaangelegenheden bij de EMS doch
werd 7 maart van dit jaar op staande
voet ontslagen.
De president besliste in zijn vonnis, dat
de tantieme eerst opeisbaar kan worden
gesteld, nadat deze door de algemene
vergadering welke waarschijnlijk in mei
zal worden gehouden, is vastgelegd. Al
stelde de heer Essing, dat deze tantieme
een deel van zijn salaris uitmaakt, dan
kan dit nog niet maandelijks opeisbaar
worden gesteld. Daarom werd deze eis
afgewezen. Wat de onkostenrekening be
treft was de president van oordeel, dat
naar zowel eiseres als gedaagde erken-
"e" Seen specificatie is overgelegd, zo-
ook hiervan geen toewijzing kan vol-
gen. Tenslotte wat de salariskwestie be
treft overwoog de president, dat dit sa
laris weliswaar opeisbaar moet worden
gesteld, doch daar de heer Essing gel-
eten die aan de EMS toebehoren nog te
zijner beschikking heeft deze daarop in
mindering kunnen worden gebracht. De
president wees dan ook deze eis af, mede
omdat niet van een noodtoestand kan
worden gesproken.